Berlijn

De meivakantie zit er voor mijn pubers net op en wat denk je? Staat er al wéér een vakantie van vijf dagen voor de deur. “Ik heb helemaal geen zin om naar Berlijn te gaan. Berlijn! New York of Londen, dáár gebeurt het. Zelfs Parijs zou nog kunnen. Maar Berlijn? Gewoon stom!” Zoonlief loopt mokkend naar boven. Vandaag moet hij toch echt zijn tas gaan inpakken voor de schoolreis die hem tegen zijn zin naar de Duitse hoofdstad zal voeren.

Laat me denken aan mijn eigen uitstapje op de middelbare school, een eeuwigheid geleden. Wij mochten een kleine week naar Zuid-Frankrijk. Geloof het of niet, maar mijn vriendinnen en ik hadden daar toen om mij nu volstrekt onduidelijke redenen ook weinig zin in. Nodeloos te zeggen dat we, misschien juist daardoor, een fantastische tijd hebben gehad die me altijd is bijgebleven. Met als enige minpuntje een roemrucht incidentje waarbij de plaatselijke dorpsgek – gewapend met een roestige schaar – een van onze vrouwelijke medescholieren van haar lange haar af wilde helpen.

Inwendig moet ik grinniken als ik daar aan terug denk, maar ook vooruit kijk naar wat hem de komende vijf dagen te wachten staat. Zijn reisschema is werkelijk overvol, zelfs naar mijn maatstaven. Het credo is bezichtigen en nog eens bezichtigen, letterlijk van ’s morgens vroeg (reveille om 06.30 uur!) tot ’s avonds laat.

“Dit is geen reis meer maar eerder een strafexpeditie!”, roept hij uit na een eerste snelle blik op het lijvige programmaboekje. Zijn gezicht krijgt een steeds ongeloviger uitdrukking als hij de dagelijks ingeplande activiteiten voor het eerst echt doorneemt. “WTF! We hebben in al die dagen in totaal amper vier uurtjes vrije tijd!”.

“Het is ook bedoeld als educatieve trip”, werp ik plichtmatig tegen. “En een bezoek aan de discotheek is toch ook vrije tijd?”, voeg ik er nog aan toe, terwijl ik op mijn onderlip moet bijten om mijn lach in te houden.

“Disco is óók een verplichte activiteit. Dat noem ik geen vrije tijd. Bovendien is het maar van 22.00 u tot 24.00 u. Twee lullige uurtjes. Wat heb je daar nou aan?”

Ja, dat heb ik ook al gezien. Gelukkig is zijn oog nog niet gevallen op de passage die daarná komt. Het programma voorziet na afloop van de turbodisco namelijk in een maar liefst anderhalf uur durende nachtelijke wandeling terug naar hun studentenhotel. Ongetwijfeld met het idee dat de scholieren bij aankomst in hun uiterst bescheiden onderkomen weer allemaal broodnuchter zijn. Als ze al überhaupt de kans hebben gekregen om alcoholische versnaperingen tot zich te nemen. Want ook daarvoor zijn de regels, althans op papier, erg streng.

Volgens het programma gaan ze elke avond bij dezelfde eenvoudige tent eten. Dankzij internet weet ik dat je daar héél veel krijgt voor weinig geld en het menu allesbehalve volgens de schijf van vijf is. Ideaal dus voor alle tienerslungels om onverantwoord veel foute vetten en zout te bikken na een ellenlange vermoeiende dag.

Tuut-tuut-tuut. Mijn wekker gaat. Het is half zes, over drie kwartier moet zoonlief in de bus zitten. Als ik de auto start, gooit hij zijn rugzak en tas nog gauw met een ferme zwaai achterin en geeft mij en passant een vluchtige kus. “Je bent nog niet weg hoor!”, zeg ik terwijl ik de auto in zijn achteruit zet. “Nee, maar dan hoef ik dit bij het uitstappen niet meer te doen”.

Ik kan dit niet meteen plaatsen. Mijn ietwat door slaap beneveld brein moet nog op gang komen. Maar dan valt toch het kwartje. Aah. Juist ja, de medereizigers mogen dit ultieme teken van zwakte natuurlijk niet zien.

Bij school is het een gekrioel van onuitgeslapen tieners, montere en minder montere ouders die met tassen zeulen en leraren die druk bezig zijn allerlei paperassen te controleren. Arme docenten en chauffeur, denk ik, als ik zelfs vanaf een behoorlijke afstand de oorverdovende herrie al hoor. En ze zijn de stad nog niet eens uit.

