Literaire zwangerschap

Ik ben in verwachting. Niet van een baby, maar van mijn boek. Met nog zes weken te gaan tot de deadline ben ik momenteel hoogzwanger. Mijn spruit is bijna volledig gevormd, klaar om straks het levenslicht te zien.

Mijn zintuigen staan allemaal open. Geconcentreerd kijk ik naar het scherm van mijn laptop. In rap tempo tik ik letters, woorden, zinnen. Het lijkt vanzelf te gaan. Zoals altijd als ik in een flow zit, vergeet ik de tijd en alles om me heen. Wel voel ik hoe mijn wangen gaan branden en mijn hartslag versnelt. Dat zijn goede tekens want dan ben ik op mijn best.

Mijn probleem is niet writer’s block maar juist dat ik te veel ideeën heb en maar beperkt tijd om ze allemaal uit te werken. In november 2015  ben ik voorzichtig begonnen aan het schrijven van mijn tweede boek, ‘Het Jaar van de Uil’. Op dat moment wist ik nog niet of ik een boekcontract zou krijgen. Dat werd pas eind januari 2016 duidelijk toen uitgeverij Kosmos mij berichtte dat ze graag met mij in zee wilden gaan. Onlangs was het officiële moment aangebroken: het tekenen van het boekcontract! Een gezellig, feestelijk en gedenkwaardig moment. En nu, op deze eerste dag van juni, ben ik druk aan het schrijven want de deadline – het moment waarop mijn manuscript kant en klaar moet worden ingeleverd – is 15 juli a.s.

Altijd al eens willen weten hoe mijn schrijfdag er uit ziet? Nou, zo dus. Ik sta vroeg op en ga dan eerst een lichamelijke inspanning doen. Twee keer per week is dat een activiteit in de sportschool (lekker een uurtje flink zweten bij de bodypump), op andere dagen trek ik naar buiten voor een stevige wandeling of een uurtje schoffelen en snoeien in de tuin (gelukkig is het heel groeizaam weer zodat er steeds genoeg te doen is). Daarna is het tijd om de blik naar binnen te keren en ga ik een half uur mediteren. Dat zorgt voor rust, ontspanning en focus.

Vervolgens ga ik me installeren. Tegenwoordig schrijf ik veel beneden, aan de eettafel met zicht op mijn tuin en een inspirerend schilderij dat geheel in stijl is met het onderwerp van mijn boek. Benodigdheden: mijn laptop, liefst vers opgeladen. Mijn notitieblok, pen en highlighter zodat ik bij aanpassingen van de tekst zonodig aantekeningen kan maken.   Een kop vers gezette thee of een groot glas water (wel op veilige afstand van mijn computer). En tenslotte een mooie orchidee voor mijn neus om me tussendoor te verwonderen over de schoonheid ervan.

Dan begin ik te schrijven, meestal tot (ver) in de avond, uiteraard wel onderbroken door eet- en drinkpauzes alsmede de nodige sanitaire stops. Soms schrijf ik op zo’n dag een behoorlijk deel van een hoofdstuk, maar vaker loopt het echte schrijven vertraging op door het zoeken naar dat ene, perfecte, woord, alleen maar om het even later – als ik het eindelijk heb gevonden – alsnog eruit te gooien, samen met de rest van een hele alinea. Of ik bedenk me dat in een van de al voltooide hoofdstukken nog een passage erbij moet worden gezet, waarna het een heel zoekplaatje wordt waar deze het beste tot zijn recht komt. Alles moet immers vloeiend in elkaar overlopen. Dat kost veel tijd. En ja, er zijn ook de nodige dagen dat er maar bitter weinig aan geschreven woorden uit mijn handen komt omdat ik gedeeltes heb herlezen en overdacht.

Zo verloopt de ene schrijfdag bepaald niet als de andere. Maar ik ben altijd volledig in mijn element. Ik geniet met volle teugen van de vrijheid, van het creatieve proces, van die momenten waarop alles lijkt te kloppen. Het hele traject voelt als een literaire zwangerschap, met mijn manuscript als stralende liefdesbaby. Zelfs de draagtijd is hetzelfde. Al zit het ‘kindje’ dit keer niet in mijn buik, maar in mijn hart.

Ik ben, kortom, helemaal happy. In ieder geval nog tot 15 juli, mijn uitgerekende datum, als mijn kind voldragen is en de weeën zullen zorgen voor een digitale ontsluiting. Lang zal ik niet van mijn dierbare pasgeborene kunnen genieten, want ik zal haar gelijk aan Kosmos moeten afstaan voor adoptie.

