Vakantieherinneringen (2)

“Weet je nog die keer dat M. haar eendenzwemband al omdeed in de auto toen we amper een kwartier aan het rijden waren”? vraagt mijn moeder aan pap zonder een antwoord te verwachten.

Het grijze winterse weer buiten nodigt binnen uit tot mijmeren over zonniger momenten. Mijn ouders putten moeiteloos uit hun rijke reishistorie en halen het ene na het andere grappige verhaal naar boven. Hun ogen lichten op als ze in gedachten terug gaan naar die allang vervlogen tijden. Toen ze nog jong en fit waren.

“Of toen jij de caravan aan het inladen was en M. had weggestuurd toen ze met al haar poppen aan kwam zetten? Omdat we al te veel bij ons hadden? Het arme kind was kapot van verdriet! Ik heb haar toen ingefluisterd gewoon alles in een kussensloop te stoppen en tegen jou te zeggen dat ik dat kussen mee wilde nemen. Daar ben jij toen mooi ingetrapt”! Mijn vader lacht, maar na al die jaren nog steeds een beetje als een boer met kiespijn.

“Jij had sowieso een nogal aparte manier om ervoor te zorgen dat de caravan aan iedere kant even zwaar was”, vervolgt mam terwijl ze voor ons allemaal een kopje thee inschenkt. “Met de jeu de boules ballen als contragewicht, totdat de caravan overal hetzelfde enorme overgewicht had”, beschuldigt ze pap goedmoedig. Hij bekent grif schuld maar voegt daar zelfgenoegzaam aan toe dat dit vooral op het conto kwam van háár tassen, sieraden en veel te veel kleding die persé mee moesten.

Ze beheersen het spel perfect. Na 63 jaar huwelijk wil je wel op elkaar ingespeeld zijn. Mam geeft de voorzet en pap kopt in. En dus moeten we allemaal lachen, ook al horen we het voor de zoveelste keer.

Ineens proest mam het uit als haar het verhaal van de zwempartij met haar beste vriendin W. te binnen schiet. Ze zijn in Spanje op vakantie en hebben allebei precies dezelfde badmuts gekocht. Felgekleurd met van die opgeplakte bloemen erop. Heel erg seventies. Een vreemde eigenschap is dat de badmuts zó langgerekt was dat zelfs Wiske’s eiervormig hoofd er met gemak twee keer in zou passen. Wel handig met dat hoog getoupeerde haar. “Ja”, zegt pap, “toen zij met hun tweeën met die torenhoge badmutsen te water gingen, weken schepen af van hun koers omdat ze dachten dat het boeien waren”! Hilariteit alom. We drinken nog een kopje thee.

In rap tempo volgt nog het verhaal van de afgeknipte pyamabroekspijp die pap in een noodgeval gebruikt had als sjaal; de sage over de opvouwbare brandladder van 9 meter lengte die van pap altijd mee moest op vakantie als we in een hotel gingen en die keer dat ze naarstig gezocht hadden naar een Italiaans restaurant. In Italië.

Zonovergoten herinneringen aan zorgeloze zomers aan zee. De typische geur van Ambre Solaire zonneolie; het hypnotiserende geluid van de branding; het feestelijke “kling-klang” als met nieuw gevonden vrienden bij de zoveelste barbecue getoost werd met een fris glas rosé. Definitief afgesloten, verzegeld in het verleden.

Mijn ogen dwalen naar het raam. Buiten regent het.

© Pascale Bruinen

Welke vakantieherinneringen komen bij jou naar boven nadat je dit gelezen hebt? Ik ben benieuwd naar andermans ervaringen, positief of negatief.

Het geheim van Victoria

Heb jij je ook, happend naar adem van afgunst en frustratie, zitten vergapen aan de Victoria’s Secret Fashion Show 2011? Aan de afgetrainde, ingeoliede, perfecte en nagenoeg naakte lijven van de uitverkoren supermodels? Ik wel. Ik heb nog nooit van mijn leven zoveel jonge, ultraslanke en megastrakke lijven met zeer vrouwelijke sixpacks bij elkaar gezien. Voeg daar nog de engelachtige gezichtjes met die geprononceerde jukbeenderen, jaloersmakende kuiltjes in wangen, überzwoele lippen en lang glanzend haar aan toe en het is duidelijk. Als je je hiermee wilt meten als afgematte veertig-plus ploetermoeder ben je bij voorbaat kansloos verloren, al zie je er naar verhouding nog zo patent uit.

Dat zou je dus niet moeten doen maar zoveel verstandig inzicht is aan mij niet besteed. En dus besluit ik in een vlaag van masochisme dat ik er ab-so-luut ook zo uit wil zien.

Om het geheim van Victoria te ontrafelen zoek ik op internet naar haar beroemdste en wellicht ook mooiste boegboeld, Doutzen Kroes. Na het lezen van diverse interviews heb ik al een fraaie en voor ons zelfbeeld zeer opwekkende oneliner gevonden. Zo zegt onze Doutzen over haar figuurtje en ik citeer: “Vroeger vond ik dat ik fors was maar nu niet meer”. Tja, dank je wel Doutzen voor deze oppepper, dat doet vrouwelijk Nederland met een gemiddeld confectiemaatje 42 erg goed.

In een recent tv-interview vertelt ze hoe ze zich voorbereidt op de Victoria’s Secret show. Ik hang aan haar volle lippen. Het geheim is dat ze sowieso altijd “met mate” eet (yes, dat doe ik ook!), veel groenten en fruit consumeert (check!), sloten water drinkt (helemaal goed!), vrijwel niet snoept en de laatste paar weken voor de show helemaal géén vet of zoet meer tot zich neemt (hmmm, dat doe ik niet) en zich onder de bezielende leiding van haar personal trainer 24/7 helemaal suf sport.

Bij dat laatste ben ik meteen alert, want ja, sporten doe ik óók!!! Misschien alleen niet in die mate en helaas ook moederziel alleen, maar een kniesoor die daar op let. Eigenlijk, zo denk ik overmoedig, heb ik nú al zo goed als hetzelfde fitness- en schoonheidsregime als Doutzen. Ienie mienie detailtje is alleen dat ik er niet ook zo uit zie.