Zoonlief heeft me in de auto nogmaals ten strengste verboden hem uit te zwaaien dus sjouwt hij zelf met zijn bagage naar de gereedstaande bus. Hij heeft zijn weekendtas zo vol gepropt dat hij wat scheef loopt onder het gewicht. Zijn rugzak slingert achter hem aan. “Laat nog eens wat van je horen!”, kan ik niet nalaten hem na te roepen. Zonder om te kijken steekt hij zijn duim omhoog.

Tot mijn verbazing krijg ik meteen al de eerste avond inderdaad een sms-je: “Hoi mam. Ga zo eten. Vandaag wel veel gewandeld maar toch best wel leuk”.

Best wel leuk? Mijn zoon die wandelen háát omdat dit “supersaai” is? Als hïj dat schrijft betekent dit – vrij vertaald vanuit pubertaal – dat het dus wel heel erg gaaf was. Goed dat ik dat weet. Na thuiskomst heeft hij dus in ieder geval nooit meer een excuus om niet mee te gaan op een van ónze wandeltochten.

Ik voel dat het wel goed komt met die schoolreis naar Berlijn. Hij zal er een geweldige tijd hebben.

Iedere dag is voor hem een mooie herinnering in wording.

© Pascale Bruinen

Dit zullen ze wel vaker naar binnen hebben gewerkt tijdens de schoolreis. Mijn puber kwam thuis zoals het een middelbare scholier betaamt na een vijfdaagse uitputtingsslag: kapot moe, bleekjes en met megawallen onder zijn ogen. Maar wel met een rugzak vol prachtige verhalen.

LA Law (2)

Ik werk inmiddels twee weken als litigation paralegal, een soort advocaat-assistent, op een advocatenkantoor in Los Angeles dat wemelt van de wereldberoemde cliënten en mijn prachtige droom is al uitgedraaid op een nachtmerrie.

Het begon al op dag één. Ik word door een nurks kijkende secretaresse begeleid naar wat mijn onderkomen voor de komende maanden zal worden: een raamloze kamer met iets grotere afmetingen dan een gemiddeld toilet op het einde van een lange gang. Het kille tl-licht zorgt ervoor dat het hok baadt in een rare blauwige gloed. In de verste verte is er geen spoor van daglicht te zien, laat staan de Stille Oceaan.

Ook krijg ik al op dag vier ongenadig op mijn falie van een van de secretaresses omdat ik het in mijn provinciale onschuld heb gewaagd om – nota bene in opdracht van een advocaat – een vergaderruimte te boeken zonder dit in Het Belangrijke Grote Boek te noteren. Dat niemand mij verteld heeft dat dit moet, doet niet terzake.

Ga ik de eerste dagen nog op en top gekleed en hooggehakt naar mijn cubicle (je weet immers maar nooit of je niet op een onbewaakt ogenblik Harrison Ford tegen het robuuste lijf loopt), nadat ik mijn tijd voornamelijk in het schemerduister op mijn knieën grasduinend in stoffige dossiers heb doorgebracht doe ik al snel geen enkele moeite meer. En zou ik al toevallig een film- of popster tegenkomen, dan is het mij volgens de bedrijfsregels ten strengste verboden Zijne of Hare Heiligheid alleen al aan te kijken of – stel je voor! – aan te spreken. Nodeloos te zeggen dat een handtekening vragen gelijk staat aan ontslag op staande voet.

De middaglunch blijk ik ook al niet te nuttigen in een chique restaurant, maar snel snel aan een mobiele vette happen-kraam die tijdens de lunchpauze staat geparkeerd om de hoek en waar je je kostbare vrije minuten vooral doorbrengt met in de rij staan.

Het droomscenario van de ideale collega’s of begripvolle baas ligt meteen in de eerste week al in duigen. Ik blijk niet één, maar zelfs twee bazen te hebben. Eentje die wel echt aardig is maar met wie ik helaas maar weinig te maken heb en eentje die zich ontpopt tot een narcistische psychopaat (wellicht een pleonasme). En nog dik en lelijk bovendien, dus bepaald géén filmsterrenmateriaal.

