Een 180 graden draai

In mijn boek Het jaar van de uil omschrijf ik hoe ik na de dood van mijn vader in een diepe put beland. Kort hierna vinden er allerlei bijzondere gebeurtenissen plaats die uiteindelijk uitmonden in een intense spirituele ervaring. Deze heeft mijn hele leven op de kop gezet en er zelfs toe geleid dat ik per 1 januari 2016 mijn vaste baan als openbaar aanklager heb opgegeven om mijn schrijvershart te kunnen volgen.

Iedereen die mij eerder zou hebben voorspeld dat ik – ultranuchtere officier van justitie – ooit iets met spiritualiteit zou krijgen, had ik voor gek verklaard. Ik had er niks mee en geloofde eenvoudigweg niet in ‘wonderen’ of anderszins onverklaarbare verhalen, vooral niet als die te maken hadden met ‘tekens van gene zijde’. Daar was ik zelfs wars van, overtuigd als ik was dat mensen die een groot verdriet moesten trotseren zichzelf wellicht (uit zelfbescherming en dus met de beste bedoelingen) van alles wijsmaakten om zich getroost te kunnen voelen.

Ik was er juist trots op dat ik daar ‘niet in trapte’ vanwege mijn realistische en zakelijke houding. Mijn motto? Eerst zien, dan geloven. En dus geloofde ik niets totdat ik er onomstotelijk bewijs voor had.

Tot dat gedenkwaardige moment had ik mijn hele werkzame leven in een juridische omgeving verkeerd, eerst als advocaat en daarna als officier van justitie. Een heel interessant en betekenisvol milieu waarin ik, met mijn logisch en analytisch denkvermogen, prima tot mijn recht kwam.

Als advocaat van de eisende partij was ik er altijd op uit om het gestelde te staven. Niet voor niets zegt de gevleugelde uitdrukking: ‘Wie eist, bewijst!’ Na mijn overstap naar het Openbaar Ministerie werd deze professionele neiging om alles te moeten bewijzen zo mogelijk nog verder aangewakkerd. Want als officier van justitie was het immers mijn core business om het wettige én het overtuigende bewijs te leveren voor de strafbare feiten die ik aan een verdachte verweet. Er mocht geen greintje twijfel zijn, anders resulteerde de strafzaak immers in een vrijspraak.

Zodoende was ik beroepshalve dag in, dag uit, al meer dan een kwart eeuw lang, op zoek naar keiharde en onweerlegbare aanwijzingen dat iets absoluut klopte. Vind je het dan gek als ik verklap dat ik niets voor waar aannam totdat ik er sluitende objectieve argumenten voor had?

Maar dan gebeurt er in mijn privéleven iets dat zó bijzonder is, dat het mijn vertrouwde en overzichtelijke wereld op zijn grondvesten doet schudden en mij voorgoed verandert.

Sindsdien geloof ik op voorhand alles totdat het tegendeel is gebleken.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 12 september 2016 verschenen als blog op http://www.inspirerendleven.nl.

unknown-1

Vers lijk

Ik zit nietsvermoedend achter mijn bureau als mijn opleider ineens aankondigt dat ik naar een gerechtelijke sectie moet. Pardon? Even denk ik nog dat een grapje is, maar het blijkt een serieus voorstel. Hoort bij de opleiding.

Het idee om lijfelijk aanwezig te moeten zijn als een dode van boven tot onder wordt opengesneden vind ik niet bepaald aanlokkelijk. Ik verdring deze informatie in de veronderstelling dat het toch al heel raar moet lopen, wil er zich binnenkort een dergelijke onverkwikkelijke situatie voordoen. Vanaf nu mogen er gewoon geen niet-natuurlijke doden meer vallen.

