Toyboy

Het is warm. Zelfs op de fiets is er nauwelijks een briesje te voelen. Ik moet nu een stukje bergop en het gaat nog maar langzaam. Gelukkig heb ik alleen een mouwloos topje en zo’n capri-broek aan. Alleen heb ik er achteraf spijt van dat ik mijn lange haren niet even in een staartje heb gedaan.

Door de blauw getinte glazen van mijn Rayban ontwaar ik een stukje verderop een groepje kinderen. Als ik iets dichterbij kom, valt mijn oog op een van hen, een in oranje-shirt gestoken jongetje. Hij zal niet ouder zijn dan een jaar of acht, negen. Hij valt mij op omdat ik hem een beetje vind lijken op de zoon van Catalaanse vrienden toen deze ongeveer dezelfde leeftijd had.

Ach, denk ik vertederd terwijl ik bijna bij hem ben, wat schattig, zo’n onschuldig manneke. Tijdens het voorbij fietsen glimlach ik vriendelijk naar het jochie. Net op dat zelfde moment zie ik dat hij ook naar mij kijkt om vervolgens tot mijn verbijstering zijn duim- en wijsvinger in zijn mond te steken en – nog steeds met zijn blik op mij gericht  – als een volleerde bouwvakker op mij te fluiten.

Snel kijk ik om me heen of soms ergens een meisje (van zijn leeftijd) te bekennen valt, maar nee. Ik val nog net niet van mijn fiets. Ik barst spontaan in lachen uit en kom nu bijna helemaal niet meer vooruit.

Het moet nu niet veel gekker meer worden, denk ik terwijl ik schuddebuikend verder probeer te trappen. Ik bedoel, als vijftigjarige geadoreerd worden door een toyboy kán onder omstandigheden natuurlijk hartstikke leuk en eervol zijn (en nee, zelf heb ik er geen en hoef ik er ook geen), maar je kunt het ook overdrijven. Dit exemplaar is nog maar net de zandbak ontgroeid. Zal wel aan die zonnebril gelegen hebben dat het ventje dacht dat ik ergens in de twintig (???), dertig (??) was.

Ik vraag me ineens af of dit manneke soms wat al te vaak heeft gekeken naar die reclame met Lieke van Lexmond; je weet wel, die van dat merk waar iedereen telkens begon te gillen als ze een pakketje kregen afgeleverd. In de nieuwere reeks gooien ze het over een andere boeg. Eerste shot: Lieke komt haar woning uit in een sexy combi en een jongetje van ongeveer dezelfde leeftijd als mijn bewonderaar staat buiten met een step en fluit op haar. Lieke kijkt verrast en daarna blij.

Tweede shot: Lieke komt andermaal uit haar woning, dit maal in een stijlvolle zwarte jurk, draait koket naar links en naar rechts voor het jochie dat haar weer opwacht en…ja hoor, hij fluit weer op haar én geeft haar een knipoog. Lieke glimlacht stralend terug en gaat haars weegs.

Derde shot: Lieke stapt parmantig haar voordeur uit in weer een andere look, kijkt verwachtingsvol naar het ventje maar er gebeurt dit keer he-le-maal niets. Omdat het knulletje niet fluit, kijkt ze ontzet. Misschien ligt het aan die afgetrapte spijkerbroek? Maar nee, want in de volgende scène zien we waarom het kereltje verontschuldigend zijn frêle schoudertjes ophaalt omdat hij niet heeft gefloten: er verschijnt een lieftallig vriendinnetje – van zijn eigen leeftijd – met twee ijsjes. Camera zwenkt naar Lieke, die het nu eindelijk ook snapt en (getuige haar minzame glimlach) het hem vergeeft. Eind goed, al goed.

Heel even kon ik me bijna een echte cougar wanen.

Alleen was mijn toyboy er helaas eentje die echt nog met speelgoed speelt.

© Pascale Bruinen

Een toyboy maar dan anders

 

Wabi sabi

Nee, wabi sabi is niet een extreem pittig sushigerecht, een niet eerder bekend geworden Star Wars figuur of een of ander Arabisch emiraat maar een Japanse levensfilosofie die uitgaat van een drietal principes: niets is voor eeuwig, niets is ooit af en niets is perfect. En laat ik nou precies het tegendeel hiervan iedere dag najagen.

