Thuiswerkdag

In mijn tijd als officier van justitie had ik geregeld een thuiswerkdag. Dat ervoer ik als een echte luxe want dan hoefde ik me niet te haasten om op tijd de deur uit te gaan. Meestal verloor ik namelijk de nodige minuten als ik bedacht wat ik aan zou trekken.

Maar nu kon ik lukraak een joggingbroek en een hoody uit de kast graaien, mijn Uggs aantrekken (ik ben een koukleum, vooral als het op mijn voeten aankomt) en me naar beneden begeven. Ja, ja, ik weet het, deze kledingkeuze heeft een glamourgehalte van min 100 maar dat kon me niets schelen want er moest toch alleen maar worden gewerkt. Dus haalde ik mijn laptop tevoorschijn om in te loggen en kon ik van start. Ik vervloek het regelmatig maar soms is het toch wel handig, dat digitale tijdperk.

Ik weet nog goed toen het “Nieuwe Werken” een tijd terug bij het Openbaar Ministerie werd geïntroduceerd. Er was een heuse campagne bedacht om de geneugten van het thuiswerken bij iedereen onder de aandacht te brengen. Dit ging zelfs zó ver, dat ze een medewerker zo gek hadden gekregen om een hele dag, gestoken in kamerjas en pantoffels, op het parket rond te lopen. Voor mij was de aanblik van die dunne, bleke en behaarde benen er een om nooit te vergeten. Of de bezitter van deze ledematen met zijn ludieke actie ook veel collega’s heeft aangezet tot thuiswerken is nooit duidelijk geworden.

Gelukkig heb ik me door dit beeld niet laten afschrikken. Als iets echt af moest, was namelijk niets zo nuttig als thuis werken. Hier werd ik immers niet gestoord door mensen die me wat vroegen, er waren geen telefoons die me irriteerden met de gekste ringtones noch druk converserende collega’s om me heen. Hier heerste absolute stilte, een oase van rust vergeleken met mijn normale werkomgeving. Op een thuiswerkdag kreeg ik daarom veel meer gedaan dan op het parket, ook al omdat ik niet tussen verschillende locaties op en neer hoefde te pendelen.

Een ander niet te versmaden voordeel was dat ik hier nog mijn eigen vaste plekje had, dit in tegenstelling tot die vermaledijde flexplekken waar ik maar niet aan kon wennen. Thuis mocht ik telkens gewoon op dezelfde stoel aan dezelfde eettafel zitten, omringd door bloeiende planten en gezellige ditjes en datjes.

Om nog maar te zwijgen van misschien wel het allergrootste pluspunt: een hoogst eigen prullenmand.

Waar een mens al niet blij van kan worden.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder in iets gewijzigde vorm verschenen in het Algemeen Dagblad.

images

Goed en kwaad

Dat het nog bestaat! In de krant lees ik over een ontsnapping van criminelen uit een Duitse cel. Dit keer geen over de luchtplaats klapwiekende helikopter die een touwladder heeft uitgegooid voor de gedetineerden of ander machtsvertoon. Nee, dit is een ouderwetse ontsnapping compleet met doorgezaagde tralies en aan elkaar geknoopte handdoeken en lakens.

In Nederland is geweldloos ontsnappen uit de gevangenis niet apart strafbaar gesteld. Kennelijk heeft de wetgever op de menselijke oerdrang naar vrijheid geen sanctie willen zetten, al kun je als je wordt gepakt wel disciplinaire maatregelen en uitstel of achterwege laten van voorwaardelijke invrijheidstelling tegemoet zien.

In films ontsnappen vaak gevangenen die onschuldig onder de erbarmelijkste omstandigheden vastzitten. Denk aan sadistische bewaarders, moordzuchtige medegedetineerden en samenzweerderige directeuren. Met ieder theelepeltje aarde waarmee ze hun tunnel naar de vrijheid een vierkante centimeter dieper uitgraven, hoop ik vuriger dat hun ontvluchting lukt. Begrijpelijk, toch?

Minder logisch is dat ik bij sommige rolprenten zelfs op de hand van een crimineel ben die, guilty as hell, op de vlucht is voor de politie. Lang leve de underdog! Als ik enigszins schuldbewust hiervoor een verklaring zoek (ik was per slot van rekening officier van justitie), lijkt het te komen omdat veel boeven in (Amerikaanse) films en tv-series bewust erg sympathiek worden voorgesteld. Ze zijn onbegrepen, hebben een hard leven achter de rug en/of hebben ook goede, zelfs zachtaardige kanten. Om maar te zwijgen van hoe goed die schurken er uit zien. De misdadiger wordt zo, ook voor mij, gebombardeerd tot held van de film. Daarentegen worden de politiemensen die hem opjagen juist vaak gedegradeerd tot corrupte en niet al te snuggere pennenlikkers die ook nog eens voortdurend ruziën over wie bevoegd is (denk aan de eeuwige strijd als de FBI zijn opwachting maakt en de zaak met veel arrogantie overneemt van de plaatselijke politie).

Dankzij deze zwaar aangezette clichés beland ik in de omgedraaide wereld: criminelen worden de good guys die ik als kijker wil steunen, terwijl de gezagsdragers gevoelsmatig de bad guys zijn.

In mijn werk had ik hier gelukkig geen enkele last van. Zo heb ik in al die jaren nog geen enkele verdachte meegemaakt die een held was dan wel op Brad Pitt leek of een politieman ontmoet die door en door slecht was. Wel andersom (nou ja, behalve misschien dat Brad Pitt gedeelte dan, hoewel Han wel heel dichtbij komt en ik hem nooit voor die soon to be ex-husband van Angelina Jolie zou willen inruilen).

Maar het zal altijd moeilijk blijven om precies de grens te trekken tussen waar het goede ophoudt en het kwade begint.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder in iets gewijzigde vorm verschenen in het Algemeen Dagblad.

d41d8cd98f_1363254181_ik-mag-maar-een-laken-om-mijn-matras__list-noup

 

 

 

 

 

Korte broeken dag

Het is weer die tijd van het jaar. Zodra de eerste krokussen hun kopjes uit het gras steken, de racefietsen weer tevoorschijn komen en de temperatuur nipt boven de tien graden kruipt, begint de ellende die Rokjesdag heet. Natuurlijk in verkleinende vorm want stel je voor dat wij vrouwen op het onzalige idee zouden komen om in plaats daarvan een rok aan te trekken. Daar zit mannelijk Nederland kennelijk niet op te wachten.

Volgens ons aller Wikipedia is “Rokjesdag (…) de dag waarop een groot deel van de Nederlandse vrouwen voor het eerst in het jaar zomerse kleding zoals een korte rok zou dragen (op blote benen – geen panty’s en dergelijke), doorgaans midden april.” Midden april? Nu de paaseieren al meteen na de kerstspullen in de schappen van de supermarkten liggen en de terrasstoelen medio februari worden neergezet, wordt ook dit tijdstip allengs naar voren gehaald, ben ik bang.

Ondertussen vraag ik me af of ik nu de enige ben die dit verschijnsel zó niet 2016 vindt? Iedere vrouw mag wat mij betreft aantrekken wat ze wil, maar de hele sfeer om rokjesdag heen riekt toch wel een beetje naar een collectieve vleeskeuring.

Columnist Martin Bril, die de benaming ‘rokjesdag’ bekend maakte bij een breed publiek, beweerde dat zijn interesse hierin niets te maken had met erotiek, maar met zijn observatie dat vrouwen als bij toverslag tegelijkertijd de straat op gaan met blote benen en een rok. Kan kloppen natuurlijk, maar ik heb zo’n flauw vermoeden dat de mannelijke volksstammen die rokjesdag een warm hart toedragen daar niet zo mee bezig zijn.

Maar goed, laten we voor het gemak ervan uitgaan dat er geen seksistisch kwaad schuilt in rokjesdag. Met het oog op de broodnodige gelijkheid zou de tijd dan rijp zijn voor Korte Broeken Dag. En nee, daarmee bedoel ik dus níet die wijde (sport)broeken die tot op of over ’s mans knie komen. Als ik zeg kort, dan bedoel ik ook kort. Lichtend voorbeeld hiervan zijn de (voetbal)broekjes die in de jaren zeventig in zwang waren. Voor iedereen die dit leest en (ver) daarna geboren is: dit broekje eindigt grofweg zo’n dertig centimeter boven de knie.

Maar dan duikt meteen een probleem op. Want een dergelijk kledingstuk vergt (net als het rokje trouwens) een redelijk perfect lijf. Of toch minstens een stel gestroomlijnde ledematen. Gegeven de statistieken dat in Nederland iets meer dan de helft van alle mannelijke Nederlanders van 19 jaar en ouder overgewicht heeft, is de kans dus best groot dat wij vrouwen op Korte Broeken Dag worden geconfronteerd met blubberige bovenbenen. Of juist met van die zielige dunne en/of kromme stelten. En zitten wij dames te wachten op het ultieme horrorbeeld van mannen wier spierwitte benen eindigen bij witte sokken in sandalen? Neuh. Niet echt.

Dus ja, het wordt gelukkig weer voorjaar.

