Gans Alleen

Ik hoor ze lang voordat ik ze zie. Ze kondigen hun komst aan met luide en opgewonden “Gák Gák Gák” geluiden, waarbij je de “g” moet uitspreken als die in Lady Gaga.

Het zijn ganzen die in een prachtige V-formatie overvliegen. Meestal niet vanuit ons land op weg naar het warme zuiden, zoals een hardnekkig misverstand luidt. Een rondgang op internet leert dat ze juist vanuit het noorden hierheen komen. Ganzen vinden ons landje wel cool, met al dat water en die weilanden waar ze kunnen grazen. Jawel, grazen. Want net als koeien houden ganzen van gras.

Door zo vlak bij elkaar te vliegen profiteren ze van de opstijgende wervelingen. Met dank aan de vleugelslagen van de gevederde voorganger. Dat bespaart hen de helft van de noodzakelijke energie tijdens het vliegen. Misschien iets voor Ryanair? Moeten ze met een stel van die Airbus A320’s in een V-vorm door Europa vliegen, eens kijken wat dat scheelt in het brandstofverbruik. Ben je ook meteen af van dat te-krap-tanken-probleem.

In de achterhoede van de V zie ik dat sommige ganzen van positie wisselen. Zo worden de  krachtsinspanningen over de hele groep verdeeld. Ook dat is hartstikke slim. Zo dom zijn die gansjes dus toch niet.

Ik kantel mijn hoofd steeds verder achterover om de ganzen zo lang mogelijk te kunnen volgen. Het zijn er tientallen. Nadat ik een grote hoofdletter V heb zien overvliegen, zie ik daarna nog een kleine letter v van een stuk of 12 erachteraan gaan. Laatkomers, zo vermoed ik. Niks menselijks is de gans vreemd.

Deze trekvogels zijn ook mondig. Want tijdens het vliegen, zo lees ik later op Wikipedia, praten de ganzen met elkaar. “De achterste ganzen moedigen de voorste aan om op snelheid te blijven”. Wow. Prompt zie ik een beeld waarbij een stel ganzen, uitgedost in piepkleine oranjekleurige outfits, al kakelend recht boven Thialf vliegen. Misschien dat dan niet alleen de voorste ganzen, maar ook Sven Kramer dan nog harder dan normaal gaan.

Gefascineerd lees ik verder. “Een gans kan snelheden tot maximaal 46 kilometer per uur halen.” Dat is wel even iets heel anders dan “in ganzenpas lopen”. Want volgens de Dikke Van Dale is dit een “militaire pas waarbij het been hoog gestrekt wordt en de voet vervolgens met kracht wordt neergezet”. Tja, dat zie ik deze ganzen nog niet zo 1-2-3 doen, moet ik je eerlijk zeggen.

Hun aanblik levert me dubbele gevoelens op. Enerzijds biedt het me troost te zien dat sommige dingen nooit veranderen in onze turbulente wereld. Ondanks de gedoogsteun van D’66 aan het kabinet, tientallen ex-politici die wachtgeld incasseren (al dan niet met een vrijwilligersbaan in Barcelona) en de diplomatieke rel tussen Nederland en Rusland vliegen de ganzen nog steeds gewoon in V-vorm.

Anderzijds geeft het me ook een onbestemd gevoel. Komen ze nu aan vanuit het hoge noorden om hier de winter met ons door te brengen of verlaten ze ons toch nog? Misschien willen ze niet wachten op een eventuele zwarte pietloze Sinterklaas, horror-winter of een weer te elfder ure afgelaste Elfstedentocht. En geef ze eens ongelijk. Nee. Ze laten ons er maar mooi alleen mee zitten, denk ik. Als de spreekwoordelijke ratten die het zinkende schip verlaten.

Als ook de laatste trekvogel uit mijn blikveld is verdwenen, moet ik even zuchten.

Even voel ik me alleen.

Gans alleen.

