Magisch Miami (2)

Here I am in the place where I come let go

Miami the base and the sunset low

Everyday like a mardi gras everybody party all day

No work all play okay

Uit: Welcome to Miami, Will Smith.

Miami.

The place to be. Voor fotomodellen, acteurs maar ook voor doodgewone toeristen zoals H. en ik.

Het toeristische middelpunt van de greater Miami area is natuurlijk South Beach dat pal aan de oceaan ligt en waar je de wereldberoemde Ocean Drive en het Art Deco District vindt. In SoBe, zoals South Beach ook wel wordt genoemd, is alles mogelijk en niks te gek.

Aan de ene kant van Ocean Drive vind je onder andere Lummus Park waar joggers hun rondjes maken tussen de geurende bloemen en wuivende palmen. Hier tref je her en der ook de daklozen die om  negen uur ’s morgens nog hun roes liggen uit te slapen op het gras. En er mogen dan wel zwervers zijn, zwerfvuil zul je nergens op straat zien liggen. Iedereen – zwervers incluis – gooit zijn afval keurig in de daarvoor bestemde bakken.

Aan de overkant van Ocean Drive kun je uitstekend mensen kijken op de vele terrasjes van hotels, café’s en eetgelegenheden met tot de verbeelding sprekende namen als The Cardozo, The Carlyle, The Leslie en The Betsy. 

Op Ocean Drive is het zien en gezien worden, ook voor de meest uiteenlopende exclusieve en peperdure voertuigen, convertibles en stretch limousines die expres in een slakkengang op en neer rijden, vaak met bloedmooie feestende meiden die uitgelaten schreeuwend rechtop in het geopende deel van het dak staan.

Overal klinkt muziek. Lounge, salsa, reggae, Cubaanse klanken. Als het maar zwoel is, zodat het perfect past bij de suptropische klamme temperaturen.

En waar anders dan in Miami kun je een zakenman in beige kostuum zien die op skates naar zijn werk gaat, gevolgd door een donkere vrouw op een rood-geel-groen rijwiel in ultrakort broekje en minuscule bikini bovenstuk met een oversized koptelefoon op haar hoofd en een jonge god, alleen gekleed in zwemshorts, die sierlijk voorbij zwiert op een driewielige step? Op de een of andere manier smaakt je ontbijt zoveel beter als je deze taferelen mag aanschouwen tegen een fel blauwe hemel terwijl een zilte zeebries zachtjes door je haren gaat.

Op de Oceanfront Boardwalk, een prachtig aangelegde smalle boulevard die parallel aan de oceaan loopt, kun je bijna zes kilometer lang wandelen en kom je langs mooie en beroemde hotels, zoals het Fontainebleau of Eden Rock. Hier zie je de gezondheids- en fitnessverslaafden rennen, fietsen en skaten. Wat meteen opvalt, is dat ze allemaal zo beleefd zijn. Niks voetgangers bruut uit de weg duwen. Hier slalommen ze voorzichtig om je heen en zeggen zelfs excuse me als ze je passeren of thank you so much als je voor ze opzij gaat. Leven en laten leven.

Behalve fun in the sun is Miami ook het summum van cool als het gaat over architectuur. De wereldberoemde Art Deco gebouwen uit de jaren twintig en dertig met hun zoete pasteltinten, aparte details en typische neonverlichting echoën tot en met de dag van vandaag de allure van filmsterren en de rich and famous. Gebouwen als The Tides of The Clevelander spreken echt tot de verbeelding.

Ook de iconische hotels ademen vaak deze sfeer. Sommige zul je ongetwijfeld herkennen van menige film of tv-serie. Bijvoorbeeld The Loews, The Sagamore, The Raleigh, The James Royal Palm of The Delano. Ze zijn geen van alle goedkoop, maar dan kun je ook wel genieten van een fantastische architectuur, een geweldige ligging pal aan het strand en een uitstekende service. Aan hot times ’n cool drinks dus geen gebrek.

Maar bovenal betaal je om van die typische Miami sfeer van strak design, ultra hippe kunst, relaxte mentaliteit en mooie mensen te genieten. En over die laatste gesproken: Miami is ook de enige stad ter wereld die een volleybal-toernooi organiseert dat uitsluitend professionele fotomodellen toelaat als deelneemsters.

Als dat voor jullie heren geen goede reden is om af te reizen naar the magic city weet ik het ook niet meer.

© Pascale Bruinen

miami art deco7

Magisch Miami (1)

“This the type of town, I could spend a few days in 

Miami, the city that keeps the roof blazing

Party in the city where the heat is on 

All night on the beach till the break of dawn 

Welcome to Miami (Bienvenido a Miami)”

Uit: Welcome to Miami, van Will Smith 

Deze lofzang op de bekendste stad van de Sunshine State Florida, is helemaal terecht.