Maar nee, laat die Korte Broeken Dag maar zitten.

© Pascale Bruinen

Zo moet het dus niet…

images

en zo wel…!

holland1

 

 

 

The Flu of Holland – The Battle

Ik ben er eens goed voor gaan liggen, voor de Grootste Virus Talentshow van 2016: The Flu of Holland.

En als ik schrijf “Grootste” dan bedoel ik ook “Grootste”; voor de uitzonderlijke kracht én het multitalent van dit steeds andere gedaanten aannemende virus zouden spontaan álle coaches zoals Ali B, Anouk, Marco Borsato en Sanne Hans hun stoel tegelijkertijd omdraaien.

Want The Flu, afkorting van Influenza, is een rasartiest met wie niet valt te spotten. Hij komt op uit het niets, zonder enige voorwaarschuwing, en is in staat om de sterkste concurrenten omver te blazen als waren het niet meer dan pluisjes. Er bestaat geen medicijn tegen (of jawel, Tamiflu, maar dat wordt aan gewone stervelingen nooit voorgeschreven). En nee, paracetamol, keelspray en hoestdrankjes zijn alleen maar lapmiddelen die dienen als enkele symptoombestrijding maar zijn geen van alle in staat deze topkandidaat ook maar een strobreed in de weg te leggen. Het echte genezen moet het lijf zelf gaan doen.

The Flu of Hollands entree op de bühne is overrompelend; al mijn spieren en gewrichten doen van het ene op het andere moment pijn, mijn luchtwegen worden getergd door hoestaanvallen die niet onderdoen voor ratelend mitrailleurvuur en zelfs mijn smaak- en reukzin zijn tijdelijk gevlucht voor dit monster, mijn stem achterna, en laten mij achter zonder enig hongergevoel. Mijn keel voelt alsof hij in brand staat, ieder botje in mijn gezicht is gevoelig en zelfs mijn ogen kijken anders dan anders de wereld in. Een groot gevoel van malaise heeft zich van mij meester gemaakt. The Flu of Holland krijgt klaar wat anderen nog nooit hebben kunnen bereiken; mij tot complete stilstand dwingen.

In deze fijne liveshow breekt ook meteen de fase van The Battle aan; de tijd waarin mijn afweermechanisme moet aantreden en in de zesde versnelling moet gaan om te proberen The Flu of Holland af te stoppen op weg naar die zinderende finale. Een razend moeilijke en tijdrovende klus, daarom wordt The Battle ook over de nodige afleveringen uitgesmeerd.

Mijn lichaam begint met de thermostaat maar meteen een aantal graden hoger te zetten, zodat de indringers zich moeilijker kunnen vermenigvuldigen. Gevolg: hoge koorts, koude rillingen en liters zweet die ik als tegenkandidaat van The Flu of Holland moet doorstaan. Ik verword tot een hoopje ellende dat alleen nog maar in het donker in bed kan liggen, in en uit een onrustige slaap sukkelend met natte washandjes en icepacks op mijn gezicht. Het donker van de vroege ochtend lijkt naadloos over te gaan in de invallende duisternis van de avond. Ik heb nauwelijks besef van tijd. Zelfs mijn verjaardag glijdt anoniem voorbij.

Het blijkt inmiddels dag zes te zijn als ik voor het eerst geen koorts meer heb. Ik denk meteen dat ik The Battle heb gewonnen, maar zo snel geeft The Flu of Holland natuurlijk niet op. Want hij blijkt nog de nodige troeven op zak te hebben, bijvoorbeeld de totale zwakte die hij bij zijn aftocht achterlaat. Traplopen lijkt nu nog het meest op een prestatie van triathlon-formaat, bij iedere stap trillen mijn bovenbeenspieren als een riet. Op de een of andere manier lijkt het honderd jaar geleden dat ik tijdens de Bodypumples met gemak twintig kilo tilde tijdens het rondje beenspieren. Zó oneerlijk. En The Flu zou The Flu niet zijn als hij niet ook ervoor zorgde dat ik nog steeds geen zin heb om te eten en het hoesten nog lekker een tijdje doorgaat, als een mierzoete herinnering aan zijn niet geringe kunsten.

Maar toch…….,, na tientallen liters thee, bouillon en water, kilo’s uitgeperste sinaasappels, de complete inhoud van een doosje paracetamols, bergen papieren zakdoekjes ter hoogte van een mini Mont Blanc en verbreking van het wereldrecord van de ene zij op de andere draaien ben ik eindelijk, eindelijk aan de beterende hand. Ja, ik moet nog uitzieken en aansterken en ja ik zie er momenteel uit als een uitgewrongen dweil maar ik durf nu toch voorzichtig te stellen dat ik wél de trotse winnares van The Battle ben en daar ben ik mijn keihard werkende lijf o zo dankbaar voor.

Al heb ik wel hernieuwd respect voor mijn geduchte opponent gekregen. Nooit meer zal ik The Flu of Holland “een griepje” noemen. Dat bestaat namelijk echt niet. Dit is The Real Deal.

Als ik dit tik (Ja!!! Ik kan even rechtop zitten!!!), beschijnt de zon mijn gezicht door het raam. En al weet ik dat het buiten koud is, het ziet er buiten uit alsof het voorjaar in aantocht is.

Iedere dag die om gaat, brengt ons nu dichter bij de lente en dus verder weg van de Grootste Virus Talentshow van 2016.

Daarop proost ik maar al te graag met mijn smerige hoestdrankje.

© Pascale Bruinen

IMG_0191

 

 

 

Niet hollen maar stilstaan

Wie kent ze niet, mensen die het razend druk hebben? Mannen en vrouwen, ja zelfs kinderen, die zó geleefd worden door al hun verplichtingen en parallelle digitale levens op sociale media dat ze zich nauwelijks realiseren wat ze aan het doen zijn. Symptomatisch voor deze tijd maar daarom op termijn niet minder ontwrichtend.

O zeker, ik hoorde zelf ook bij die mensen. Want wat ik ook probeerde, ik had nooit tijd genoeg . Tot een poos geleden had ik hier drie oplossingen voor: (nóg) eerder opstaan of later naar bed gaan, alles wat ik deed (nóg) sneller doen of de uren dat ik wakker was (nóg) voller proppen met activiteiten.

Maar in plaats van tijdwinst kreeg ik alleen maar meer tijdgebrek. Ik holde mezelf de hele dag compleet voorbij. Ik was nog niet klaar met het één, of ik was in gedachten al bij het volgende. Herkenbaar?

Totdat ik ontdekte wat wel werkte: stilstaan en stil worden. Eens even he-le-maal niets doen of zeggen. Dit lijkt misschien gemakkelijk, maar ik voelde me als een drukteverslaafde die volop aan het afkicken was.

En zo startte ik, zelfverklaarde controlfreak, vorig jaar zomer eindelijk met online mediteren via Chopra Center Meditation, een gezamenlijk initiatief van Deepak Chopra en Oprah Winfrey. Als ik iemand nou nooit in staat had geacht om dagelijks in die kleermakerszit te gaan zitten en echt tot rust te komen, was ik het wel. Alleen al het idee om Ommmmmmmm te moeten mompelen terwijl ik niet zozeer mijn hoofd leegmaak maar denk aan het puntje van mijn neus dat jeukt, de vuile sokken die nog in de was moeten en mijn eindeloze lijst to do-dingen zou me vroeger acuut rode vlekken in mijn nek hebben gegeven.

Maar sinds ik me daar overheen heb gezet, durf ik te beweren dat ik mezelf geen mooier cadeau had kunnen geven. Dagelijks me time maakt me rustiger en meer gefocust. Op momenten dat er dingen tegen zitten put ik hoop, kracht en inspiratie uit mijn meditatie-moment. Ik kan beter tegen stress, ben vergevingsgezinder en aardiger voor mijn omgeving. Ik voel me zelfverzekerder en serener. Omdat die maalstroom van gedachten (eventjes) tot stilstand komt, kan ik eindelijk luisteren naar mijn innerlijke stem en tot mezelf komen.

Door meditatie kom je namelijk in aanraking met primaire verlangens naar compleetheid, geluk en vrijheid zoals we die allemaal kennen, diep van binnen. Het brengt je terug naar je beginner’s mind oftewel je aanschouwt alles zoals een kind dat zou doen: met aandacht, verwondering en ontzag, zeker voor de natuur. Je kijkt niet meer alleen, maar je ziet het ook echt. Zo ontdek je de prachtigste dingen, zomaar in je eigen omgeving.

Redenen genoeg dus om het eens te proberen. En nee, geen tijd betekent geen prioriteit en is dus geen excuus.

Of zoals een goede vriendin het onlangs treffend verwoordde: “Als je nog geen tijd hebt om dagelijks tien minuten te mediteren, is het de hoogste tijd dat je het dertig minuten per dag gaat doen”.

Maar nu moeten jullie me even excuseren want ik moet dringend op bezoek bij BFF’s Deepak en Oprah.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 23 december 2015 in iets andere vorm verschenen in de INFO van Wonen Meerssen.

IMG_6367

 

 

Gepaste trots

Nooit kunnen bevroeden dat mijn boek, een heel persoonlijk inkijkje in mijn werk, zo’n leuke neveneffecten zou kunnen hebben.

