Idylle in de Achtertuin

Eindelijk. De zon laat zich vandaag eens echt zien. Omdat het de afgelopen tijd nauwelijks  gezomerd heeft, besluit ik onmiddellijk naar buiten te gaan. Profiteren van iedere straal die  tot mij komt onder het motto: pakken wat je pakken kunt!

Gewapend met de krant en een hete kop koffie nestel ik me in mijn achtertuin op het ligbed dat helaas veel te weinig gebruikt wordt. De laatste tijd kon ik er alleen maar naar kijken door een beslagen raam vol met regendruppels. Maar vandaag is het anders. Vandaag begint het Grote Genieten.

De dag is nog jong en de zomer – min of meer – ook. Er is niemand in huis. De tuin én de Catalpa, die glorieus in het midden staat, zijn op hun allermooist. De vlijtige liezen doen hun naam alleszins eer aan. Het muntkruid heeft zich de afgelopen tijd verdrievoudigd. De olijfboompjes maken het ene na het andere nieuwe zilvergroene blaadje; ik zie zelfs al de minuscule olijfjes zitten. Alles groeit, bloeit en geurt op de meest uitbundige wijze. Geen wonder ook, na dat groeizame weer van veel regen met toch ook wel geregeld wat warmte.

Ik zet een klein laag tafeltje, waar een enorme fuchsiaroze bloemenpracht van petunia’s overheen hangt, pal naast mijn ligbed. Daarop leg ik de vaste en mobiele telefoon (want: geen zin om telkens op te staan als een van die twee krengen mocht overgaan), zonnecrème, zonnebril en een bakje donkerrode, bijna zwarte, kersen. Hmmm. Na het obligate insmeren, zet ik mijn zonnebril op, nip aan mijn koffie en sla de krant open. Aaahhh. Gezellig. Ik lig me nog net niet zichtbaar te verkneukelen. En wát een rust. Ik lees ongestoord, onbekommerd en ongehaast.

Een parmantige mannetjesmerel trekt opeens mijn aandacht door zeer dichtbij een prachtig fluitconcert te beginnen. Voorzichtig kijk ik op van de krant en zie hem zitten op de rand van het dak. Ik moet ervan glimlachen. Hij is ook zo schattig. Hij vliegt even weg om een paar meter verder meteen weer neer te strijken op de schutting. Bij de landing veert zijn staart omhoog zodat hij zijn balans houdt. Oh wat enig!, denk ik. Totdat ik zie dat hij meteen van de gelegenheid gebruik maakt om een fijn merelpoepje te laten vallen, midden op mijn mooie bloeiende hosta’s. Da’s nou ook weer niet de bedoeling! Net zomin als dat hij en zijn gevederde soortgenoten mijn zorgvuldig geveegde terrasstenen weer vol gooien met grond omdat ze in de borders naar wormen of ander eetbaar spul hebben gezocht. Maar ik ben gek op merels dus die kunnen bij mij wel een potje breken.

Na dit ornithologische intermezzo concentreer ik me weer op mijn krant. En op De Zon, want voor het eerst in weken voelt mijn huid weer Haar weldadige warmte. Ik word er ontspannen, loom, ja zelfs lui van. Na een tijdje voel ik mijn ogen dichtvallen. En waarom ook niet? De rest van de krant kan nog even wachten. Ik voel een zalig, zijdezacht briesje over me heen gaan. Ik hoor het tsjilpen van verschillende soorten vogels. Ik ruik af en toe een zweem van de geurende lavendel. Het leven is goed. Het leven is mooi. Het is eindelijk zomer.

Met gesloten ogen ben ik me veel bewuster van de geluiden om me heen. Hoewel het naar normale maatstaven zalig stil is (want geen ruziënde buren, ronkende kettingzagen of knetterende brommers), is er auditief nog meer dan genoeg te beleven in mijn idyllische achtertuin. Heel in de verte hoor ik de motoren van een vliegtuig, een stuk dichterbij de zachte stem van de buurvrouw van twee huizen verderop en vlak boven me het fluisteren van de bladeren die bewegen in de warme wind.

