Survivalkit voor de flexwerker

Net terug van vakantie, hoor ik dat we gaan flexwerken. We mogen nagenoeg niks meer aan persoonlijke spullen op de werkplek hebben. Het devies luidt dus: opruimen! Mijn relaxte post-vakantie staat is in één klap weggevaagd want ik hang nogal aan mijn ditjes en datjes. Sommige nuttig, andere alleen maar leuk en een enkele een combinatie van beide. Ik kijk vertwijfeld naar mijn bureau, kast en de onmiddellijke omgeving daarvan. Dit is wat ik zie aan privé-prullaria:

Twee ingelijste pentekeningen; diverse fotolijstjes met afbeeldingen van mijn kroost toen het nog tanden aan het wisselen was; een imposante verzameling thee- en cup a soupzakjes, mokken, glazen, lepeltjes en een eenpersoons theepot; knutselwerkjes (onder andere een té schattig nep frambozengebakje) en tekeningen van de kids uit het pré-puber tijdperk; een paraplu; een stel hangers; verschillende plastic zakken en stoffen tassen voor als ik boodschappen ga doen; een paar gemakkelijke (platte!) schoenen om in de pauze – verlost van knellende hakken – snel een blokje om te gaan; zo’n bol met nepsneeuw (afdankertje van dochterlief); een stel verjaardagskaarten van drie jaar geleden; een wekkerradio (niet om wakker te blijven maar om eventueel naar de radio te luisteren, wat ik overigens nooit doe); een (plak)spiegel; een gelukspoppetje (cadeau van lieve vriendin); een felgroene verzwaarde zak die fungeert als deurstop; een plant (eentje van het type dat overleeft no matter what); een prent van een Buddhahoofd (bedoeld om zen te blijven wat overigens meer niet dan wel lukt) en een afbeelding van een lachende vrouw en man die onder het genot van een glas rode wijn gezellig in de openlucht aan het tafelen zijn (gevisualiseerd levensmotto van een dierbare vriendin die het werkje passend heeft betiteld als “Hapje, Drankje, Leuke Man D’rbij”. Nu dit toevallig ook mijn levensmotto zou kunnen zijn, kijk ik daar altijd naar als ik een mental boost nodig heb. Zoals, euh, nu).

Mijn brein doet een heldhaftige poging om te gaan werken maar raakt al snel overbelast, gewend als het de laatste drie weken is geraakt aan dolce far niente. Eerst maar eens koffie, denk ik, dan opruimen. De massa e-mails in mijn in-box en stapels door te ploegen dossiers moeten dan nog maar even wachten.

Gewapend met een cappuccino uit de automaat, die overigens in niets laat denken aan het gelijknamige drankje waarvan ik in Italië heb genoten, keer ik terug op mijn kamer. Ik adem eens diep in, neem een van mijn plastic zakken ter hand (zie je, komt nu toch goed van pas!) en donder daar, met pijn in mijn hart, zoveel als maar kan aan spulletjes in. Met uitzondering van mijn thee- en soepzakjes (dorst en honger is niet goed voor de productie), mijn plakspiegel (ik wil niet rondlopen met lippenstift op mijn tanden en ik krijg hem toch niet meer van de muur af), mijn gelukspoppetje (wie weet wat er gebeurt als ik het weghaal) en afbeelding van “Hapje, Drankje, Leuke Man D’rbij” (het oog wil ook wat). Daar moet ik dus nog iets op verzinnen.

Ik kijk, nadat ik drie zakken tjokvol heb gestouwd, tevreden om me heen. Hee, ik kan de vensterbank weer zien! En de ruimte ziet er navenant groter uit nadat ik een onwaarschijnlijke hoeveelheid post-its, briefjes, memo’s en een enkel vergeeld krantenartikel van de muur getrokken heb. Ik voel me verlost, gelouterd, bevrijd.

Maar daarmee ben ik er nog niet. Want in plaats van in totaal anderhalve (hoge) kast in beslag te mogen nemen, krijg ik vanaf nu maximaal twee planken toegewezen. Twee planken. Dat wordt een uitdaging. Ik laat mijn ogen gaan over de onafzienbare rij ordners die ik in de loop der tijden verzameld heb. In het overgrote deel ervan werp ik nooit een blik, laat staan dat ik er iets mee doe. Hoogste tijd dus voor rigoureuze actie. Mijn methode? Ik blader ze vluchtig even door, schrik me kapot van de inhoud die soms terug blijkt te gaan tot rond de millenniumwisseling om vervolgens het hele zwikje met een voldaan gevoel in de papierversnipperaar te gooien. Zó, dat lucht op. Na een uur heb ik zowaar drie kwart van een hele kast weggewerkt. Maar dat komt omdat ik na de eerste tien minuten besluit het vluchtig doorbladeren over te slaan en de inhoud ongezien weg te smijten in de rotsvaste veronderstelling dat ik het toch niet zal missen.

Blijft het probleem dat ik binnenkort geacht word aan eender welk bureau te kunnen werken, terwijl ik toch wat aan eigen spulletjes en gezelligheid wil behouden. Ineens heb ik een ingeving. Ik moet gewoon zo’n zeil hebben met daaraan op iedere hoek een touw, zoals die verkopers van neptassen- en zonnebrillen. Iedere ochtend spreid ik dan dat zeil uit over mijn “bureau van de dag” en arrangeer mijn privé-spulletjes erop. Aan de flexmuur pin ik mijn “Hapje, Drankje, Leuke Man D’rbij”, mijn gelukspoppetje hang ik over mijn leeslamp en mijn plant posteer ik naast het computerscherm. All set! Zodra ik uitgewerkt ben, trek ik aan de vier touwtjes zodat mijn spullen in één handige beweging samengepakt worden in een soort van pungel en ik vertrek. Ideaal!

Een survivalkit voor de flexwerker.

© Pascale Bruinen

En dit is ‘m dan, “Hapje, Drankje, Leuke Man D’rbij”, die niet mag ontbreken op mijn flexwerkplek. Één blik op deze afbeelding en je weet waarom.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s