Knaagdier of Casanova?

“Geile muis versiert vrouwtjes met zang”, kopte het Algemeen Dagblad onlangs. Mannelijke muizen, aldus de krant, “zingen uit volle borst een liedje om de vrouwtjes te verleiden”. Wie had dat gedacht? Kennelijk schuwen niet alleen onze gevederde vrienden geen enkel vocaal middel om zich voort te kunnen planten. Een soort van “The Voice” maar dan voor knaagdieren waarbij de prijs geen platencontract maar een stevige vrijpartij is.

Helaas kunnen wij niet van deze romantische serenades genieten want de heren muizen produceren ultrasone geluiden die buiten het bereik van het menselijk gehoor liggen. Toch zijn onderzoekers erin geslaagd de liedjes van laboratoriummuizen voor ons te “vertalen” door de frequentie van hun gezang zestien maal te verlagen. Op de website van wetenschapstijdschrift Plos Biology lijkt het dan bijna alsof je naar zangvogels luistert. Ze gebruiken verschillende klanken die herhaald worden in wisselende maatsoorten, gelijk aan wat vogels doen.

Uit Amerikaans onderzoek komt naar voren dat ze ook nog een breed repertoire ten gehore brengen, al lijkt het gezang van muizenbroers onderling wel op elkaar. Zolang Mevrouw Muis nog uit zicht is, is het liedje complex. Maar zodra het mannetje het vrouwtje ontwaart, wordt het lied opeens stukken eenvoudiger. Alsof een aria van Puccini plotsklaps wordt vervangen door de karaoke-versie van Trijntjes Walk Along, zeg maar.

Uit deze bevindingen concluderen wetenschappers dat de ingewikkelde zang alleen als lokroep wordt ingezet: “Zodra de muis het vrouwtje ziet, schakelt hij over naar een simpel nummer om energie te sparen zodat hij haar achterna kan rennen om met het vrouwtje te paren”. Vrouwtjesmuizen vinden het hoegenaamd fantastisch. “De meeste blijven langer rondhangen bij een mannetje dat een complex liedje zingt”.

Dat geeft toch te denken. Want als ik de vertaalslag maak naar mensen, zou dat betekenen dat de Jan Smitten of Frans Bauers van deze wereld bij de dames geen schijn van kans zouden maken, terwijl beide heren toch al een hele tijd zielsgelukkig zijn met hun respectievelijke partners én er duidelijk in zijn geslaagd om zich voort te planten.

Tja. Wat ik in ieder geval zeker weet, is dat H. blij mag zijn dat hij geen mannetjesmuis is want anders zou hij nooit aan de vrouw zijn gekomen.

Want hoewel gezegend met vele andere talenten zingt hij zo vals als een kraai (sorry schat!).

© Pascale Bruinen

Geile muis2

 

 

 

 

 

 

Glamour in de OK

Het is koud. Het is saai. Hier valt werkelijk he-le-maal niks te beleven. Grijze muren. Her en der een bed op wielen, al dan niet verscholen achter een stuk flinterdun gordijn in een nietszeggende kleur op zo’n lelijke rail. In mijn directe omgeving  is niemand te bekennen.

Omdat ik niet in de slachtofferrol wil, heb ik geen zin om plat te blijven liggen. In een opstandige bui ga ik dus fier rechtop zitten. Of toch in ieder geval zo recht als maar enigszins mogelijk is met mijn hemelsblauwe operatiegewaad dat van achteren wijd openhangt.

God wat voel ik me machteloos. Ik wil dit niet en moet het toch. Dat is niks voor mij. Geef je over, fluistert een stemmetje. Oh. Da’s mijn betere ik, realiseer ik me. Mijn Zen-ik, die controleverlies helemaal niet erg vindt. IK WIL DIT NIET, reageert mijn controlfreakerig ikje prompt als door een wesp gestoken. Heerlijk, dit. Ik moet zometeen geopereerd worden en kies juist dit moment uit om acuut een meervoudige persoonlijkheidsstoornis te ontwikkelen.

Ik probeer de kibbelende stemmetjes te negeren en er en passant bij te zitten alsof ik hier puur toevallig ben. Alsof ik ieder moment kan worden weggeroepen om belangrijkere dingen te gaan doen. Hoewel, dan zou ik zéker niet mijn dierbare haren onder dit papieren mutsje hebben gefrommeld. Mijn kapper zou een beroerte krijgen als hij me nu kon zien. En ik zelf ook, nu ik erover nadenk. Met mijn operatiejurkje aan, kapje op, dikke sokken op blote benen, make-uploos gezicht, nagels zonder een spoortje van lak. Een toonbeeld van elegantie. Voor één keer ben ik blij dat er geen spiegels zijn.

Deze hele godvergeten ruimte zou hier wel een make-over kunnen gebruiken. Pimp my hospital. Ik denk dan aan een fris en opwekkend fuchsiaroze kleurtje op de muren. Met het effect dat je helemaal happy de OK inrolt. Daarbij uiteraard een strakke witte vloer. Bijpassende dekentjes voor ieder bed, misschien zelfs wel met wat leuke extra kussentjes. Meteen een knus en huiselijk sfeertje.

In plaats van die afzichtelijke gordijnen komen er verrijdbare design kamerschermen met een prachtige levensgrote Boeddha afbeelding erop. Zó rustgevend dat je misschien niet eens meer een verdoving nodig hebt. Aan ieder bed een minimalistisch wit tafeltje met daarop een orchidee (vooruit, voor deze ene keer mag dat dan een nepper zijn, gelet op het infectierisico). En natuurlijk mag een geurkaars van Diptyque niet ontbreken. Voor de broodnodige ontspanning.