Miami is hot, hip and happening. De onweerstaanbare mix van het relaxte Latijns-Amerikaans-Caribische sfeertje, de Amerikaanse welvaart, de alom aanwezige zon, de mooie Art Deco gebouwen, de beautiful people en de hippe tenten met dito muziek en wereldberoemde DJ’s trekt het hele jaar door bezoekers van over de hele wereld.

Zo ook schrijfster dezes. H. en ik komen er graag. We zijn vooral gecharmeerd van de Caribische don’t worry-mentaliteit, muziek en kookkunst die de Cubanen – die in de jaren zestig massaal het communistische land verlieten –  mee hebben genomen naar het beloofde land Amerika.

Miami wordt ook wel liefkozend “the magic city” genoemd. Deze naam heeft de stad te danken aan het feit dat ze in minder dan honderd jaar tijd van een vrijwel onbewoond moerassig gebied is uitgegroeid tot een metropool van betekenis. Miami weet zichzelf telkens opnieuw uit te vinden. Van de Amerikaanse Rivièra uit de jaren vijftig tot The Gateway to the Americas en cruise capital of the world anno nu.

In de jaren tachtig van de vorige eeuw werd Miami als toeristische bestemming wereldwijd gepromoot door de succesvolle misdaadserie Miami Vice, waar stoere hetero mannen voor het eerst pastelkleurige t-shirts droegen, ultra luxe villa’s dienden als plaats delict en sexy dames paradeerden in een weinig verhullende bikini tegen de achtergrond van zon, zee en zinderende achtervolgingsscènes met snelle jongens en nog snellere boten.

Recenter is de stad weer in beeld gekomen met CSI Miami, waar min of meer dezelfde ingrediënten met succes worden gebruikt. De korte aerial shots van de skyline en de kuststrook van South Beach roepen onmiddellijk een gevoel van glamour op.

Miami wordt tegenwoordig dan ook niet voor niets geassocieerd met jet set, supermodels, popsterren en de wereld van tv en film.

Het mooie aan Miami vind ik de combinatie van een bruisende wereldstad met brede en oogverblindend mooie witte zandstranden aan een saffierblauwe oceaan. Hier kun je een interessante stedentrip en exotische strandvakantie in één beleven. Miami heeft het allemaal.

Op het kilometerslange strand heb je altijd genoeg ruimte. Hier hoef je nooit, zoals in menige Zuid-Europese bestemming,  handdoek aan handdoek te liggen. Het water van de Atlantische Oceaan is Caribisch blauw, warm en zeer helder. Af en toe vliegen aandoenlijke pelikanen in formatie voorbij. Op het strand kun je ook de wereldberoemde kleurige strandwacht-huisjes bewonderen die Miami Beach zo typeren.

Behalve als strandaanbidder kom je in deze stad met in totaal zo’n 23 (!) winkelcentra ook als shopaholic volop aan je trekken. De shopping malls zijn typisch Amerikaans: groter dan groot, super schoon en met ongeëvenaarde service en klantvriendelijkheid. Na al dat Yes, ma’am, How are you doin’ today? en My pleasure! wordt het in Nederland gegarandeerd weer afkicken geblazen.

Maar verslavend is vooral het typische sfeertje.

Dus wees op je hoede: Miami kan je betoveren!

© Pascale Bruinen

miami beach boek

miami strandwacht huisje2

 

 

 

Mensen Kijken

Op een vliegveld is niks zo leuk als mensen kijken. Nu is dit ook bijna het enige tijdverdrijf dat op deze plek de moeite waard is. Want op die parfums, alcoholische versnaperingen en tijdschriften ben je gauw uitgekeken.

H. en ik zijn neergestreken bij een koffiebar. De wijzers van mijn horloge geven aan dat het kwart over vijf in de ochtend is. Na een doorwaakte nacht zijn we allebei toe aan een flinke shot caffeïne. Terwijl H. zijn bestelling doet, gaan mijn vermoeide ogen over de mensenmassa die zelfs op dit vroege uur aan mij voorbij trekt.

Oudere mensen die moeizaam vooruit komen met stok of rollator. Tieners met spillebeentjes en sjaals die drie maal rond hun schriele nekken zijn gedraaid. Een hollende zakenman, strak in het pak, in de ene hand zijn laptoptas en in de andere zijn i-Phone. Passagiers met rugzakken, kleine of levensgrote, maar allemaal steevast met zo’n waterflesje in het zijvak.

Mannen, vrouwen en zelfs kleuters met trekkoffertjes. Een vermoeide papa met baby op de arm, gevolgd door een al even onuitgeruste moeder met een meisjestweeling aan de hand die net kan lopen. Sommige passagiers dragen plastic zakken en anderen sporttassen, al dan niet in combinatie met een hand- of heuptas.

