Een blunder op nationale televisie

“Jij hebt morgen toch die kantonzitting?”, vraagt de persvoorlichter fijntjes. Zijn toon bevalt me niet. Ik ruik onraad.

“Ja, hoezo?”

“Ik was vergeten te zeggen dat SBS 6 komt filmen voor hun nieuwe programma”.

Hmmm, daar zit ik niet echt op te wachten.

“Word ik dan zelf ook gefilmd?” Het komt er wat gepikeerder uit dan gepland.

“Ja, dat is wel de bedoeling. Het wordt vast leuk. En de rechter heeft al toestemming verleend”, zegt hij op zo’n manier dat daarmee de kous af is.

Na een nacht waarin ik wat minder goed heb geslapen dan normaal, kom ik aan bij het kantongerecht. De busjes van de filmploeg zijn al gearriveerd. Jongens in zwarte kleding lopen af en aan. In de zittingzaal staan extra lampen opgesteld. Fijn. Zo kan heel tv-kijkend Nederland mijn wallen niet alleen in close-up, maar ook in het felle licht zien. Het scheelt overigens maar een haar of mijn tv-debuut gaat helemaal niet door omdat ik bijna mijn nek breek over grote trossen kabels.

“Ben je er klaar voor?”, vraagt de kantonrechter. Zo klaar als ik maar zijn kan om op nationale tv te komen terwijl ik dat niet wil, denk ik mokkend. Maar hardop zeg ik: “Ja hoor”. Mijn rustige toon staat in schril contrast met mijn gemoedstoestand.

“Als het rode lampje brandt, loopt de camera. Doet u gewoon wat u altijd doet. Dus niet recht in de camera kijken”, instrueert een van de men in black. Blijkbaar went alles want na een tijdje lijkt het een doodgewone zitting en ben ik zelfs bijna vergeten dat ik word gefilmd.

Tot het moment dat ik even niet oplet waardoor ik een vrijspraak krijg die ik misschien had kunnen voorkomen door tijdig de tenlastelegging te wijzigen. Ik word vuurrood. Dit is me nog nooit gebeurd. Gelukkig gaat het om een gering feit. Maar toch. Nu kan de hele natie hiervan meegenieten. Ik hoop vurig dat het eruit wordt geknipt. Zo niet, kan ik beter doen alsof er niks bijzonders is gebeurd. Ik moet ferme taal spreken.

“Ik beraad me op hoger beroep”.

Het komt eruit met een piepstem.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

images

Anderhalve turf hoog

Een klein jongetje is de laatste verdachte van de kinderzitting van vandaag. Hij is dertien maar hij oogt veel jonger. Ondanks zijn prille leeftijd heeft hij een harde uitstraling. Hij gaat op de stoel voor het hekje zitten. Zijn voeten raken amper de grond.

“Waarom heb jij met een brandende aansteker gedreigd naar die andere jongen?” vraagt de kinderrechter, terwijl ze oogcontact probeert te maken. “Gewoon,” zegt hij, nonchalant zijn smalle schouders ophalend. “Hij verveelde me.”

Ik kijk eens goed naar hem. Anderhalve turf hoog. Zijn emotieloos gezicht verraadt dat hij al veel heeft meegemaakt in zijn jonge leven. Vader is dood, moeder heeft een nieuwe vriend en wil niks meer met hem te maken hebben. Hij is al vaak weggelopen uit de jeugdinstelling. De laatste keer is hij toch naar zijn moeder gegaan. Tegen beter weten in. Hij moest er een halve dag voor reizen. Ze stuurde hem zonder pardon meteen weer weg.

“Wat vind je er van dat je daar niet mocht blijven?”, vraagt de rechter. Wij kijken hem aandachtig aan. En ineens zie ik het masker van onverschilligheid in stukken breken. Er biggelt een grote traan naar beneden. En nog een. Er is geen houden meer aan.