Deze man gelooft niet in normale omgangsvormen zoals goedemorgen of dank je wel zeggen. In plaats daarvan gromt, bromt en schreeuwt hij zijn bevelen in het rond, eist bij voorkeur het onmogelijke en drijft daarbij iedereen in zijn directe nabijheid tot wanhoop. Iets netjes aan iemand vragen of opdragen is hem volkomen vreemd. Verwend als ik ben door de geweldige verstandhouding met mijn vorige baas, die gezellig en gemoedelijk was, ben ik de eerste keren in een soort van shock als ik volwassen mensen met de regelmaat van de klok totaal overstuur uit zijn kamer zie komen.

Dat mijn baas een kwaadaardige gek is, blijkt al ras als hij zijn twee secretaresses – van wie er eentje ook nog hoogzwanger is – in mijn bijzijn om een uur of vijf ’s middags toebijt dat hij perse morgenvroeg om zes uur (!!!) een lijvig document kant en klaar uitgetypt op zijn bureau moet hebben liggen. En dat niet alleen, hij eist dat ze zelf ook allebei op dat vroege tijdstip op kantoor aanwezig zijn, mocht hij nog last minute wijzigingen willen aanbrengen. De arme meiden schieten in een enorme stress want ze zullen hierdoor tot laat in de avond keihard moeten doorwerken. Eentje (de zwangere) vlucht even weg naar het toilet, het huilen nader dan het lachen.

De ochtend erna staan de twee dames, inmiddels op de rand van een nervous breakdown, stipt om zes uur in zijn enorme corneroffice met het uitgetypte document. Maar van de botte bruut  (BB) zelf geen enkel teken van leven. Pas tegen de lunch komt hij binnenzeilen alsof niks aan de hand is en kijkt vervolgens zelfs niet op of om naar het stuk.

Diep verontwaardigd over zoveel machtsmisbruik en onbeschoftheid besluit ik op dat moment officieel om ook de knop om te zetten. Vanaf nu no more miss nice girl! Wat BB kan, kan ik ook. Zo neem ik me voor om hem ook geen blik meer waardig te keuren, hem niet te groeten en alleen nog bij uiterste noodzaak in staccato-termen te converseren. Als me dat mijn baan kost, dan moet dat maar. Mijn kookpunt is bereikt.

Los van dit soort akkefietjes moet er ook nog, je zou het bijna vergeten, gewerkt worden. Het hoogtepunt van mijn werkdag is niet zozeer juridisch, maar literair van aard. Het oersaaie bestaan van het maken van taaie juridische vertalingen in mijn daglichtloze hok wordt namelijk voor een paar minuten draaglijk als ik het dagelijkse kantoorkrantje op mijn bureau krijg. Het leest bijna als een mini-glossy waarin steevast met veel trompetgeschal vermeld wordt welke nieuwe supersterren nu weer cliënt zijn geworden, wie jarig is, welke procedures er zoal lopen en diverse andere wetenswaardigheden. Zowel juridische (die ik meestal oversla omdat daar alleen maar te pas en te onpas veren in de kont van de hot shot lawyers worden gestoken) als  personeelsgerelateerd.

Ademloos lees ik de namen van cliënten die mijn kantoor vertegenwoordigt in contractbesprekingen voor speelfilms en mega-popconcerten, high profile vechtscheidingen (in de trant van Ivana Trump’s welgemeend advies: “Don’t get mad, get it all!”) en zakelijke conflicten waarbij je de miljoenenclaims om de oren vliegen.

Alleen zo jammer dat mijn persoontje daaraan nul en generlei bijdrage mag leveren. Eén keertje dreigde ik zowaar tot in de rechtszaal te komen met een slepende zaak waar ik heel veel tijd in had gestoken. En wat denk je? Wordt uitgerekend die zaak echt op het állerlaatste moment geschikt. Wég kans om ook eens uit mijn hok te komen.

Ik ben dus gedoemd tot een bestaan in de marge waar ik af en toe een vertaling van een wer-ke-lijk oersaai bankcontract mag afleveren en me voor het overige mag buigen over de banale juridische conflicten van de nobodies. Het meest memorabele is nog de zaak van een jaloerse minnares die erin geslaagd was om bij haar rivale ontharingsmiddel in de shampoofles te doen. Kun je nagaan.

