We zitten in de cockpit van de Airbus A320-simulator en hebben zojuist het verlossende sein van de toren gekregen dat we “cleared for take-off” zijn. H. legt zijn rechterhand op de gashendels en op aanwijzing van gezagvoerder Robert, die voor deze gelegenheid is gedegradeerd tot co-piloot, duwt hij ze steeds verder naar voren. Tegelijkertijd moet hij met zijn linkerhand de sidestick bedienen.
Sneller en sneller schieten de gebouwen langs de startbaan aan ons voorbij. Robert waarschuwt dat H. moet opstijgen bij een snelheid van zo’n 140 knopen oftewel ongeveer 270 km per uur. H. tuurt op de snelheidsmeter en trekt precies op tijd de sidestick naar zich toe zodat de neus omhoog gaat. We stijgen op! Al gauw wordt alles op de grond kleiner. Aan de rechterkant ontwaar ik South Beach met de bekende hotels als oriëntatiepunten. De azuurblauwe oceaan ziet er levensecht uit.
H. probeert de aanwijzingen van Robert meteen secuur op te volgen, maar desondanks valt het niet mee de Airbus überhaupt recht te laten vliegen. Om van de bochten dan nog maar te zwijgen. Zodra H. zich concentreert op het inzetten van een draaibeweging, daalt of stijgt het toestel weer te vlug of wijkt het af van de voorgeschreven snelheid. Het is een beetje zoals met autorijden: je vraagt je af hoe je in vredesnaam alles tegelijkertijd in de smiezen kunt houden.
Na diverse bochten met meer en minder succes te hebben geprobeerd, kondigt Robert aan dat H. de landing mag gaan inzetten. “Probeer om recht op de landingsbaan af te vliegen”, instrueert hij. H. doet zijn uiterste best, maar de Airbus wijkt bij het naderen van de baan telkens te veel af van de koers. Dus vliegt H. overal naar toe, behalve naar de landingsstrip.
Op een gegeven moment daalt H. zo gevaarlijk snel en onder zo’n akelige hoek, dat de boordcomputer spontaan begint te spreken. Ik kan niet helemaal verstaan wat het ding uitkraamt, maar de ingeblikte waarschuwingen verraden niet veel goeds. In mijn gedachten zie ik die arme gillende passagiers achter ons door het gangpad rollen, temidden van vallende koffers en tassen. “Het lukt me niet”, roept H. getergd terwijl hij nog net niet de zweetdruppels op zijn gezicht heeft staan van de stress.
Als ik naar buiten kijk, zie ik tot mijn afgrijzen ineens dat de palmbomen en het water in een noodgang dichterbij komen. Ik durf niet meer te kijken. Dan houdt de computer er abrupt mee op. Er valt een korte, ietwat ongemakkelijke, stilte in de cockpit voordat we – van de zenuwen en de weeromstuit – aarzelend beginnen te lachen. “Het is ook niet gemakkelijk, zeker niet zo’n eerste keer”, zegt een diplomatieke Robert troostend tegen H. “Dat gebeurt hier zeer geregeld, hoor!” H. vond het een mooie ervaring maar is zichtbaar opgelucht dat hij de stuurknuppel nu aan mij mag overdragen.
“Ik start hem even opnieuw op en dan mag u een poging wagen”, zegt Robert tegen mij. Ik wissel van stoel met H. Terwijl de startbaan recht voor me weer in zicht komt, voel ik me alsof ik opnieuw op moet voor mijn rijexamen. Ik barst van de zenuwen en grijp de sidestick vast alsof het mijn laatste strohalm is. Ik ga nog snel even verzitten, want ik zie dat Robert doende is met het starten van de motoren. Ik vraag me ineens af waarom ik vandaag zo nodig een Airbus A320 wilde gaan besturen. Ik had bijvoorbeeld ook kunnen gaan kienen, om maar eens een dwarsstraat te noemen. Ik ook altijd met mijn wilde ideeën. Maar nu is er geen weg meer terug. Dus besluit ik er vol voor te gaan.
“Geef maar gas tot 140 knopen”, zegt onze instructeur. Yes! Dit heb ik altijd al willen doen. Ik leg mijn hand op die gashendels en duw ze geleidelijk naar voren. Ik kijk op het display en bij 140 knopen trek ik de sidestick naar me toe en stijgen we op. Her en der passeren we schapenwolkjes. Ik vlieg!!! Ik kan maar ternauwernood de neiging onderdrukken om heel hard “Jiiiiihaaaaaaaaaa!” te roepen. Dit is geweldig! Waarom ben ik geen piloot geworden?