Dus worstel ik me door de obligate fitnessvideo heen waar te zien is wat Doutzen zoal doet om, nou ja, Doutzen te blijven. Eerste scene: Doutzen in nauwsluitende zwarte legging en kek lichtblauw (geen-toeval-want-matcht-zo-leuk-met-haar-ogen-) topje dat haar absurd platte buikje onthult. Tweede scene: Doutzen die beeldig en transpiratieloos 120 keer per minuut touwtje springt. Derde scene: Doutzen die als een volleerde bokser in een rottempo rechtse en linkse directe uitdeelt aan haar welwillende sparringpartner en daarna – zucht – niet eens buiten adem is, laat staan dat ze ook maar één gestylede lok verkeerd heeft zitten.

Ik heb genoeg gezien en ga meteen als een gek met een springtouw van de kids, dat al sinds de pré-puberjaren ligt te verstoffen in de garage, aan de slag. Verdorie, dat valt nog niet mee. De bedoeling is dat je er in gelijkmatig hoog tempo soepeltjes overheen springt, maar ik raak om de haverklap verstrikt in het touw. Bovendien zweet ik ondanks mijn deodorant wél als een otter en heb ik ineens een acute bad hair day. Ja, zo wordt het natuurlijk nooit wat met mijn Doutzen look-a-like projectje.

Gedesillusioneerd smijt ik het springtouw terug de vergetelheid in en graai meteen naar een extra grote chocoladereep (mét pralinévulling). En terwijl ik in een halve minuut het calorie-equivalent van een half jaar eten én drinken van Doutzen verorber troost ik me met de gedachte dat dit toch een onbereikbaar ideaalbeeld is.

Het geheim van Victoria? Griezelig goede genen. Maar ook één langgerekt chocoladeloos bestaan in combinatie met – pak hem beet – 12 uur sporten per dag. En bijna, bijna, voel ik zowaar iets van medelijden voor haar. Want bij nader inzien vind ik dit toch niet zo aanlokkelijk als het lijkt.

© Pascale Bruinen

En hier is het dan, het vermaledijde springtouw. Kom op, laat me alsjeblieft weten dat ik er niet alleen voor sta met mijn goedbedoelde maar weinig succesvolle pogingen ons aller Doutzen te evenaren…Ik weet zeker dat jullie stiekem ook wel eens een soortgelijke actie hebben geprobeerd. Schrijf het eens aan mij zodat alle lezers hieruit troost kunnen putten!

Zo slank als je dochter

Een beetje nostalgie is het wel, deze slogan van een reclamecampagne voor margarine uit lang vervlogen tijden. Zo lang dat het merk in kwestie niet eens meer bestaat.

In mijn geval is het ook nog waar. En dat kan erg leuk en egostrelend zijn. Maar het heeft ook beduidend mindere kanten. Daar ben ik de laatste tijd wel achter gekomen met een puberdochter in huis.

Het toeval wil namelijk dat ik niet alleen een slanke maar ook een moderne, euh pardon: chille, moeder ben met dito kleren. En een aardige verzameling tassen, schoenen, laarzen en accessoires.  En dat is niet bepaald onopgemerkt gebleven.

Zo is het me geregeld gebeurd dat ik ’s ochtends hele stapels t-shirts tot twee-, driemaal toe doorworstel, op zoek naar dat ene waar ik mijn zinnen op heb gezet.

Inwendig vloekend en zuchtend ga ik na een tijdje aan mezelf twijfelen. Ik meende toch zeker te weten dat het net uit de was kwam. Vertwijfeld besluit ik dan maar mijn hele kledingkeuze om te gooien, om vervolgens stokstijf te blijven staan als ik mijn dochter in de badkamer ontwaar. Juist.  Met míjn t-shirt aan.

Op mijn giftige uitroep waarom ze mij niks heeft gevraagd, antwoordt ze doodleuk dat ze wel aannam dat het mocht. Ze is zich hoegenaamd van geen kwaad bewust. Gelet op de tijd laat ik het erbij, onderwijl wel nog dreigend dat ze me de volgende keer toch echt van tevoren moet vragen of het ok is iets van mij te lenen. Een plichtmatig, onverstaanbaar gemompel valt mij ten deel.

Op de een of andere manier stelt het me niet gerust.

© Pascale Bruinen

Wie oh wie heeft ook zo’n puberdochter in huis??? Schrijf je ellende en stress van je af in een reactie zodat het hele lezerspubliek kan delen in je smart, zodat die gehalveerd wordt!

Vliegangst (2)

Hoewel vliegen beweerdelijk nog steeds de veiligste manier van reizen is, ben ik er niet bepaald fan van. En dan druk ik me nog zacht uit.

Zo kan zelfs de aanwezigheid van de diverse, zeer nadrukkelijk onder de aandacht gebrachte, exits mijn latente ongerustheid in een vliegtuig niet wegnemen. Het woord wekt namelijk de (onterechte) indruk dat je op zo’n 11 kilometer hoogte nog even uit zou kunnen stappen als je daaraan de behoefte zou voelen of de nood aan de man of vrouw zou komen.

Meestal is mijn stressniveau door het gedoe bij check-in en het wachten bij de gate al tot ongekende hoogte gestegen en dan is er nog geen meter gevlogen.

Ingesnoerd in mijn stoel wacht ik angstvallig  op de dreigend klinkende woorden uit de cockpit dat we cleared for take-off zijn. Vanaf het moment dat het enorme gevaarte – met alle bemanning, passagiers, bagage en ongeveer 70.000 liter hoogst brandbare kerosine – daadwerkelijk de lucht in gaat begint het eindeloze luisteren naar alle mogelijke (op gevaar duidende?) geluiden die het vliegtuig produceert.

En dat zijn er nogal wat, zoals de bekende “boink” van het inklappen van het landingsgestel, de steeds wisselende geluidssterkte van de brullende motoren en nog een hele reeks geluiden die een leek als ik helemaal niet thuis kan brengen. Mijn oren zijn dan ook voortdurend op ieder geluid gespitst, hetgeen nogal lastig is nu gedurende de hele vlucht voortdurend “ding-dong’s” weerklinken. Telkens kijk ik dan verschrikt op of het niet een of ander alarm is dat afgaat. De nogal banale werkelijkheid is dat het passagiers zijn die op de knop duwen om een stewardess te lokken.