De enige reden waarom ik na een dikke maand nog niet gillend gek ben geworden, is de aanwezigheid van een groepje leeftijdsgenoten die op de postkamer werken. Samen hebben we in de pauzes altijd de grootste lol. Zeker als we volop roddelen over de baas (de psychopaat, niet die leuke) of soms stiekem tussen de bedrijven door een extra pauzetje inlassen in de vergaderruimte, the warroom. In die ruimte gebeurt het, daar komen de hoge pieven samen als er ineens met spoed iets moet gebeuren of als er koortsachtig overlegd moet worden. Maar wij tappen er moppen, delen ruimhartig hele zakken Dorito’s en gniffelen over de laatste nieuwtjes uit het krantje.

Carolyn, een donker meisje met van die mooie kroesharen, heeft een geweldig gevoel voor humor en een hele reeks typische uitdrukkingen in haar dagelijkse repertoire. Een daarvan, “Devil be gone!” is verreweg favoriet. Liefst nog vergezeld van zo wijd mogelijk opengesperde ogen en wilde armgebaren, als een soort van voodoo-imitatie. Hilarisch. En erg handig want inmiddels zou ik de psychopaat best met alle sadistische plezier een speld door zijn alter ego poppetjeslijfje willen rammen.

Maar zie! Sinds ik de rotzak nu al enige tijd met dezelfde munt terugbetaal en hem zelfs één keer recht in zijn gezicht heb durven te zeggen wat ik ervan vond dat hij wéér iemand tot huilens aan toe had afgebekt, bekijkt hij me met andere ogen.

Ik zal nooit vergeten hoe hij opeens naar me keek alsof hij me voor het eerst echt zag en mij op bewonderende toon toevoegde: “You’re a tough one!” Ik heb daarna nooit meer last van hem gehad.

Los Angeles. City of Angels. Maar ook de stad waar de nodige duiveltjes rondwaren.

Al dan niet gestoken in een net kostuum en met de uiterlijke verschijningsvorm van een dure advocaat.

© Pascale Bruinen

Komt jullie vast en zeker bekend voor. Iedereen kent immers wel iemand in zijn of haar directe omgeving die er ongeveer zo uit ziet (in ieder geval in jouw gedachten) en zich ook zo gedraagt. Misschien heb je in mijn column de inspiratie gevonden die je nodig hebt om met deze duiveltjes om te gaan. Meer tips? Deel ze gerust door een reactie achter te laten!

LA Law(1)

In de tijd dat het nog cool is om cool te zeggen, ik schoudervullingen draag waardoor ik op een American Footballplayer lijk en Duran Duran (wier kapsels trouwens verdacht veel op het mijne lijken) hoog in de hitlijsten staat, woont en werkt yours truly een tijd in het mekka van Hollywoodsterren, afslankgoeroes en fotomodellen. Jawel. In Los Angeles, stad der engelen.

Na mijn rechtenstudie en aansluitend een baan bij de universiteit lonkt al snel het buitenland. Meer in het bijzonder the US of A. Geïnspireerd door de dan razend populaire serie LA Law (veertigplussers – met name van het vrouwelijk geslacht – herinneren zich die ongetwijfeld nog, met lekker ding Harry Hamlin als onwaarschijnlijk knappe advocaat) ben ik vastbesloten het recht te gaan dienen aan de westkust van de VS. Bijna altijd lekker weer, de oceaan onder handbereik en steeds de gerede kans een superster tegen te komen op iedere hoek van de straat. Nou ja, in sommige wijken dan.

Ter voorbereiding op mijn Amerikaanse avontuur heb ik uitgezocht welke advocatenkantoren dringend verlegen zouden kunnen zitten om mijn juridische diensten. Aangezien dit het pre-internettijdperk is, kan dit helaas nog niet met behulp van een paar muisklikken. Uiteindelijk heb ik een lijstje met een stuk of vijf grote advocatenkantoren die een Nederlandse juriste zouden kunnen gebruiken. Ik besluit er een oriënterende trip op te wagen.

Tijdens mijn vakantie annex sollicitatieronde blijkt er in LA al snel één kantoor dat zeer geïnteresseerd is in mijn Nederlandse afkomst omdat het veel zaken doet met Crédit Lyonnais, in die tijd een van dé banken die flink investeert in de entertainment business. Daardoor heeft het veel contracten die juridisch vertaald moeten worden van het Nederlands naar het Engels en vice versa. Ze willen me daarom graag in dienst nemen. Ieniemienie detail is alleen dat ik nog een tijdelijke werkvergunning moet zien te krijgen.