Één ding hebben al die door elkaar krioelende mensen met elkaar gemeen: ze komen allemaal abrupt tot stilstand voor het bord met daarop de gates en bijbehorende vertrektijden. Voor een enkeling leidt deze visuele informatie tot een paniekaanval, gevolgd door een spurt naar de juiste vertrekhal. De rest blijft maar vertwijfeld kijken van het bord naar hun tickets en vice versa, waarna er wordt overlegd en het gezelschap voortgaat naar wie weet welke uithoek van de wereld.

Het perpetuüm mobile van bedrijvigheid op een internationaal vliegveld spreekt tot de verbeelding. Het geeft een sfeer van urgentie, van grenzenloosheid, van opwinding. Politie-ambtenaren lopen hun rondes, een hele bubs in felrood en blauw gestoken stewardessen babbelt er al lustig op los en de schoonmakers karren ijverig door de hal in hun hightech wagentjes.

Aangekomen bij onze gate is het nog rustig. Tegenover me zit een Amerikaanse vrouw die zeker zeventig is. Haar strak getrokken gezicht met permanent getuit poppenmondje, standaard wipneusje en grote opengesperde ogen die eeuwig verbaasd kijken, verraadt dat ze bij dezelfde winkel van plastisch chirurgen heeft geshopt als al die andere vrouwen.

Aan de andere kant zit een koppel dat kennelijk van de unisex is. Allebei een lelijke bril, allebei een spijkerbroek die ik al twintig jaar geleden in de kledingbak zou hebben gekieperd en alle twee zo’n rode ANWB fleece trui met identieke witte regenjas. Nederlanders dus.

Ineens komt er een man bij ons zitten compleet met ijsmuts, sjaal en dikke gewatteerde winterjas. Even denk ik nog dat hij toch naar de naastliggende gate met bestemming Moskou moet, maar nee. Hij gaat doodgemoedereerd hier zitten, met bestemming Miami waar het minstens 28 graden Celsius is.

Dan valt mijn oog op een heel lange, slanke en knappe jonge meid die zich naar het damestoilet begeeft. Ze ziet eruit als een model van Victoria’s Secret. Wie weet is ze op weg naar haar zoveelste fotoshoot op het zonovergoten strand van South Beach.

Een stukje verderop zit een gezin met twee jonge kinderen die het nu al helemaal gehad hebben. Getuige het gewrijf in hun oogjes zijn ze rijp voor een dutje, maar ze hebben desalniettemin geen zin om op de schoot van hun ouders te blijven zitten. Ze jengelen, huilen en wurmen net zolang totdat ze toch weer op de grond staan, waarna beiden steevast opgewonden gillend ieder een andere kant op rennen. Hun beschaamde ouders rest niks anders dan er met een spurt achteraan te gaan, waarna het hele tafereel weer van voren af aan begint.

Zeker weten dat Iedereen vurig hoopt dat ze dit gezin niet naast zich krijgen tijdens de tien uur durende non-stop vlucht naar Florida.

Als het boarding tijdstip naderbij komt, voel ik de spanning onder de passagiers toenemen. Zoals altijd speelt iedereen het spelletje “sta ik nu wel of niet alvast op om als eerste in de rij te staan bij de gate?” Sta je er als eerste en is er vertraging, ben je je gerieflijke stoel kwijt, tot leedvermaak van de rest. Wacht je te lang, moet je sukkelig achteraan aansluiten in die lange sliert. Dus wacht iedereen op het perfecte moment en houdt daarom het bord en de balie bij de gate nauwlettend in de gaten.

En ja hoor, als het bord “now boarding” plotsklaps aanspringt, veren tientallen mensen tegelijk op om als eerste in de rij te kunnen. Altijd hetzelfde liedje; eerst wil iedereen er als eerste in, bij aankomst is het juist dringen om er als eerste uit te kunnen.

Mensen zijn rare vogels.

Maar daarom juist o zo interessant om te observeren.

© Pascale Bruinen

mensen kijken

Turbulentie

We schuifelen met onze handbagage door het gangpad van het vliegtuig. Na een abrupte stop omdat mijn voorganger ineens zijn stoel heeft gevonden, kan ik weer verder lopen. Mijn trekkoffer botst dan weer hier en dan weer daar tegen voeten of stoelen aan. Ik tuur naar de nummers en letters boven de rijen en ontwaar onze gereserveerde plaatsen.

Terwijl H. onze handbagage weglegt, wring ik me in mijn economy stoel aan het raam voor de 10-urige non-stop vlucht met Air Berlin naar the sunshine state Florida. Zodra ik zit, graai ik in mijn handtas naar mijn “hoe-overleef-ik-een-transatlantische-vlucht”-spulletjes.

Oordoppen tegen ellendig motorgebrul, vervelende ding-dong piepjes en krijsende baby’s? Check! Oogmasker zodat ik kan doen alsof ik heerlijk ontspannen slaap in mijn eigen bedje? Check! Tijdschriften en dik boek om te lezen in de vele ledige uren die komen gaan? Check!