Op het moment dat de cruising altitude of kruishoogte eindelijk is bereikt en het bordje fasten seatbelts uit gaat, breekt er een periode van semi-ontspanning aan. Hierin houd ik mij verstandig voor dat er over de hele wereld ontelbare vluchten per dag heelhuids aankomen, dat de piloot goed getraind is in allerhande noodsituaties en zelf ook graag weer thuiskomt bij moeder de vrouw en kids.

Uit deze mij milder stemmende overpeinzingen word ik vervolgens wreed weggerukt als een dwingende “ping” door de cabine schalt en streng aankondigt dat wegens turbulentie iedereen meteen moet gaan zitten en de veiligheidsgordels moeten worden vastgemaakt. Nu heb ik de mijne uiteraard nooit los gehad maar voor alle zekerheid trek ik hem dan nog maar wat strakker aan.

De stress is weer in alle hevigheid terug en het soms eindeloos durende heen en weer geschud, getril, geschok en gebonk maken dat ik mij koortsachtig afvraag hoeveel turbulentie een vliegtuig eigenlijk aan kan.  Flashes van tv-programma’s als “Seconds to Disaster” en “Air Crash Investigation” (waar ik met een morbide vorm van zelfkastijding  telkens toch weer naar kijk) schieten door mijn hoofd en maken mijn mentale toestand er niet bepaald beter op.

Ondertussen houd ik de stewardessen nauwlettend in de gaten. Kijken ze ontspannen en glimlachen ze nog naar passagiers, of rennen ze met een bedrukt en zowaar bezorgd gezicht door de aisles, onderwijl druk met hun collega’s fluisterend zodat de passagiers niks mee krijgen van hetgeen werkelijk aan de hand is? Al met al is het een doodvermoeiende situatie om alles continu in de gaten te houden. Dus voor mij allesbehalve het welgemeende sit back, relax and enjoy the flight-verhaal dat bij het begin van iedere vlucht zo enthousiast wordt omgeroepen.

Als je als lezer nu denkt dat ik het ergste wel gehad heb, moet ik je teleurstellen. De echt állervreselijkste periode van een vliegreis vind ik namelijk het stuk vanaf dat de daling wordt ingezet totdat het vliegtuig is uitgeremd en rustig naar de gate taxiet. Het schokken, draaien, rollen, omhoog en weer omlaag gaan, het afremmen, de gierende geluiden van de flaps die uit gaan, het met een hoop lawaai uitkomende landingsgestel en de toenemende turbulentie als het vliegtuig door de wolken gaat. Alles is één brok ellende.

Het moment dat het fasten seatbelts bordje eindelijk uit gaat en je veilig het vliegtuig verlaat is altijd weer het hoogtepunt van de reis. De geluks- en dankbaarheidsgevoelens om wéér een vliegreis te hebben overleefd zijn gigantisch. Een onbeschrijflijke opluchting maakt zich van me meester, al zie ik tegen die tijd dan wel uit als een uitgewrongen dweil.

Een opluchting die zal duren totdat de volgende vliegreis weer is geboekt en alles weer van voren af aan begint.

© Pascale Bruinen

Nou, gelukkig hoef je niet zó te vliegen maar zelfs in je comfortabele stoel is het niet altijd even leuk…Kom op lezers, wie deelt mijn op zijn zachtst gezegd nogal ambivalente gevoelens over vliegen?

Weggoois(ch)e Vrouwen

De alom aanwezige crisis heeft ook positieve bijwerkingen. Door het chronische geldgebrek bij de gemeentelijke overheden worden alle voorzieningen op een laag pitje gezet. Hoogste tijd om dus zelf in actie te komen, indachtig het steeds vaker uitgedragen principe van de zelfredzaamheid. Of, om het met de historische woorden van John F. Kennedy te zeggen: vraag niet wat uw gemeente voor u kan doen, maar wat u voor uw gemeente kunt doen.

Het antwoord op deze retorische vraag dringt zich al meteen op als ik een voet buiten de deur zet. Al joggend en fietsend door onze mooie landelijke wijk valt mijn blik steeds vaker op chipszakken, plastic flessen en zakdoekjes. Schijnbaar achteloos weggeworpen in de berm of  – waarom ook niet? – gewoon midden op het prachtige speelveldje. Als puisten op een wondermooi gezicht. Ze springen in het oog, of je het wilt of niet.

Met ieder hardlooprondje en ritje op mijn stalen ros groeit mijn irritatie. De hele route is vol met de tastbare uitwassen van onze op hol geslagen consumptie-maatschappij. Het wordt niet minder, alleen maar meer. De verhuftering van de samenleving op micro-niveau.

Gesterkt door het Chinese spreekwoord dat zelfs de langste reis begint met de eerste stap besluit ik – inmiddels tot het uiterste getergd – het heft zelf maar in handen te nemen. Of liever de vuilniszak. En gewapend met een paar stevige handschoenen trek ik er op uit. Het idee erachter is verbluffend in zijn eenvoud. Ik wandel toch al vaker door de buurt, dan is het een kleine moeite om de rotzooi van anderen gewoon op te rapen.

De eerste keer dat ik er zo op uit ga ben ik nog optimistisch gestemd. Ik denk dat ik aan een normale plastic zak wel voldoende heb, ik woon toch in een nette wijk? Niets blijkt minder waar. Ja, het is een van de beste woonwijken maar nee, net zou ik het niet willen noemen. Wij zijn een vies volkje. In een mum van tijd is mijn plastic zak overvol met blikjes, glazen flesjes, snoeppapiertjes, sigarettendoosjes, stukken plastic, McDonalds bakjes en kartonnen drinkpakken (de anderhalve liter variant). Ik ben verbijsterd want ik ben pas op een derde van één lange straat. Snel begeef ik me naar het milieuperron waar ik de zooi op verantwoorde wijze gescheiden in de daarvoor bestemde bakken dump.

Ik trek nogal de aandacht. Een fietser kijkt om als hij me tussen de struiken plastic frietbakjes ziet plukken. Er zijn automobilisten die remmen als ze mij met gehandschoende handen zien zeulen met een zware vuilniszak. Zelfs kinderen staren me aan. Maar ik ga onverstoorbaar door.