Natuurlijk heb ik mijn boek destijds geschreven met bepaalde doelen voor ogen. Zo hoopte ik dat het de “gewone burger” iets meer wegwijs zou maken in de wondere wereld van justitie en politie. Uit de vele positieve reacties blijkt inderdaad dat mensen na lezing van het boek beter snappen wat een officier allemaal doet en wat het verschil is tussen mijn werk en dat van een strafrechter. Maar misschien nog wel belangrijker is dat ze ook veel waardering hebben voor het tonen van het menselijke gezicht in deze stoere functie. Waarmee maar weer eens is aangetoond dat een kwetsbare opstelling geen teken van zwakte is, maar juist een van kracht, durf en moed.

Daarnaast wilde ik met mijn boek een tegengeluid laten horen ten opzichte van al die advocaten die geregeld in allerhande media opduiken. Onder het motto “Wij zijn er ook nog!” heb ik aandacht gevraagd én gekregen voor diegenen die de wereld een stukje veiliger proberen te maken. Zodoende is de positie van de openbaar aanklager op de kaart gezet en dat werd in mijn ogen hoog tijd ook.

Eén van de openhartige hoofdstukken in het boek gaat over mijn haat/liefde verhouding met strafpleiters. Toen mijn boek uitkwam, vroeg ik me af wat dit voor mij in de rechtszaal zou gaan betekenen. Achteraf is het me honderd procent meegevallen. Zo hoorde ik vaker dat advocaten mijn boek met plezier hadden gelezen. Strafadvocaten hebben mijn “offensief” dus uiterst sportief opgenomen.

Maar het allermooiste neveneffect is wel dat ik geregeld mailtjes krijg van rechtenstudenten die zeggen dat ze na lezing van mijn boek hun afstudeerrichting hebben gewijzigd naar strafrecht omdat ze ook officier van justitie willen worden.

Zo schreef eentje: “Ik ben een fervent lezer van je columns (…) en onlangs heb ik je boek aangeschaft. Dit heeft mij de bevestiging gegeven dat ik niets liever wil dan officier worden nadat ik mijn studie heb afgerond. (…) ik wilde je even kort bedanken voor het inzicht, de inspiratie en de motivatie die je mij hebt gegeven door het uitgeven van je belevenissen.”

Zo’n reactie vervult me met gepaste trots.

Mooi dat schrijven dit teweeg kan brengen.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 23 juli 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Gepaste trots

 

Blauw op straat maar dan anders

Gefascineerd lees ik het artikel in deze krant over een arme en criminele wijk van de stad Pachuca in Mexico die onlangs in vrolijke kleuren is geschilderd. Mijn ogen worden op onweerstaanbare wijze getrokken naar de foto.

Deze toont een tegen een heuvel aangebouwd stadsdeel dat je tegemoet schittert in de kleuren geel, frisgroen, paars, roze, oranje, rood en blauw. Sommige huizen hebben zelfs een combinatie van tinten. Het kostte het kunstenaarscollectief German Crew 14 maanden schilderwerk om 20.000 liter verf op 1500 vierkante meter muur te krijgen. Het oogt als één gigantische regenboog. Het woord “schilderachtig” was zelden toepasselijker. Mijn humeur knapt er onmiddellijk van op.

Mijn wenkbrauwen gaan omhoog als ik lees dat de bewoners tijdens de make-over meer contact met elkaar zoeken en kinderen vaker buiten spelen. Niks bijzonders, zou je zeggen, ware het niet dat deze mensen vantevoren niet eens de deur uit durfden. De vrolijke kleuren van de woningen hebben geleid tot meer gemeenschapszin waarbij de wijkgenoten ook verantwoordelijkheid willen nemen voor hun veiligheid. Bijkomend voordeel is dat een aantal woningen dankzij de schilderklus nu ook gelegaliseerd is. Deze huizen zijn dus “bontgewassen” in plaats van wit. De projectleider, een ex-bendelid dat zijn leven een andere wending heeft gegeven door muurschilderingen en graffitikunst te maken, had nooit verwacht dat de schilderklus zo’n enorme impact zou hebben.

Vrolijke kleuren staan kennelijk niet alleen symbool voor een mooier leven, maar leiden ook daadwerkelijk tot een hogere bestaanskwaliteit. De limoengroene, koningsblauwe en lavendelpaarse tinten geven een gevoel van veiligheid. De roze, oranje en rode tinten bieden hoop aan een categorie mensen die eigenlijk al was afgeschreven.

Frisse kleuren zouden ook een lust voor het oog én een moodbooster kunnen zijn in verzorgings- en verpleeginstellingen, ziekenhuizen of gevangenissen, met alle positieve gevolgen van dien voor het gedrag van de bewoners. En het zou een geweldig idee zijn voor vele Nederlandse buurten die er met hun grijsgrauwe tinten verpauperd en liefdeloos uitzien en waar de criminaliteit welig tiert. Want een dergelijke deprimerende omgeving nodigt nu eenmaal niet uit om de best mogelijke keuzes te maken.

Dit voorbeeld leert ons dat vrolijke verftinten wel eens zouden kunnen leiden tot minder politie-inzet.

Blauw op straat, maar dan anders.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 20 augustus 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Blauw op straat

Gewoontedier

Natuurlijk wist ik wel dat een officier geen negen tot vijf baan heeft. Ik loop per slot van rekening al een tijdje mee en heb in al die jaren de nodige bereikbaarheidsdiensten (piketten) gedraaid; diensten waarbij ik doordeweeks na kantoortijd en in het weekend van thuis uit voortdurend bereikbaar ben voor de politie en GGD-artsen.

Vanaf 2012 zijn daar de ZSM-diensten bijgekomen. Zoals ik eerder uitlegde zijn dat diensten die ik – ook in het weekend en op feestdagen – draai vanuit een centraal gelegen locatie waar alle aangehouden verdachten vanuit de hele provincie worden aangemeld voor afdoening. Dat doe ik gelukkig niet in mijn eentje, maar in nauwe samenwerking met politie, reclassering, Slachtofferhulp en Raad voor de Kinderbescherming.

Inmiddels is ZSM niet meer weg te denken uit de strafrechtelijke praktijk van alledag en worden vele zaken, mits ze zich daarvoor lenen, binnen een kort tijdsbestek afgedaan.

Sinds kort is de planning in die zin gewijzigd, dat de ZSM-ers hele weekenden achter elkaar worden ingeroosterd. Waren het eerst nog losse zaterdagen of zondagen, nu bestaat een ZSM-weekenddienst uit één aaneengesloten blok van vrijdag tot en met zondag. Dat kan zowel dagdienst (vanaf 8.00 uur) of middagdienst (tot 22.00 uur) zijn.

Onlangs was ik voor het eerst aan de beurt voor zo’n weekenddienst nieuwe stijl. Ik had drie dagdiensten achter elkaar. Omdat ik normaliter vrijdags niet werk (nou ja, althans niet vanaf een andere locatie dan thuis), was dit best een rare gewaarwording. Nog vreemder was het echter dat ik de dag erna én de dag daarna ook op de ZSM-locatie moest gaan werken.

Het gewoontedier in mij was bij tijd en wijle even van slag. Zo bijvoorbeeld toen ik vrijdag namiddag thuiskwam en even goed moest nadenken welke dag het nu was. Of toen ik na mijn zaterdagse dienst ’s avond op de bank plofte om nog even naar RTL Late Night te gaan kijken en me oprecht afvroeg wat voor vreselijks er gebeurd zou kunnen zijn omdat de uitzending niet doorging. En toen ik me op zondagochtend alvorens te gaan werken afvroeg waarom de krant nog steeds niet in de brievenbus was gegooid.

Aahhhh… De macht der gewoonte.

Had Aristoteles nog gelijk toen hij de wijze woorden sprak: “We zijn dat, wat we bij herhaling doen.”

© Pascale Bruinen

Deze column is op 11 juni 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Gewoontedier

Haar eerste autootje

Dochterlief heeft pas geleden haar rijbewijs gehaald. Niet alleen een feestelijk gebeuren, maar ook een van de mijlpalen in een mensenleven. Dit was ook het moment om mijn belofte in te lossen en haar een tweedehands autootje te kopen van het geld dat ik voor haar heb gespaard.

Dan begint Het Grote Zoeken. Want waar vind je voor een redelijke prijs een wagentje dat weinig kilometers heeft gereden, van een betrouwbare verkoper is, zich ergens binnen een aanvaardbare afstand tot onze woonplaats bevindt, liefst airconditioning én een mooie kleur heeft en er ook nog een beetje leuk uitziet? In de twee weken nadat ze het rijbewijs heeft gekregen, bekijken we zeker zestig auto’s op internet maar iedere keer is er iets anders mee of blijkt hij al verkocht.

Maar dan hebben we beet; een leuk type Volkswagen die voldoet aan alle vereisten en ook nog in een speciale uitvoering. Mijn dochter is in de wolken want zo kan ze voortaan met de auto naar haar stageplaats en twee bijbaantjes rijden in plaats van met trein en bus. Een groot gemak.