Ik steek een kers in mijn mond. De typische zoete smaak ervan doet me aan vroegere, lange, warme zomers denken. Zo’n zomer waarvan je dacht, die gaat niet meer voorbij (vrij naar Gerard Cox). Sommige dingen veranderen gelukkig nooit. Ik zucht eens diep en hef mijn gezicht op naar de koperen ploert, die hoog aan de hemel staat. Veel beter dan dit wordt het niet.

Ergens ben ik verbaasd over hoe gelukkig ik word van dit simpele buiten-zijn-in-de-zon met iets te lezen, wat vers fruit en een bakkie leut. Maar ergens ook juist niet. Geluk zit immers vaak juist in de eenvoudigste en puurste dingen.

Soms is het letterlijk onder handbereik.

© Pascale Bruinen

Hier kun je toch alleen maar blij, vrolijk en tevreden van worden of niet soms? En dan ook nog in combinatie met een stralende zomerzon, wat wil een mens nog meer?  Wat zijn jullie zomerse herinneringen of geluksmomenten? Deel ze hier met anderen!

De Wraak van de Eenbenige

Het moet wel haast een vloek zijn. Maar wel een vloek die wijdverbreid is. Wát zeg ik? Ik weet zeker dat er geen straat in Nederland is die er níet door wordt getroffen. Dit onverklaarbare fenomeen komt voor in alle lagen van de bevolking; jong en oud, rijk en arm, autochtoon en allochtoon.

Het is iets wat in gaat tegen alle wetten van de logica, van het normale, ja zelfs van de elementaire natuurkunde.

Als het mij de eerste keer gebeurt, denk ik eerst nog dat ik mij vergist moet hebben. Want dit kan toch niet? De tweede keer vind ik het opmerkelijk en begin ik aan mezelf te twijfelen. Een stemmetje fluistert in mijn oor of ik echt zeker weet dat het er eerst twéé waren. Antwoord: ik weet het niet meer want ik ben een beetje de kluts kwijt. De derde keer vraag ik me vertwijfeld af of ik aan een beginnende vorm van Alzheimers lijd en kan ik alleen maar dankbaar zijn dat niemand hiervan getuige is.

Want ik draai de trommel van de wasmachine rond en rond maar niks. Niks te vinden. Vervolgens steek ik mijn hoofd naar binnen om te kijken of er nergens toevallig iets binnenin is blijven plakken. Het enige dat ik daaraan over houd is echter een pijnlijk verdraaide nek. Tenslotte kijk ik zelfs als het toppunt van irrationaliteit áchter de wasmachine, alsof de sok op miraculeuze wijze dankzij de middelpuntvliedende kracht door de trommel heen naar buiten is gekatapulteerd.

Maar ik ben bang dat zelfs professor Higgs hier niet het ontbrekende deeltje van zou kunnen terugvinden, ook al zouden ze bij CERN in Zwitserland de sokken nog zo snel door een ellenlange wasmachine heen jassen.

Mijn logische linker hersenhelft weigert ondertussen deze onwelgevallige uitkomst te accepteren. Uit pure frustratie gooi ik de deur van de wasmachine met een klap dicht.  Maar het mag niet baten. De tweede sok is en blijft verschwunden, gone, desaparecido.

Je weet dat dit eigenlijk niet mogelijk is. Dingen verdwijnen immers niet zomaar. En toch is het een realiteit. En het gebeurt niet één keer, maar zeer geregeld. Om te zien dat dit klopt hoef je alleen maar in je sokkenla te kijken. Daar liggen al die enkelingen moederziel alleen soms al jaren vergeefs te wachten op hun spoorloos verdwenen wederhelften.

Dit gegeven zou in ons meldzieke landje zomaar een reden kunnen zijn om maar meteen “Sorry Socks” op te richten, oftewel een meldpunt waar je zowel de vermissing van die ene sok kunt doorgeven (wel eerst even 48 uur wachten of ‘ie niet vanzelf weer komt opdagen!) als waar je lotgenoten vindt met wie je gezamenlijk kunt treuren om de zielige achterblijvers.