Door goed op te letten toen H.aan de beurt was, heb ik gezien dat het vliegtuig iets vertraagd reageert op stuurbewegingen. Dus als je naar links stuurt, moet je kort erna weer iets bijsturen naar rechts om hem recht te houden. Het is een heel subtiel spel.
Ik laat het toestel op commando van Robert klimmen tot zo’n 8000 voet (de echte kruishoogte van zo’n 30.000 voet bereiken we hier helaas niet) en dan moet ik het toestel recht zien te houden en het betere bochtenwerk gaan uitproberen. Nou, dat valt nog niet mee.
Ik kijk gebiologeerd op de metertjes of ik niet een te grote hoek maak (ja dus) en moet snel corrigeren. Mijn ingreep is echter te wild zodat het toestel vervolgens opnieuw akelig veel dreigt uit te breken. Slechts met de grootst mogelijke moeite krijg ik mijn Airbus weer in het gareel. Dankzij mijn stuurmanskunsten moeten de inzittenden nu allemaal acuut aan de kotszakjes, denk ik nog voordat ik de volgende bocht inzet. En dan te bedenken dat mijn “vlucht” ook nog plaatsvindt onder de best denkbare weersomstandigheden. Hoe zou deze ervaring dan wel niet zijn bij een vliegende storm, een onweersbui of met verschrikkelijke turbulentie? Niet aan denken nu. Ik heb al mijn concentratie nodig om überhaupt in de lucht te blijven.
“Ik ga het toestel nu in de buurt van de landingsbaan brengen”, kondigt Robert na nog een paar van mijn bibberende bochten aan. Even later zie ik de strip in de verte. Hij ligt nu nog recht voor me. “Houden zo-houden zo-houden zo”, prevel ik als een soort van obsessieve mantra. Ik moet en zal bij die landingsbaan uitkomen, koste wat het kost.
“Hou het toestel recht en verminder de snelheid”, commandeert mijn co-piloot. “Breng de neus langzaam omlaag”. Ik druk de sidestick naar voren. Maar nu zie ik dat ik veel te snel daal. Dus moet de neus weer omhoog. In de tussentijd zie ik dat ik helemaal van mijn koers ben afgeweken en – nee hè! – de landingsbaan in plaats van dichterbij, nu een stuk verder af ligt. Zo kom ik nooit aan de grond.
“Kijk niet de hele tijd op de metertjes, maar vlieg ook geregeld op zicht”, instrueert Robert me. En inderdaad! Als ik tussen het getuur op de metertjes door ook af en toe naar de landingsbaan kijk, lukt het me op de een of andere manier veel beter om recht ernaar toe te vliegen. “Geleidelijk dalen nu”, zegt hij en ik duw voorzichtig de sidestick naar voren. Wonder boven wonder blijft de strip ongeveer recht voor me liggen, terwijl ik er min of meer zigzaggend op af vlieg. “Je vliegt nog te snel”, hoor ik Robert rechts naast me zeggen. Gehoorzaam neem ik meteen gas terug. Tot mijn onbeschrijflijke vreugde kan ik nu de gebouwen al goed zien. “Langzamer! De neus meer naar beneden”, roept Robert. Ik duw de stick verder naar voren en neem snelheid terug.
Ik wil nog aan Robert vragen of hij het landingsgestel wel heeft uitgeklapt, als ik het volgende moment tot mijn eigen verbijstering zie dat “mijn” Airbus keurig de grond raakt. Weliswaar net naast de tarmac van de landingsbaan op een groenstrook, maar toch. Mijn passagiers hebben het overleefd! “Niet slecht voor een eerste keer”, prijst Robert. Ik barst zo ongeveer uit elkaar van trots.
Ik mag dan wel klotsende oksels van het angstzweet, een hoofd als een pioen van de spanning en trillende handen van de stress hebben, maar ik heb het hem toch maar mooi geflikt!
Ik heb mijn roeping eindelijk gevonden.
© Pascale Bruinen
De landingsbaan is al in zicht…en…
…bijna touchdown!!! En dan te bedenken dat je dit apparaat met een snelheid van zo’n 250 km per uur aan de grond zet, wow! Dit is weer eens wat anders dan een dagje gaan bowlen of steengrillen. Een echte aanrader dus. Wil je het zelf ook eens beleven, ga dan naar Flitesim Roermond.
Ik zat bij het lezen al op het puntje van mijn stoel!! Wat moet dat een heerlijk gevoel zijn geweest!!
Hoi Romana, ja het was fantastisch! Zou je ook eens moeten doen…Veel groeten van Pascale