Twee dagen later ben ik met kramp in mijn maag onderweg naar het mortuarium van het ziekenhuis. Eentje is toch verscheiden, hoogstwaarschijnlijk door een overdosis harddrugs. De politie troost me met de mededeling dat ik ontzettend veel geluk heb. Mijn eerste lijk is namelijk een vers lijk. Om vervolgens in geuren en kleuren te verhalen over de staat waarin een oud waterlijk pleegt te verkeren.

Naar goed plaatselijk gebruik wordt er voorafgaand aan het snijfestijn eerst gezellig samen vlaai gegeten met de politie, de patholoog-anatoom en zijn slagershulpje. Een beer van een vent met handen als kolenschoppen. Ik krijg nauwelijks een hap door mijn keel.

Maar dan moet ik er aan geloven. Het lijk van de onfortuinlijke man ligt op een stalen tafel. Kort na de incisie in Y-vorm begin ik een penetrante rotte eieren lucht te ruiken. De patholoog zegt dat we allemaal zo ruiken van binnen. Lekker!

De ervaring valt uiteindelijk mee. Ik val niet flauw, hoef niet over te geven en vind het zelfs interessant om menselijke organen van zo nabij in het echt te zien.

Bij thuiskomst sla ik de spaghetti bolognese voor één keertje over.

Kwestie van verkeerde associaties.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad en heeft geleid tot de titel van mijn eerste boek, Mijn eerste lijk is gelukkig vers.

1280px-Rembrandt_Harmensz._van_Rijn_007

Dit is een wat minder vers lijk…

“Zeg, ken ik u niet ergens van?”

Mijn vrij anonieme bestaan als officier van justitie eindigt abrupt nadat ik ben gefilmd voor het tv-programma De Volgende Zaak van SBS 6. Veronderstel ik eerst dat er toch bijna niemand naar kijkt, blijkt vervolgens dat het meteen achter het kijkcijferkanon van “Peter R. De Vries, misdaadverslaggever” is geprogrammeerd. Daar gaat mijn low profile.

Gelukkig ben ik telkens maar een paar seconden in beeld en niet eens van dichtbij. Maar ik heb de macht van televisie schromelijk onderschat. Want hele volksstammen hebben mij gezien én herkend. En dat zal ik weten ook.

Als ik in een kiosk nietsvermoedend een tijdschrift wil kopen, kijkt de man achter de kassa me ineens aandachtig aan. “Ken ik u niet ergens van?”, vraagt hij. Ik zeg dat ik denk van niet. Even later roept hij door de zaak: ”Hé, u was gister op tv! U bent officier van justitie!”. Ik ben verbijsterd, want ik heb nu nota bene mijn haren in een paardenstaart en niet los, zoals op televisie.

“Hmm”, mompel ik zo onopvallend mogelijk. De klanten die achter me in de rij staan, stappen opzij en gapen me aan. “Jahaa”, roept er eentje, “ze is het!” Nieuwsgierig kijken ze naar het gekochte tijdschrift dat de verkoper tergend langzaam oprolt. Ik wil zo snel mogelijk weg. “Ze leest Oprah Magazine!”, fluistert eentje triomfantelijk tegen de rest in de rij. Even weet ik hoe de harige bewoners van de Apenheul zich moeten voelen. Of een willekeurige BN-er.

Ik slaak daarom een zucht van verlichting als de serie uitzendingen is afgelopen. Alles weer terug naar normaal. Ware het niet dat ze de reeks in de slappe zomermaanden herhalen zodat ik wéér wekelijks met mijn snufferd op tv kom.

En ja hoor, ook de weken erna moet ik van de onwaarschijnlijkste mensen tot vervelens toe horen dat ik officier van justitie ben. Alsof ik dat nog niet wist. Zelfs een verre neef die ik sinds mijn kindertijd niet meer heb gezien, houdt me staande in de stad.

Maar net als ik die aandacht stiekem wel een beetje leuk begin te vinden, zijn ook de herhalingen voorbij. Dat waren ze dan.

Mijn fifteen minutes of fame.