Dus moet ik mijn vakantie ook nog besteden aan het scoren van een heuse immigration lawyer. Die moet de procedure in gang zetten waarbij ik moet aantonen dat ik deze baan niet afsnoep van een willekeurige Amerikaanse onderdaan. Dankzij mijn perfecte beheersing van het Nederlands – iets dat natuurlijk geen enkele rechtgeaarde United States citizen mij nadoet – hoor ik enige tijd na terugkomst in Nederland dat de werkvergunning is verleend.

Yes!!! Niets staat nu nog in de weg aan een glansrijke juridische carrière in de ultieme glitter -en glamourstad. Nota bene heeft het kantoor als specialiteit entertainment law en een onuitputtelijke voorraad wereldberoemde cliënten. Wow! 

’s Nachts droom ik van een super elegant kantoor waarin ik als stralend Europees middelpunt in een oversized corneroffice, vanzelfsprekend met ramen van de echt houten vloer tot het strak witte plafond, dag in dag uit geniet van het overweldigende uitzicht over Beverly Hills met in de verte de Stille Oceaan.

Tijdens mijn welverdiende pauzes ga ik naar de hairdresser for the stars, pik een mani- en pedicuurtje mee bij de Thaise dames om de hoek en shop ik op Rodeo Drive bij Louis Vuitton voor dat fijne tasje. Aansluitend verpoos ik op een zonovergoten terras waar ik me vergaap aan het voor de deur geparkeerde wagenpark van Bentleys, Ferrari’s en Porsches.

Tussen het genieten door werk ik vanuit mijn design fauteuil aan het roestvrijstalen bureau af en toe totaal relaxed een vertalinkje weg, ga als onmisbare en super efficiënte juridische assistente mee naar high profile OJ Simpson-achtige rechtszaken en word in mijn eerste half jaar zeker eenmaal gekroond tot medewerker van de maand, waarbij ik op levensgrote billboards overal in en buiten kantoor te bewonderen ben als lichtend voorbeeld.

Tijdens de toch broodnodige lunchbreak vertoef ik uiteraard in het speciale bedrijfsrestaurant voor de happy few waar ik mijn tafeltje welwillend deel met Prinses Stéphanie van Monaco, gier van het lachen om de zoveelste grap van Steve Martin en nonchalant zwaai naar Jack Nicholson.

Mijn kantoorgenoten, inclusief de bazen, lijken zelf wel filmsterren en zijn gevat, voorkomend en zeer collegiaal. En uiteraard – waar het de mannen betreft – ook allemaal vrijgezel (en hetero).

s Ochtends word ik wakker met een enorme grijns op mijn gezicht als ik me de zoete droom herinner.

Oh, ik kan niet wachten!

LA here I come!

© Pascale Bruinen

Ja, sweet memories. Benieuwd naar het vervolg? Lees dan volgende week deel 2!

Freestylen

Zoonlief heeft morgen een spreekbeurt. Omdat hij, zoals gewoonlijk, alles tot het laatste moment uitstelt heeft hij niks meer te kiezen. Hij krijgt dus het onderwerp dat als laatste nog over is. Ritueel slachten.

“Ik moet een betoog houden en stel me op het standpunt dat ik voorstander ben”, zegt hij als hij even beneden in de keuken is om te graaien en te snaaien.

“En bén je voorstander ervan?”, vraag ik, terwijl ik verbaasd toekijk hoe hij er binnen een halve minuut in slaagt een banaan, een handvol walnoten en een groot glas melk weg te werken.

“Kuhwejnie”, komt er al kauwend uit. Hij slikt de laatste hap door en zegt: “Gewoon slachten is ook geen feest voor die dieren, hoor. Krijgen ze een pin in hun kop”.

“Ja, dat is waar maar dat weerhoudt je er niet van vlees te eten, toch?”, vraag ik naar de bekende weg. Als er namelijk eentje binnen ons gezin een echte carnivoor is, is het zoonlief wel.

“Nee, zeker niet. Maar ik moet toch iets zeggen en dit lijkt me wel chill.  Vrijheid van godsdienst en zo”. Hij schenkt een tweede glas melk in.

Vrijheid van godsdienst en zo? Ik mag toch hopen dat zijn spreekbeurt, die hij binnen vierentwintig uur vanaf nu moet houden, ietsje dieper gaat dan dit soort nikszeggende puberkreten.

“En ga je het helemaal uit je hoofd leren?”, floep ik er uit. Oh oh. Helemaal fout natuurlijk. Aaaaahhh. Waarom leer ik sommige dingen nooit af? Mentaal zet ik me schrap voor wat komen gaat.