Mensen die ik tegenkom reageren uiterst positief. Een jong koppel met kindertjes prijst mijn onbezoldigde arbeid en zegt dat ze dit zelf ook moeten gaan doen in hun wijk. Een mevrouw die ik tref bij het milieupark schrikt zichtbaar van de hoeveelheid afval die ik op een kort stukje heb ingezameld en zegt dat mijn voorbeeld navolging verdient.

Dat vind ik zelf eigenlijk ook en dus besluit ik op de eerste de beste meidenavond mijn “pick ’n walk” principe te delen met mijn vriendinnen. Nadat ze bekomen zijn van hun eerste verbazing vinden ze het een geweldig idee en besluiten ook mee te gaan doen.

En dus trekken we, inmiddels vier man sterk (nou ja: drie vrouwen en een puber van 12), op een herfstige zondagochtend om 9.00 u de wijk in en rapen ons in anderhalf uur helemaal suf. Bij het aantreffen van een midden op een veldje weggegooide megafles champagne vraagt onze adolescent zich hardop af waarom iemand dat doet. Goeie vraag, te meer nu de vuilnisbak op nog geen tien meter afstand staat.

Moe maar voldaan gooien we de laatste rotzooi in de bakken. Volgende week weer? Jazeker. Het zaadje is geplant. Mijn vriendin heeft inmiddels ook een mooie naam voor ons meiden bedacht: Weggoois(ch)e Vrouwen. Het zou zomaar de nieuwste real life soap kunnen zijn.

© Pascale Bruinen

Het is zo’n simpele maar effectieve methode! Bovendien is het leuk, goed voor de gemeenschapszin, het kost niks en het is nog gezond ook (lekker buiten bewegen). Inmiddels heeft de gemeente zelfs prikstokken, handschoenen en vuilniszakken geleverd en is er ook een Weggoois(ch)e Man bij gekomen, die met zijn kindertjes meedoet.

Heb jij ook plannen voor een leuk burgerinitiatief? Laat het me weten en reageer!

Vrije dag

De race tegen de klok is begonnen. Het is mijn vrije dag.

Ik ben het prototype van een duizendpoot. Schijnbaar moeiteloos combineer ik de lange werkdagen en bijbehorende stress met de huishoudelijke, relationele en opvoedkundige beslommeringen.

Op de dagen dat ik zogenaamd vrij heb werk ik nog langer en harder dan op mijn reguliere werkdagen. En dat terwijl ik telkens van plan ben eens te relaxen en onder het genot van een kop thee een flink stuk te gaan lezen in dat mooie, dikke boek. Per slot van rekening heb ik vrij. Toch?

In werkelijkheid raas ik zo’n dag aan één stuk door. Wat ik dan zoal doe? Heb je even?

Om 6.30 uur opstaan, bed opmaken, wassen, kammen, make-uppen, aankleden, half uur hardlopen, krant uit brievenbus halen (geen tijd om te lezen), planten water geven, alle vuilnisbakken legen, afwasmachine leegruimen (verdorie, was die nu al weer schoon?), fornuis schoonboenen, eten, brood alvast uit diepvries leggen, rotzooi opruimen die ik her en der tegenkom, alles afstoffen, afsoppen en weer afdrogen, chloor in twee wc’s donderen, badkamer afsponzen, twee trappen en alle kamers stofzuigen (behalve die van de kids, die moeten ze zelf doen. Yeah right!), dweilen, rekeningen betalen, mails beantwoorden, sms-berichten terugsturen, papieren in juiste klappers stoppen, Oprah toch maar weer opnemen, even naar de supermarkt, spullen thuis weer uitladen, formulieren van schoolreisje invullen, Duitse grammatica doornemen met zoon, alvast beginnen met koken en tussendoor nog voor- en achtertuin schoffelen en aanvegen.

En dit alles prop ik vóór een uur of vijf ’s middags als mijn man thuiskomt. Niet omdat ik bang ben dat hij boos wordt omdat ik niet alles op tijd af zou hebben, welnee! Ik ben juist bang dat hij merkt dat ik wéér niks voor mezelf gedaan heb. Vandaar dat ik vlak voor 17.00 uur, als ik een paar minuten eerder (ja, met dat dikke boek!) op de bank ben geploft, uit alle macht de schijn probeer op te houden dat ik daar al úren heb doorgebracht. Helaas hoeft hij maar één onderzoekende blik op mijn uitgeputte gezicht te werpen om de naakte waarheid meteen te doorgronden. “Het is weer zover want je zit net, is het niet?” Het valt niet te ontkennen want ik kom bijna niet meer op.

Kun je je dan voorstellen dat ik werkelijk niet wist wat ik hoorde toen mijn dochter zich onlangs beklaagde over het corvee-regime. “Wij moeten de tafel dekken en afruimen en onze eigen kamers poetsen. En wat doe jíj dan eigenlijk nog?”

© Pascale Bruinen

Wie ervaart zijn (spaarzame) vrije dag(en) op dezelfde manier? Laat wat van je horen via een reactie op deze column!

Voorjaar

Elk jaar blijft het toch een wonderlijke belevenis. Na maanden van duisternis, kilte, storm, sneeuw, regen, ijzel en een kou die je tot in je botten voelt, is dan ineens dat magistrale moment aangebroken.

Het gebeurt meestal plotseling. Op een dag kom je buiten en voel je meteen aan:  er is iets veranderd. Er zit iets in de lucht, in het licht. Het ruikt ook anders. Er hangt een verwachtingsvolle sfeer buiten, alsof er iets te gebeuren staat. En dat is ook zo.

De vogels hebben dat meestal als eersten in de gaten. Zo viel het mij halverwege maart op dat ik, na maanden van stilte, ineens al heel vroeg in de ochtend weer wakker werd van het gefluit en getsjilp van vogels. Saillant detail: het was nog aardedonker. Vogels voelen kennelijk gewoon aan dat het voorjaar wordt.

Terwijl ik dit schrijf zit ik buiten in de tuin. Het is 21 graden op een prachtige lentedag in april 2011. In de verte hoor ik het vertrouwde belletje van de ijsco-man. Daar kan ik zó blij van worden. Noem het jeugdsentiment maar in deze woelige tijden biedt het troost te weten dat sommige dingen nog net als vroeger zijn.

