Baby Blues (2)

Het zijn de jaren negentig van de vorige eeuw. Ik ben net bevallen van mijn eerste kind en zit midden in de jonge-moeder-mallemolen. Ik draai steeds sneller rond en rond en moet zorgen dat ik er niet van af donder.

Omdat mijn baby iets te vroeg is geboren, krijgen we hem met met maar liefst acht voedingen per dag mee naar huis. Omdat ik borstvoeding geef, betekent dit een behoorlijke aanslag op mijn lichaam.

Natuurlijk is mijn allerliefste manneke deze opofferingen meer dan waard, maar als rechtgeaarde controlfreak maak ik zware tijden door. Want als er één ding is dat ik natuurlijk absoluut niet onder controle heb, dan is het wel mijn pasgeboren baby. Het is eerder andersom: dit kleine, hulpeloze, wondermooie hoopje mens heeft míj volledig in zijn macht. Die gedenkwaardige eerste blik op dat minuscule roze wezentje is voldoende om de sluizen van een oneindige moederliefde wagenwijd open te zetten.

Als ik weer als advocaat aan de slag moet, wordt het kolfapparaat mijn nieuwe BFF. Op het werk hebben ze een kamertje als kolfkamer aangewezen. Trouw sluit ik me daarin vrijwillig twee maal daags op. Zo ook die dag dat ik de stekker in het apparaat steek en er vervolgens helemaal niets gebeurt. Eerst denk ik nog dat hij niet goed genoeg in het stopcontact zit, maar dat blijkt wel het geval. Het ding weigert koppig om te gaan pompen.

Het koude zweet breekt me uit. In paniek rammel ik aan het apparaat, trek de snoer er uit en stop hem er weer in. Niks. Ik voel me nu ook benauwd en licht in mijn hoofd. De druk  loopt in sneltreinvaart op. Als na nog tig pogingen definitief niks te kolven valt, zie ik nog maar één uitweg en dat is als een gek op en neer naar huis sjezen. Twintig kilometer heen en twintig kilometer terug. Nodeloos te zeggen dat mijn baas door dit incidentje voortaan waarschijnlijk alleen nog maar overweegt mannen aan te nemen.

Een paar maanden later kom ik tot de conclusie dat er in feite een heel simpele, goedkope en volstrekt natuurlijke oplossing is voor alle vruchtbare vrouwen met gewichtsproblemen. Geef borstvoeding en wel zo lang mogelijk! Terwijl mijn buik, benen en billen nog slanker worden dan in mijn beste jaren, groeit mijn voorgevel op volledig natuurlijke wijze pakweg twee cupmaten. Zo vrouwelijk en close to perfection word ik – zonder draconische ingrepen – geheid nooit meer.

Mooi, zoals Moeder Natuur het allemaal bedisselt. Want hoe blij ik ook ben met mijn baby, al gauw heb ik toch heimwee naar mijn dikke buik. Ik mis dat speciale gevoel van altijd lekker met zijn tweetjes zijn, vooral als je zelf al weet dat je zwanger bent maar nog niemand anders dat kan zien. En ik kan niet wachten om die vederlicht fladderende vlindervleugeltjes weer te voelen, dat eerste fysiek onmiskenbare signaal dat de baby beweegt.

Met het ultieme excuus dat ik er niet jonger op word, is spruit nummer twee al snel een feit.

Wat ik toen nog niet wist, is dat twee kinderen onder de twee hét recept is om jezelf compleet te verliezen. Men neme de oudste die net lekker in zijn dwarse peuterpubertijd begint te komen omdat hij veel meer wil dan waartoe hij in staat is. Men voege daarbij de baby die nog helemaal niks kan en men menge dit goed met een aan chronisch slaapgebrek lijdende, zogende en in deeltijd werkende mama en…voilà, de combinatie van deze drie ingrediënten staat garant voor een ware uitputtingsslag.