© Pascale Bruinen

15-minutes-of-fame

Het leed dat piket heet

Toen ik nog officier van justitie was, had ik geregeld piketdienst. Dat betekende dat ik doordeweeks na kantoortijd en in de weekenden standby moest zijn voor allerlei dringende telefoontjes van de politie, die vaak genoeg bij nacht en ontij kwamen. In zo’n dienst werd ik geleefd door mijn mobiel. En voor iemand die altijd zelf graag de regie heeft, zoals ik, is dat allerminst een feestje.

Maar ook voor mijn gezinsleden was zo’n bereikbaarheidsdienst geen onverdeeld genoegen. Toen mijn kinderen klein waren, begrepen ze nog niet zo goed waarom ze stil moesten zijn als ik eindeloze telefoongesprekken voerde. En de telefoon rinkelde juist altijd op de vervelendste momenten. Bijvoorbeeld als ik mijn zoon en dochter gezellig aan het voorlezen was, het badwater net op temperatuur had of bij de geitjes in het park was aangekomen.

Als peuters/kleuters hadden ze er dan ook een handje van om me juist voortdurend wat te vragen als ik met de politie aan de lijn hing. Dat ging als volgt:

Politieman: “We hebben net een dode man aangetroffen in gemeente X. Het lijkt op een ongelukkige val van de trap maar dat…”

Kind 1: “Mama? Mama? Mámááááá!” (snel in volume toenemend).

Politieman: “Zei u iets?”

Ik (terwijl ik mijn wenkbrauwen streng frons en mijn vinger even op mijn mond leg richting Kind 1 om het tot stilte te manen): “Nee hoor, gaat u verder.”

Politieman: “Ja, zoals ik al wilde zeggen, dat moet nog onderzocht worden”.

Ik (terwijl ik met Kind 2 om mijn been geklemd probeer te lopen naar een plek waar ik rustig kan schrijven): “Wie betreft het? Is de Technische Recherche al ter plaatse?”

Kind 1: “Maaaamaaaaa!!! Moet plasje doen!”

Politieman: “O, ik hoor dat er bij u ook een crisis is!”

Ik: “Ja, euh, zoiets inderdaad. Euh, ik noteer even zijn gegevens en dan bel ik u zo terug, OK?” Kind 1 stond inmiddels op springen zodat ik haastig de naam van de onfortuinlijke man opschreef. Kind 2 was ondertussen verwoede pogingen aan het doen om mij de telefoon afhandig te maken.

Ik, sissend fluisterend tegen Kind 2: “Niet doen! Dat is stout, hoor. Mama moet nog even bellen”.

Hoorde ik die politieman nou zachtjes grinniken?

Tegen de tijd dat ze pubers waren, snapten ze het wel degelijk maar deden ze net alsof ze gek waren. Zo riepen zoon- respectievelijk dochterlief keihard “Nou houdt zij alweer de badkamer zo lang bezet, doe iets!”, “Ik heb geen schone sokken meer!” of “Het wc-papier is bijna op!”, dwars door ernstige gesprekken met de recherche heen.

Godzijdank heb ik dat inmiddels allemaal achter de rug. Nu mag de volgende generatie officieren de borst nat maken voor deze piketdiensten. Ik wens ze daarbij veel wijsheid.

En tegen aanklagers met (jonge) kinderen zou ik willen zeggen: hou vol want het komt uiteindelijk allemaal goed!

© Pascale Bruinen

moeizame gesprekken2

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

 

Toga aan de wilgen

Dat was het dan. Mijn allerlaatste zitting in de rechtbank. Mijn allerlaatste ZSM-dienst met alle collega’s van de politie, reclassering en slachtofferhulp. Op donderdag 31 december 2015 heb ik weekdienst. Het is heel erg druk maar dan is het toch echt 17.00 uur en zet ik voor de allerlaatste keer mijn handtekening als officier van justitie. En dan is het tijd om te gaan.