Hij zet zijn glas net ietsje te hard neer en roept: “Ben je gék?! Tuurlijk niet. Dat is ook juist niet de bedoeling, hoor! Het moet uit de losse pols. Ik schrijf wat steekwoorden op en dan zal het wel goed komen. En in het uiterste geval kan ik altijd nog freestylen”, besluit hij, terwijl hij een ferme greep doet naar de blauwe bessen.

“”Freestylen?”, vraag ik in opperste verbazing, “wat is dat nu weer”?

“Dat betekent dat als je het niet meer weet, je gewoon wat verzint”, antwoordt hij alsof het de normaalste zaak van de wereld is. “Of je vertelt gewoon weer hetzelfde maar dan in een andere context”, voegt hij er op zijn Cruijffieaans aan toe. Om daarna met enige gepaste trots af te sluiten met: “Ik heb dat zelf bedacht, de term komt uit de hip hop”.

Geweldig. Mijn zoon knoopt zonodig al freestylend zijn spreekbeurt met verzinsels en herhalingen aan elkaar. Super. Ápetrots voel ik me. Al moet ik tegen mijn zin bekennen dat de term leuk gevonden is. “Ik voel een nieuwe column opkomen. Ik zie de kop al voor me”, grinnik ik, terwijl ik in één vloeiende beweging de bak met aardbeien net op tijd buiten zijn bereik zet.

Hij verslikt zich prompt in een van de bessen, die meteen zijn keel inglijdt. “Gast, ik moet echt oppassen met wat ik hier zeg”, roept hij als hij uitgehoest is. “Maar ik ben de beroerdste niet. Je mag het gebruiken voor je column, hoor”.

Ach, dat is dan toch weer lief van hem, denk ik bij mezelf. En zo onzelfzuchtig! In een vlaag van affectie schuif ik de bak aardbeien weer naar hem toe.

“Maar dan heb ik wel recht op een percentage van wat jij ermee verdient!”, roept hij uit. En weg is hij.

Mét de aardbeien.

© Pascale Bruinen

Ik gok dat er meer ouders zijn met freestylende pubers in huis. Mocht je die onvergetelijke ervaringen willen delen, dan vind je hier je forum!

Stormy Weather (2)

Ik zit op een cruiseschip midden op de Caribische zee met een storm in aantocht. Afgelopen nacht waaide het al flink en voelde ik meer deining dan anders, maar ik heb er nog geen last van gehad.

Inmiddels is het ochtend. Een blik door onze patrijspoort leert dat het, zoals voorspeld,  bewolkt is en dat het hard regent. Op zee zijn schuimkoppen en behoorlijke golven te zien, opgestuwd door de harde wind.

Ik ben onrustig want vandaag vaart onze cruiseboot de storm, die door het Caribisch gebied raast, tegemoet. Voor alle zekerheid doe ik alvast twee polsbandjes om die geacht worden mijn evenwichtsorgaan in bedwang te houden door acupressuur. Omdat we door de jetlag toch al vroeg wakker zijn, besluiten we – nu we nog honger hebben – snel te gaan ontbijten. Niks zo slecht voor zeeziekte als een lege maag.

Een paar uur later begint het schip echt flink te bewegen. Als ik loop, lijkt het alsof ik stomdronken ben. Ik wankel meer dan dat ik wandel. Het ene moment loop ik ineens een stukje bergop, om het volgende weer snel bergafwaarts te gaan. Behalve de rolbeweging trilt het schip om de zoveel tijd ook even hevig, alsof ze een koude rilling krijgt.  Het is een gek gevoel, maar niet akelig. So far so good. Uit preventief oogpunt slikken we gembercapsules, door een bevriende apotheker aangeraden als het beste middel tegen misselijkheid. De bemanning raadt aan groene appels en crackers te eten.

Als ik tegen de middag nog steeds niet doodziek ben, besluit ik samen met H. aan dek te gaan op de 12e verdieping om eens te kijken hoe hard het nu eigenlijk echt waait. Meteen nadat ik een voet buiten heb gezet, word ik bijna omver geblazen. De wind rukt woest aan mijn kleren en blaast mijn haren alle kanten uit. Het gierende geluid overstemt alles zodat ik moet schreeuwen om verstaanbaar te zijn.