Als ze voor het eerst komt voorrijden in haar kekke bolide, straalt ze bijna achter haar sportieve stuur vandaan. “Moet je kijken mam wat er allemaal in zit! Extra opbergvakken! En heb je dit al gezien?”, roept ze terwijl ze me trots de make-up spiegel toont die verborgen zit in de zonneklep van de bijrijdersstoel. Niet dat ze die veel zal kunnen gebruiken als ze zelf moet rijden, maar haar enthousiasme is aanstekelijk. Daarom antwoord ik naar waarheid dat ik het enig vind (ik ben en blijf natuurlijk vrouw dus snap haar op dit punt maar al te goed).

Eenmaal binnen kunnen H. en ik het niet laten om haar vanuit onze beroepsdeformatie wel nog wat adviezen te geven over zogenoemde hotspots, plekken waar ze haar dierbare wagentje liever niet moet parkeren. Want ja, er zijn nu eenmaal mensen die anderen hun kleine geluk niet gunnen en zonder enig mededogen andermans auto vernielen of stelen.

Ik hoop zo dat onze doelgroep van haar wagentje afblijft want zo niet, weet ik zeker dat het haar hart zou breken.

En daarmee ook het mijne.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 25 juni 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Haar eerste autootje

Pooiergozer

De laatste jaren duikt het fenomeen “loverboy” op; een jongen die doet alsof hij verliefd is op een meisje, haar in het begin overlaadt met aandacht en cadeautjes en haar ondertussen door chantage, bedreiging en geweld steeds verder isoleert van haar familie en vrienden. Hierdoor wordt ze steeds afhankelijker van hem.

Eenmaal dolverliefd merkt ze dat ze gestaag minder aandacht krijgt en droogt ook de stroom presentjes ineens op. Hij stelt geldproblemen te hebben en geeft haar hiervan de schuld.

Het verliefde meisje snapt niks van deze ommekeer en wil hem uit liefde en schuldgevoel op alle mogelijke manieren helpen. Op dat moment slaat de “loverboy” toe door het meisje schijnbaar moeiteloos over te halen om als prostituee voor hem te gaan werken. Als ze écht van hem houdt, moet ze dat maar op die manier “bewijzen.”

Juridisch gezien is dit een vorm van mensenhandel, een manier waarop grof geld wordt verdiend door aan te zetten tot prostitutie, soms letterlijk over de rug van meisjes die oprecht dachten dat ze de ware liefde hadden gevonden.

Omdat het hele proces niets, maar dan ook niets met echte liefde te maken heeft, pleit ik voor het loslaten van de veel te romantische term “loverboys” en dit om te dopen in “pooiergozers”. Want het zijn gewoon ordinaire souteneurs. Overigens zijn het tegenwoordig ook regelmatig meiden die andere meisjes overhalen zich te prostitueren.

Probleem is hoe deze pooiergozers te herkennen, want liefde, aandacht en (normale) cadeautjes horen ook thuis in alle gewone liefdesrelaties. Wees in ieder geval alert op bepaalde signalen bij meisjes, zoals plotseling uitdagendere kleding en make-up dragen, liegen, bedriegen, weglopen, schooluitval, nieuwe “vrienden” terwijl de oude worden verwaarloosd, een slaafse houding ten opzichte van het nieuwe vriendje, obsessief bezig zijn met een of meerdere gsm’s, gedragsveranderingen, rondhangen op vreemde of afgelegen locaties, schuldopbouw of juist opeens beschikken over (dure) nieuwe spullen en contant geld.

Onze meiden moeten weten dat echte liefde nooit isoleert, maar verbindt, nooit chanteert maar los kan laten en nooit eist dat je verandert maar je juist neemt zoals je bent. Echte liefde is onbaatzuchtig, onvoorwaardelijk en onovertroffen in het bieden van warmte, geborgenheid en respect.

Zegt het voort.

Want iedere meid die uit de klauwen van een pooiergozer blijft, is er één.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 12 maart 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad

pooiergozer

Achtbaan (3)

Het is The Day After The Night Before. Eenmaal ochtend, lijkt het ineens heel onwerkelijk dat ik gisteren in RTL Late Night heb gezeten. Na een rustig ontbijt, vertrekken we richting zuiden want straks staan er twee tv-interviews op stapel bij de regionale omroepen. Eerst in Roermond bij TV Limburg, dat opgenomen wordt, en dan live in het programma “Avondgasten” van L1.

In Roermond blijkt de tv-studio boven in een winkelcentrum te zijn gelegen. Binnen worden we opgevangen door erg aardige mensen. De verbazing is groot als blijkt dat ik dialect spreek. Even later wordt gevraagd of ik het interview niet in het dialect zou willen doen. Omdat dit me heel leuk lijkt, stem ik toe. Ook hier word ik, dit keer  in een kleine donkere ruimte, nog even opgelapt door een visagiste en dan moet ik de studio in.

De interviewers hebben zich goed voorbereid en stellen heel uiteenlopende vragen. Ik merk dat het heel anders voelt als ik in het dialect praat. Op de een of andere manier lijkt het intiemer, minder afstandelijk. Misschien verloopt het interview wel (mede) daardoor erg gemoedelijk.

Hierna rijden we door naar Maastricht, naar L1, de concurrent. Omdat het dan rond etenstijd is, worden we opgevangen met broodjes en drankjes. Ook hier valt me weer op dat de sfeer heel informeel is. We verblijven in een ietwat rommelige maar heel gezellige ruimte waar de gastvrije visagiste de scepter zwaait. Ze dirigeert me naar een stoel voor een enorme spiegel. Voor de spiegel strekt zich een groot werkblad uit met daarop een arsenaal aan poeders, crèmes, blushes, lippenstiften, papieren tissues en aanverwante artikelen.

Ik moet eerst mijn ogen dicht doen en vervolgens mijn mond openhouden zodat zij haar mooi-maak-werk zo goed mogelijk kan uitvoeren. Ze is net druk doende met het opbrengen van een laagje lipgloss als ze stopt en mij aandachtig bekijkt. Net als ik me afvraag wat er aan de hand is, roept ze uit: “Ik zie opeens heel erg Agnetha van Abba in jou!”.

Ik besterf het bijna. Tussen het schaterlachen door weet ik uit te brengen dat zij mijn jeugdheldin is, mijn Grote Voorbeeld op wie ik altijd zo graag wilde lijken. Dat ging zelfs zo ver, dat ik als tiener met een goede vriendin en twee klasgenoten in een bandje zat dat Abba imiteerde. En inderdaad “was” ik Agnetha Fältskog.  Zo zijn we zowaar nog eens in de schouwburg beland om als Hele Belangrijke Act op te treden op een groots georganiseerd schoolfeest. Ik herinner me nog levendig hoe ik met mijn moeder de stad af had gestruind om kleding te vinden die zoveel mogelijk leek op wat ik op TV had gezien. Deze fifteen minutes of fame zijn me altijd bijgebleven.

Dat ik nu, nota bene op vijftigjarige leeftijd, nog mag meemaken dat iemand vindt dat ik op haar lijk vind ik daarom zeker eervol, maar vooral hilarisch. Te meer omdat ik eigenlijk helemaal niets van haar weg heb als je de gezichtstrekken vergelijkt, maar dat terzijde. De visagiste kan bij mij in ieder geval niet meer kapot.

Tussendoor druppelen de andere gasten binnen. Even later worden we gebriefd over de gang van zaken tijdens de live uitzending en dan is het zover. De beide presentatoren gaan van start en één voor één schuiven we aan de grote ovale tafel aan. Ook hier is de sfeer ontspannen zodat het een leuk interview wordt.

En dan is het tijd om naar huis te gaan.

Ronan Keating schreef het al in zijn tekst van het gelijknamige liedje:

Life is a rollercoaster/Just gotta ride it.

En zo is het maar net.

© Pascale Bruinen

Achtbaan

Achtbaan (2)

Hotel Schiller aan het Rembrandtplein in Amsterdam ziet er bij daglicht toch een tikje anders uit dan zoals je het op TV ziet bij RTL Late Night. ’s Avonds heeft het een magische uitstraling, met al die twinkelende lampjes in de bomen op het plein en veel opgewonden mensen in het publiek. Nu, op een grauwe dinsdagmiddag, lijkt het een doodgewoon hotel.

Nadat we hebben ingecheckt, duiken we meteen de brasserie in waar straks de opnames zullen plaatsvinden. En ja hoor, bij binnenkomst staat links die hoge, wat gek gevormde tafel waaraan alle gasten altijd zitten. Ik straks dus ook.

De hoge stoelen zijn nu nog van donkere stof die betere tijden heeft gekend, maar zullen vlak voor de opname worden vervangen door blitsere, witleren, exemplaren. In de brasserie is er, ondanks dat het uitzendtijdstip nog de nodige uren op zich laat wachten, al de nodige activiteit. Diverse in het zwart geklede mannen lopen rond met kabels, lampen en stellages om het podium op te bouwen waar straks de Ierse band Hozier zal optreden. Maar de ruimte oogt bovenal knus.