© Pascale Bruinen

Gans Alleen

Slakkengang naar Barcelona

Slakkengang naar Barcelona

Het is 1951. Mijn avontuurlijk ingestelde ouders willen graag naar Spanje, maar daar kom je alleen binnen met een visum. Ze zijn een van de eersten in Nederland die speciaal naar Rotterdam afreizen om dit reisdocument te gaan halen.

Omdat ze wel reislust hebben maar niet veel geld, besluiten ze reisgenoten te zoeken die met hun mee willen reizen naar Barcelona om zodoende de kosten te delen. Uiteindelijk gaan zij met een bevriend koppel en nog twee anderen in hun Citroên Traction Avant op pad.

Ze vertrekken op een vrijdagmorgen. Einddoel die dag is Verdun, zo’n 250 kilometer verderop in Lotharingen. Geld voor hotels of pensions is er nauwelijks, dus is het de bedoeling dat ze ’s nachts met zijn vieren in de auto slapen. De andere twee overnachten buiten onder een zelfgemaakt afdekzeiltje, dat aan de imperial van de wagen wordt vastgemaakt.

Als de duisternis invalt, zetten ze de auto die eerste nacht noodgedwongen neer in een weiland. Campings bestaan nog niet. Bij het eerste ochtendgloren worden de nietsvermoedende schone slapers ruw gewekt door een legerofficier, die hun bars mededeelt dat ze zich midden in een manoeuvreveld bevinden. Als ze om zich heen kijken blijkt dit, gelet op de talloze soldaten die tot de tanden bewapend door het weiland lopen, aardig te kloppen. Hij beveelt het geschrokken gezelschap onmiddellijk op te breken.

De tweede dag rijden ze tot in Chevray Chambertin, op ongeveer 500 kilometer. Door schade en schande wijs geworden bellen ze dit keer ’s avonds aan bij een boerderij, om te vragen of ze in het weiland van de boer mogen overnachten.

De agrariër vindt het prima en haalt hen naar binnen om samen subiet aan de wijn te gaan. De godendrank bevalt mijn ouders en de andere twee koppels zo goed, dat ze graag een aantal flessen willen kopen. Omdat ze niet al te veel geld te besteden hebben, offreren ze de Franse boer gul een paar flinke stukken Goudse kaas om hem gunstig te stemmen en een zacht prijsje te bedingen.

De boer neemt de kaas dankbaar in ontvangst, maar rekent vervolgens doodleuk de normale prijs voor de wijn. Danig teleurgesteld over zoveel gierigheid vertrekt het hele gezelschap. Dit incident verleidt mijn vader tot het slaken van de hartenkreet: “C’est dommage du fromage!”

De derde dag – het is inmiddels al zondag – voert hen naar het Rhônedal, tot iets voor Lyon. Daar aangekomen willen ze graag weer op een boerenterrein staan. Maar omdat er een hels onweer losbarst, staat de heer deze huizes erop dat ze allemaal binnen komen overnachten.

Ze mogen, nee móeten prompt aanschuiven in de keuken van de eenvoudige boerenhoeve. Gevraagd naar hun reisplannen voor de volgende dag zeggen ze al om zeven uur ’s morgens te zullen vertrekken.

Al snel komen er melkkleurige drankjes op tafel die ze nog nooit eerder hebben gezien. Ze smaken naar anijs en drinken lekker weg. De boerin zet zelfgemaakte stoofpot op de robuuste houten tafel. Alles gaat op. Het leven is goed.

Tot de dag erna, als ze alle zes pas laat op de maandagochtend met zo’n houten kop wakker worden dat ze even niet meer weten hoe ze het hebben. De geplande vertrektijd van zeven uur ’s morgens wordt drie uur ’s middags. Maar niemand die er om maalt.

Ze gaan dus pas op pad als de vierde dag al meer dan half om is. Omdat ze eigenlijk te veel gewicht bij zich hebben om de bergen in te rijden, vragen ze aan het boerenkoppel of ze een deel van hun bagage daar zolang achter mogen laten. Vanzelfsprekend mag dat. Niemand die in het in zijn hoofd zal halen om daar iets van te stelen. Het is een kwestie van eer en gastvrijheid.