Daarnaast bestaat mijn airplane survival kit uit een schrijfblok met pen om mogelijke inspiratie meteen vast te leggen, kauwgom tegen dichtklappende oren en – jawel! – een paar extra dikke sokken om aan te doen zodra mijn schoenen uitgaan. Wow-factor nul maar wel praktisch.

En natuurlijk niet te vergeten een heerlijk zachte, warme sjaal tegen de tocht, van die opblaasbare ANWB kussens voor in mijn nek en onder mijn voeten en tenslotte nog een i-pod voor het broodnodige auditieve entertainment.

Het duurt dus wel effe voordat ik goed en wel geïnstalleerd ben in mijn halve vierkante meter. Eerst prop ik mijn rotzooi zo goed en kwaad als dat gaat in het daarvoor bestemde net, dat daardoor meteen totaal uitpuilt. Maar geen nood, ik gebruik gewoon H.’s netje voor al de rest (hij heeft toch niks nodig want slaapt bijna hele vlucht zonder masker, doppen of andere hulpmiddelen).

Vervolgens ga ik – tot afgrijzen van H. – aan de slag met mijn opblaasbare kussens. Toen ik ze inpakte, vroeg hij me al ongelovig of ik die echt van plan was mee te nemen. Ja, dus. Want je zit, hangt en ligt je wezenloos tijdens zo’n ellenlange vlucht. Als je al eens de slaap vat, kiept je hoofd de ene keer voorover en sla je de andere keer met je hoofd tegen de zijkant van de stoel of het raam. Sommigen leggen van pure ellende zelfs hun vermoeide hoofd op het uitgeklapte tafeltje. Gevolg? Na tien uren in een gedwongen Houdini-houding te hebben doorgebracht, ben je zo brak als een tiener die figureert in “Zon, Zee en Zuipen”.

Dus ga ik fluks aan de slag met mijn donkerblauwe accessoires. Ik zet mijn lippen om het ventiel en blaas uit alle macht. Er gebeurt helemaal niks. Ik doe het nog eens maar het enige dat zich opblaast zijn mijn wangen. Na nog een paar pogingen voel ik me licht in het hoofd worden. H. staart me aan. “Je loopt helemaal paars aan. En dat ding is nog zo plat als een dubbeltje”, constateert hij fijntjes. Alsof ik dat niet al in de gaten had.

Maar H. is toch zo lief om vervolgens zelf een poging te wagen. Hij ademt diep in en geeft dan alles wat hij in zich heeft. En dat is indrukwekkend veel. Hij wordt eerst roze, dan rood en begint verdacht veel op een uit de kluiten gewassen hamster te lijken. Mijn kussentje blijft echter nog even slap als voor deze bovenmenselijke inspanningen.

Hij geeft het op. Maar ik ben niet van plan het hierbij te laten want ik heb ze niet voor niks tot in het vliegtuig meegezeuld. Met gevaar voor eigen leven – ik schat zomaar in dat mijn hersenaderen zowat op knappen stonden-  krijg ik uiteindelijk de felbegeerde lucht in die prullen. Maar als ze eindelijk allebei tot hun volle proporties zijn opgeblazen kan ik ternauwernood een aanval van claustrofobie onderdrukken. Mijn toch al zeer beperkte ruimte wordt nu gedomineerd door iets dat nog het meeste lijkt op een levensgrote blauwe worst (het voetenkussen) en een oversized nekbrace from hell. H. ziet het met lede ogen aan en waarschuwt mij dat hij onder geen beding een van beide op zijn postzegelzitje wil hebben. Maar al snel blijkt dat we ons zorgen hebben gemaakt om niks, want binnen een uur blijken beide kussens zo goed als leeggelopen te zijn en ben ik dus toch aangewezen op het flinterdunne kussentje en dekentje van Air Berlin. Met dank aan de ANWB.

Uitgeput van al mijn voorbereidingen kijk ik eens om me heen. Ik zie lastige peuters, opgefokte ouders, giechelige twintigers en serieus kijkende zakenreizigers. En we zijn nog maar net vertrokken. Gelukkig zijn de stewardessen – tegenwoordig luchtvaartdienstverleners geheten – al druk bezig met de bekende karretjes voor een eerste rondje drankjes.

De vlucht verloopt voorspoedig.  Maar je kunt er op wachten dat zich dat fijne fenomeen voordoet: turbulentie. Vroeg of laat gaat het bordje “Fasten seatbelts” aan en is het partytime.

Zo ook nu. Nadat we een paar keer slechts geringe turbulentie hebben gehad, is het vermaledijde bordje tijdens het laatste deel van de vlucht weer opgelicht. Maar nu lijkt het alsof de stem van de stewardess strenger over de luidsprekers schalt. Onheilspellend bijna. Ze klinkt alsof zij iets weet dat wij nog niet weten. We moeten terug naar onze plaatsen, ons stevig insnoeren en mogen tot nader order niet meer naar het toilet. En al snel blijken deze adviezen hoognodig. Dit keer is het menens.