Als ik over de reling kijk, zie ik dat het schip eerst behoorlijk daalt om daarna weer flink te stijgen ten opzichte van de horizon. Het water in het zwembad wordt zo hoog opgezwiept dat het bij tijd en wijle aan alle kanten over de rand slaat. De regen geselt het dek. Af en toe is er zo’n felle rukwind dat ik, zonder iets te doen, een stukje vooruit geblazen word. Tegen de wind in lopen, kost me echt moeite. Ondanks al dit geweld is het aangenaam warm buiten. Een vreemde gewaarwording.

Vanaf het hooggelegen dek is niet goed te zien hoe hoog de golven nu zijn. Vanuit onze hut op dek 2, toch nog zo’n zes meter boven het zee-oppervlak, is dat veel beter te beoordelen. Daar zie ik dat er in zee telkens overal grote “gaten” ontstaan waarlangs zich steile wanden van water vormen. Die wanden zijn de golven en die zijn hoog. In verhouding tot de sterkte van de wind en de hoogte van de golven beweegt het schip niet eens zo veel als je zou verwachten. Weliswaar rolt ze af en toe behoorlijk, maar het is goed te doen want ik heb nog steeds geen toevlucht hoeven nemen tot echte medicatie waarvan je zo suf wordt als een garnaal. Ik betrap me erop dat ik het zelfs best wel leuk begin te vinden, die storm. Ik voel me net een stoere zeebonk, maar dan zonder de plakplaatjes. Ik kan een échte storm trotseren en ben weer een spannende ervaring rijker.

En een illusie armer, zo blijkt als we de dag erna – als het schip in rustiger vaarwater is gekomen – met een groepje van vijftien man een excursie doen langs de gebieden van het schip die normaliter off limits zijn voor de passagiers. Op de brug legt de kapitein uit dat het schip beschikt over stabilisatoren die het schip beschermen tegen de rolbeweging. Laat ik me die nu altijd voorgesteld hebben als een soort van super-ultra-megaroeispanen die aan weerskanten van het enorme schip met tientallen tegelijk naar buiten komen. De ontluisterende werkelijkheid is dat het er maar twee zijn (twéé, nu vraag ik je) die elk, en nu komt het, vijf hele meters lang zijn. Víjf meter. Ik voel een hysterische lachbui opkomen als ik me afvraag hoe twee van zo’n lullige minispaantjes in hemelsnaam zo’n enorme joekel recht moeten houden in een storm. Maar goed, ik ben niet zeeziek geworden dus zal het toch wel voldoende zijn. Zal wel aan mijn ontstellend gebrek aan technisch vernuft liggen dat ik dat niet snap. “Nog bedankt dat u ze gebruikt heeft gisteren in die storm”, zeg ik daarom goedgemutst tegen de kapitein, “dat heeft wel geholpen”.

“We hebben ze helemaal niet gebruikt”, antwoordt hij terwijl hij enigszins geamuseerd naar me kijkt. Ik krijg een hoofd als een boei (hoe toepasselijk). Ik hoor gegrinnik opstijgen uit de rest van het groepje. Inclusief H. Ik werp hem een dodelijke blik toe. Mooie boel is dat, denk ik bozig, hebben ze van die dingen en dan gebruiken ze die niet eens. En dan te bedenken dat die pief van de bemanning me dat vooraf wel had wijsgemaakt.

“Dit was wel een storm, maar in verhouding nog maar een kleintje. Het kan natuurlijk nog veel erger”, doet die verdraaide kapitein nog een extra duit in mijn vernederingszakje. “Als het echt loos gaat, helt het schip zodanig dat de golven over de hoogste dekken komen en stuur ik iedereen verplicht naar zijn hut”. Oh. Dat wist ik niet. Sommige dingen kun je, als cruiseverslaafde, beter niet weten.

Dit is er een van.

© Pascale Bruinen

Tja, stabilisatoren zijn ongetwijfeld heel handig maar dan moet je ze natuurlijk wél gebruiken. Ik hoop dat ik mensen die nog van plan waren ooit eens te gaan cruisen niet heb afgeschrikt met mijn nautische stormavontuur. Maar zoals gezegd: dit waren heel hoge golven en het viel echt wel mee. Dit soort schepen zijn gewoon niet te vergelijken met bijvoorbeeld de veerboten naar Engeland. Ik heb de volgende cruise alweer geboekt. Wie volgt? Overigens kun je voor meer informatie over cruisen terecht op mijn andere blog, www.cruisecraver.com