Na mijn aanvankelijke euforie over het vervullen van de konings- of rijkeluiswens, eerst een jongen en dan een meisje, begint het dagelijkse schema me in rap tempo op te breken. Het lijkt wel of ik alleen nog aan het voeden, luiers verschonen, spelen en wassen ben. ’s Ochtends gaat dochterlief al weer snel slapen. Tegen de tijd dat ik haar moet oppakken, is de oudste dringend toe aan zijn middagdutje. En op het moment dat hij weer wakker wordt, draag ik de baby weer naar haar wiegje.

Al gauw realiseer ik me dat ik zo gedoemd ben om mijn hele bevallingsverlof als een soort kluizenaar in huis door te brengen. Want ja, hoe ga je alleen naar buiten met én een pasgeborene én een eigenzinnige peuter die enkel het woordje “Nee!” lijkt te kennen? In het begin doe ik dochterlief nog veel in de draagzak, maar daar wordt ze al gauw te zwaar voor. En met een rebelse oudste aan een handje als zij in de wandelwagen ligt, is ook niet je dat.

De eerste maanden heb ik daarom vaker een gevoel van gevangen zitten in een gouden kooi. Daar zit ik dan met mijn gezonde jongen en meisje, zo afgepeigerd dat ik soms niet meer helder kan nadenken en tegelijkertijd – natuurlijk – gebukt gaand onder een giga-schuldgevoel. Want ik ben veel te moe en futloos om plezier te hebben van mijn dubbele moederschap. En hoe mooi, intiem en slankmakend borstvoeding ook is, het is tevens een vorm van topsport. De notie dat mijn baby echt alleen maar van mij afhankelijk is om aan eten te komen, vliegt me soms wel eens naar de keel. Het is immers de grootste verantwoordelijkheid die een vrouw kan dragen.

Net als ik echt aan het einde van mijn Latijn dreig te komen, is de verlossing in zicht. Mijn beste vriendin, moeder van een tweeling die bijna even oud is als mijn zoon, hoort mijn verzuchtingen en biedt royaal aan dat ik haar tweelingbuggy voor nop kan overnemen. Het achterste deel kan plat zodat de baby lekker kan slapen en het voorste deel is een stoeltje waar mijn oudste in kan zitten. Ideaal!

Ik word op slag een ander mens. Ik kan weer overal gemakkelijk heen. Ik heb mijn vrijheid terug. Tegelijkertijd begin ik langzamerhand te wennen aan het evenredig verdelen van mijn aandacht over baby en peuter. Als dan ook nog dochterlief de eerste nacht doorslaapt tot na zevenen, voel ik me alsof ik de lotto heb gewonnen.

Ik ben weer in balans.

© Pascale Bruinen

Newborn Baby Blues (2)

Baby Blues (1)

Ik ben de dertig net een week gepasseerd als mijn eerste kind, een zoon, wordt geboren. Dat maakt mij echt zo’n “eerst afstuderen, dan een goede baan scoren en je vervolgens nog een tijdje te pletter werken voordat je zwanger wordt”- moeder. Tot groot en oneindig verdriet van gynaecologen, die maar niet ophouden te benadrukken dat dertig biologisch gezien eigenlijk al “veel te oud” is, zeker voor een eerste kind. Maar ja, je hebt niet voor niets al die jaren op de universiteit gezwoegd en eindelijk die droombaan – voor mij destijds in de advocatuur – gevonden. Het laatste dat je dan wilt, is meteen maandenlang afwezig zijn op je zo hard bevochten en gewilde stek omdat je je zo nodig wilt voortplanten.