Die maandag voert hun tot in de Pyreneeën. Ze gaan met zijn zessen in die kleine auto bergop niet harder dan zo’n tien tot twintig kilometer per uur. Ze passeren kleine bergdorpjes en klimmen alsmaar hoger met de Citroên. Als ze de zoveelste haarspeldbocht met succes hebben genomen, duikt langs de kant van de weg een verkeersbord op dat ze al vaker hebben gezien op deze bergpas. Een van de dames achterin roept verbaasd: “Oohh, dat Danger de Mort, dát is pas een grote stad! We zijn er nog steeds doorheen aan het rijden!” Hilariteit alom in het autootje bij de andere leden van het gezelschap die wel voldoende Frans begrijpen.

Na een afmattende dag in de bergen en zonder boerderij of weiland in de buurt, besluit mijn vader bij het vallen van de avond de auto dan maar langs de kant neer te zetten. Uit veiligheidsoverwegingen parkeert hij de auto zoveel mogelijk aan de uiterste kant van de weg.

De eerste die ’s ochtends zijn ogen open doet en de stramme leden – na een nacht opgevouwen in de wagen te hebben doorgebracht – buiten de auto wil gaan strekken, krijgt de schrik van zijn leven. De auto blijkt op zo’n dertig centimeter van een diep ravijn te staan, een kleinigheid die mijn vader de avond tevoren door de duisternis en vermoeidheid over het hoofd heeft gezien.

Maar vandaag, op de vijfde dag van hun grote avontuur, is het zover: ze zullen allemaal voor het eerst van hun leven de Spaanse grens passeren.

Barcelona lonkt.

© Pascale Bruinen

slakkengang naar Barcelona2

Nou, zo moet het er ongeveer hebben uitgezien, zij het dat mijn ouders niet over de luxe van een echte tent beschikten. Als je ook mooie familie-verhalen kent van avontuurlijke reizen, kun je die hier delen met anderen.

Catalonië

Catalonië. Hele kaaskopse volksstammen kiezen ’s zomers deze bestemming om er coma te zuipen of tweedegraads brandwonden op te lopen bij het uitslapen van hun roes op het strand (de jeugd) of lekker op de camping te staan (al de rest).

Veel verder dan Blanes, Rosas en Lloret de Mar komen ze meestal niet. Vooruit, misschien nog even een dagtochtje met de bus naar Barcelona, waarbij ze dan ook nog de meeste tijd  doorbrengen in het stadion van Barça. Dan heb je het ook wel gehad. Maar wat weet de gemiddelde Nederlander nu eigenlijk van dit misschien wel bekendste onbekende deel van Spanje?

Als je de volksaard van de Catalanen wilt doorgronden is het goed je te realiseren dat ze zich niet Spaans voelen. Of zoals een sticker op de deur van een kinderkamer bij dierbare vrienden daar al verraadt: “Catalonia is not Spain”.

De Catalanen zijn in hun onafhankelijkheidsdrift dan wel niet zo fanatiek als de Basken en al helemaal niet gewelddadig, ze beschouwen hun Catalonië wel degelijk als een eigen entiteit. Met hun eigen geschiedenis, taal, tradities en gewoontes. Catalonië is de moeite waard om eens op andere manieren te ontdekken.

Waar in de rest van Spanje de corrida (stierengevecht) en de grote zwarte stier de trotse machoziel van de Iberiërs verbeelden, vind je deze kenmerken in Catalonië nergens terug. De Catalanen hebben er zelf gewoon niks mee. Het werd hen opgedrongen. Het is dan ook geen toeval dat Barcelona een van de eerste steden is waar het stierenvechten werd verboden.

De scherpte en het machismo van de Spanjaarden komt ook letterlijk tot uiting in hun taal. Die klinkt hard en weinig melodieus. Daarmee vergeleken is het Catalaans, internationaal erkend als aparte taal, veel gemoedelijker en zachter. Al zal de rest van Spanje daar wellicht de kwalificatie “boers” aan toevoegen.