Als officier zie ik een jeugdige verdachte die een ernstig feit heeft gepleegd. Als moeder breekt mijn hart voor deze jongen, die alleen maar wil dat zijn moeder van hem houdt. Het is één groot gapend gat in zijn kleine hart. Het is mijn beurt voor het requisitoir, maar ik worstel nog steeds met de strafmaat. Tot mijn eigen verbazing hoor ik hoeveel warmte en compassie in mijn stem zijn geslopen. Alsof ik in deze paar minuten iets van zijn gemis wil goed maken. Hem het gevoel wil geven dat hij wél meetelt. Ik leg uit waarom hij straf verdient. Ik zie hem knikken. De kinderrechter is het met me eens en neemt de straf over. Ik zie hoe zijn kleine gestalte door de grote deur verdwijnt.

De zitting is klaar. Terwijl ik mijn tas inpak, vraagt mijn hart zich af of er ooit nog een wonder in zijn leven zal gebeuren.

Mijn verstand doet er wijselijk het zwijgen toe.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

PAS hurts children

 

In colonne rijden we door de uitgestorven stad

Mijn wekker geeft 04.20 u aan. Op naar het politiebureau!

In het zaaltje zitten zo’n vijftien stoere mannen van wie een stuk of acht helemaal in het zwart gekleed. Ze dragen allemaal een kogelvrij vest en zijn tot de tanden toe bewapend.

Na een korte briefing vertrekken we naar een locatie waar een vuurwapengevaarlijke verdachte woont die moet worden aangehouden. Hij wordt verdacht van doodslag en moet zo snel mogelijk van de straat.

Ik voel de spanning toenemen als iedereen in verschillende voertuigen plaatsneemt en in colonne door de uitgestorven stad rijdt. Bij de verzamellocatie stappen de acht uit het busje. Ze voorzien zich van bivakmutsen, helmen en levensgrote schilden. Twee anderen nemen de ram mee.

Pal erachter kom ik, samen met een politieman in een gewoon uniform. We lopen geluidloos in formatie. Opeens zie ik een voorbijganger die zijn hond uitlaat. Zijn mond valt open en hij blijft stokstijf staan om te kijken naar deze surrealistische optocht in de vroege ochtenduren. De blik van de man bezorgt me bijna een lachbui.

De commandant van het arrestatieteam (AT) blijft vlakbij een woning staan en gebaart naar de anderen. Het is muisstil. Een aantal AT-ers gaat aan de voordeur staan, de rest vat post aan de achterzijde. Na een teken wordt de ram tegen de voordeur gebeukt. Voordat ik het in de gaten heb, zijn ze al binnen. Ik hoor een hoop gestommel, gegil en “Politie! Politie!”

De commandant gebaart dat ik de woning in mag. In een kleine slaapkamer ligt een man op zijn buik op de grond met een blinddoek voor. Zijn handen zijn geboeid op zijn rug. Hij heeft alleen een onderbroek aan. In bed ligt een vrouw, die met grote wilde ogen rondkijkt en hartverscheurend snikt, terwijl ze de groezelige lakens tot aan haar kin opgetrokken houdt. De man wordt afgevoerd.

Na de debriefing praat ik nog even met de sectiecommandant. Hij vertelt dat zo’n arrestatie in het “milieu” statusverhogend werkt. Prompt zie ik de slogan al voor me.

“Als crimineel tel je pas mee, als je bent opgepakt door het AT!”

© Pascale Bruinen

48d2790a-c89a-4542-9356-1598b57c03c9

 Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

 

 

Literaire zwangerschap

Ik ben in verwachting. Niet van een baby, maar van mijn boek. Met nog zes weken te gaan tot de deadline ben ik momenteel hoogzwanger. Mijn spruit is bijna volledig gevormd, klaar om straks het levenslicht te zien.

Mijn zintuigen staan allemaal open. Geconcentreerd kijk ik naar het scherm van mijn laptop. In rap tempo tik ik letters, woorden, zinnen. Het lijkt vanzelf te gaan. Zoals altijd als ik in een flow zit, vergeet ik de tijd en alles om me heen. Wel voel ik hoe mijn wangen gaan branden en mijn hartslag versnelt. Dat zijn goede tekens want dan ben ik op mijn best.