Net als ik in gedachten gekomen ben bij het stuk dat de chirurg ook verdacht veel weg krijgt van McDreamy uit Grey’s Anatomy komt een verpleegster binnen. Ze stopt bij een bed achterin de zaal. Zelfs op deze afstand kan ik het gesprek letterlijk volgen. Hoezo privacy?

“Nou laten we eens even kijken, u bent goed gezond?”

Jaahaaa, denk ik, túúrlijk. Daarom ligt die nu hier, toch?

Ik haal mijn verveelde oortjes onder het kapje uit zodat ze zich kunnen spitsen.

“En zegt u eens, rookt u?”

“Ja”, hoor ik een bedremmelde mannenstem antwoorden. Eén strenge vraag van een verpleegster en ze worden zó klein. Ach gut.

“Hoeveel sigaretten per dag?”

“Veer…”. Hij spreekt zo zacht dat ik de rest niet kan verstaan.

“Véértien?”, vraagt de verpleegster duidelijk verschrikt.

“Nee, veertig”, antwoordt de man noodgedwongen iets luider. Ik hoor nu duidelijk iets van angst in zijn stem.

“Véér-tíg!!”, echoot de verpleegster, waarbij ze er in slaagt de nadruk zowel op het eerste als op het tweede deel van het woord te leggen. “Dat is wel héél erg veel”, klinkt het snibbig.

Helaas kan ik het gesprek niet verder afluisteren omdat er ineens iemand naast mijn bed staat die mij komt halen. Snel trek ik mijn mutsje omlaag. Die haren eronder is nog tot daaraan toe, maar die haren eronder én twee oren die er links en rechts parmantig onderuit steken is teveel van het goede. Ik heb het donkerbruine vermoeden dat ik zo namelijk verdacht veel weg heb van een Gremlin. Dat risico kan ik natuurlijk niet lopen voor het geval ik zometeen een McSteamy tegenkom in de OK.

Ik word streng gesommeerd te gaan liggen en word de OK in gereden. Met een gezamenlijk gezongen ene-tweeje-drie! word ik overgeheveld op een supersmal operatiebed.

De operateur vraagt me welke knie het is. “Rechts”, antwoord ik in wat ik denk dat toch duidelijk Nederlands is. “Ok, rechts”, herhaalt hij. Hij maakt aanstalten een teken te zetten. Maar dan kijkt hij op en vraagt: “Wélke knie is het?”

Ongerust dat ík nou net weer het geluk heb een chirurg met Alzheimers te treffen zoek ik, lichtelijk in paniek, oogcontact met mijn dokterlijke hoop in bange dagen. En dat valt nog niet mee, verscholen als ze zijn tussen het groene mond/neuskapje en het kekke veelkleurige piratendoekje op zijn hoofd.

“R E C H T S”, zeg ik terwijl ik hem indringend in zijn ogen kijk. Ik articuleer iedere letter zo scherp mogelijk en wijs zelfs voor alle zekerheid het juiste been aan. Ik krijg de neiging om er in doventaal ook nog gebaren bij te gaan maken, ware het niet dat ik niet weet hoe dat moet.

“Ik moet dat weer aan u vragen, dat is protocol”, mompelt hij vanachter zijn groene spuugdoekje. Ik voel me op slag een idioot. Ik zeg niks meer.

Ineens verrast de anesthesist mij met de nogal aparte mededeling dat hij bij de ruggenprik maar één been gaat verdoven in plaats van twee. Ik kijk even om me heen om te zien of ik Frans Bauer ergens onder de mondkapjes ontwaar want dit lijkt langzamerhand meer op Bananasplit. Als ik vraag of dit serieus bedoeld is, knikt hij ernstig. “Maar de rekening is niet de helft van normaal hoor, ha ha!!”, schatert hij om zijn eigen grapje. Ik lach maar mee, per slot van rekening moet hij nog zijn enorme naald tussen mijn ruggenwervels in gaan mikken. Na een tijdje voel ik mijn ene been afschakelen, een wonderlijke ervaring. Het hoort niet meer bij mij.

“Voelt u dit?”, vraagt de chirurg. “Bent u dan nu al in mijn been aan het snijden?”, reageer ik met een wedervraag. Je ziet hem gewoon denken dat het oh zo jammer is dat juist deze betweterige patiënt niet voor een algehele narcose heeft gekozen. “Nee hoor, ik gaf alleen maar een klein prikje”. Maar nee, ik voelde helemaal niets. Noppes. Nada.

Prompt krijg ik een groen laken recht voor mijn snuit gespannen en kan ik niks interessants meer zien. Dat wil zeggen, totdat ik na een minuut of twintig ineens pal voor mijn neus een bloot been loodrecht omhoog zie staan. Ik frons mijn wenkbrauwen en vraag me verontwaardigd af hoe dat in godsnaam mogelijk is. Van wie is dat been? Ik zie dat dit been helemaal oranje is van de jodium. Ik zie tenen die mij ergens vaag bekend van voorkomen. Ik zie dat het been in kwestie ingezwachteld wordt met een drukverband. En dan realiseer ik me met een schok dat het mijn eígen been is. Nu weet ik eindelijk wat mensen bedoelen als ze zeggen dat ze een out of body experience hebben.

En daar lig ik dan in al mijn natuurlijke schoonheid, met één been dat zo dik is ingepakt dat het meer wegheeft van de poot van een olifant die dringend aan de vochtafdrijvers moet.

Als dat geen glamour is in de OK dan weet ik het niet meer.

© Pascale Bruinen

Heb je zelf soortgelijke OK-ervaringen opgedaan? Laat dan hier een reactie achter!