Ik trek mijn gordel voor de zekerheid nog maar wat strakker aan. Al snel rammelen we van links naar rechts. We schokken op en neer alsof we met 200 kilometer per uur over een Belgische autoweg met gigantische hobbels rijden. En het duurt lang. Heel erg lang.

Hoeveel turbulentie kan een vliegtuig eigenlijk aan?, vraag ik me in stilte af. Op internet heb ik gezien dat ik bepaald niet de enige ben die dit soort vragen heeft. De antwoorden zijn niet echt duidelijk. Misschien wel expres omdat anders geen hond meer in zou willen stappen. Ik probeer wanhopig niet te denken aan al die rampprogramma’s waarin vliegtuigen de hoofdrol spelen.

Na enige tijd begint het voortdurende gewiebel op mijn maag te werken. Ik heb het idee dat mijn ingewanden in een soort “shaken, not stirred” toestand raken. Mijn hoofd lijkt voortdurend nee te schudden. De loshangende oortjes van het audio- en videocentrum pendelen van links naar rechts als waren ze de pendule van een klok.

Het bord dat de gordels verplicht stelt, is de laatste anderhalf uur niet meer uit geweest. En nog is het niet voorbij. Het geschud begint nu epische proporties aan te nemen. De turbulente luchtstromen tillen me soms half uit mijn stoel, om me vervolgens weer met een klap neer te doen komen. Nu is een mooie tijd om met mijn ademhalingsoefeningen te beginnen om rustig te blijven. In door de neus, uit door de mond. Ik sluit mijn ogen en verbeeld me dat ik in een bus rijd over een weg vol met kuilen en bobbels. Veel helpt het niet. Feit blijft dat ik me op elf kilometer hoogte bevind.

Ik open mijn ogen en kijk uit mijn raam. Maar behalve ijskristallen op de ruit en lieflijke schapenwolkjes in een helblauwe lucht is er niks bijzonders te zien. Wind, zo leerde ik al op de middelbare school, is niks meer dan een horizontale verplaatsing van lucht. Maar die kan verdomd sterk zijn. Zeker als we met een snelheid van zo’n slordige 900 kilometer per uur dwars tegen de oceaandepressies in vliegen.

De stewardess komt langs. “Es ist extrem!” zegt ze twee keer achter elkaar tegen een collega. Vertel eens iets dat ik nog niet wist. Prettige mededeling, zeker omdat we nog minstens anderhalf uur moeten. Net als ik deze alarmerende gedachte probeer te verdringen, wordt er nog een schepje bovenop gedaan en lijkt het alsof we in een achtbaan zitten. We vallen een paar meter omlaag en gaan dan weer met een schok omhoog.

“Hoeeeeeee!”, hoor ik verschillende passagiers, zelfs mannen, om me heen uitroepen.  Ondanks de gordels vliegen we een stukje uit onze stoelen en rammelen we wat af. Nu hoor ik ook van alles kraken en schuiven. In de cabine is het muisstil geworden. Zelfs de baby’s hoor je niet meer. Minuten lijken wel uren te duren.

Mijn maagsappen zijn inmiddels zo dolgedraaid, dat ze massaal protesteren. Ik voel dat ik misselijk word. Behalve dat het vliegtuig op en neer gaat, schudt het nu ook wild van links naar rechts. Het lijkt alsof een onzichtbare reuzenhand de Airbus A 330 naar believen alle hoeken van het luchtruim laat zien. Voor de zekerheid vergewis ik me ervan dat er een zakje voor eventuele maaginhoud onder handbereik is in mijn overvolle net.

Na wat een eeuwigheid lijkt, klinkt het verlossende bericht dat we de landing gaan inzetten. Na nog meer bonken, schokken en trillen komt de Airbus met een ferme klap neer op de landingsbaan. Opluchting giert door me heen. H. en ik kijken elkaar veelbetekenend aan. We zien allebei bleek-groen maar hee, we zijn er! De andere passagiers zien er ook niet al te florissant uit met hun verwarde haardossen, verkrampte gezichtsuitdrukkingen en wit weggetrokken snoetjes.

Terwijl ik wacht om te kunnen opstaan, kijk ik weer door het raampje en zie dat het een stralende dag is in Miami.

Aaahhh….., vakantie! Twee weken alleen maar genieten.

Zon, zee, zen.

Palmen, pelikanen, paradijselijke stranden.

Caribische sferen, cruisen, chillen.

Daar heb ik wel urenlang shake, rattle ’n roll voor over.

© Pascale Bruinen

fasten_seatbelt_sign

Hier zul je ‘m hebben, dat vervelende teken dat je lekker op en neer gaat schudden voor god weet hoe lang. Wil je meer lezen over mijn vliegavonturen, kijk dan eens naar de columns  “Vliegangst” (1, 2 en 3), “Bange momenten met Ryanair” en “Mayday! Mayday!” (1 en 2). Zelf ook turbulentie meegemaakt? Laat dan hier jouw reactie achter!