Als ik mijn ogen sluit hoor ik heldere kinderstemmen die opgetogen roepen, het geluid van een stuiterende bal, een buurman die iets aan het timmeren is, een blaffende hond. Mensen zijn weer buiten bezig en dat is heerlijk, zeker na zo’n lange periode van gedwongen binnen zitten. Ik durf zelfs te beweren dat het voorjaar zo’n extatisch gevoel oproept omdat we zo lang onder ons herfstig en winters kluizenaarschap hebben moeten lijden. Zeker weten dat we de seizoenen, ja zelfs de regen, zouden gaan missen als we altijd mooi weer zouden hebben. Afwisseling tussen warme en iets warmere dagen wordt namelijk al snel stomvervelend.

Het ontluikende groen in onze tuin doet pijn aan mijn ogen, de hosta’s groeien zienderogen en af en toe zorgt een zacht briesje ervoor dat de zoete bedwelmende geur van de sneeuwbalstruik mijn neusgaten bereikt en verwent.

De nucleaire ellende in Japan, de Nederlandse missie naar Afghanistan, het kabinet met gedoogsteun, het gesteggel over de pensioenen, ja zelfs de bemoeizucht van Cruijff bij Ajax. Alles maar dan ook alles lijkt ineens volstrekt onbelangrijk.

Het is voorjaar!

© Pascale Bruinen

Roept het voorjaar bij jou ook dit soort gevoelens op? Deel ze met mij en de lezers van deze blog door te reageren op deze column!

Vliegangst (3)

Ik vlieg niet graag. Desondanks stap ik toch telkens weer in.

Door de Ijslandse vulkaanuitbarsting moeten we in 2010 een flinke omweg maken tijdens onze non-stop vlucht van Miami naar Düsseldorf. Bij de gate zie ik bij  onze piloot koortsachtig met zijn crew overleggen. Voor hem liggen allerhande niets goeds voorspellende tekeningen die met gefronste wenkbrauwen worden geraadpleegd. Omdat ik daar meer van wil weten ga ik zo dichtbij mogelijk staan, de waarschuwende opmerkingen van H. om vooral te blijven zitten (hij kent me helaas door en door) ten spijt.  Hij blijft eerst ongelovig en vervolgens met het schaamrood op de kaken achter bij de overige wachtenden.

Ik ben niet de enige want een Duitse medepassagier – type controlfreak net als ik – doet precies hetzelfde. Een onderlinge blik van herkenning bevestigt dit meteen. Hij en ik doen ons best zo nonchalant mogelijk vlak in de buurt van de piloot te komen. Aldaar luistervinkend vangen wij flarden op van het gesprek. Ze zijn – in klad! – aan het uitrekenen of ze het ondanks de omweg met de beschikbare kerosine tot in Düsseldorf redden (!!). Net nadat de Duitser en ik elkaar onthutst over zoveel amateurisme hebben aangekeken, kijkt de gezagvoerder mij recht in het gezicht en vraagt mij in alle ernst of ik een collega ben. Nu moet je weten dat ik daar sta in mijn donkerblauwe joggingpak, dus ja, túúrlijk, ik bestuur die Airbus 330 iedere week.

Nu is het mijn beurt om een hoofd als een biet te krijgen. Ik mompel dat ik gewoon een passagier ben en maak meteen van die unieke gelegenheid gebruik om hem te vragen of we nog steeds non-stop terugvliegen. Het weinig bevredigende antwoord is dat ze het daar nog over moeten hebben. Dit ontlokt mijn Duitse partner-in-crime de woorden: “Gooi die kist dan eerst maar eens helemaal vol”. Gelukkig kan de gezagvoerder er mee lachen, H. iets minder.

Door mijn vliegangst ben ik altijd alert als de stem van de piloot over de intercom komt. Tijdens een non-stop vlucht van Amsterdam naar Los Angeles zit iedereen in de tijdelijk verduisterde cabine rustig naar de film te kijken als die plots wordt afgebroken. Alle lichten gaan aan en ineens hoor ik de onheilspellende woorden: “This is your captain speaking”. Ik zit helemaal stijf in mijn stoel want dit kan alleen maar betekenen dat er een onoplosbaar technisch probleem is en dat het toestel ieder moment gaat neerstorten.

Terwijl ik mijn leven al voorbij zie flitsen blijkt dat de gezagvoerder de passagiers alleen maar wil attenderen op het fraaie plaatje van besneeuwd Groenland. Ik ben op slag zo’n tien jaar ouder geworden maar mooi is Groenland wel.

Een andere keer dat de gezagvoerder niets goeds te melden heeft, is tijdens een non-stop vlucht van Amsterdam naar Miami.  Nét als ik  begin aan de smakeloze gecaterde prut die doorgaat voor warme maaltijd, meldt de gezagvoerder dat hij “wegens een vreemde geur in een van de toiletten” de oversteek over de Atlantische Oceaan niet aandurft. Nu heb ik tot dat moment altijd gedacht dat een vreemde geur in een toilet de normaalste zaak van de wereld is, maar kennelijk is dat anders als dit zich voordoet in een vliegtuig. Het fijne aan het defect is overigens dat nota bene een passagier de bemanning hierop attent heeft moeten maken! Enfin, de gezagvoerder vindt het vreemde luchtje voldoende reden voor een heuse “voorzorgslanding” die gemaakt moet worden op Shannon Airport in Ierland.

Mijn vork blijft halverwege de weg naar mijn mond in de lucht steken en ik krijg prompt geen hap meer door mijn keel. Ik voel alle kleur uit mijn gezicht wegtrekken nu in mijn verwrongen geest een vreemde geur wel eens op het begin van een brand kan duiden. Ik ruik uit alle macht om erachter te komen of ergens iets schroeit. De ruim twintig minuten die het nog duurt voordat we  landen, zijn de langste van mijn leven. Het wordt er bij de nadering van de landingsbaan niet echt beter op als ik op de grond een trits brandweerwagens en ambulances klaar zie staan.