Dus doe ik in die tijd netjes wat wij, als verstandige meiden die op hun toekomst zijn voorbereid, allemaal doen: die allengs luider wordende roep van de hormonen negeren en het hele baby-gebeuren telkens weer uitstellen. Maar eerlijk is eerlijk; bij het vooruitzicht dat ik op mijn volgende verjaardag de gevreesde grens van dér-tíg zal passeren, is mijn biologische klok alsnog op tilt geslagen en bam! Even later is er toch een baby op komst, advocaat of niet. Overigens tot chagrijn van mijn mannelijke baas die mij weliswaar beleefd en plichtmatig mompelend feliciteert, maar wiens hele bodylanguage uitschreeuwt dat hij zich wel voor de kop kan slaan dat hij mij, nog-kinderloze-vrouw-in-vruchtbare-leeftijd, heeft aangenomen.

Vanaf de geboorte van mijn zoon, die een aantal weken te vroeg ter wereld is gekomen (mental note: zouden die gynaecologen toch gelijk hebben?),  staat – oh zoet cliché! – mijn hele leven op zijn kop. Na vier weken ziekenhuis krijgen we onze spruit mee naar huis met acht voedingen per dag. Hoezo thuis lekker rustig bijkomen?

Behalve aan de gebroken nachten en borstvoedingsperikelen moet ik uiteindelijk nog het meeste wennen aan de nieuwe werkelijkheid dat ik niks, maar dan ook niks meer in één keer af kan krijgen. “Even” het hele huis achter mekaar door poetsen en opruimen zoals ik gewend ben, is er niet meer bij. Koken doe ik alleen nog maar in etappes. Om van snel en efficiënt door de Albert Hein heen te razen nog maar te zwijgen.

Bij iedere voeding, huilbui, hik, luierwisseling of spuugstraal laat ik alles wat ik aan het doen ben uit mijn handen vallen, soms letterlijk, om mij naar het  nieuwe middelpunt van mijn bestaan te spoeden.

Omdat mijn kereltje midden in de winter is geboren, is mijn eerste uitje nog net geen militaire operatie. Eerst water warmen, warm water in kruik doen, checken of kruik niet lekt (twee keer), kruik in wandelwagen leggen, baby oppakken, baby de borst geven, baby schone luier omdoen, baby rompertje, babypakje, sokjes, skipak, mutsje en wantjes aantrekken, baby-met-skipak in trappelzak stoppen, baby-in-trappelzak insnoeren in wandelwagen (op dit punt ben ik zelf zo uitgeput dat ik eigenlijk geen puf meer heb om naar buiten te gaan, maar vooruit), baby weer uit trappelzak halen omdat hij alles onder heeft gespuugd, na schoonmaakbeurt baby nogmaals in trappelzak stoppen en dan…Het Moment Suprême is daar en de wereld zal het weten. Mijn. Eerste. Wandeling. Met. Baby. Alleen zo jammer dat de wandeltijd omgekeerd evenredig is aan de voorbereidingsperiode. Maar gelukkig went alles, zo ook dit.

Ik kom er al gauw achter dat acht voedingen per vierentwintig uur heel hard werken is. Maar dan héb je, behalve tepelkloven, doorwaakte nachten en borstontstekingen, ook wat. Het is inderdaad heel bijzonder en intiem om zo in het holst van de nacht met mijn baby een hechte band op te bouwen. En dan heb ik het nog niet eens over wat het doet voor mijn figuur. Na een aantal weken fungeren als rond-de-klok melkfabriek pas ik zelfs weer in mijn allernauwste spijkerbroek. En terwijl het snoetje van mijn eerstgeborene als toonbeeld van Hollands welvaren steeds ronder wordt, ziet dat van mij steeds ingevallener uit.

En geen wonder. De hele dag door voel ik me zo opgejaagd als een ADHD-er die zijn ritalin al een hele poos niet meer heeft gehad. Want er zitten maar drie uur (bruto!) tussen de voedingen, hetgeen betekent dat ik mijn tussentijdse bezigheden met een aan Noord-Koreaanse hysterie grenzende precisie moet plannen. Bij de eerste kik uit de babyfoon werp ik een snelle blik op mijn horloge, haast me met twee treden tegelijk de trap op en begin in gedachten al af te tellen: Ready? Steady? Go!  Zeker als ik ergens heen ga zonder baby is het voor mij als zogende moeder van het grootste belang dat ik op tijd terug ben, dus voordat mijn borsten zowat uit elkaar springen van ellende en spontaan beginnen te lekken.