Want als ik gelukkig ben, wil ik liefst dat er nóóit meer iets verandert, als controlfreak annex Lena Lijstje ben ik compleet verloren zonder mijn ellenlange opsommingen van dingen die ik bijna dwangmatig moet afhandelen (vink! vink! vink!) en van huis uit ben ik juist een perfectionist die altijd alles in orde wil hebben.

Sinds ik vijftig ben, heb ik besloten dat het goed is dat ik eindelijk eens uit mijn comfort zone kom. Misschien dat ik daarom net een vreemde aantrekkingskracht voel als ik stuit op dit soort intrigerende en o zo ver van mijn persoontje af staande denkbeelden.

Hoewel moeilijk te vertalen, betekende wabi oorspronkelijk zoiets als het alleen leven in de natuur, ver van de beschaafde wereld en stond sabi voor verschrompeld, doorleefd. Later kreeg wabi meer de betekenis van rustieke eenvoud, stilte of minimalistische elegantie. Toegepast op voorwerpen ziet het woord op onregelmatigheden die bijdragen aan het unieke karakter ervan. Sabi omschrijft de schoonheid van een object waaraan je de ouderdom en dus zijn eindigheid af kunt zien, bijvoorbeeld door slijtage of reparaties.

Al surfend op het net stuit ik op de site www.simplifylife.nl, die de Amerikaanse Japanoloog Leonard Koren aanhaalt. ‘Wabi sabi vind je niet in de natuur op momenten van bloei en overdaad, maar juist op momenten van teruggang en soberheid. Wabi sabi gaat niet over schitterende bloemen, majestueuze bomen of meeslepende landschappen, het gaat veeleer over het kleine en verborgene, het weifelende en vergankelijke; dingen zo subtiel en voorbijgaand dat ze onzichtbaar zijn voor de alledaagse blik.’

Prachtig gezegd. En wellicht eens de moeite waard om mijn blikveld op deze voor westerlingen toch vrij onorthodoxe wijze te verruimen. De website citeert ook Christopher Weidner, schrijver van het boek “Niet perfect en toch heel gelukkig”: “Wabi sabi voorwerpen kunnen je helpen het perspectief van je huidige leven te veranderen als je de tijd neemt ze op je in te laten werken. Ze herinneren je aan het feit dat je niet op alles een antwoord hoeft te hebben, dat schoonheid vaak in details zit en zich in de onvolkomenheid van de wereld manifesteert. Ze tonen je dat je problemen van voorbijgaande aard zijn en dat je op het verloop van de tijd kunt vertrouwen. En ze bewijzen dat jij uniek bent, juist omdat jouw tekortkomingen je van alle anderen onderscheiden”.

Het mooie in het vergankelijke en onvolmaakte zien, dát is dus de kunst van wabi sabi. Maar hoe doe ik dat? Ik wil best ver gaan buiten mijn comfort zone, maar als ik wabi sabi alleen kan bereiken door trommelend en met een kaalgeschoren kop in vale oranje-rode-roze vodden op sandalen (!) door de straten te gaan lopen, trek ik daar toch echt de grens.

Maar nee, gelukkig is een bekering tot Hare Krishna niet nodig. Want ik beleef een authentiek aha-moment (én realiseer me ontgoocheld dat ik met mijn eeuwige to do lijstjes juist helemaal verkeerd bezig ben) als ik lees wat Weidner verder over dit onderwerp schrijft: “In een leven vol verplichtingen ontbreekt wabi sabi want dat zit juist verstopt in de tijdleemtes waarin niets anders bestaat dan de schoonheid van het moment: herfstbladeren die door de straat dwarrelen, water dat glinstert in de zon. Dan komen we los van onze plannen opeens weer in contact met de schoonheid en het unieke van iets wat nu gebeurt. In feite moeten we dan niets anders doen dan de tijd stoppen en ons met al onze zintuigen op dat moment concentreren.”

Ha! Dát kan ik toevallig ook. Sterker nog, dat deed ik intuïtief al lang (lees voor bewijs van deze stelling maar eens mijn column “Wake up and smell the roses” op deze blog). Die is alvast binnen. Vink! Of nee, vergeet dat ik dit geschreven heb.

Wabi sabi gaat er verder van uit dat je nooit iets afkrijgt: “Het gaat erom dat je dat wat je doet, van ganser harte doet. Door jouw hand wordt iets uniek. En omdat het uniek is, zal het onvolmaakt zijn. Perfectie sluit verandering en ontwikkeling uit en is het tegengestelde van het leven.”

Tja, daar zit wel wat in. Bovendien heb ik ook hierover nog niet zo lang geleden al een column geschreven (zie “Kairos”).