Nadat het toestel toch veilig en wel geland is en een aantal jolige (dronken?) Ierse monteurs het toestel hebben gerepareerd, mogen we weer vertrekken. Pas als we allemaal weer ingesnoerd zitten, horen we dat het een probleem met de airconditioning betreft. Mijn opluchting is groot want een airconditioningsprobleem is gelukkig niets gevaarlijks, toch? Wat maakt het immers voor de veiligheid uit of het iets kouder of warmer wordt? Een kniesoor die daar op let.

Mijn mening hierover wordt gelukkig pas enige tijd ná mijn veilige terugkomst ruw bijgesteld als ik lees over het vliegtuig dat door problemen met de airconditioning is verongelukt . Nu het op 12 km hoogte toch al gauw zo’n min 50 graden Celsius is, zijn passagiers en bemanningsleden bevroren.  Whoa! Ik ben met terugwerkende kracht ontsnapt aan een wisse bevriezingsdood.

© Pascale Bruinen

Ik ben heel benieuwd naar de ervaringen van jou als lezer van deze blog. Ook wel eens dit soort toestanden meegemaakt tijdens een van je reizen? Laat het me weten en laat een reactie achter!

Vliegangst (1)

Ik heb vliegangst. En met mij een op de drie passagiers. Ik heb in het vliegtuig gelukkig geen last van hoogtevrees of claustrofobie maar ik voel me niet prettig door het verlies aan controle. Ook ben ik bang voor een terroristische aanslag, kapingen en turbulentie. En natuurlijk heb ik last van de vrees der vrezen:  de angst om neer te storten. Maar deze indrukwekkende opsomming weerhoudt me er niet van om toch een paar keer per jaar opnieuw in te stappen.

In mijn geval begint de vliegangst al weken van te voren en dus ben ik tegen de tijd dat ik moet vertrekken totaal uitgeput door spanning en slaapgebrek en vraag ik me af waarom ik dit ook alweer zo nodig wil.  Oh ja, ik weet het weer, ik wil ontspannen op vakantie.

God mag weten wie ooit verzonnen heeft om de vertrekhal terminal te noemen. Nodeloos te zeggen dat dit woord bij mij hele andere associaties oproept dan het vrolijke en zorgeloze begin van een reis.

Bij de check-in bekijk ik een ieder die met “mijn” vliegtuig mee gaat met meer dan gemiddelde belangstelling. Verdachte types zijn er op een of andere manier altijd genoeg. Zo is er bijvoorbeeld het type “onverzorgde zwerver” bij wie ik me afvraag wat die in hemelsnaam in, pak hem beet, glamourous New York te zoeken heeft. Verder zijn er natuurlijk altijd genoeg mensen die de pech hebben te beschikken over dezelfde boeventronies als de nine eleven kapers. Nors kijkende, bebaarde types worden door mij in al hun doen en laten gevolgd. In mijn verwrongen gedachtenwereld stel ik me al voor dat ze straks hun gesmokkelde bomgordel op hun martelaarsbuik tot ontploffing brengen terwijl ze “Allah is groot” uitroepen.

Uit veiligheidsredenen worden je intelligente vragen gesteld over hoe je je koffers hebt ingepakt. Dat is prachtig, alleen is het grappige natuurlijk dat de gemiddelde terrorist niet echt genegen zal zijn om deze vragen naar waarheid te beantwoorden (“Ja ik heb de semtex inderdaad zelf ingepakt”).

Dan op naar de gate! Het lange, doelloze wachten daar is evenmin bevorderlijk voor mijn innerlijke rust. De eerste blik op het vliegtuig dat me naar de andere kant van de oceaan moet brengen, is altijd weer een uiterst spannende. Ziet het er luchtwaardig uit? Hoewel, ik moet toegeven dat ik daar zelf geen enkel verstand van heb en dus niet weet hoe dit aan de buitenkant te zien zou kunnen zijn. Hoeveel motoren heeft het? Meestal zijn het er “maar” twee, hetgeen mij een onbestemd gevoel geeft want ik had er liever vier gehad, je weet immers maar nooit. Less is in dit geval zeker niet more.

Als dan eindelijk het moment daar is dat de flight crew aan boord gaat, kijk ik met argusogen naar de gehele bemanning en naar de piloot in het bijzonder. Ik speur naar uiterlijke tekenen die erop kunnen wijzen dat hij slaapgebrek of misschien wel een alcohol- of drugsprobleem heeft.

Ronduit onheilspellend wordt het als er geboard moet worden. Met lood in mijn schoenen en een droge mond loop ik de slurf in, me afvragend of ik ooit weer vaste grond onder mijn voeten zal voelen. Zelfs de manisch vriendelijk glimlachende stewardessen en de soothing elevator music in het vliegtuig stellen me geenszins gerust. Het is allemaal nét iets overdone, hetgeen bij mij op zijn minst de suggestie wekt dat het kennelijk dringend noodzakelijk is om iedereen maar zo rustig mogelijk te houden.

Eenmaal binnen moet ik plaatsnemen in mijn halve vierkante meter ruimte. Daar zal ik urenlang doorbrengen op 11 kilometer hoogte om met een gemiddelde snelheid van zo’n slordige 1.000 km per uur over een eindeloze massa water naar het andere eind van de wereld getransporteerd te worden. Dan mag ik me alvast verheugen op het verplichte filmpje en het lezen van de veiligheidskaart (ben ik trouwens de enige die dat echt doet?) met daarin allerhande opwekkende worst case scenarios zoals daar zijn: de noodlanding met bijbehorende “crash-houding”; onverwacht drukverlies met daarbij het welgemeende advies om vervolgens gewoon “rustig door te ademen” (ja hoor) en een landing op het water (!), waarbij men het op de bijbehorende tekening doet voorkomen alsof je relaxt in een zwemparadijs de glijbaan afzoeft.

Ondertussen is dit allemaal natuurlijk slechts bedoeld om een vals gevoel van veiligheid te creëren, want het moge duidelijk zijn: in werkelijkheid is de overlevingskans nagenoeg nihil.  De aardige zwemvesten mét een lichtje om in de duisternis opgemerkt te kunnen worden ten spijt.

© Pascale Bruinen

Oh ik wil het toch zo graag weten. Wie van jullie leest – net als ik – wel de veiligheidskaart? Iedere keer opnieuw? Anyone? Meld je gerust via een reactie, you’re not alone!