De laatste weken stonden natuurlijk al langer in het teken van afscheid nemen. Sinds ik de mededeling van mijn naderende vertrek had rondgestuurd, zowel aan mijn directe collega’s binnen de organisatie als aan die daarbuiten, stroomden de reacties binnen. Mijn man adviseerde me de berichten te bundelen en aldus geschiedde. Het heeft geleid tot een document van maar liefst 63 pagina’s vol gelukswensen, bedankjes, persoonlijke anecdotes over gezamenlijk gedane zittingen, onderzoeken of diensten en zelfs een aantal sentimentele herinneringen aan gedeelde bijzondere momenten uit die bijna achttien jaren die voorbij zijn gegleden sinds mijn indiensttreding bij het Openbaar Ministerie in mei 1998.

Maar de rode draad in alle reacties was toch wel dat men mijn beslissing om op bijna 52-jarige leeftijd al mijn zekerheden op te geven om mijn hart te kunnen volgen “dapper”, “moedig” en “gedurfd” vond. De meesten voelden overigens heel goed aan dat mijn besluit niet zozeer uit de lucht kwam vallen als wel de uitkomst van een lang proces was.

En ja, natuurlijk heb ik zelf gedurende al die tijd menig nachtje liggen woelen over hoe zo’n beslissing in de praktijk uit zou kunnen pakken. Want het is zonder meer waar; ik geef, hoe je het ook wendt of keert, een zekere inkomstenbron op aangezien ik er ook voor had kunnen kiezen om tot aan mijn pensioen bij het OM te blijven. Maar het schrijverschap bleef aan me trekken als een magneet. Tel daarbij op dat ik na zoveel jaar echt toe was aan een nieuwe uitdaging en ja, dan is de beslissing uiteindelijk eigenlijk niet zo moeilijk.

Want het belangrijkste is om te durven vertrouwen op je gevoel. Dat heb ik zelf ook moeten leren, maar inmiddels doe ik niet anders. Als ik mezelf de vraag stelde hoe ik me voelde bij het vooruitzicht om mijn droom te kunnen waarmaken door de sprong te wagen, kwam het antwoord onmiddellijk in de vorm van een blij en opgewonden gevoel van binnen, een teken dat ik popelde om nieuwe werelden te gaan verkennen. Zo’n gevoel mag je nooit negeren, dus was de volgende stap onontkoombaar geworden.

En ziehier, inmiddels ben ik al weer twee hele weken officier van justitie af. Wat ik nu zoal doe, vragen jullie je af? Nou, best heel veel.

Zo komt mijn nieuwe website (www.pascalebruinen.com) nu ieder moment online, een heel spannend moment waarnaar ik lang heb uitgezien en waar heel veel uren van voorbereiding in zijn gaan zitten. Een paar dagen geleden heb ik mijn bijdrage getiteld “Voor altijd zusjes” aan de crowdwriting-bundel “Onveranderd Anders” ingeleverd, een schrijfproject waaraan vele Limburgse schrijvers en dichters deelnemen en waarvan de opbrengst ten goede komt aan de Limburgse Toon Hermanshuizen. Op 5 januari j.l. werd ik door NPO Radio 5 geïnterviewd over mijn keuze om het roer helemaal om te gooien in het programma “Open Huis” en op 12 januari j.l. was ik vanwege dezelfde reden In Hilversum te gast bij NPO Radio 1 in “De Nieuwsbv”. En gisteren mocht ik in Utrecht deelnemen aan een conferentie voor travelwriters met tal van zeer interessante en inspirerende sprekers.

Heel mooi nieuws is ook dat ik binnenkort de overstap ga maken naar de regionale televisie. Vanaf 17 februari a.s. zal ik een à twee keer per maand te zien zijn als tafeldame in het programma “Limburg Vandaag” van TV Limburg, iets waar ik zeer naar uitkijk!