Ik ben dus wel al een stukje op de goede weg. En als ik de eerstvolgende keer bij fel licht in mijn vergrotingsspiegel kijk en een gil van ontzetting wil slaken bij het zien van een nieuwe kraaienpoot, zal ik in plaats daarvan volmaakt rustig en tevreden mijn nieuwe mantra aanheffen: “Schoonheid zit in het onvolmaakte en vergankelijke”.

Dat belooft nog wat voor de toekomst.

© Pascale Bruinen

wabi sabi1wabi sabi

Een schwalbe, een paal en een teen

Ik wou dat ik kon zeggen dat ik deze pakkende titel zelf had bedacht, maar helaas. Deze woorden, die refereren aan de respectievelijke redenen voor de drie verloren WK-finales, komen uit de mond van Bert van Oostveen, directeur betaald voetbal bij de KNVB.

Drie WK-finales, driemaal tweede. Een triest record. En wat een eventuele vierde finale had opgeleverd, zullen we nu nooit weten. Met dank aan het geboorteland van onze Koningin.

Mijn gevoel, altijd befaamd om zijn gelijk, heeft me dit keer faliekant in de steek gelaten. Ik was namelijk heilig ervan overtuigd dat we niet alleen de finale zouden halen, maar het dit keer écht zouden gaan flikken.

Waarom? Omdat het kon. Omdat dit elftal een hecht team was dat voor elkaar tot het uiterste wilde gaan. Omdat ik dit elftal met iedere wedstrijd zag groeien, hetgeen onmisbaar is voor toernooivoetbal zoals een WK dat nou eenmaal is. Omdat deze 23 man het geluk, dat ook nodig is, met z’n allen – zowel op het veld als op de bank – keer op keer afdwongen. Omdat we een bondscoach hebben die niet bang is om onorthodoxe ingrepen te doen. Omdat het allengs tijd was om die Coupe Jules Rimet mee naar huis te nemen. En omdat soms, heel soms, ook het meest onwaarschijnlijke scenario werkelijkheid wordt.

Het heeft niet zo mogen zijn. Lag het aan het niet inbrengen van Tim Krul waardoor de Argentijnen, nu de geniale keeperswisseltruc dit maal uitbleef, psychologisch gezien al op voorsprong stonden terwijl er nog geen strafschop was genomen? Kwam het door de onmacht van RVP die zich als een gedrogeerde zombie over het veld voortsleepte in slow motion? Of was het toch misschien wel de verdienste van een Argentijns team dat steeds wel met 20 veldspelers leek te spelen in plaats van met 10?

Het eindeloos op en neer gaande schaakspel – balletje breed, voorzichtig passje naar voren, niet doorkomen, tikkie terug – dreef me af en toe tot wanhoop. Zelfs Arjen Robben was bijna niet zichtbaar, op een paar dribbelacties in de tweede helft na waarbij hij wéér de wedstrijd tijdens de laatste speelminuten had kunnen beslissen, ware het niet dat de voet van Mascherano nét wat te ver werd uitgestoken.

 

Geen titel dus. Maar wat wel blijft, zijn de mooie herinneringen. Zeker, het voetbal was eerder nagelbijtend spannend dan wonderschoon (op de tweede helft tegen Spanje na dan). Maar het plezier dat dit verrassende Nederlands elftal ons de voorbije weken heeft gebracht, mag ook wel wat waard zijn.

Op voorhand gaf immers niemand – ondergetekende incluis – ook maar een stuiver voor dit veredelde eredivisie-elftal vol onervaren jonkies met een keeper die vorig seizoen nog in de eerste divisie voetbalde. “We” konden niet verdedigen. De bondscoach werd met de grond gelijk gemaakt of zelfs – door sommigen, al dan niet op nationale televisie  – ver de grond in getrapt. De vedettes hadden veel te grote ego’s. “We” hadden daar in Brazilië niks te zoeken.

Eerst afzeiken, dan de hemel in prijzen. Typisch Nederlands trekje dat wellicht voortkomt uit de wonden van ons roerige WK-verleden. In 1974 leidde de veronderstelde, breed in de (Duitse!) pers uitgemeten, schwalbe van Bernd Hölzenbein tot een benutte penalty waardoor West-Duitsland op 1-1 kwam en ons uiteindelijk het wereldkampioenschap kostte. Al moet daar eerlijkheidshalve bij gezegd worden dat Hölzenbein later door de rechter in het gelijk werd gesteld toen hij hiervan een rectificatie eiste én dat het Nederlands elftal ook zelf schuld had aan deze nederlaag door na die vroege voorsprong al te denken de titel op zak te hebben.