Omdat we vroeg zijn, is er tijd genoeg om op het gemak te douchen, haren te wassen en om te kleden voordat we met Jeannette, mijn uitgever, en Ester, de marketingdame, een hapje gaan eten in een nabijgelegen restaurant. Aan tafel heerst een mix van blije opgewondenheid en gezelligheid terwijl we ons de klassieke Franse keuken goed laten smaken.

Iets voor 21.00 uur nemen we afscheid want dan moeten Han en ik ons melden in de Greenroom van Hotel Schiller, een grote ruimte met prachtige glas in lood ramen die uitkijken op het plein, comfortabele fauteuils en een enorme flatscreen tv waar alle gasten, hangers-on en medewerkers voor en na de show verblijven om te praten, foto’s te maken of iets te drinken. Daar worden we opgevangen door een hele aardige dame die ons uitleg geeft en op ons gemak stelt. Maar al ras moet ik door naar de make-up. Dus word ik begeleid naar een andere ruimte, waar Humberto Tan al in een stoel zit voor een grote spiegel met van die witte lampenbollen erop. Ik stel me even voor en moet er dan ook aan geloven. Er wordt gepoederd, geblushed en gestift tot het een lieve lust is.

Ondertussen wordt er naar hartenlust door iedereen gekletst en gelachen, zeker als even later ook Nicolette van Dam binnenwipt. Het is duidelijk dat iedereen elkaar goed kent. De medewerkers vormen een hecht team, bijna een familie.

Als ik klaar ben, mag ik terug naar de Greenroom. Ik zie dat een andere gast, het meisje dat komt vertellen over loverboypraktijken, ook is aangeschoven. Even later zie ik Jessica Vilerius en Jan-Jaap van der Wal binnenkomen.

Rond 22.15 uur krijg ik mijn kleine microfoontje omgehangen en even later vertrekken we in optocht naar beneden. Kort voordat we “op” moeten, krijgen we nog een laatste uitleg van de stagemanager die aangeeft in welke volgorde we zo meteen moeten vertrekken en op welke plek we moeten gaan zitten. Ik sta vlak naast Humberto Tan te wachten achter de coulissen. In de brasserie is het al feest. Er is iemand die uitermate zijn best doet het publiek op te zwepen. Jeannette en Ester staan samen te swingen op de geïmproviseerde dansvloer. Het is vrolijkheid ten top.

Iemand roept dat we zo moeten gaan. Op dat moment voel ik heel even toch wat zenuwen opkomen. Ik probeer er niet aan te denken dat dit programma zometeen zal worden bekeken door gemiddeld zo’n 1.000.000 mensen.

Eenmaal aan tafel krijgen we drankjes voorgezet. Ik hou het bij water. De zoutjes op tafel blijven onaangeraakt. Omdat ik het zo bewust mogelijk wil meemaken, kijk ik eens goed rond. Recht tegenover me zie ik Han naast Jeannette en Ester zitten in het publiek. Zelf zit ik naast Nicolette, met wie ik tussen de bedrijven door wat grappige opmerkingen uitwissel. Een stukje verder naar rechts staat Luuk Ikink die straks zijn ding gaat doen. Links zit Humberto met achter hem meer publiek en de ramen met uitzicht op het Rembrandtplein.

Even later zijn we live op tv. Ik geniet met volle teugen van het optreden van de band. Het is een vreemde gewaarwording om Humberto op zijn vertrouwde plek te zien zitten of Luuk het woord te zien nemen terwijl ik nu zelf aan tafel zit. Het Loverboythema komt aan bod en het meisje, ondersteund door Jessica Vilerius, doet op indrukwekkende wijze haar verhaal. En dan vraagt Humberto mij om hierop te reageren. Ik ben aan de beurt! Ik antwoord recht vanuit mijn hart en voordat ik het weet, is mijn item alweer voorbij.

Na de uitzending praten we in de greenroom allemaal nog even na.  We maken wat foto’s, bedanken iedereen en dan is het tijd om ons bed op te zoeken.

Als ik de opnames zelf terugzie, ben ik inhoudelijk tevreden. Alleen dat licht…Ik was van te voren al even bang geweest voor het beruchte Yolanthe-effect, maar hoopte dat het wel mee zou vallen. Niet dus.

Zo leer ik telkens weer bij.

Want de volgende keer kom ik alleen nog maar opdraven als ik precies dezelfde lichtbak krijg als Linda de Mol.

© Pascale Bruinen

Achtbaan (2)

 

 

 

 

 

The Ghost Of Christmas Past

In deze donkere dagen dwalen mijn gedachten geregeld af naar hoe wij vroeger thuis Kerstmis vierden. In de weken ervoor was mama al druk bezig met het maken van kerststukjes. Normaal gesproken is ze nogal ongedurig van aard, maar als ze bezig was met dennentakken, hulst, kerstballen, nepsneeuw en dat groene vierkante steekschuim kon ze urenlang geconcentreerd aan tafel zitten. Af en toe keek ik haar op de vingers, gebiologeerd toeziend hoe ze al die verschillende spulletjes telkens weer wist om te toveren tot een smaakvol geheel.

De tijd voor Kerst bestookten alle familieleden, papa en ik voorop, mama steevast hoopvol met diverse culinaire verzoeken die vermomd waren als goedbedoelde suggesties. Zo wilden wij liefst de “enige echte stroganoff” op de kerstdis, terwijl anderen bedelden om reerug of tournedos rossini. Gelukkig wist mama, een ware keukenkoningin, daar altijd raad op. Want als echte people pleaser was mama’s oplossing dat we het kerstmenu dan maar afwisselden zodat iedereen aan zijn of haar trekken kwam.

Mama’s dikke rode kerstkookboek, “Het ruikt naar Kerst”, was een bron van inspiratie. Zelfs ik ging ijverig aan de slag met het maken van kerstkoekjes van zanddeeg in de vorm van kerstboonpjes, sterren en kerstklokjes die ik voorzag van drie soorten mierzoet glazuur en afmaakte met van die keiharde zilveren decoratiebolletjes die je altijd tussen je tanden voelde knarsen.

Een paar dagen na Sinterklaas ging papa de kerstboom halen en uiteraard ging ik, als echt papa’s kind,  trouw met hem mee. Ik vond dit altijd een opwindende klus waarvoor ik goed beslagen ten ijs wilde komen. Zo deed ik steevast mijn oudste kleren aan, voorzag ik papa en mij van dikke werkhandschoenen en zocht ik stevig touw uit om de boom mee vast te sjorren voor de terugreis. 

Meestal kozen we in goed gezamenlijk overleg een uit de kluit(en) gewassen exemplaar dat we ternauwernood zelf naar huis konden vervoeren. De rit terug loeide de verwarming op volle toeren om de kou, die via de open achterklep van de auto binnenkwam, enigszins te compenseren.

Eenmaal goed en wel thuis aangekomen was het papa’s taak als man des huizes om in de achtertuin de stam zo recht mogelijk af te zagen. Getuige zijn soms niet erg met de kerstgedachte strokende uitroepen lukte dat niet altijd een-twee-drie. Maar uiteindelijk werd de boom met vereende krachten terug naar binnen gesleept, in dat onding van een voet geperst en stond hij – na het nodige duw- en trekwerk tegen de stam – min of meer rechtop te pronken in onze huiskamer die meteen naar den geurde. Mijn handschoenen plakten van de hars, in mijn trui staken allemaal naalden met van die scherpe uiteinden (Nordmanns met van die zachtere naalden die niet uitvallen bestonden toen nog niet) en op mijn broek zaten moddervegen, maar wat voelde ik me trots dat het wéér gelukt was.

In een staat van blije opgewondenheid haalde ik met papa de dozen met kerstspullen van de vliering in de garage, me verheugend op de hernieuwde kennismaking met glazen ballen in de mooiste kleuren, glinsterende trompetten en zilveren kerstslingers. Maar eerst moest nog “even” de snoeren rotzooi worden ontward van alle slingers met kerstlichtjes. En zoals ieder jaar sneed ik me bij het decoreren van de boom aan dat vermaledijde engelenhaar. Maar dat alles mocht de versierpret niet drukken. 

Samen met mama drapeerde ik rotspapier om de lelijke voet van de boom en bespoot ik het geheel rijkelijk met nep sneeuw. Vervolgens werd de antieke kerststal opgezet. De drie ietwat gehavende koningen (eentje miste een stuk van zijn hand, een ander had een gat in zijn robe en de derde had in de loop der jaren het puntje van zijn neus verloren) kwamen op gepaste afstand van Jozef en Maria om het kerstkribje te staan bij de open haard, de dieren in een kring eromheen.

Op kerstochtend werd ik traditiegetrouw al vroeg wakker van het gezellige geklingel-klangel van potten en pannen alsmede van de onmiskenbare geur van vers gezette koffie vermengd met het aroma van “gebakken bammen”, een eigen culinaire uitvinding van mama die nog het meeste weg heeft van een hele smakelijke kruising tussen pizza en tosti (voor de liefhebbers: het recept staat onderaan deze column).