De volgende stappen zijn dan snel gezet. In “Vermist” komt een steeds terugkerend item met trieste filmpjes van snikkende huismoeders die in de huiskamer een altaartje compleet met waxinelichtjes hebben ingericht met daarbij een ingelijste foto van de “Vermiste Sok van de Week”, Derk Bolt reist de hele wereld af om te kunnen aantonen dat het probleem van spoorloze sokken niet ophoudt bij de Nederlandse grens en in Amerika verschijnen de eerste foto’s van vermiste sokken op melkpakken, compleet met vermelding van het nieuwe alarmnummer “dial 911 F*** Where Is My Sock?” (waarbij de sterretjes bij tv- en radiospotjes vervangen worden door bliebjes).

Ondertussen blijft natuurlijk wel de prangende vraag wát er gebeurd kan zijn tussen het moment dat twee sokken in de wastrommel gelegd worden en drie kwartier later, als de wasmachine uitgecentrifugeerd is.

Gelet op het feit dat de wastrommel rondom toch écht dicht is, kan er maar één antwoord mogelijk zijn: het is de Wraak van de Eenbenige. Alleen de Eenbenige heeft immers baat bij het telkens op laffe wijze stelen van slechts één sok van brave burgers. Een soort van draaitrommelcrimineel op sokken. Excuseer, op sok.

In mijn geval moet hij lurken achter de schotten van de zolderkamer, wachtend op dat éne moment dat hij kan toeslaan: als de wasmachine net is aangezet en ik nietsvermoedend de trap af loop. Dan komt hij tevoorschijn van onder de krochten van het dak. Waar hij trouwens, nu ik erover nadenk, niet al te veel quality space zal hebben aangezien hij deze noodgedwongen moet delen met zo’n zeven koffers, twee beautycases (beide nooit gebruikt), een hele reeks sporttassen en rugzakken, een opvouwbaar logeerbed, een rendier (namaak), lampenkappen, karpetten, kerstballen, extra dekens en kussens, schilderijen, souvenirs en stapels ordners.

Als hij zich daar, hompelend op zijn ene been, eindelijk met veel pijn en moeite tussen uit gewurmd heeft – waarvoor hulde! – zet hij het wasprogramma stop, haalt die éne sok van zijn gading eruit (want ja, de tweede heeft hij nu eenmaal niet nodig) en zet de machine weer aan. Klus geklaard zonder dat er zelfs maar water gemorst is.

Zo doolt de Eenbenige in de nachtelijke uren van huis tot huis om daar steeds hetzelfde trucje uit te halen opdat hij nimmer de pijn hoeft te doorstaan van het in de winkel moeten kopen van een páár sokken. En na iedere diefstal weet hij dat zijn slachtoffers zich daarna voor héél even zullen realiseren wat hij al zijn hele eenbenige leven met zich meedraagt.

Het schrijnende gevoel dat het sokkenpaar nooit meer compleet zal worden.

© Pascale Bruinen

Jeetje, je schrikt je helemaal wild als je op internet “enkele sokken” intikt. Ik wist dat het veel voorkwam maar zó vaak? Je struikelt gewoon over de verhalen van mensen die met een hele la of mand vol met enkele sokken zitten. Wat weer de vraag opwerpt waarom die niet gewoon weggegooid worden. Antwoord: we blijven hopen op een happy end. Tegen beter weten in, dat wel. En jullie gaan me toch niet vertellen dat jullie er geen last van hebben, hè?

Italo Idolen (2)

Vanaf het wereldkampioenschap voetbal in 1978 heb ik een zwak voor het Italiaans elftal. Ik verzamel posters, artikelen en plaatjes uit voetbaltijdschriften waarvoor ik met mijn drie vriendinnen de boekhandels plunder. Ik ga in Italië op vakantie. Met behulp van twee woordenboeken en een werkwoordenboekje leer ik mezelf een aardig mondje Italiaans.

Omdat mijn interesse verder reikt dan alleen voetbal, duurt het niet lang voordat de Italo Manie zich vrolijk voortzet in de vorm van het kopen en beluisteren van Italiaanse popmuziek. Ongetwijfeld toen en nu errug fout, maar daarom juist weer leuk.