Duistere sferen

Mijn puberzoon- en dochter hebben een eigenaardige eigenschap. Zij verkeren het liefst in zo duister mogelijke sferen.

Daar waar wij als verantwoordelijke ouders juist het liefst zo veel mogelijk daglicht binnen willen laten en vooral ook conform alle gezondheidsadviezen optimaal willen ventileren, maken en houden zij alles werkelijk potdicht. Ramen, deuren, gordijnen én (als het even kan) ook nog rolluiken.

Zo heeft mijn zoon een prachtige zolderkamer ter beschikking met maar liefst vier dakramen, voor veel geld net geïnstalleerd met de bedoeling de ruimte te doen baden in licht. Voor zijn nachtrust hebben we wel verduisteringsgordijnen aangebracht, alleen is het jammer dat hij die met name dicht doet op klaarlichte dag. En, om het nog gekker te maken, tegen de tijd dat hij naar bed gaat, doet hij ze net allemaal een beetje omhoog. Zodat hij vooral in de zomertijd veel te vroeg wakker wordt omdat het licht hem recht in zijn ogen schijnt. Logisch, toch?

Mijn dochter, die het doorgaans op werkelijk álle punten faliekant oneens is met haar broer, is hier ineens van een opmerkelijke eensgezindheid want ook zij heeft overdag om de haverklap haar gordijnen dicht.

Dit leidt in ons nederig stulpje geregeld tot blijspel-achtige toestanden. Zij trekken ze dicht, ik doe ze – zodra ze naar school zijn – weer open en wel he-le-maal. Inclusief wagenwijd opengemaakte ramen en deuren teneinde de toch ietwat muffe pubergeur uit hun kamers te doen verdwijnen.

Ze hebben sowieso iets tegen licht, lijkt het wel, omdat ze ook hun huiswerk (in ieder geval op de schaarse momenten dat ze daarmee bezig lijken te zijn) nooit maken aan hun bureau onder het licht van hun speciaal daartoe aangeschafte bureaulamp, maar gelegen op hun bed in het halfdonker.

Geïrriteerd door zoveel duisternis heb ik ze al vaak gevraagd naar het waarom, waarop mijn zoon niet verder komt als “In het donker is het veel chiller en bovendien is het míjn kamer”.  Mijn dochter antwoordt nogal cryptisch dat ze “niet tegen zoveel fel licht kan”. Mijn suggestie om dan ook maar binnenshuis een zonnebril op te zetten,, ging haar echter te ver.

Inmiddels is er een soort van wapenstilstand bereikt, licht en lucht worden toegelaten zodra ze de kamer uit zijn en voor de rest heerst er (relatieve) duisternis. En net als ik ervan overtuigd raak dat mijn kinderen (toch in ieder geval op dit gebied) misschien wel abnormaal zijn, vertrouwt mijn beste vriendin mij ineens toe dat ze niet goed wordt van het feit dat haar tweelingzoons van 17 altijd maar alle gordijnen en ramen dicht houden. Om tot mijn groot vermaak er meteen achteraan mede te delen dat ze alles wijd opengooit zodra ze hun kont gekeerd hebben.

Ik kan het niet helpen maar ik word gelijk overspoeld door een golf van intense opluchting. Gelukkig zijn ze niet de enigen die bij voorkeur in een vampierhol wonen en zijn ze – althans voor puberbegrippen – hartstikke normaal!

© Pascale Bruinen

Ouders aller pubers, verenig jullie! Doe ook je beklag over donkere kamers via deze blog en zo kunnen we misschien samen een actiegroep vormen om zo meer licht en lucht in de duisternis te krijgen!

Vakantieherinneringen (1)

Ik kom uit een gezin waar men, ook als ik nog heel klein ben, ieder jaar op vakantie gaat naar het buitenland. Als ik een half jaar ben, nemen mijn trotse ouders mij en mijn twee oudere zussen mee naar Zuid-Frankrijk, aan de Côte d’Azur. We slapen met zijn vijven in zo’n “eitje”, een piepkleine caravan die eigenlijk geen naam mag hebben. Door gebrek aan ruimte slaap ik in een reiswiegje op het gascomfort.

De toon is dan al gezet want sindsdien reis ik veel en graag. Ik herinner me de opgewonden nieuwsgierigheid voor ieder vertrek, de aparte sfeer als de auto wordt ingepakt voor weer een verre bestemming. Vliegen doen wij in die tijd niet, we zijn een echt auto/camping gezin.

Op een gegeven moment zijn mijn ouders in de gelukkige omstandigheid dat ze niet één- maar tweemaal per jaar op vakantie kunnen gaan. Als enige nog thuiswonende telg profiteer ik daar maximaal van, een feit dat mijn twee inmiddels al lang en breed getrouwde zussen bij tijd en wijle groen en geel doet zien van jaloezie.

Meestal gaan mijn ouders in de Paasvakantie naar Zuid-Spanje, Portugal of zelfs Griekenland. Met de auto. Het is in de tijd dat er nog geen portable dvd-spelers, gsm’s, i-pods of i-pads bestaan. Mijn vertier op de achterbank op trajecten van soms een dikke 2.500 kilometer bestaat uit een klein tellertje, een grijs eivormig voorwerp waarop zich aan de bovenkant een knopje bevindt dat je kunt indrukken. Bij elke druk op de knop verschuift het tellertje een nummer. Onderweg geef ik mezelf opdrachten, bijvoorbeeld vanaf nu tel ik alle rode auto’s die ons aan de overkant tegemoet rijden of het aantal vrachtwagens dat wij inhalen.

In die tijd is de airco nog niet uitgevonden. Aan het autoraampje waarop de zon onbarmhartig schijnt, hangt een oranje handdoek (het zijn per slot van rekening the seventies) die betere tijden gekend heeft en onsuccesvol dienst doet om de zon buiten te houden.

Maar op de een of andere manier vind ik nu – al terugkijkend – dat de ontberingen van een hete auto en de oersimpele spelletjes (ik zie ik zie wat jij niet ziet) het reizen in die tijd net dat beetje je ne sais quoi geven. Zelfs het moment dat de volbepakte auto met dito caravan het op een steile bergpas begeeft door een oververhitte motor en wij genoodzaakt zijn om bij 30 graden Celsius de verwarming in de auto aan te zetten (!), lijkt in retrospect nog een zoete herinnering.