Aangezien Kerst vroeger zeker niet altijd wit was, hielden we ’s morgens de gordijnen dicht zodat we de druilerige grijze lucht niet konden zien en we ons een wit winterwonderland voor konden stellen. Het enige toegestane kunstlicht was afkomstig van de gekleurde lampjes van onze kerstboom. Mama stak overal in de huiskamer en op de feestelijk gedekte tafel theelichten en kaarsjes aan. Met hun flakkerende vlammetjes die een gouden gloed wierpen op het “goede servies” zorgden ze voor een feeërieke en intieme sfeer in de donkere ruimte. Vooral de mobiel gemaakt van houten kerstengeltjes die ronddraaiden dankzij de opstijgende warmte van de kaarsjes staat voor altijd in mijn geheugen gegrift. Als de engeltjes draaiden, wist ik dat het echt Kerstmis was.

Ik verzorgde de muziek. Steevast legde ik de stokoude lp van Bing Crosby op de platenspeler. Terwijl wij ons te goed deden aan vers sinaasappelsap en een lekkere “bam”, croonde Good ol’ Bing over white Christmas en een Hawaiiaanse kerstgroet (Mele Kalikimaka) waarbij – o, zalige geruststelling! – de lp ieder jaar opnieuw weer oversloeg op precies dezelfde plek.

Gisteren heb ik de traditie voortgezet en “gebakken bammen” gemaakt voor ons kerstontbijt. Ze waren goed gelukt en vonden gretig aftrek, al smaakten ze toch anders dan toen mama ze maakte. Maar als ik eerlijk ben gaat het mij veeleer om de zoete herinneringen aan warme, liefdevolle en zorgeloze Kerstdagen die ze bij mij losmaken.

Die dierbare momenten van geborgenheid mogen dan lang vervlogen zijn, het gevoel dat erbij hoort zal ik nooit vergeten.

© Pascale Bruinen

The Ghost of Christmas Past

Dit is weliswaar geen foto van onze kerstboom vroeger, maar hij kan zomaar doorgaan voor zijn dubbelganger. Wat ik nog mis zijn de gekleurde lampjes, de ornamenten van vogeltjes, trompetten, klokjes, huisjes en engeltjes…

Recept voor echte Bruiniaanse “gebakken bammen”: men neme tomatenpuree die op laag vuur wordt gemengd met koffiemelk en op smaak wordt gebracht met peper, zout en gedroogde peterselie (een gefruit wit uitje mag naar believen ook worden toegevoegd maar hoort er eigenlijk niet in). Men strooie vervolgens stukjes lekkere ham en geraspte oude kaas door dit mengsel en men smere dit uit over witte boterhammen. Garneer de “bammen” bovenop met nog wat meer geraspte kaas en bak de “bammen” in een voorverwarmde oven op 180 graden in een minuut of 7 à 8 tot ze lekker knapperig zijn. Voor de finishing touch kun je de gebakken “bammen” net voor het opdienen nog bestrooien met vers gehakte peterselie of – een eigentijdsere variant – basilicum. Smakelijk eten!

 

 

Ik weet te veel

Mijn beroep is mooi en dynamisch maar kan tegelijkertijd zwaar en veeleisend zijn. Door mijn kennis van wie waar welke misdrijven pleegt, ben ik immers niet alleen goed geïnformeerd, maar word ik – of ik het nu wil of niet – ook belast. Al deze wetenschap is onomkeerbaar; eenmaal opgeslagen op mijn harde schijf, kan ik niet meer doen alsof ik het niet weet.

Toen mijn zoon en dochter nog klein waren, deed ik veel zedenzaken. In die tijd maakte ik beroepshalve kennis met een andere kant van het sport- en verenigingsleven, namelijk die waarin sommige trainers, leraren of clubvoorzitters hun handen en andere lichaamsdelen niet thuis konden houden en zich vergrepen aan pupillen of clubleden die aan hun zorg waren toevertrouwd.

Omdat mijn kinderen destijds ook op sportclubs zaten, mijn zoon op voetbal en mijn dochter op judo, was ik me dus meer dan andere moeders bewust van wat er in deze onschuldige setting ook aan nare dingen kon gebeuren. Zodoende heb ik mijn kinderen niet alleen geleerd dat ze nooit met vreemde mannen of vrouwen mee mochten gaan – ook niet als die een lief katje, een schattig hondje of een grappige papegaai thuis hadden die ze mochten komen aaien – maar heb ik ze gaandeweg ook uitgelegd dat ze zelf de baas waren over hun eigen lichaam en dat ze een akelig geheimpje altijd meteen moesten vertellen. Op deze manier maakte ik ze weerbaar in plaats van bang of ongerust.

Wat later heb ik mijn kroost bij het betreden van de digitale snelweg uiteraard tot vervelens toe gewezen op de gevaren van webcams, het prijsgeven van persoonlijke informatie en het blind vertrouwen op de opgegeven identiteit en bedoelingen van de digitale gesprekspartner. Want die aardige chatter kan inderdaad een meisje van twaalf zijn, maar evengoed een pedoseksueel van in de vijftig.

Met alles wat ik weet blijft het dus steeds laveren tussen alert blijven enerzijds en waken voor beroepsdeformatie anderzijds.

Want al die goeden mogen nooit lijden onder de minderheid van de kwaden.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 27 november 2014 verschenen in het Algemeen Dagblad.

ik weet te veel4

Leeftijdsdissociatie

“Snap jij dat nu? Die bejaarden hier houden er niet van om lekker buiten te zitten. ‘Dat tocht te veel’, zeggen ze dan”, klaagt mijn moeder als ik haar laatst opzoek. Ze praat over haar leeftijdsgenoten alsof ze er zelf, als 85-jarige, niet bij hoort. Sterker nog, er zijn er genoeg die zelfs stukken jonger zijn. Desalniettemin voelt mijn moeder kennelijk geen enkele connectie met haar medebewoners annex ouden van dagen als het op leeftijd aankomt.

Ik begrijp dit fenomeen inmiddels wat beter want ik heb er zelf ook geregeld last van. Verstandelijk weet ik dat ik vijftig ben (vooral als ik tegenwoordig bijvoorbeeld een etiket probeer te lezen op een product in de supermarkt), maar qua gevoel ben ik ergens in de dertig blijven steken. Oké, behalve dan zoals onlangs toen ik met H. en een bevriend koppel op vakantie tot na 03.00 uur ’s nachts de disco van het cruiseschip onveilig had gemaakt en dit de dag erna moest bekopen met een nogal brakke staat (en dan drink ik nog geen alcohol, kun je nagaan).

Maar los van dit soort extreme uitzonderingen, heb ik helemaal niet het idee dat ik – puur theoretisch gesproken – in aanmerking zou kunnen komen voor een lidmaatschap van de 50PLUS partij.

En nu ik het daar toch over heb; in deze tijd van steeds verder gaande vergrijzing en een gemiddelde leeftijd voor Nederlandse vrouwen van 82,5 jaar en Nederlandse mannen van 78,4 jaar snap ik niet dat een dergelijke partij überhaupt nog bestaansrecht heeft. Ik bedoel, 50 (!!!!!) plus? Als het nou 75, 80 of 90 plus was. Waar gáát dit over?

Dat mijn moeder en ik niet de enigen zijn die zich semi-permanent in zo’n leeftijdsgerelateerde dissociatieve staat bevinden, bleek wel toen ik pas geleden bij een bevriend Catalaans koppel van dezelfde leeftijd in Barcelona was. Onze vriend vertelde dat hij op een feestje om zich heen keek en dat het hem toen opviel dat er wel erg veel oudere mensen waren. De shock van (h)erkenning volgde een fractie van een seconde later toen hij zich met enige schrik realiseerde dat hij zelf minstens even oud was.

Ik vermoed dat deze leeftijdsdissociatie een universeel verschijnsel is. Bij mij begon dat zo ongeveer rond de veertig en eerlijk gezegd voel ik me er prettig bij. Het betekent immers dat ik me aanzienlijk jonger voel dan mijn kalenderleeftijd aangeeft. Dus laat mij maar lekker dissociëren, liefst natuurlijk tot op zeer ver gevorderde leeftijd.

Want met een beetje geluk zal ook ik me zelfs dan nog afvragen waarom die oudjes om me heen niet lekker buiten willen zitten.

© Pascale Bruinen

Leeftijdsdissociatie

 

 

 

 

Digitale afhankelijkheid

“Even snel een dienstreis declareren”, denk ik als ik op het werk een paar minuten heb tussen verschillende klussen in. Maar mijn computer denkt daar duidelijk anders over want ik kan niet eens inloggen. Op mijn scherm verschijnt de mededeling dat ik niet verbonden ben met het internet. De computer doet mij echter een hoopvolle suggestie: “Mogelijke acties: verbindingsproblemen vaststellen”.

Nu ben ik wel van de actie en als er ergens een probleem is, wil ik dit steevast oplossen en liefst nog een beetje snel ook. Dus klik ik opgewekt op deze balk. En dan moet ik wachten. Wachten. Wachten. Kennelijk moet mijn computer nu zwaar nadenken want ik zie onderin een groene streep héél langzaam, van links naar rechts, groeien. Als de streep eindelijk helemaal groen gekleurd is, krijg ik mijn langverwachte antwoord: “Het probleem kan niet met Probleemoplossing worden vastgesteld”.