En natuurlijk kan ik er op wachten dat het een keer fout gaat. Ik ben in het ziekenhuis op controle bij de gynaecoloog en dacht slim te zijn door even snel alleen te gaan. Big mistake! Ik zit nu al een dik uur te verdoen in een overvolle wachtkamer en begin me langzamerhand zorgen te maken. Inmiddels is het alles bij elkaar al bijna twee uur geleden dat zoonlief heeft gedronken.

Een jonge moeder komt aanlopen met haar baby in een draagstoeltje en gaat tegenover mij zitten. Ik glimlach begripvol naar haar. Als haar baby de overbekende kir-geluidjes begint te produceren die alleen pasgeborenen kunnen maken, is bij mij het hek van de dam. Ik voel een onweerstaanbare stuwing in mijn borsten ontstaan en voordat ik het goed en wel in de gaten heb, ben ik zo lek als het spreekwoordelijke mandje. In lichtelijke paniek begeef ik me spoorslags naar de balie.

Één blik van de dame op de twee prominent natte plekken in mijn blouse en ze escorteert mij-  dwars door de rij wachtenden heen – naar mijn afspraak.

Over voorkeursbehandeling gesproken.

© Pascale Bruinen

Newborn Baby Blues (1)

Ontmoeting in ziekenhuis

Flashback naar midden jaren negentig. Ik báál. Van mijn dikke zwangere buik die me in de weg zit, van het stil moeten liggen, van de grenzeloze verveling die hoort bij een ziekenhuisopname die al ruim anderhalve week duurt.

In die tien dagen heb ik al verschillende kamergenotes de revue zien passeren. Die gelukkigen zijn inmiddels al weer terug thuis, met hun pasgeboren baby. Ik ben voorlopig nog niet zo ver.

De routine van het ziekenhuis-leven is slaapverwekkend, het gevoel geleefd te worden gigantisch en het gebrek aan privacy stuitend. Om de zoveel tijd komt een dokter je even aan een lichamelijk onderzoek onderwerpen, met in zijn kielzog een hele reeks studenten. Tja, dat zijn nu eenmaal de geneugten van een academisch ziekenhuis. Of hij of zij effe “mag voelen”? Nou nee, liever niet. Zeker niet met al die kwijlende studjes in witte jassen ernaast, die gretig meekijken als ze mijn voeten (die ik inmiddels overigens nog maar zelden kan zien) in ijskoude beugels hijsen. En spreiden maar! Lekker. Zou wel eens muisje willen spelen als ze straks in hun inspiratieloze koffiekamer zitten te ouwebeppen over wat ze nu weer allemaal aan fraais van baarmoedermonden hebben gezien, die van mij incluis.

Denk je ’s nachts van het eindeloze gecontroleer, gefrunnik en gevraag af te zijn, think again. Zelfs mijn nachtrust is niet heilig in het ziekenhuis, getuige het feit dat de verpleegsters op kousenvoeten mijn kamer op komen geslopen om met een mini zaklampje te checken of ik soms niet uit het raam geklommen ben. Toegegeven, ik heb er wel vaker aan gedacht, maar de ramen kunnen helaas niet open. Frisse lucht is inmiddels alleen nog een verre herinnering. Life is boring.

Maar dan. De dag begint eerst nog als alle andere. Ik word gewekt om zeven uur (waarom in godsnaam? Ik ga toch nergens heen de hele dag), getemperatuurd (ook zoiets, je voelt toch zo dat ik niet verhit ben?) en aan de bloeddrukmeter – dezer dagen mijn allerbeste vriend – gelegd. Ook goedemorgen.