De gedachte doet me nu al pijn.

© Pascale Bruinen

Afbeelding

 

 

 

Gepaste trots

Nooit kunnen bevroeden dat mijn boek, een heel persoonlijk inkijkje in mijn werk, zo’n leuke neveneffecten zou kunnen hebben.

Natuurlijk heb ik mijn boek destijds geschreven met bepaalde doelen voor ogen. Zo hoopte ik dat het de “gewone burger” iets meer wegwijs zou maken in de wondere wereld van justitie en politie. Uit de vele positieve reacties blijkt inderdaad dat mensen na lezing van het boek beter snappen wat een officier allemaal doet en wat het verschil is tussen mijn werk en dat van een strafrechter. Maar misschien nog wel belangrijker is dat ze ook veel waardering hebben voor het tonen van het menselijke gezicht in deze stoere functie. Waarmee maar weer eens is aangetoond dat een kwetsbare opstelling geen teken van zwakte is, maar juist een van kracht, durf en moed.

Daarnaast wilde ik met mijn boek een tegengeluid laten horen ten opzichte van al die advocaten die geregeld in allerhande media opduiken. Onder het motto “Wij zijn er ook nog!” heb ik aandacht gevraagd én gekregen voor diegenen die de wereld een stukje veiliger proberen te maken. Zodoende is de positie van de openbaar aanklager op de kaart gezet en dat werd in mijn ogen hoog tijd ook.

Eén van de openhartige hoofdstukken in het boek gaat over mijn haat/liefde verhouding met strafpleiters. Toen mijn boek uitkwam, vroeg ik me af wat dit voor mij in de rechtszaal zou gaan betekenen. Achteraf is het me honderd procent meegevallen. Zo hoorde ik vaker dat advocaten mijn boek met plezier hadden gelezen. Strafadvocaten hebben mijn “offensief” dus uiterst sportief opgenomen.

Maar het allermooiste neveneffect is wel dat ik geregeld mailtjes krijg van rechtenstudenten die zeggen dat ze na lezing van mijn boek hun afstudeerrichting hebben gewijzigd naar strafrecht omdat ze ook officier van justitie willen worden.

Zo schreef eentje: “Ik ben een fervent lezer van je columns (…) en onlangs heb ik je boek aangeschaft. Dit heeft mij de bevestiging gegeven dat ik niets liever wil dan officier worden nadat ik mijn studie heb afgerond. (…) ik wilde je even kort bedanken voor het inzicht, de inspiratie en de motivatie die je mij hebt gegeven door het uitgeven van je belevenissen.”

Zo’n reactie vervult me met gepaste trots.

Mooi dat schrijven dit teweeg kan brengen.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 23 juli 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Gepaste trots

 

Chinees Spreekwoord

Ik ben best een doelgericht type. Zo had ik mij jaren geleden, niet gehinderd door enige gêne of valse bescheidenheid, voorgenomen dat ik in het jaar dat ik vijftig zou worden een heus boek moest hebben geschreven. En laat dat van mij nou op 27 januari 2015 uit komen, nipt voor het begin van mijn eenenvijftigste levensjaar.

Omdat ik als officier publiekelijk onder een vergrootglas lig en bij mijn doelgroep niet bepaald de populariteitsprijs win, heb ik lang getwijfeld over het nastreven van een parallelle schrijfcarrière. Want eigenlijk is het zaak om zo low profile mogelijk te blijven. Uiteindelijk hebben mijn schrijfdrang en bijbehorende wens gelezen te worden het toch gewonnen van mijn angst om anderen deelgenoot te maken van mijn gevoelens en ben ik begonnen met columns schrijven.

En geloof me, mijn diepste zielenroerselen toevertrouwen aan een groot en onbekend publiek voelde voor mij in het begin even eng als, pak hem beet, selfies maken in mijn blote kont en die vervolgens vrolijk posten op Facebook (en nee, aangezien ik niet Heleen van Royen ben, doe ik dit niet echt dus bespaar jullie de moeite om nu snel te gaan kijken).

Sinds ik mijn manuscript bij mijn uitgever heb ingeleverd, begint zich bij mij dus langzaam maar zeker een gezonde spanning op te bouwen. Want ik steek toch op een enorme manier mijn officiersnek uit. Er is immers tot dusverre nog niemand in mijn vakgebied die eerder op zo’n openhartige manier stelling heeft genomen over de meest uiteenlopende onderwerpen die mijn beroep aangaan.