Na een nanoseconde van ongeloof barst ik in schaterlachen uit. Ik vind het zelfs zo grappig dat ik dit moment van technisch vernuft absoluut wil delen met een nietsvermoedende collega, die een stukje verderop rustig zit te werken.

Omdat het hele werkproces op computers is ingericht, zijn we inmiddels zo digitaal afhankelijk geworden dat een grote storing verder werken nagenoeg onmogelijk maakt. Immers, alle correspondentie gaat per mail, stukken typ ik in Word en bijna alle enkelvoudige zittingen zijn geheel gedigitaliseerd.

Bij de voorbereiding van zo’n zitting wil ik onlangs één bepaald document op papier nalezen dus geef ik een printopdracht. Even later haast ik me naar de printer om het er af te halen, maar er rolt alleen de eerste bladzijde uit. Bij een nieuwe printopdracht gebeurt precies hetzelfde. Het is om gek van te worden want ik heb nog meer te doen.

Als ik me over dit euvel luidkeels beklaag, roepen mijn collega’s in koor dat je grotere pdf documenten ook alleen maar in stukjes aan de printer moet aanbieden, anders kan hij het niet verwerken. In stukjes? Kan het niet verwerken? Het gaat hier toch niet over een labiel overwerkt iemand, maar over een apparaat? Zevenentwintig pagina’s is toch niet bizar veel voor een printer, dacht ik zo. Ik kan het even niet meer volgen.

Maar nee, het is echt zo. Dus loop ik terug naar mijn bureau, deel het document op in drie delen en geef mokkend drie nieuwe printopdrachten in plaats van één, onderwijl denkend hoe dit mogelijk is omdat wij toch echt in 2014 leven. En vervolgens loopt alles vast. Eerst op de ene printer, en dan ook op de andere. We drukken diverse knoppen in, ik probeer de opdrachten te annuleren maar niks doet het nog.

Net als ik me erbij neer heb gelegd dat k nooit meer dan één bladzijde van mijn document tegemoet zal kunnen zien, beginnen beide printers ineens weer te ratelen alsof ze uit de dood zijn herrezen en drukken ze alsnog af. En hoe! Zelfs een dik half uur later krijg ik nog van deze en gene het zoveelste exemplaar van die vermaledijde zevenentwintig pagina’s op mijn bureau gelegd.

Mede door dit soort ervaringen ben ik zo’n type dat dus enorm dankbaar is als de computer zonder problemen opstart en de printer gewoon print. Daarom ben ik ook allergisch voor updates. Ik word niet goed van dat eeuwige gemorrel aan de software om die “nog sneller, beter en veiliger” te maken. Heb ik eindelijk programma’s die het gewoon doen en weet ik na veel ups en downs hoe een en ander werkt, komt er om de haverklap zo’n afgrijselijke update overheen waarna alles weer anders is of, zoals ik deze week merkte toen ik mijn column voor het Algemeen Dagblad wilde uploaden, de “plugin” ineens blijkt te zijn geblokkeerd. Ik dreigde mijn deadline niet te halen alleen maar omdat er weer zo nodig de tigste update moest worden geïnstalleerd (dit keer van flash player), waar ik overigens pas na veel gebel met de helpdesk achter kwam.

Ik weet niet of ik de enige ben met een afkeer van updates. Zo nee, stel ik voor om een vereniging op te richten die de belangen behartigt van al die digibeten zoals ik die gevrijwaard willen blijven van almaar nieuwe versies van een goed werkend programma. Sterker nog, dit zou een grondrecht moeten zijn.

Dus bij deze heb ik een dringende boodschap voor al die mensen die zich beroepshalve hiermee bezig houden: handen af van mijn software!

© Pascale Bruinen

Royalty-Free (RF) Clipart Illustration of an Angry Computer Supp

 

 

 

Zora

Als ik in de krant lees over robots in de verzorgingstehuizen die steeds vaker de taak van mensen gaan overnemen, slaat me de schrik om het hart. Is dit ons voorland? Geen handen meer aan ons bed, maar robots?

Ja, ik ken de juichverhalen. Zonder robots gaat onze maatschappij op termijn teloor. Het zijn “de nieuwe helden van de economie”. Ze hebben altijd zin om te werken en zijn al helemaal never ever ziek, zwak of misselijk. Daar waar Zora, een wit (plastic?) onding met felblauwe accenten, haar intrede heeft gedaan in een verzorgingshuis in Vught, wordt er door de ouderen daar kennelijk enthousiast op haar gereageerd.

Zora kan voorbedachte zinnetjes zeggen, zingt de oude kraker “Viva España”, doet gymoefeningen voor en kan zelfs rekensommetjes bedenken. Het toppunt van vernuft is dat Zora ook de bingo-avond kan leiden. Een onbedoeld maar zeer welkom neveneffect van de intrede van de robot is dat de kleinkinderen zo nieuwsgierig naar haar zijn, dat ze vaker op bezoek komen (wat op zich wel weer te denken geeft). Wie had gedacht dat de oplossing voor de eenzaamheid van ouderen op deze manier onder handbereik zou kunnen liggen?

Maar als de nieuwigheid er eenmaal vanaf is, is de grote vraag hoe verder. En nee, er wordt geen enkel verband gezien tussen de minimaal 30.000 (!!!) aangekondigde ontslagen in de thuis- en ouderenzorg enerzijds en de opmars van de robots in de gezondheidszorg anderzijds. Volgens de voorstanders ondersteunen de robots de werknemers van vlees en bloed juist, “net als een afwasmachine”, waardoor deze juist méér tijd over zouden hebben voor de echt belangrijke taken. De vraag is alleen wélke werknemers op termijn nog kunnen worden ondersteund als de bezuinigingsfurie eindelijk is uitgeraasd. Zijn er dan nog wel echte mensen die anderen verzorgen over?

En ondertussen schrijdt de techniek met rasse schreden voort. Want Zora is kinderspel vergeleken met Rose, de robot die door de TU Eindhoven wordt ontwikkeld en naar verluidt de deur kan opendoen, sokken kan aantrekken, ontbijt kan maken en de brievenbus kan legen.

Prachtig allemaal. Maar waar blijft het warme menselijke contact? Het echte luisterend oor? De troostende hand die op de schouder wordt gelegd? Het spontane grapje dat wordt gemaakt en waarover gezamenlijk wordt gelachen? De knuffel die in een moment van ontroering ongevraagd wordt gegeven?

Tegen de tijd dat ik een vervolmaakte Zora of Rose aan mijn bed zou krijgen, ben ik, net als de rest van Nederland, misschien wel aan de aanwezigheid van robots gewend.

Maar eerlijk gezegd moet ik er nu niet aan denken.

© Pascale Bruinen

Zora2

Zora

Zora3

Rose

En hoe staan jullie tegenover deze ontwikkeling?

 

Metamorfose in het interieur

De laatste fuchsiaroze bloemen proberen het buiten vol te houden in de plantenbakken maar zien er nog maar zielig uit. Met hangende kopjes, alsof ze zelf ook weten dat hun einde nabij is, zoeken ze zich een weg naar beneden tussen de afstervende bladeren van hun stengels. In de grond staat zegge en schrijve nog één bloeiend lavendelbloemetje fier omhoog, haar collega’s hebben het een tijdje terug al opgegeven. De varens, zes maanden geleden nog zo frisgroen dat je er pijn van aan je ogen kreeg, zijn allengs geel en bruin geworden. Hetzelfde lot treft de hosta’s. Weldra zal daarvan bijna niets meer zichtbaar zijn. Alsof ze er nooit zijn geweest.

En dan wordt het ook nog steeds donkerder en kouder de komende maanden. Is het dan een wonder dat mijn aandacht zich in de herfst verlegt van buiten naar binnen? Want het najaar is bij uitstek de tijd om het in huis gezelliger, knusser en warmer te maken. En bij mij gaat dat, net zoals bij meer dingen, meteen op grootse wijze. Want mijn interieur wordt niet alleen opgesmukt met een theelichtje hier en daar, maar ondergaat een ware gedaanteverwisseling. En dat niet één, maar twee keer per jaar.

Ik kies daarvoor het moment dat de klok voor- en achteruit wordt gezet. Zo maakt mijn voorjaars/zomer-woonkamer in de laatste week van oktober plaats voor de najaars/winter-woonkamer. Dit valt trouwens vrijwel samen met het omwisselen van al mijn kleding, tassen, schoenen en laarzen, ook al zo’n megaklus (hoe me dat ieder jaar vergaat kun je lezen in de column “Reis door mijn kledingkast in drie dagen” op deze blog).

Wat ik zoal verander in huis? Kort gezegd: bijna alles. Alleen de grote meubelstukken blijven hetzelfde, al de rest wordt voor een half jaar omgewisseld. Ik begin altijd met alle kleinere voorwerpen en accessoires zoals vaasjes, fotolijstjes, kaarsen, dienbladen, bloempotten, schaaltjes, beeldjes, tafelkleden, schilderijen en dergelijke op te ruimen en weg te leggen. Vervolgens rol ik het grote vloerkleed op, maak de rol vast met tape en sleep dat enorme onding twee trappen omhoog waar het een tijdelijke rustplaats krijgt op zolder. In lente en zomer heb ik een lichtgroen karpet in de woonkamer liggen, zodat het lijkt alsof de natuur naar binnen komt. In herfst en winter vervang ik dit door óf een donkerpaars óf een donkerbruin gemêleerd exemplaar. Uiteraard wordt de rest van het interieur hieraan aangepast, zelfs tot servies en vaatdoeken (in keuken) en handdoeken aan toe (in badkamer en WC).