Na deze plichtplegingen mag ik mijn gisteren bestelde ontbijtje nuttigen. Ja, ik heb hier élke dag ontbijt op bed. De keuze is of ik een bruin gekleurde kleffe snee brood wil of een witte. Of ik een fletsgeel plastic plakje wat door moet gaan voor kaas wens of een fabrieksmatig gefabriceerd stukje worst. En tot slot, vermag ik lauwe, slappe koffie of heet water met een kleurtje? Hmmm, mag ik daar nog even over nadenken? Nee, het formulier moet met militaire precisie worden ingevuld en tijdig worden ingeleverd, anders krijg ik niks. Hoewel de verleiding soms groot is om dan maar acuut in hongerstaking te gaan, bestel ik iedere keer toch maar braaf. Eten kost immers tijd en zo krijg ik weer twintig héle minuten om.

Na het ontbijt komt de vrijwilligster met de lokale krant, het enige prettige moment van de ochtend. Ik gris hem gretig uit haar handen. Zo, dit neemt me niemand meer af. Hiermee kan ik, als ik maar langzaam genoeg lees, maar liefst 45 minuten doorkomen. Ik ben midden in een artikel over vrouwen boven de 50 die in de kliniek van dr. Severino Antinori via kunstmatige inseminatie toch nog zwanger kunnen worden (ieeeuww, effe niet aan denken!) als ik op de gang het bekende gestommel hoor van een bed op wielen dat wordt voortgeduwd. Het rammelende geluid komt dichterbij. Ik kijk snel op van mijn krant en zie dat het bed míjn kamer komt ingereden.

Oh God, daar zul je De Nieuwe weer hebben, denk ik geërgerd. De Nieuwe is vaak vervelend nieuwsgierig. Ik zal voor de zoveelste keer gevraagd krijgen waarom ik hier lig, wanneer ik ben uitgerekend en of ik soms ook zoveel vocht vasthoud? De Nieuwe betekent ook dat die paar beschikbare stoeltjes voor bezoek weer gedeeld moeten worden, ellenlange stompzinnige telefoongesprekken moeten worden aangehoord en onsmakelijke geluiden vanachter het inderhaast dichtgetrokken gordijn moeten worden ondergaan.

Ik besluit De Nieuwe vanachter mijn krant eerst eens onopvallend gade te slaan. Eerste indruk: ze heeft ongeveer mijn leeftijd, heeft zwart lang haar en ligt niet in het bed maar zit fier rechtop en heeft het hoogste woord. Oh oh. Red Alert. Een druktemaker.

“Hoi, ik ben M. en ben in verwachting van een tweeling. Bij mij zijn de weeën te vroeg begonnen dus ik moet me nu rustig houden”, roept ze lachend bij wijze van begroeting terwijl de verpleegsters haar bed naast dat van mij posteren. “Ha, dat komt mooi uit”, zeg ik, “want ik mag me ook niet inspannen of opwinden anders gaat mijn bloeddruk door het plafond!”. Dit vinden we beiden zo grappig dat we meteen in een deuk liggen.

Binnen een mum van tijd zijn we in een geanimeerd gesprek verzeild geraakt en kletsen we honderduit. En waar denk je dat het over gaat? Juist ja, over onze zwangerschapskwaaltjes, wanneer we uitgerekend zijn en de ellende van een ziekenhuisopname.

Als kamergenoten klikt het zo goed tussen ons dat onze drukke gesprekken, geregeld onderbroken door gierende lachbuien, bij de dokters en verpleegsters al snel tot gefronste wenkbrauwen leiden. “Ze vinden het geloof ik toch niet zo’n goed idee dat ze ons samen hebben gelegd”, fluister ik haar giechelig toe. “Nee, zeker niet. Moet je háár zien kijken!”, antwoordt M. terwijl ze met haar hoofd quasi onopvallend knikt richting de hoofdzuster. En inderdaad, die kijkt allesbehalve happy. Hetgeen weer genoeg is om de slappe lach te krijgen.