Maar het hoogtepunt is toch wel dat ik mag aankondigen dat ik een tweede boek mag gaan schrijven, dat in het najaar van 2016 zal verschijnen bij uitgeverij Kosmos! Ik kan niet wachten om aan de slag te gaan en verheug me om eindelijk weer dat hele schrijfproces in te kunnen stappen. Een ongekende luxe.

Terugkijkend was eind 2015 vooral de tijd van afscheid nemen. Niet alleen van het OM en mijn baan als officier van justitie, maar – zoals trouwe lezers van mijn blog en Facebookpagina weten – ook van mijn dierbare Catalpa-boom (zie “De dag die ik wist dat zou komen (1) en (2)). Op 6 november j.l. werd hij gerooid omdat zijn machtige wortels zodanig naar boven kwamen, dat we onze schuur niet meer in of uit konden. Deze gebeurtenis heeft me tot in het diepst van mijn ziel geraakt vanwege de bijzondere betekenis die mijn boom voor mij heeft gehad.

Vandaar dat ik heel veel van hem heb bewaard, onder andere de lange “bonen” met daarin de zaadjes. Op de dag dat hij werd geveld, heb ik vijf zaadjes in een potje geduwd, ook al zei de boomchirurg dat het extreem moeilijk zou zijn om hieruit een nieuwe boom te laten groeien.

Mijn verbazing én blijdschap waren daarom groot toen ik een tijdje hierna ineens een miniem klein groen sprietje naar boven zag komen in het potje, dat ik gelet op de dalende temperaturen veiligheidshalve inmiddels in de keuken had gezet. En daarna kwamen er nog twee uit. Inmiddels heb ik dus drie prachtige nieuwe nakomelingen die ik verzorg met alle liefde die ik in me heb.

Het is allemaal wel erg frappant. Mijn dierbare boom moet er immers juist uit als ik op het punt sta mijn werk op te geven en vervolgens breken er gelijktijdig met mijn nieuwe begin maar liefst drie nieuwe boompjes door.

Ik wist het al maar zie hierin maar weer eens de bevestiging.

Toeval bestaat niet.

© Pascale Bruinen

 

IMG_6441

Deze spreekt voor zich, denk ik…

IMG_8431

Dit was het eerste dat er te zien viel… En nu ziet het er inmiddels zo uit…

IMG_0011

Een wonder der natuur…

Gepaste trots

Nooit kunnen bevroeden dat mijn boek, een heel persoonlijk inkijkje in mijn werk, zo’n leuke neveneffecten zou kunnen hebben.

Natuurlijk heb ik mijn boek destijds geschreven met bepaalde doelen voor ogen. Zo hoopte ik dat het de “gewone burger” iets meer wegwijs zou maken in de wondere wereld van justitie en politie. Uit de vele positieve reacties blijkt inderdaad dat mensen na lezing van het boek beter snappen wat een officier allemaal doet en wat het verschil is tussen mijn werk en dat van een strafrechter. Maar misschien nog wel belangrijker is dat ze ook veel waardering hebben voor het tonen van het menselijke gezicht in deze stoere functie. Waarmee maar weer eens is aangetoond dat een kwetsbare opstelling geen teken van zwakte is, maar juist een van kracht, durf en moed.

Daarnaast wilde ik met mijn boek een tegengeluid laten horen ten opzichte van al die advocaten die geregeld in allerhande media opduiken. Onder het motto “Wij zijn er ook nog!” heb ik aandacht gevraagd én gekregen voor diegenen die de wereld een stukje veiliger proberen te maken. Zodoende is de positie van de openbaar aanklager op de kaart gezet en dat werd in mijn ogen hoog tijd ook.

Eén van de openhartige hoofdstukken in het boek gaat over mijn haat/liefde verhouding met strafpleiters. Toen mijn boek uitkwam, vroeg ik me af wat dit voor mij in de rechtszaal zou gaan betekenen. Achteraf is het me honderd procent meegevallen. Zo hoorde ik vaker dat advocaten mijn boek met plezier hadden gelezen. Strafadvocaten hebben mijn “offensief” dus uiterst sportief opgenomen.