Mayday! Mayday! (2)

We zitten in de cockpit van de Airbus A320-simulator en hebben zojuist het verlossende sein van de toren gekregen dat we “cleared for take-off” zijn. H. legt zijn rechterhand op de gashendels en op aanwijzing van gezagvoerder Robert, die voor deze gelegenheid is gedegradeerd tot co-piloot, duwt hij ze steeds verder naar voren. Tegelijkertijd moet hij met zijn linkerhand de sidestick bedienen.

Sneller en sneller schieten de gebouwen langs de startbaan aan ons voorbij. Robert waarschuwt dat H. moet opstijgen bij een snelheid van zo’n 140 knopen oftewel ongeveer 270 km per uur. H. tuurt op de snelheidsmeter en trekt precies op tijd de sidestick naar zich toe zodat de neus omhoog gaat. We stijgen op! Al gauw wordt alles op de grond kleiner. Aan de rechterkant ontwaar ik South Beach met de bekende hotels als oriëntatiepunten. De azuurblauwe oceaan ziet er levensecht uit.

H. probeert de aanwijzingen van Robert meteen secuur op te volgen, maar desondanks valt het niet mee de Airbus überhaupt recht te laten vliegen.  Om van de bochten dan nog maar te zwijgen. Zodra H. zich concentreert op het inzetten van een draaibeweging, daalt of stijgt het toestel weer te vlug of wijkt het af van de voorgeschreven snelheid. Het is een beetje zoals met autorijden: je vraagt je af hoe je in vredesnaam alles tegelijkertijd in de smiezen kunt houden.

Na diverse bochten met meer en minder succes te hebben geprobeerd, kondigt Robert aan dat H. de landing mag gaan inzetten. “Probeer om recht op de landingsbaan af te vliegen”, instrueert hij. H. doet zijn uiterste best, maar de Airbus wijkt bij het naderen van de baan telkens te veel af van de koers. Dus vliegt H. overal naar toe, behalve naar de landingsstrip.

Op een gegeven moment daalt H. zo gevaarlijk snel en onder zo’n akelige hoek, dat de boordcomputer spontaan begint te spreken. Ik kan niet helemaal verstaan wat het ding uitkraamt, maar de ingeblikte waarschuwingen verraden niet veel goeds. In mijn gedachten zie ik die arme gillende passagiers achter ons door het gangpad rollen, temidden van vallende koffers en tassen. “Het lukt me niet”, roept H. getergd terwijl hij nog net niet de zweetdruppels op zijn gezicht heeft staan van de stress.

Als ik naar buiten kijk, zie ik tot mijn afgrijzen ineens dat de palmbomen en het water in een noodgang dichterbij komen. Ik durf niet meer te kijken. Dan houdt de computer er abrupt mee op. Er valt een korte, ietwat ongemakkelijke, stilte in de cockpit voordat we – van de zenuwen en de weeromstuit – aarzelend beginnen te lachen. “Het is ook niet gemakkelijk, zeker niet zo’n eerste keer”, zegt een diplomatieke Robert troostend tegen H. “Dat gebeurt hier zeer geregeld, hoor!” H. vond het een mooie ervaring maar is zichtbaar opgelucht dat hij de stuurknuppel nu aan mij mag overdragen.

“Ik start hem even opnieuw op en dan mag u een poging wagen”, zegt Robert tegen mij. Ik wissel van stoel met H. Terwijl de startbaan recht voor me weer in zicht komt, voel ik me alsof ik opnieuw op moet voor mijn rijexamen. Ik barst van de zenuwen en grijp de sidestick vast alsof het mijn laatste strohalm is. Ik ga nog snel even verzitten, want ik zie dat Robert doende is met het starten van de motoren. Ik vraag me ineens af waarom ik vandaag zo nodig een Airbus A320 wilde gaan besturen. Ik had bijvoorbeeld ook kunnen gaan kienen, om maar eens een dwarsstraat te noemen. Ik ook altijd met mijn wilde ideeën. Maar nu is er geen weg meer terug. Dus besluit ik er vol voor te gaan.

“Geef maar gas tot 140 knopen”, zegt onze instructeur. Yes! Dit heb ik altijd al willen doen. Ik leg mijn hand op die gashendels en duw ze geleidelijk naar voren. Ik kijk op het display en bij 140 knopen trek ik de sidestick naar me toe en stijgen we op. Her en der passeren we schapenwolkjes. Ik vlieg!!! Ik kan maar ternauwernood de neiging onderdrukken om heel hard “Jiiiiihaaaaaaaaaa!” te roepen. Dit is geweldig! Waarom ben ik geen piloot geworden?

Door goed op te letten toen H.aan de beurt was, heb ik gezien dat het vliegtuig iets vertraagd reageert op stuurbewegingen. Dus als je naar links stuurt, moet je kort erna weer iets bijsturen naar rechts om hem recht te houden. Het is een heel subtiel spel.