“Dames, dames, denken jullie nog aan jullie rust? Misschien moeten jullie eens even een lekker dutje doen”, zegt de hoofdzuster alsof ze het tegen een stelletje onmondige kleuters heeft. Ik proest het bijna uit. Een dutje is zo ongeveer het allerláátste waar M. en ik op zitten te wachten. We liggen goddorie al de hele dag verplicht op bed! Ik voel een bijna puberale rebelsheid opkomen. “Ach, lachen is gezond, nietwaar?”, kan ik niet nalaten nogal provocerend uit te roepen. Zo, daar heeft ze mooi niet van terug. Ze glimlacht minzaam en loopt de kamer uit. “Die heb je mooi weggejaagd!”, schatert M. het uit.

Het mooiste moment van de dag is als onze bloeddruk moet worden gemeten. Niet vanwege deze stomvervelende medische handeling, maar vanwege de jonge, aantrekkelijke verpleger – door ons meteen tot Lekker Ding gedoopt – die dat komt doen. Hee, we mogen dan wel zwanger zijn maar daarom zijn we nog niet blind! Probleem is alleen dat die verdomde bloeddruk flink de hoogte in gaat als we zo liggen te ginnegappen. Dat Lekker Ding vervolgens grapjes met ons maakt, helpt ook al niet want mijn bloeddruk gaat skyhigh. Zelfs zodanig dat het apparaat op tilt slaat en er een of ander alarm af gaat. Tuu-doe-die, tuu-doe-die, tuu-doe-die, loeit het ding door de kamer.

In plaats van dat ik daarvan in de stress schiet, barst ik op dat moment in een onbedaarlijke lachbui uit. Ja, ik weet het, hoogst ongepast en niet echt getuigend van verantwoordelijkheidsbesef. Maar ik kan er niks aan doen, het is ook zó’n komisch gezicht. Lekker Ding komt aangerénd, kijkt ernstig en probeert me vriendelijk doch beslist tot de orde te roepen. En onderwijl gaat dat ding maar tekeer. M. ligt, voor zover ze het nog kan met twee baby’s in haar buik, dubbelgevouwen van het lachen. De tranen lopen haar over de wangen, wat weer tot verdere hilariteit leidt.

Als blijkt dat ik ondanks het krijsende alarm nog leef en hoogstwaarschijnlijk blijf leven, wordt Lekker Ding wat rustiger. Het apparaat wordt gereset en even later is mijn bloeddruk weer tot aanvaardbare proporties gedaald. Qua gezondheid is het dus waarschijnlijk inderdaad geen goed idee dat M. en ik een kamer delen. Heeft die stomme hoofdzuster nog gelijk.

Een paar dagen later komen de weeën bij M. weer opzetten en dit keer laten ze zich niet meer tegenhouden. De tweeling, twee jongetjes, wordt veel te vroeg geboren. Ze liggen in een couveuse en wegen ieder nog geen kilo, maar maken het gelukkig goed. Ze heten J. en D. Verdorie, denk ik, J. had ik ook als naam voor mijn baby op staan, mocht het een jongetje worden.

Zes dagen later beval ik van een gezonde zoon. We besluiten hem toch zoals gepland ook J. te noemen. M. zie ik hierna toch nooit meer, denk ik, dus wat maakt het uit? Al heb ik puur uit fatsoen wel nog even aan haar gevraagd of ze daar bezwaar tegen had, maar nee. Zij zal wel hetzelfde denken.

Wist ik veel dat we niet al te lang hierna beste vriendinnen zouden worden, vlakbij elkaar zouden komen te wonen en dat onze kinderen samen zouden opgroeien?

Waar een ziekenhuisopname toch nog goed voor kan zijn.

© Pascale Bruinen

Ja, zo was het ongeveer. En wat zijn jouw zwangerschaps- en bevallingservaringen? Lekker thuis bevallen bij romantisch kaarslicht? Een kekke onderwaterbevalling gehad? 27 Uur moeten persen? Deel hier jouw bijzondere verhaal.