Een paar jaar geleden lees ik ergens dat mensen standaard zo zijn geprogrammeerd dat ze zich bewust of onbewust altijd met anderen (willen) vergelijken en dan meteen hun oordeel – positief of negatief – vellen. Denk bijvoorbeeld maar eens aan al die onderzoeken die zouden uitwijzen dat we binnen twee (!) tot maximaal dertig seconden na een eerste ontmoeting onze indruk al klaar hebben. Stereotypen worden zelfs al in milliseconden geactiveerd.
Als ik dit tot me door laat dringen is mijn eerste gedachte: “Dat doe ik niet”. Maar onmiddellijk hierna hoor ik een innerlijk stemmetje vragen: “Of toch wel?” Ik besluit er eens op te gaan letten. Vierentwintig uur later ben ik me niet alleen rot geschrokken, maar ben ik ook een illusie armer: ik doe niets anders.
Tijdens mijn proefperiode betrap ik me er namelijk op dat ik inderdaad de hele dag alles en iedereen be- en soms zelfs ook véroordeel. Vanaf het moment dat ik mijn ogen open doe totdat ik naar bed ga, neem ik iedereen voortdurend stilzwijgend, hardop of – in het ergste geval – luidkeels de maat. Mensen veroordelen omdat ze er net iets anders uitzien, hele andere dingen leuk vinden om te doen of zich publiekelijk anders gedragen dan ik. Of ik het nu wil of niet, op de een of andere manier valt het me op, kijk ik ernaar en denk dan onwillekeurig toch het mijne ervan.
De ontdekking dat ik in de praktijk lang niet zo tolerant blijk te zijn als ik dacht brengt destijds bij mij een schok teweeg, temeer omdat ik oprecht van mening ben dat je iedereen in zijn of haar waarde moet laten en niemand het verdient te worden buitengesloten.
Zodoende start ik een zoektocht ter beantwoording van de vraag hoe dit in godsnaam mogelijk is. Mijn onderzoek levert al snel een even eenvoudig als ontluisterend antwoord op: mensen zitten nu eenmaal zo in elkaar. We willen altijd graag ergens bij horen. Bij een bepaalde familie, sportclub, fanfare, vrijwilligersverband, vriendengroep, stadsdeel, geloof, seksuele geaardheid, nationaliteit of werkkring horen biedt een gevoel van geborgenheid, zekerheid en verbinding. Dat dit zelfs in negatieve zin zo werkt, bewijst de hele gangcultuur.
Het gevoel ergens echt deel van uit te maken raakt dus kennelijk een snaar die we allemaal hebben en waarnaar we altijd onwillekeurig op zoek zijn. Het tragische is echter dat juist als we stevig in zo’n groepje zijn genesteld, we eerder geneigd zijn ons te gaan afzetten tegen iedereen die níet bij ons groepje hoort. Vanuit ons veilige collectief gaan we vergelijken en be- of veroordelen tot we een ons wegen. Dit leidt uiteindelijk tot een wij-zij gevoel.
En als dit laatste de overhand krijgt, is de verbinding met alle anderen die buiten de groep vallen ver te zoeken. Omdat ik daar vanaf wil, besluit ik me verder te verdiepen in deze materie.
En dan wordt het pas echt interessant.
© Pascale Bruinen
Volgende week deel 2!