Maar het allermooiste neveneffect is wel dat ik geregeld mailtjes krijg van rechtenstudenten die zeggen dat ze na lezing van mijn boek hun afstudeerrichting hebben gewijzigd naar strafrecht omdat ze ook officier van justitie willen worden.

Zo schreef eentje: “Ik ben een fervent lezer van je columns (…) en onlangs heb ik je boek aangeschaft. Dit heeft mij de bevestiging gegeven dat ik niets liever wil dan officier worden nadat ik mijn studie heb afgerond. (…) ik wilde je even kort bedanken voor het inzicht, de inspiratie en de motivatie die je mij hebt gegeven door het uitgeven van je belevenissen.”

Zo’n reactie vervult me met gepaste trots.

Mooi dat schrijven dit teweeg kan brengen.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 23 juli 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Gepaste trots

 

De arrogantie van de macht

Vanavond krijgen we eters. Het koppel dat op bezoek komt, kennen we nog niet zo lang. Zij is huisvrouw, hij heeft een eigen bedrijf. Op het menu staan Italiaanse gerechten: een salade caprese met verschillende salumi als antipasti gevolgd door een hoofdgerecht van tagliatelle met zalm. Alleen het toetje, chocolade mousse met slagroom versierd met framboosjes en blauwe bessen, is niet uit het land van de laars.

“Ik moet jullie iets bekennen”, opent onze mannelijke gast het gesprek als we met z’n allen aan tafel schuiven. “Toen mijn vrouw mij vertelde wat jullie voor werk doen, was ik er van overtuigd dat jullie allebei zo’n hele arrogante types zouden zijn.” H. (mijn man) en ik kijken elkaar aan en schieten dan samen in de lach.

“O ja? Hoezo dat?”, kan ik niet nalaten geamuseerd te vragen terwijl ik het warme stokbrood doorgeef aan mijn vriendin. Haar gezichtsuitdrukking verraadt dat ze zich een beetje geneert voor de openhartigheid van haar echtgenoot.

“Nou ja, als officier van justitie en politieman hebben jullie natuurlijk een bepaalde status en macht. Veel mensen in zo’n positie voelen zich daardoor beter dan anderen en laten dat merken ook”, antwoordt hij. “Maar bij jullie bespeur ik daar niets van. Jullie zijn juist heel gewoon en gemakkelijk in de omgang.” Hoor ik daar iets van verbazing in zijn stem?

Ik schep mozzarella met tomaatjes en wat van die geurige basilicumblaadjes op mijn bord en zeg dan: “Ik heb helemaal niks met rangen en standen. Titels interesseren me niet. Ik zou dus niet weten waarom ik me niet normaal zou kunnen gedragen”.

“Zo is dat. Gelukkig dat we ondanks ons werk toch bij jullie in de smaak vallen”, grapt H. als hij het glas heft. Nu moet iedereen lachen. Het volgende moment toosten we alle vier op een gezellige avond.

Als ik heel wat uurtjes later (het was inderdaad heel gezellig) met H. de afwasmachine inruim, galmt die opmerking over arrogantie nog na in mijn hoofd. Zouden meer mensen er zo over denken?

Wat mij betreft is de arrogantie van de macht totaal misplaatst.

Want het gaat in het leven uiteindelijk niet zozeer om wat je doet voor de kost, maar om wie je echt bent.

© Pascale Bruinen

arrogantie van de macht

Deze column is op 2 april 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Van je familie moet je het hebben

De eerste reacties op mijn boek beginnen binnen te druppelen. Hoewel ik gevleid ben als mensen me een welgemeend compliment geven, ben ik vooral benieuwd naar wat mijn naaste omgeving ervan vindt.