Ik laat het toestel op commando van Robert klimmen tot zo’n 8000 voet (de echte kruishoogte van zo’n 30.000 voet bereiken we hier helaas niet) en dan moet ik het toestel recht zien te houden en het betere bochtenwerk gaan uitproberen. Nou, dat valt nog niet mee.

Ik kijk gebiologeerd op de metertjes of ik niet een te grote hoek maak (ja dus) en moet snel corrigeren. Mijn ingreep is echter te wild zodat het toestel vervolgens opnieuw akelig veel dreigt uit te breken. Slechts met de grootst mogelijke moeite krijg ik mijn Airbus weer in het gareel. Dankzij mijn stuurmanskunsten moeten de inzittenden nu allemaal acuut aan de kotszakjes, denk ik nog voordat ik de volgende bocht inzet. En dan te bedenken dat mijn “vlucht” ook nog plaatsvindt onder de best denkbare weersomstandigheden. Hoe zou deze ervaring dan wel niet zijn bij een vliegende storm, een onweersbui of met verschrikkelijke turbulentie? Niet aan denken nu. Ik heb al mijn concentratie nodig om überhaupt in de lucht te blijven.

“Ik ga het toestel nu in de buurt van de landingsbaan brengen”, kondigt Robert na nog een paar van mijn bibberende bochten aan. Even later zie ik de strip in de verte. Hij ligt nu nog recht voor me. “Houden zo-houden zo-houden zo”, prevel ik als een soort van obsessieve mantra. Ik moet en zal bij die landingsbaan uitkomen, koste wat het kost.

“Hou het toestel recht en verminder de snelheid”, commandeert mijn co-piloot.  “Breng de neus langzaam omlaag”. Ik druk de sidestick naar voren. Maar nu zie ik dat ik veel te snel daal. Dus moet de neus weer omhoog. In de tussentijd zie ik dat ik helemaal van mijn koers ben afgeweken en – nee hè! – de landingsbaan in plaats van dichterbij, nu een stuk verder af ligt. Zo kom ik nooit aan de grond.

“Kijk niet de hele tijd op de metertjes, maar vlieg ook geregeld op zicht”, instrueert Robert me. En inderdaad! Als ik tussen het getuur op de metertjes door ook af en toe naar de landingsbaan kijk, lukt het me op de een of andere manier veel beter om recht ernaar toe te vliegen. “Geleidelijk dalen nu”, zegt hij en ik duw voorzichtig de sidestick naar voren. Wonder boven wonder blijft de strip ongeveer recht voor me liggen, terwijl ik er min of meer zigzaggend op af vlieg. “Je vliegt nog te snel”, hoor ik Robert rechts naast me zeggen. Gehoorzaam neem ik meteen gas terug. Tot mijn onbeschrijflijke vreugde kan ik nu de gebouwen al goed zien. “Langzamer! De neus meer naar beneden”, roept Robert. Ik duw de stick verder naar voren en neem snelheid terug.

Ik wil nog aan Robert vragen of hij het landingsgestel wel heeft uitgeklapt, als ik het volgende moment tot mijn eigen verbijstering zie dat “mijn” Airbus keurig de grond raakt. Weliswaar net naast de tarmac van de landingsbaan op een groenstrook, maar toch. Mijn passagiers hebben het overleefd! “Niet slecht voor een eerste keer”, prijst Robert. Ik barst zo ongeveer uit elkaar van trots.

Ik mag dan wel klotsende oksels van het angstzweet, een hoofd als een pioen van de spanning en trillende handen van de stress hebben, maar ik heb het hem toch maar mooi geflikt!

Ik heb mijn roeping eindelijk gevonden.

© Pascale Bruinen

airbus5

De landingsbaan is al in zicht…en…

airbus6

…bijna touchdown!!! En dan te bedenken dat je dit apparaat met een snelheid van zo’n 250 km per uur aan de grond zet, wow! Dit is weer eens wat anders dan een dagje gaan bowlen of steengrillen. Een echte aanrader dus. Wil je het zelf ook eens beleven, ga dan naar Flitesim Roermond.

Cruisen

Mijn taxi nadert de haven van Miami. Ik kijk letterlijk reikhalzend uit naar het moment dat ik voor de allereerste keer in mijn leven het enorme schip met eigen ogen zal zien.

Tuurlijk, de folders, afbeeldingen en filmpjes op internet heb ik allemaal al gezien. Ettelijke keren. Toch ben ik totaal onvoorbereid op het ontzag dat zich van me meester maakt als de chauffeur plots stopt op de kade en ik een allereerste blik werp op Haar. Ik kan alleen maar met open mond kijken. Omhoog, omhoog, nog hoger. Ondanks Haar gigantische afmetingen word ik onmiddellijk getroffen door Haar stralend witte en ranke schoonheid.