In die tijd wordt Ti Amo van ene Umberto Tozzi een behoorlijke hit in Nederland. Ik val bij het horen van de eerste paar noten als een blok voor die aparte, sexy stem en stel me onmiddellijk een Italiaanse adonis als eigenaar ervan voor. Want als je gezegend bent met zo’n opwindend vocaal geluid kán het bijna niet anders of je moet een ongelofelijk stuk zijn.

Daarom stokt later, in de platenzaak, mijn adem dan ook in mijn keel als ik met open mond van afgrijzen en verbijstering naar het hoesje staar. Hij is niet alleen geen Italiaanse adonis, hij is ronduit lelijk en heeft rossig haar. Rossig! Ik wist überhaupt niet dat er rossige Italianen bestonden dus ja, die klap moet ik even verwerken. Maar zijn muziek weet deze visuele ontgoocheling gelukkig meer dan voldoende te compenseren.

Voortaan struin ik met mijn drie beste vriendinnen dus ook alle platenzaken af, op zoek naar de nieuwste lp van Ricardo Cocciante, Lucio Battisti of iemand met de welluidende naam van Dario Baldan Bembo. Het mooiste van alles is dat de songteksten meestal op de begeleidende hoes staan, zodat ik die kan ontleden. Want ik weet graag waar ik over meeblèr.

Ik kan wel stellen dat ik zo’n beetje met Umberto Tozzi ben opgegroeid. Mijn hele middelbare schooltijd heb ik zijn platen zowat grijsgedraaid. Er is bijna geen proefwerk dat ik niet geleerd heb met zijn muziek als achtergrond. Met als toppunt van idioterie dat ik zijn lp’s soms dubbel kocht, voor het geval eentje te veel krassen zou oplopen. En die lp’s kregen zelfs, in tegenstelling tot de anderen, een speciale plastic beschermhoes. Hoe gek kun je zijn?

Gedenkwaardig is die keer dat we met zijn allen naar Brussel gaan waar een concert is van diverse Italiaanse artiesten die op dat moment op het toppunt van hun roem zijn. Helaas is Umberto er die avond niet bij. De hele zaal is stampvol en het is er bloedheet.

Het wordt één groot feest der herkenning als de ene na de andere act het podium bestijgt.

Het trio Ricchi e Poveri trapt af. Je weet wel, dat kleine donkerharige vrouwtje dat als een harlekijn over het podium springt en twee mannen. Nou ja, mannen. Eentje heeft net zo’n verwijfde geblondeerde haardos als George Michael voordat deze uit de kast kwam en de ander is een klein onooglijk opdondertje met een wijkende haarlijn en lelijk snorretje. Ze zingen gedrieën over Mama Maria, waarbij de tekstschrijver een onvoorstelbare mate van creativiteit kan worden toegedicht. Want hoe verzin je anders dit literair hoogst ingewikkelde refrein: “Mama má, mama María, ma, mama má, mama Maria, ma, mama má, mama Maria”? Niet dat wij er ook maar een seconde mee zitten.

Dan komt Al Bano, dat bebrilde lulletje rozenwater van middelbare leeftijd die meer op een saaie bankemployé dan op een popster lijkt. Hij vormt een zeer onwaarschijnlijk duo met de veel jongere, prachtige Romina Power, dochter van de beroemde acteur Tyrone met dezelfde achternaam. Ze kwelen zielsgelukkig hun grootste hit Felicità waarbij ze elkaar tot vervelends toe diep in de ogen kijken. Wat weer de vraag opwerpt of Romina zelf eigenlijk niet nodig naar de opticien moet omdat zoveel adoratie voor Al Bano alleen maar kan betekenen dat ze stekeblind is.

Na hun zoetsappige duetje komt Pupo (spreek uit Poepoo) ten tonele, zo’n klein Italiaantje zonder enige uitstraling met een babyface en dito stem. Het is zo iemand die je op straat straal voorbij loopt, nog minder opvallend dan de boy next door. Hij zingt de melodramatische tranentrekker Forse. Natuurlijk een liefdesliedje van dertien in een dozijn dat verhaalt over een liefde die misschien (forse!) wel of misschien niet stand zal houden. Ideaal voor smachtende pubers die zelf ook niet wars zijn van enige hang naar overdreven sentimentaliteit. Zoals, euh, ik.