De paal was nog de enige hindernis op weg naar eeuwige roem voor Rob Rensenbrink en het Nederlands elftal in de heksenketel van de WK-finale in Buenos Aires. Die paal heeft nog menig Nederlands tv-toestel op gewelddadige wijze het leven gekost.

En dan, vier jaar geleden, die vermaledijde teen van de Spaanse keeper Iker Casillas. Arjen zal er menig nachtje niet van hebben kunnen slapen.

Weer geen wereldkampioen. Maar na een paar dagen van bezinning waarin ik de teleurstelling een plek heb kunnen geven, ben ik tot de conclusie gekomen dat dit niet eens zo erg is. Want dit keer waren er geen schandalen over spelers die tot in de vroege uurtjes gingen stappen, met stoeipoezen in het zwembad zaten, per se hun eigen merk wilden dragen in plaats van dat van de sponsor, een kabel vormden, niet met de pers wilden praten, karatetrappen uitdeelden, anderen kaarten wilden aannaaien of alles tot meerdere eer en glorie van zichzelf altijd maar alleen wilden doen. Nee, deze 23 deden het sámen en gaven zo het stralende sportieve voorbeeld voor al die kleine spelertjes en spelers die straks weer onze Nederlandse voetbalvelden bevolken (en waar het gras nog écht groen is en niet het resultaat van een verfbeurt). Daarom sierde het Arjen Robben ook zeer toen hij op tv publiekelijk zijn excuses aanbood voor een schwalbe. Arjen heeft – als papa – nu ook begrepen hoe het in de praktijk zit met zijn voorbeeldfunctie.

Morgen mogen ze nog eens aantreden tegen het gastland, dat na die vernedering tegen Duitsland gebrand zal zijn op een eclatante overwinning. Maar wat de uitkomst van deze troostfinale ook mogen zijn, voor mij heeft Nederland al gewonnen sinds het moment dat Arjen bij Jack van Gelder bijna de tranen in zijn ogen kreeg toen hij geëmotioneerd sprak over hoe trots hij was op alle spelers van deze selectie. Waarmee gelukkig maar weer eens bewezen is dat voetbal meer emotie is dan oorlog.

Nee, die Coupe Jules Rimet komt ook in 2014 niet naar Nederland. Maar onze jongens zijn de beste ploeg van dit WK op een veel belangrijker vlak.

Want wij zijn de onbetwiste wereldkampioen teamspirit. 

© Pascale Bruinen

Een schwalbe, een paal en een teen

Teigetje versus Iejoor

Je kent ze vast wel. De types die altijd wel iets te mekkeren, te zeiken of te zaniken hebben. Het kan je immer pessimistische buurman zijn, je voortdurend in de klaagstand verkerende schoonmoeder of – als je echt pech hebt – je eigen echtgeno(o)t(e), partner of kind(eren) bij wie het glas nog niet eens voor een kwart vol te krijgen is.

De Amerikaanse bestseller auteur Gretchen Rubin noemt ze plastisch “happiness leeches”, oftewel de geluks-bloedzuigers. Door hun niet aflatende negativiteit rond te spuien putten ze zelfs de meest optimistische mensen zo uit, dat er van enig geluksgevoel nauwelijks nog sprake is.

Gretchen onderscheidt drie soorten bloedzuigers:

De lanterfanters, die niet hun eerlijk deel van het werk doen en soms expres een slecht resultaat afleveren of voortdurend op een negatieve manier aandacht vragen;

De hufters, die geen respect voor anderen hebben, voortdurend tarten of bekritiseren, zich onfatsoenlijk of brutaal gedragen, kwaadaardige roddels verspreiden, anderen expres in verlegenheid brengen, pesten of commanderen, met andermans veren strijken, noodzakelijke informatie achterhouden of de conversatie domineren.

De kankeraars, die altijd ongelukkig, pessimistisch, angstig of steun zoekend zijn. Omdat negatieve emoties besmettelijker zijn dan positieve en ook langer aanhouden, kan één kankeraar de stemming van een hele groep beïnvloeden. Het probleem met deze bloedzuigers is dat ze, waar ze ook maar opduiken, de sfeer voor iederéén verpesten.