Nu is het gekke dat ik, hoewel ik er zelf voor kies, toch altijd een beetje sentimenteel word als ik mijn zorgvuldig uitgezochte spulletjes één voor één wegpak en opruim. Het staat toch ook symbool voor het einde van een mooi seizoen. En in afscheid nemen, al is het maar van een schilderij, ben ik nou eenmaal nooit een kei geweest. Bovendien heb ik ook een half jaar met veel plezier ernaar gekeken, dus dan doet het me wel wat om het op te ruimen.

Maar ik krijg er ook veel voor terug. Want als het nieuwe vloerkleed op zijn plek ligt, krijgt de kamer meteen een heel andere uitstraling. Met een donkerbruin of diep paars hoogpolig karpet wordt de sfeer in huis op slag een stuk warmer, wat natuurlijk ook de bedoeling is. Vervolgens wissel ik de lampenkappen en hoezen van kussens om in exemplaren van bijpassende kleuren. Ik vervang de schilderijen en bloempotten en haal de “nieuwe” accessoires tevoorschijn (oftewel de spulletjes die dus jaarlijks gerecycled worden). En dan begint het grote gepuzzel van wat waar moet komen. Mijn woonkamer is niet zo groot, dus ik wil het zeker niet te vol zetten.

Deze metamorfose neemt met gemak een hele dag in beslag, maar is absoluut de moeite waard. Zo gaat je interieur nooit vervelen. Ik kan het dan ook iedereen aanraden.

Alleen ben ik ’s avonds zo uitgeteld van al dat sjouwen en inrichten dat ik nauwelijks nog kan opstaan van de bank waarop ik vlak voor H.’s thuiskomst ben neergeploft. Het gebeurt maar zelden maar dan kan ik echt geen boe of bah meer zeggen.

Een welkome afwisseling voor H., al is het dan maar twee keer per jaar.

© Pascale Bruinen

Metamorfose in het interieur

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Body Pump (3)

Het is nu een dikke vijftien maanden geleden dat ik mijn eerste bodypumples volgde (hoe dat in zijn werk ging, kun je lezen in Bodypump (1) en (2) op deze blog). En ik moet zeggen, zeker het laatste half jaar begin ik echt resultaat te zien. Vooral de voormalige gevarenzone van mijn bovenarmen is onherkenbaar veranderd.

Ik weet nu eindelijk hoe een Jean-Claude van Damme zich voelt want ook mijn T-shirtjes beginnen verdacht strak aan te voelen bij de mouwen. Af en toe moet ik ze zelfs oprekken omdat mijn imposante biceps/triceps er anders niet meer in passen.

Dat dit geen grootspraak is, blijkt afgelopen april als H. en ik op een cruiseschip in het Caribisch gebied rondvaren. Ik zit nietsvermoedend in een mouwloos topje te genieten van het diner aan een grote tafel met vier andere koppels als ik zie dat de vrouw tegenover me aandachtig naar me kijkt. Als ik haar blik vang, vraagt ze op die typisch Amerikaanse, o zo directe manier: “Do you lift weights?”

Ik stik ter plekke bijna in mijn ossenhaas. “Yes, as a matter of fact I do!”, weet ik bijna ademloos uit te brengen. “You mean that you can actually notice it?”, kan ik niet nalaten te vragen naar de bekende weg.

Are you kidding? You look so toned!”

Ik moet me uit alle macht inhouden om niet ter plekke op de tafel te springen, mijn vuisten te ballen in een overwinningsgeste en een triomfantelijk “Yeeeeeeeeeeesssss!” door de eetzaal te roepen. Al dat harde werken en peentjes zweten zijn dus niet voor niks geweest.

Eigenlijk heb ik dit alles aan mijn dochter te danken die op een mooie zomerdag in een onbewaakt ogenblik zachtjes tegen mijn ontblote bovenarmen aantikte en zei: “Hmmm, dat beweegt wel erg op en neer, hè?”. Dat was de bekende druppel want ik had toen zelf ook al gemerkt dat die kipfilets langzamerhand wel erg prominent werden. Ik deed namelijk geregeld de zelfzwaaitest: ik ging voor de spiegel staan in een topje en zwaaide dan uitbundig met beide armen terwijl ik met haviksogen keek naar waar mijn triceps zouden moeten zitten. Anatomisch gezien wist ik natuurlijk dat ik ze had, ik zag ze alleen niet. Daarom is deze test ook alleen weggelegd voor de allermoedigsten onder ons, anders geldt: don’t try this at home!

Maar bodypump is voor mij veel meer dan alleen een uur mijn spieren trainen. Ik ben na de les weliswaar half dood, maar mijn andere helft krijgt een enorme boost van al die positieve energie die onze instructrices uitdragen. “Doe er gerust een kilootje bij. Waarom? Omdat het kan! We worden er alleen maar mooier en sterker van!”. Daar word je toch vanzelf blij van, niet dan?

Het is ook een sociaal gebeuren met al die dames van zestien tot zestig (mannen zijn doorgaans dun gezaaid, die hangen liever aan die vreselijke apparaten). Er wordt voor de les dan ook druk gekletst en gelachen.

Maar bovenal is het een ideale manier om mijn hoofd leeg te maken. Want als ik die gewichten in een razend tempo op de dreunende muziek op en neer moet bewegen, is het nog slechts een kwestie van zien te overleven tot het einde van elk nummer.

Ik word er dus helemaal happy van.

En niet in het minst omdat ik inmiddels met vlag en wimpel slaag voor mijn zelfzwaaitest.

© Pascale Bruinen

Bodypump (3)

Bodypump (3) 2

 

 

Vat vol tegenstrijdigheden

Het heeft zo zijn voordelen om 50 te zijn. V i j f t i g. Op de een of andere manier lijkt het ouder als je het woord helemaal uitgeschreven ziet.

Maar niet getreurd, de voordelen vind ik tot dusverre ruimschoots opwegen tegen de nadelen. Want na jaren van mezelf de vraag stellen of ik wel voldoe aan mijn eigen én andermans verwachtingspatroon, weet ik eindelijk hoe ik in elkaar steek, wie ik echt ben. Voor mij voelt het alsof de laatste stukjes van de puzzel als vanzelf op hun plek zijn gevallen.

Ik weet feilloos wat mijn meest in het oog springende karaktereigenschappen zijn en durf die ook hardop te benoemen. Maar het blijkt dat het niet per se zo hoeft te zijn als ik van te voren had gedacht. Het is bij mij namelijk helemaal niet zwart óf wit, maar gewoon zwart én wit.

Ik ben sentimenteel én rationeel, sociaal én graag op mezelf. Ambitieus maar soms hoeft het ook niet zo. Geduldig als iets écht de moeite waard is maar zo nu en dan ook ongedurig. Bij hoge uitzondering een tikje bevooroordeeld maar voor het overgrote deel open minded. Doorgaans bescheiden en toch een enkele keer haantje de voorste. Zelfbewust maar ook ineens weer onzeker. Hautain als het mij zo uitkomt maar van huis uit wars van rangen en standen. Prat gaan op mijn zelfstandigheid en toch niet zonder mijn soulmate kunnen.

Voor mij dus niet meer het dilemma om te moeten kiezen. Ik beleef evenveel plezier aan Oprah Magazine als aan een literair meesterwerk. Ik ben gek op de hectiek van de stad maar ook weg van de serene rust van de natuur. Ik ben van huis uit een lachebek maar als ik een dierbaar iemand zie huilen, huil ik al snel met hem of haar mee. Ik ben een huismus die niet kan wachten om zo vaak en zo ver mogelijk op reis te gaan. Ik kan volop genieten van de genialiteit van Mozart, maar ga even graag uit mijn dak bij de ongecompliceerde meezinglol van Top Veertig hits.

Ik ben trots op deze vreemde opsomming want dit hoort allemáál bij mij. Ik hoef niet meer te voldoen aan een fictief ideaalbeeld. Ik ben er eindelijk achter gekomen dat ik alleen maar mezelf hoef te zijn. Ik hoef niets leuk te vinden alleen maar omdat mijn beste vriendin of heel Nederland dit ook leuk vindt. En andersom is het prima als ik iets mooi vind dat door de rest van de wereld wordt verketterd.

De grote Amerikaanse schrijfster Maya Angelou verwoordde het als volgt: “You don’t need another person, place or thing to make you whole. God already did that. Your job is to know it.” En of je nu gelooft – in welke God dan ook –  of niet, jezelf zijn is meer dan genoeg.

Ik ben ik.

Een vat vol tegenstrijdigheden.

© Pascale Bruinen

vat vol tegenstrijdigheden

vat vol tegenstrijdigheden2