Zo wijd ik een hoofdstuk aan mijn goede en minder goede ervaringen met strafrechters en verwoord ik in een ander hoofdstuk wat ik zoal meemaak met advocaten. Dat varieert van grappige momenten tot situaties waarin ik me groen en geel erger. En ja, nadat mijn boek op de markt is, zal ik ze in de rechtszaal nog tegenkomen.

De rode draad in het boek is de impact die mijn beroep heeft op verdachten, slachtoffers en op mijzelf en mijn gezin. Omdat ik me kwetsbaar opstel, is het een uiterst persoonlijk boek geworden.

Zou het daarom zijn dat ik, naarmate de publicatiedatum dichterbij komt, vaker moet denken aan dat wijze Chinese spreekwoord: “Wees voorzichtig met wat je wenst, want je wens zou nog wel eens uit kunnen komen”?

Over een maand zal ik het weten.

© Pascale Bruinen

Deze column is in iets andere vorm op 28 augustus 2014 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Chinees spreekwoord

 

 

Leeskeel

Ah! Het is vakantie, de zon schijnt aan een felblauwe, wolkenloze hemel en er heersen tropische temperaturen. Genoeg reden dus om het er van te nemen en – deugdelijk ingesmeerd – verantwoord bij te bruinen (al zal dit ongeacht de beschermingsfactor volgens dermatologen een contradictio in terminis zijn).

Ik heb echter weinig geduld om aan iedere kant gelijkmatig bruin te bakken. Mijn voorkeur gaat ernaar uit om lekker iets achterover geleund in een ligstoel te liggen. Maar dan wel met het nodige leesvoer.

Dus lees ik me een ongeluk. Een tijdschrift, roman of biografie. En niet te vergeten de kranten. De zomer is ook een perfecte tijd om sommige favoriete boeken te herlezen. Ik lees, kortom. alles wat los en vast zit (zie daarvoor ook mijn column “Lettervreter”).

Daar zit echter één ieniemienie nadeeltje aan, zo blijkt als ik na een paar dagen eens goed in de spiegel kijk. EEK! Mijn gezicht en hals zijn aardig gekleurd, maar mijn keel is nog spierwit. WIT! Ik kijk nog eens goed met de lamp aan, maar de witte vlek op mijn hals is onmiskenbaar. Het is de schaduw die mijn kin werpt als ik – min of meer rechtop – in de zon lees. Oh mijn God. Ik heb een leeskeel.

De dag erna ligt deze meid daarom 100% horizontaal gestrekt op haar rug op een ligbed. Mijn boeken, kranten en tijdschriften heb ik veilig opgeborgen. Mijn hoofd kantel ik zover mogelijk achterover en ik steek mijn kin fier de lucht in. Zo! Zullen we nog eens zien of die keel wit blijft. Ik kijk op mijn horloge om te checken hoe laat ik precies begin aan mijn projectje “Leeskeel bijbruinen 3.0”.

“Komt de zon nu ook op mijn keel?”, vraag ik H. die naast me ligt. Zonder boek en mét een jaloersmakende even bruine keel als de rest van hem. “Op je keel? Hoezo, op je keel? Je ligt helemáál in de zon”, amtwoordt H. verbaasd, kennelijk zonder de flauwste notie te hebben van mijn urgente leeskeel-probleem. “OK”, zeg ik daarom dan maar zonder nadere uitleg te geven. Mannen!

Hoelang zou het duren voordat de gemiddelde keel een kleurtje krijgt?, vraag ik me ondertussen af. Ik kijk stiekem op mijn horloge. Er zijn precies acht minuten verstreken. Toch krijg ik langzamerhand al een stijve nek. Om maar te zwijgen van mijn kaakspieren, die ook al beginnen te protesteren vanwege mijn nogal onnatuurlijke houding.

Hmmm, de tijd gaat zo wel erg langzaam. Ik bedoel, zo zonder boek of iets anders leesbaars. Eerlijk gezegd heb ik er eigenlijk al een beetje genoeg van en er zijn nu pas welgeteld negentwintig minuten om. Op de kop af. In negenentwintig minuten zou zo’n witte keel toch wel iets bijgekleurd moeten zijn. Zeker weten. Ik voel zelfs al iets van zonnebrand op die plek, dus…

Ik kom overeind en haast me naar de spiegel. Niks bijgebruind, de plek is en blijft hartstikke wit. Als dat zo moet, kan ik evengoed weer lekker verder lezen. In een normale houding. En dus grijp ik mijn boek, zet ik de rugleuning van het ligbed omhoog en installeer ik me in mijn favoriete leesstand.

En die leeskeel? Die tackel ik wel met zelfbruiner.

© Pascale Bruinen

leeskeel