En naturalmente Toto Cotugno. Die lange, donkere, super fatterige Italiaan met gitzwarte, tot in perfectie gecoiffeerde haren tot ver in zijn nek en met een stem van schuurpapier, vooral bekend van Soli en L’Italiano. Hij vindt zichzelf een eigentijdse casanova en laat dat overduidelijk merken. Hij is volgens mij zó weg van zijn eigen ik dat hij het liefst het hele optreden voor een manshoge spiegel zou doen. Maar hij moet het doen met een uitzinnig publiek.

Uiteraard staan wij bijna vooraan dus kan ik uitstekend zien hoe de zweetdruppels witte vlekken maken in zijn zorgvuldig aangebrachte gezichtsmake-up. Én hoe de zwarte druppels haarverf uit de fraai geföhnde haardos op zijn hagelwitte jasje vallen. Ik had het kunnen weten. Die haren waren altijd al té verdacht zwart om echt te kunnen zijn.

Maar ook deze minieme tegenslag mag de pret niet drukken. We klappen, joelen en galmen met ieder mierzoet liedje luidkeels mee en hebben een super puber avond. In een geluksroes zweven we naar huis.

En als de encores en bis bis kreten allang zijn uitgestorven, echoën de vrolijke, zomerse en aanstekelijke melodieën nog na in onze hoofden.

© Pascale Bruinen

Dankzij onder andere deze muziek heb ik menig gezellig uurtje in mijn kamer bij de pick-up doorgebracht en ook nog Italiaans geleerd. Dus Italo Idolen: grazie mille! 

Italo Idolen (1)

Het Italiaans elftal is weer hot. Na jaren van dat stomvervelende catenaccio en uitblijvende successen heeft het land van de laars op het EK van Polen en Oekraïne weer eens goed van zich doen spreken met fris, aanvallend en creatief voetbal. Alles wat wij, euh, niet hadden.

Maar de Italiaanse koppies die de zwenkende camera tijdens het fanatiek meegezongen volkslied in beeld brengt, zijn on-Italiaans gewoon. Niet knap. Niet echt uitgesproken (balorige Balotelli daargelaten). Op de een of andere wijze niet Italiááns. Het zou bij wijze van spreken je onopvallende buurjongen kunnen zijn.

Dat was eind jaren zeventig van de vorige eeuw wel even anders. Ik ben een voetbalfanaat en volg het Nederlands elftal op de voet. Maar van wie ik pas echt gecharmeerd ben, zijn de voetballers van La Squadra Azzurra. En omdat daarin heel wat spelers van Juventus vertegenwoordigd zijn, mag ook die club zich in mijn toenemende bakvis-belangstelling verheugen.

En dat komt niet zozeer door hun voetbalprestaties (die zeer behoorlijk zijn) als wel door de aardige bijkomstigheid dat een aantal van die heren in mijn puberogen een bepaalde mate van woeste aantrekkelijkheid bezitten. Mooie lijven in – toen nog – korte voetbalbroekjes en strakke hemelsblauwe truitjes die als gegoten zitten. Tja, het oog wil nu eenmaal ook wat.

Ik memoreer een Antonio Cabrini, niet voor niets ook wel Bell’ Antonio genoemd. Of een Marco Tardelli, ook niet echt lelijk. Of de onvergetelijke goalgetter Paolo Rossi met zijn guitige Pietje Bell uitstraling.

De degelijke Dino Zoff, de trotse Romein Claudio (what’s in a name?) Gentile of de markante kop van Gaetano Scirea (helaas veel te vroeg overleden bij een auto-ongeluk in 1989). Stuk voor stuk interessant om naar te kijken. Over die lelijke Franco Causio (compleet met Magnum, P.I. – snor) wil ik het dan maar niet hebben.