Mijn probleem is niet writer’s block maar juist dat ik te veel ideeën heb en maar beperkt tijd om ze allemaal uit te werken. In november 2015  ben ik voorzichtig begonnen aan het schrijven van mijn tweede boek, ‘Het Jaar van de Uil’. Op dat moment wist ik nog niet of ik een boekcontract zou krijgen. Dat werd pas eind januari 2016 duidelijk toen uitgeverij Kosmos mij berichtte dat ze graag met mij in zee wilden gaan. Onlangs was het officiële moment aangebroken: het tekenen van het boekcontract! Een gezellig, feestelijk en gedenkwaardig moment. En nu, op deze eerste dag van juni, ben ik druk aan het schrijven want de deadline – het moment waarop mijn manuscript kant en klaar moet worden ingeleverd – is 15 juli a.s.

Altijd al eens willen weten hoe mijn schrijfdag er uit ziet? Nou, zo dus. Ik sta vroeg op en ga dan eerst een lichamelijke inspanning doen. Twee keer per week is dat een activiteit in de sportschool (lekker een uurtje flink zweten bij de bodypump), op andere dagen trek ik naar buiten voor een stevige wandeling of een uurtje schoffelen en snoeien in de tuin (gelukkig is het heel groeizaam weer zodat er steeds genoeg te doen is). Daarna is het tijd om de blik naar binnen te keren en ga ik een half uur mediteren. Dat zorgt voor rust, ontspanning en focus.

Vervolgens ga ik me installeren. Tegenwoordig schrijf ik veel beneden, aan de eettafel met zicht op mijn tuin en een inspirerend schilderij dat geheel in stijl is met het onderwerp van mijn boek. Benodigdheden: mijn laptop, liefst vers opgeladen. Mijn notitieblok, pen en highlighter zodat ik bij aanpassingen van de tekst zonodig aantekeningen kan maken.   Een kop vers gezette thee of een groot glas water (wel op veilige afstand van mijn computer). En tenslotte een mooie orchidee voor mijn neus om me tussendoor te verwonderen over de schoonheid ervan.

Dan begin ik te schrijven, meestal tot (ver) in de avond, uiteraard wel onderbroken door eet- en drinkpauzes alsmede de nodige sanitaire stops. Soms schrijf ik op zo’n dag een behoorlijk deel van een hoofdstuk, maar vaker loopt het echte schrijven vertraging op door het zoeken naar dat ene, perfecte, woord, alleen maar om het even later – als ik het eindelijk heb gevonden – alsnog eruit te gooien, samen met de rest van een hele alinea. Of ik bedenk me dat in een van de al voltooide hoofdstukken nog een passage erbij moet worden gezet, waarna het een heel zoekplaatje wordt waar deze het beste tot zijn recht komt. Alles moet immers vloeiend in elkaar overlopen. Dat kost veel tijd. En ja, er zijn ook de nodige dagen dat er maar bitter weinig aan geschreven woorden uit mijn handen komt omdat ik gedeeltes heb herlezen en overdacht.

Zo verloopt de ene schrijfdag bepaald niet als de andere. Maar ik ben altijd volledig in mijn element. Ik geniet met volle teugen van de vrijheid, van het creatieve proces, van die momenten waarop alles lijkt te kloppen. Het hele traject voelt als een literaire zwangerschap, met mijn manuscript als stralende liefdesbaby. Zelfs de draagtijd is hetzelfde. Al zit het ‘kindje’ dit keer niet in mijn buik, maar in mijn hart.

Ik ben, kortom, helemaal happy. In ieder geval nog tot 15 juli, mijn uitgerekende datum, als mijn kind voldragen is en de weeën zullen zorgen voor een digitale ontsluiting. Lang zal ik niet van mijn dierbare pasgeborene kunnen genieten, want ik zal haar gelijk aan Kosmos moeten afstaan voor adoptie.

De gedachte doet me nu al pijn.

© Pascale Bruinen

Afbeelding