Een prototype van de kankeraar is Iejoor, de ezel uit het verhaal van Winnie de Poeh. Hij is Winnie’s vriend maar o zo pessimistisch, somber en gedeprimeerd van aard. Iejoor loopt daarom ook altijd met zijn hoofd omlaag.

Diens tegenhanger is Teigetje, de kleine onbezonnen en hyperactieve tijger uit hetzelfde verhaal. Hij houdt juist heel erg van blij rond stuiteren. Teigetje is een beetje gek en altijd vrolijk. Hij heeft naar alle waarschijnlijkheid ADHD en een overdosis optimisme.

En hoe verleidelijk het voor een Teigetje ook is om zo’n Iejoor proberen op te vrolijken, het devies is: doe het niet! Trap niet in die val want je kunt andermans stemming niet veranderen. Het tegendeel is waar: bloedzuigers worden doorgaans juist minder stellig in hun negatieve uitspraken als ze voelen dat de ander hun uitgangspunt erkent in plaats van aanvalt of weg redeneert.

Als ik dit advies van Gretchen lees, beleef ik een waar Aha-moment. Want ik heb inderdaad precies dezelfde ervaringen. Als ik wel eens per toeval een geluks-bloedzuiger tegenkom, kan ik het scenario al uittekenen:

Bloedzuiger: kijkt met permanent gefronste wenkbrauwen de wereld in, mondhoeken staan naar beneden, gepijnigde blik op zijn gezicht.

Ik, zo jolig en energiek mogelijk: “Héé, hallóóó! En, hoe is t’ie?”, met glimlach van oor tot oor.

Bloedzuiger (nauwelijks verstaanbaar en zonder ook maar een spier te vertrekken): “Niet zo goed.”

Ik, in ware cheerleader stand: “O…, jóh! Nou, dat zal toch wel allemaal meevallen, niet? Moet je zien wat een heerlijk weer het is, lekker hè, zo buiten?”

Bloedzuiger: “Ik haat het als het zo warm is. Het felle licht doet me pijn aan mijn ogen. Ik zweet om niks. Ik ben blij als het eindelijk afkoelt. Geef mij maar regen.”

Ik, nu ietwat geforceerd: “Ha, ha! Grappig! Nee maar even serieus, zalig dat het nu zo lang licht is, niet? Kun je nog lekker veel doen buiten! Even terrasje pikken, een eind gaan fietsen of wat rommelen in de tuin. Aaah…” (zucht van tevredenheid), “niks mooier dan een lange zomeravond, vind je niet?”

Bloedzuiger: “Ik kan niet slapen als het niet donker is. Daardoor word ik nog vermoeider als ik al was. Ik word ook altijd gestoken door muggen. Daarom zul je mij niet buiten zien als het avond wordt, voor geen goud! Kan niet wachten totdat de klok weer terug gaat en alles weer normaler wordt. Ik vind sowieso dat zomer altijd overschat wordt. Ik snap niet wat jij er aan vindt. Ik haat de zomer.”

Ik, uit het veld geslagen: “Euh…” Gebeurt niet zo vaak, maar dan kan ik zelfs soms geen woorden meer vinden. In mijn pogingen dit soort bloedzuigers te overtuigen optimistisch in het leven te staan, blijf ik er tegen in gaan. Fout, fout, helemaal fout.

Onze Gretchen ontwaarde ook al dit patroon. Teigetjes steken juist hun überpositivo kopjes op in reactie op Iejoors en andersom. Mensen die nadrukkelijk positief zijn ingesteld en mensen die nadrukkelijk negatief zijn ingesteld polariseren elkaar. Als een Teigetje een Iejoor tegenkomt, wordt de eerste nóg dwingender opgewekt en laatstgenoemde nóg negatiever. Zo proberen ze elkaars invloed te neutraliseren maar ondertussen putten ze elkaar compleet uit. Met ieder vrolijk uitgesproken “Kop op! Het zal echt niet zo erg zijn!”, zakt de ander verder weg in zijn eigen loopgraaf vol met ellende.

Deze patstelling kun je alleen doorbreken door de gevoelens van de ander te erkennen zonder deze te corrigeren of te ontkennen. Hierdoor zal de spanning verminderen.

Mijn advies aan alle Teigetjes? Geef de strijd op en accepteer dat je de ander niet zult kunnen bekeren.

En misschien, hééll misschien, zal Iejoor zijn kop dan ietsie pietsie minder laten hangen.

© Pascale Bruinen

Teigetje versus Iejoor