Mijn persoonlijke favoriet is echter Roberto Bettega. Die grijsharige (ja, toen al!), lange Italiaan die fantastisch kan koppen. Vandaar zijn bijnaam: testa d’oro. Gouden hoofd. Gelet op zijn haarkleur hadden ze hem beter testa d’argento (zilveren hoofd) kunnen noemen, maar alla. Hij is niet echt knap in de klassieke zin van het woord, maar heeft iets heel aparts en authentieks.

Op 21 juni 1978 bevind ik me in tweestrijd als mijn helden in de tweede ronde van het wereldkampioenschap voetbal in Buenos Aires uitgerekend moeten aantreden tegen het Nederlands elftal. Door die onvergetelijke pegel van Arie Haan wordt Italië veroordeeld tot een uiteindelijk vierde plaats en gaan wij de later zo smartelijk verloren finale in. Ik ben blij voor Nederland, maar mijn jonge meisjeshart huilt stiekem voor Italië. Maar bovenal voor Roberto.

Mijn vriendinnen M., N. en R. zijn inmiddels ook met het Italië-virus besmet geraakt. Het gaat op een gegeven moment zelfs zo ver, dat we van onze gespaarde zakcenten heuse witte sportbroeken, azuurblauwe voetbalshirts- en kousen én echte voetbalschoenen kopen en ieder vrij moment buiten een balletje gaan trappen.

En al zeg ik het zelf: we spelen niet onverdienstelijk. Een-tweetjes, met binnen- of buitenkant voet schieten, ja zelfs koppen doen we goed. Met zo’n zware leren bal. Soms mogen we met de jongens meedoen en worden we zowaar aangespeeld. Een teken van respect. Wij zijn, zonder het te weten, onze tijd ver vooruit.

Dus in de fase dat mijn puber-leeftijdsgenoten allemaal posters hebben van pop- en filmsterren, is mijn kamertje van boven tot beneden behangen met voetbalposters.

Mijn vriendinnen zijn plotseling ook keiharde concurrenten als we met zijn vieren die ene kiosk plunderen, op zoek naar die paar Italiaanse voetbaltijdschriften die nogal verloren tussen de rest van de sportbladen liggen. Naarmate we dichterbij komen, versnellen we onze pas en onderdrukken de neiging om echt te gaan rennen. Ieder van ons hoopt vurig het eerst bij het rek te zijn, want de ongeschreven regel is: wie het eerst komt, mag hem kopen.

Maar oh! Het gevoel van pure triomf als je dan het boekje te pakken hebt en er blijkt weer een echte poster in te zitten! Ik kom nog net niet zwevend van geluk naar buiten, het felbegeerde tijdschrift als een trofee veilig opgeborgen in een plastic zak. En de voorpret als ik bedenk waar ik deze nu weer eens kan gaan ophangen.

Natuurlijk wil ik ook heel graag begrijpen wat er zoal over mijn idolen geschreven wordt. Reden waarom ik zelfs zo ver ga dat ik een Italiaans-Nederlands woordenboek (en vice versa) aanschaf, samen met een eenvoudig boekje over de meest voorkomende Italiaanse werkwoorden en hoe je die moet vervoegen. Ik heb ze, beduimeld, vol met ezelsoren en eentje inmiddels zonder kaft, nog steeds.

Zo word ik autodidact en begin ik langzaam maar zeker de zinnen te ontcijferen.

Wat een kick!

Dat smaakt naar meer.

© Pascale Bruinen

En hier zijn ze dan. Ik moet toegeven dat ik ze nu wel een stuk minder interessant vind uitzien dan toen, maar dat zal wel aan de leeftijd liggen. Bettega staat op de bovenste rij, tweede van rechts. Het is de tijd dat ze nog allemaal normale voetbalschoenen dragen, niet van die verwijfde roze of gele exemplaren. Zoveel jaren later roept deze foto nog steeds zoete herinneringen op aan mijn heerlijk onbezorgde jeugd. En aan eindeloze gesprekken en giechelbuien met mijn vriendinnen. Jullie zullen ongetwijfeld zelf ook dierbare momenten hebben gekend dankzij de idolen die jullie aanbaden in lang vervlogen tijden. Laat het ons weten door een reactie achter te laten!