Het welhaast verblindende zonlicht weerkaatst in de saffierkleurige golven die op hun beurt weerspiegelen op Haar sierlijke boeg. Aan dek wapperen de vlaggetjes van talloze landen vrolijk in de zwoele bries als teken van warm welkom aan alle verschillende nationaliteiten die weldra aan boord zullen gaan. Het is te veel om te bevatten. Een soort van nautische “Shock and Awe”.

Eenmaal aan boord is het al niet anders. Als in een zoete droom loop ik rond, bijna zwevend van het gelukzalige gevoel dat ik krijg bij het zien van zoveel moois. Een prachtig pooldeck met twee zwembaden, jacuzzi’s en loungehoeken. Een gezellig terras op de achtersteven, waar ik mezelf al zie zitten aan het ontbijt. Een spa waar je je gelijk helemaal Zen voelt.

Ik loop door de winkelstraat, gluur in de bibliotheek en verbaas me over het enorme theater. Mijn honger kan gestild worden in vier restaurants en sportieve neigingen kan ik kwijt op het basketbalveld, aan de klimmuur of op de atletiekbaan. En in de fitnessruimte natuurlijk, die voorzien is van de allernieuwste apparaten.

Al snel voel ik me een nieuwerwetse ontdekkingsreiziger die dan weer hier, dan weer daar stuit op onverwachte hoekjes, gezellige zitjes of een intiem barretje. De adrenaline giert door mijn lichaam van opwinding bij het idee dat ik hier een volle week van mag gaan genieten. En hoewel er in totaal zo’n vierduizend passagiers en bemanningsleden aan boord zijn, is het schip zo groot dat je zonder al te veel inspanning een rustig plekje kunt vinden. Buiten of binnen. Maar de echte luxe van dit majestueuze schip is het onovertroffen zeezicht.

Na de verplichte dril compleet met reddingsvesten ben ik maar net terug aan dek of er klinkt opeens een oorverdovend geluid uit de reusachtige scheepshoorn. De bijbehorende trillingen golven door mijn lichaam alsof iemand in mijn maag een drumsolo ten beste geeft. Tegelijkertijd voel ik een wave van gespannen verwachting gaan door de menigte, die zich als één man haast naar de reling aan de kant van de kade. Ik dring me er tussen en kijk als betoverd toe hoe het enorme schip zich schijnbaar moeiteloos zijwaarts van de kant af beweegt, als ware het een reuzenkrab.

Ik zie meer dat Ze vaart dan dat ik het voel. De streep water tussen de kade en de zijkant van het schip wordt allengs groter. Vanaf mijn vijftiende verdieping zwaai ik, net als mijn medepassagiers, naar onbekende achterblijvers van het formaat Legopoppetje op de kade. Ik voel een zilte bries door mijn haren gaan. De scheepshoorn loeit nogmaals zijn vaarwel. Ondanks de hitte voel ik dat ik kippenvel krijg.

Al mijn zintuigen staan op scherp. Alsof mijn radar, net als die van het schip, helemaal open staat. Klaar om iedere indruk als een spons te absorberen. Ik kijk om me heen. Iedereen lacht, ontdekt en slaakt verrukte kreetjes bij elke nieuwe verrassing. Onder de laatste zonnestralen van de dag speelt de band van rastamannen Bob Marley reggae. De langzaam deinende vrolijkheid van het ritme werkt aanstekelijk. De glimlach om mijn mond is een blijvertje. Ik kan niet anders.

Ik richt mijn blik op de kleine, wendbare boot van de pilot, die Haar begeleidt bij een veilige uittocht uit de haven. Daarginds lonkt de havenmond. Nog even en we zijn buitengaats. De veelbelovende vrijheid van volle zee.

Terwijl de skyline van Miami in de warmroze gloed van de snel ondergaande zon steeds verder uit het zicht verdwijnt, wordt mijn verwachtingsvolle gevoel bijna tastbaar. De belofte van onbekende verten, tropische oorden en uitbundige Caribische vegetatie die pijn doet aan je ogen. Van nieuwe vrienden maken, zwemmen met dolfijnen en het witter dan witte zand tussen je tenen. Van kristalhelder warm water, snorkelen tussen veelkleurige vissen en zorgeloos relaxen in een hangmat.

Ik zucht. Een zucht die uit mijn allerdiepste binnenste lijkt te komen. Het is een zucht van puur geluk. Ik lééf. Ik geniet.

Ik cruise.

© Pascale Bruinen

En jullie? Zelf al eens een cruise gemaakt? Ben heel erg benieuwd naar jullie ervaringen. Het is in ieder geval een bekend misverstand te denken dat je op een cruiseboot alleen maar 90-plussers met paars haar en een zuurstofapparaat tegenkomt. Niets is minder waar. Zie daarvoor mijn andere blog, www.cruisecraver.com. Ik zou zo nog een aantal columns kunnen volschrijven over mijn cruiseverslaving (en wellicht doe ik dat nog wel) maar laat voor nu graag het woord aan jullie.