Mijn man heeft mijn manuscript voor publicatie in één ruk uitgelezen. Hij vond het geweldig, behalve het deel waarin hij zelf voorkwam. Hij was op dat vlak zodoende strenger dan mijn redacteur.

Mijn moeder, een vitale 85-jarige die nog hartstikke scherp is van geest, heeft mijn boek nog niet helemaal uit kunnen lezen. Daarvoor is ze – gelukkig – te druk geweest met het bijwonen van gezellige activiteiten. Maar wat ze heeft gelezen, heeft indruk op haar gemaakt.

“Ik dacht te weten wat je zoal moest doen voor je werk, maar dat je zoveel afschuwelijke dingen hebt meegemaakt, had ik nooit kunnen denken. Dat jij dat kunt! Dat werk zou echt helemaal niks voor mij zijn geweest!”

Ik moet dit even laten bezinken. Welbeschouwd heeft ze natuurlijk gelijk. Als officier kom je nu eenmaal vooral in aanraking met het slechte in mensen.

De reactie van mijn kinderen is weer een heel ander verhaal.

Dochterlief, typisch kind van de digitale wereld, appte tot mijn verbazing kort na ontvangst: “Ben al bij hoofdstuk 4 van het boek!” (met smiley).

Ik appte meteen terug: “Hi hi hi, ik krijg je wel aan het lezen…Hoe vind je het?”

“Heel leuk om te lezen en heb ook vaker moeten lachen!” (dit keer inclusief twee smileys met knipoog).

Mijn zoon, een verwoed en vooral zeer kritisch lezer van wereldliteratuur, is nog niet eens aan mijn boek kunnen beginnen.

“Zodra ik twee andere boeken uit heb, begin ik aan dat van jou”, belooft hij me. Hij weet me wel alvast te vertellen dat hij de eerste regel, “Er wordt me weleens gevraagd waarom ik officier van justitie ben geworden”, geen goed begin vindt. “Niet origineel genoeg”, is zijn oordeel.

Au! Dat doet toch wel een beetje pijn als nota bene mijn eigen vlees en bloed dit zegt.

Terwijl ik zijn commentaar dapper probeer te verwerken, vervolgt hij quasi serieus: “Ik zeg dit om te voorkomen dat je diva-gedrag gaat vertonen”.

Ik proest het uit.

Vlak voor mijn optreden in RTL Late Night krijg ik nog een appje van hem.

“Diva, succes vanavond!”

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder op 12 februari 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad

diva3

 

Pizza

Schreef ik de vorige week nog over taart, nu gaat het over pizza.

Eens in de zoveel tijd komen we met alle officieren die daartoe in de gelegenheid zijn na werktijd bij elkaar. Omdat de inwendige mens rond die tijd ook wat wil, wordt er voor iedereen pizza besteld. Zodoende kunnen we dan, onder het genot van pizza margarita, pizza al tonno of pizza quatttro formaggi al die kwesties bespreken waar we overdag door diverse verplichtingen en drukte niet aan toe komen.

De sfeer bij deze pizza-bijeenkomsten is gemoedelijk en gezellig. Het is een goede gelegenheid om ook weer eens collega’s te spreken met wie je niet dagelijks van doen hebt of die je op de een of andere manier telkens misloopt bij de koffiehoek, in het trappenhuis of in de kantine. In die zin dienen deze bijeenkomsten ook een sociaal doel en zorgen ze voor een gevoel van verbondenheid.

De onderwerpen zijn zeer gevarieerd. Het kan gaan over een tendens die we in de strafmaten van de rechtbank menen te bespeuren, de laatste beslissingen van de rechters-commissarissen over het wel of niet in bewaring stellen van onze verdachten of de interessante projecten waarmee sommige collega’s druk bezig zijn in onze mooie provincie.

Er is bewust geen echte agenda, zodat iedereen naar believen onderwerpen kan aansnijden. Evenmin worden er actiepunten geformuleerd. Die zijn bestemd voor onze teamvergaderingen. De pizza-bijeenkomst moet daarentegen vooral een moment zijn om met een voeten-op-tafel-houding frank en vrij te kunnen discussiëren over alles wat ons als juridische professionals zoal bezig houdt.