Als je je nader verdiept in de Catalaanse mentaliteit vind je, gek genoeg, ook opvallende overeenkomsten met die van ons. Zo staan de Catalanen in eigen land bekend als harde werkers, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Andalusiërs. Het is niet voor niets dat laatstgenoemden graag en veel de spot drijven met de Catalanen door ze weg te zetten als mensen die leven om te werken en niet weten te genieten van de goede dingen des levens.

Ze hebben ook lak aan schone schijn of veel uiterlijk vertoon. Vinden het eenvoudigweg niet belangrijk. Ze vallen niet graag op. Zijn geen schreeuwers maar juist heel bescheiden. Net als in Nederland zijn ze hier aanhangers van het adagium: doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.

Wat ook erg Nederlands aan de Catalanen is: de reputatie om gierig te zijn. In Catalonië is het daarom niet de gewoonte om een fooi achter te laten. Alleen als je echt exceptionele service hebt gekregen of out of this world hebt gegeten, wijken ze hier wel eens van af. Maar liever niet.

Ze houden van eerlijke, simpele dingen. Als die dan ook nog mooi of lekker zijn, is dat meegenomen. Dat wordt ook weerspiegeld in de Catalaanse keuken. Je kunt een Catalaan dan ook niet harder treffen dan hem zijn dagelijkse pa amb tomàquet te onthouden. Een stuk vers afgesneden brood, een ultrasappige tomaat eroverheen wrijven zodat de tomaat als het ware over het brood wordt uitgesmeerd, afgemaakt met een scheut geurige olijfolie. Heerlijk, gezond en zonder poespas.

Catalanen zijn verzot op het sportieve buitenleven en hebben een nogal apart gevoel voor humor. Rondom Kerst, tijdens de feesten van de Fires de Santa Llúçia verkopen ze overal de caganers, letterlijk kakfiguurtjes. Dat zijn beeldjes in een poephouding en dan nog liefst met het hoofd van een beroemd iemand er op. De Catalanen kopen ze massaal en zetten ze vervolgens onder de kerstboom. Niet in plaats van de kerststal, maar ernaast.

Op die kerststallen oftewel pesebres zijn ze ook dol. Op een kerstmarkt zag ik ze in alle soorten en maten, vaak ongelooflijk gedetailleerd uitgewerkt. Grappig weetje is overigens dat in Catalonië – in tegenstelling tot de rest van Spanje – net als in Nederland Tweede Kerstdag wordt gevierd.

Ze zijn ook het enige volk dat het klaarspeelt om de catastrofale dag waarop ze hun onafhankelijkheid hebben verloren tot nationale feestdag uit te roepen. Zo kunnen ze dit pijnlijke gegeven ieder jaar opnieuw beleven. Misschien welbewust, in een masochistisch verlangen om de nationalistische smart van weleer ook nu nog tot in de diepste vezels van hun ziel te kunnen voelen?

Catalanen zijn niet een-twee-drie te doorgronden. Beschouwen iemand niet snel als vriend en laten iemand niet gauw toe in hun privésfeer. Maar als je volhardt, met oprechte interesse en open blik kijkt en een beetje je best doet ze te begrijpen, breek je door die barrières heen. Dan zie je wat er nog meer is behalve de mooie kuststreken, prachtige steden en een fabelachtige voetbalclub. Hoor je hun echte verhalen. Voel je de warme hartslag van een eeuwenoud volk dat op een ingetogen manier trots is.

Onvergetelijke ervaringen, hondstrouwe vriendschap en ongekende gastvrijheid zullen je ten deel vallen. Want uit eigen ervaring weet ik dat áls je eenmaal de status van vriend hebt bereikt, je ook écht bij ze binnen bent. Niet alleen in hun huis, maar bovenal in hun hart.

Voor altijd.

© Pascale Bruinen

Hier zie je de caganers die ik op een kerstmarkt tegenkwam. Is weer eens wat anders voor onder de kerstboom, toch?