Terwijl ik voorzichtig een hap neem van een dampend hete pizzapunt, zie ik dat de meeste collega’s zelfs tijdens het eten nog druk op hun gsm’s aan het scrollen zijn. Zo zullen ze het hun kinderen zeker niet geleerd hebben, maar gelukkig zijn die hier niet bij.

Ik hoor menig lezer nu denken dat wij officieren behoorlijk ongezond bezig zijn. De ene keer eten we slagroomtaart, de andere keer duwen we ons vol met een combinatie van deeg, vet en zout.

Gelukkig was er laatst een verstandige collega die een doos met tomaatjes naar de pizza-bijeenkomst had meegenomen en die ruimhartig uitdeelde. Ze waren zo op.

Zo konden we ons collectief schuldgevoel over al die genuttigde calorieën nog een beetje het zwijgen opleggen.

© Pascale Bruinen

Pizza

Deze column is op 11 september 2014 verschenen in het Algemeen Dagblad.

 

 

Chinees Spreekwoord

Ik ben best een doelgericht type. Zo had ik mij jaren geleden, niet gehinderd door enige gêne of valse bescheidenheid, voorgenomen dat ik in het jaar dat ik vijftig zou worden een heus boek moest hebben geschreven. En laat dat van mij nou op 27 januari 2015 uit komen, nipt voor het begin van mijn eenenvijftigste levensjaar.

Omdat ik als officier publiekelijk onder een vergrootglas lig en bij mijn doelgroep niet bepaald de populariteitsprijs win, heb ik lang getwijfeld over het nastreven van een parallelle schrijfcarrière. Want eigenlijk is het zaak om zo low profile mogelijk te blijven. Uiteindelijk hebben mijn schrijfdrang en bijbehorende wens gelezen te worden het toch gewonnen van mijn angst om anderen deelgenoot te maken van mijn gevoelens en ben ik begonnen met columns schrijven.

En geloof me, mijn diepste zielenroerselen toevertrouwen aan een groot en onbekend publiek voelde voor mij in het begin even eng als, pak hem beet, selfies maken in mijn blote kont en die vervolgens vrolijk posten op Facebook (en nee, aangezien ik niet Heleen van Royen ben, doe ik dit niet echt dus bespaar jullie de moeite om nu snel te gaan kijken).

Sinds ik mijn manuscript bij mijn uitgever heb ingeleverd, begint zich bij mij dus langzaam maar zeker een gezonde spanning op te bouwen. Want ik steek toch op een enorme manier mijn officiersnek uit. Er is immers tot dusverre nog niemand in mijn vakgebied die eerder op zo’n openhartige manier stelling heeft genomen over de meest uiteenlopende onderwerpen die mijn beroep aangaan.

Zo wijd ik een hoofdstuk aan mijn goede en minder goede ervaringen met strafrechters en verwoord ik in een ander hoofdstuk wat ik zoal meemaak met advocaten. Dat varieert van grappige momenten tot situaties waarin ik me groen en geel erger. En ja, nadat mijn boek op de markt is, zal ik ze in de rechtszaal nog tegenkomen.

De rode draad in het boek is de impact die mijn beroep heeft op verdachten, slachtoffers en op mijzelf en mijn gezin. Omdat ik me kwetsbaar opstel, is het een uiterst persoonlijk boek geworden.

Zou het daarom zijn dat ik, naarmate de publicatiedatum dichterbij komt, vaker moet denken aan dat wijze Chinese spreekwoord: “Wees voorzichtig met wat je wenst, want je wens zou nog wel eens uit kunnen komen”?

Over een maand zal ik het weten.

© Pascale Bruinen

Deze column is in iets andere vorm op 28 augustus 2014 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Chinees spreekwoord