Grote vraag blijft of vakanties toen echt leuker waren dan nu of dat met het verstrijken van de tijd alleen nog maar de beste herinneringen overblijven. Waarschijnlijk heeft het ook met ouder worden te maken. Terugkijken als volwassene transporteert je immers weer voor even naar een fijne jeugd die nooit meer terugkomt. Dat zorgt er vanzelf voor dat alles uit die tijd door een roze bril wordt bekeken.

Ik hoop dat de nu bestaande welvaart ondanks de crisis uiteindelijk ook voor de generatie van mijn kinderen (en die erna) behouden mag blijven. Zodat ze ook de gelegenheid krijgen om hun eigen mooie vakantieherinneringen te kweken, waarop ze later hopelijk met een even goed gevoel als ik kunnen terugkijken. Het is ze gegund.

© Pascale Bruinen

Wil je ook je leukste of ontroerendste vakantieherinneringen delen? Laat dan een reactie achter op deze column.

Tv-polygamist

Ik biecht het meteen op. Ik heb een liefdesverhouding met verschillende televisieprogramma’s.

Echte trouwe liefde is er tussen mij en het acht uur journaal én Louis Theroux, nieuwsprogramma’s en onthullende documentaires. Ik ben opgegroeid in een gezin waar steevast naar alle actualiteitenprogramma’s werd gekeken. Achter het nieuws, Brandpunt, Hier & Nu, Tros Aktua. Als een spons absorbeerde ik alles van nieuws dat uit het magische kastje tot mij kwam, als ware het een soort van evangelie. Het is nooit meer over gegaan.

In vroeger tijden heb ik een kortdurende maar hevige kalverliefde voor de serie Floris. Of is het toch meer voor Rutger Hauer? Wat later heb ik flings  met Pippi Langkous, Black Beauty en het überspannende Q&Q.  De hand van die dooie die uit dat bladerdek omhoog steekt, heeft zich nog járen gemanifesteerd in menige nachtmerrie. Daarna komen LA Law en Ally Macbeal. Ik studeer rechten, vandaar. Vervolgens word ik verliefd ik op ER en Friends. Maar voor een polygame tv-kijker is dat natuurlijk geen probleem.

In een nieuwe periode vind ik het geluk bij Sex and the City, gevolgd door CSI. Eerst de oorspronkelijke Las Vegas-versie en daarna met name CSI Miami. De overduidelijke gele filter die gebruikt wordt voor al het camerawerk in laatstgenoemde serie maakt dat ieder shot altijd zonnig en gezellig uitziet, niettegenstaande de ene gruwelijke lijkvinding na de andere. Ik verheug me altijd het meest op het moment dat de sexy en immer in designkleding gestoken lijkschouwster ter plaatse komt en met open decolleté boven de onfortuinlijke dode hangt, onderwijl diens met bloed besmeurde haren teder strelend. Fantastisch! Veel verder van de werkelijkheid van het werk van de doorsnee patholoog-anatoom kun je immers niet komen. Het blijft smullen geblazen.

Ook voel ik me als een magneet aangetrokken tot de uitzending waarin de eerste zwarte president van de Verenigde Staten wordt beëdigd. Ik moet en zal er live getuige van zijn. Om er maar geen minuut van te hoeven missen, vertrek ik die dag zelfs eerder van het werk zodat ik de hele ceremonie kan zien. Zo word ik zelf ook een klein beetje deel van deze historische gebeurtenis.

Met de complete serie “Life” van de BBC is het liefde op het eerste gezicht.  Onwaarschijnlijk mooie beelden van dieren waarvan ik het bestaan niet eens vermoed. Ontzagwekkende natuur waardoor je je pijnlijk bewust wordt van je menselijke nietigheid. Het camerawerk in slow motion is van ongeëvenaarde schoonheid. Puur genot. Al is het wel jammer dat de waardige opvolger, Frozen Earth, dit idyllische plaatje van ongerepte natuur een ietsie pietsie verstoord heeft. In plaats van beelden van de geboorte van twee ijsbeerjongen in barre omstandigheden op de Noordpool te filmen, hebben ze gemakshalve het filmpje van Ouwehands Dierenpark gebruikt en dit op slinkse en vernuftige wijze tussen de rest van de beelden gemonteerd.  Waarna mijn liefde toch wel enigszins bekoeld is omdat ik me nu telkens blijf afvragen hoe authentiek de rest nog wel is.

Maar ik kijk niet alleen dit soort politiek correcte programma’s. Niks menselijks is mij vreemd en het vlees is zwak, dus ik beken grif schuld aan een al jaren durende verslaving aan Desperate Housewives en Oprah. Nu laatstgenoemde is gestopt, is het afkicken geblazen met The Dr. Oz Show. En zeer recent ben ik gevallen voor 24 Kitchen en Panam. 

Kortom, mijn polygame tv-inborst kan zich blijven uitleven. Dus switch ik naar hartelust en zonder enige gêne tussen mijn diverse lovers, al naar gelang mijn humeur. Ze verrijken mijn leven. De een is een fantastische leermeester. De ander brengt gevaarlijke, mooie of verre oorden op comfortabele wijze binnen handbereik. Een derde entertaint en ontroert me of maakt me aan het lachen.

Ik hou onvoorwaardelijk van ze allemaal. En iedereen mag het weten.

© Pascale Bruinen

En wat zijn jouw favoriete programma’s op tv? Deel je beeldbuis/flatscreen geheimen met ons en reageer op deze column!

Jeugdtrauma

We schrijven november 2011. Onze Vize Weltmeister heeft met 3-0 verloren van aartsrivaal Duitsland. Een vriendschappelijk partijtje, dat wel, maar toch. Wat doet dat met me? Niet heel veel meer, moet ik bekennen. Ik kan het nu beter relativeren.

Dat is vroeger wel anders. Ik ben gek van voetbal, met dank aan mijn vader. Bij gebrek aan een zoon hoopt hij dat een van zijn dochters het heilige vuur voelt. Pas bij de derde heeft hij prijs. Ik ga mee naar het stadion voor het voetbal en niet voor snoep van het “rondloopmannetje”, zoals mijn zussen.

Het hele WK 1974 heb ik ondanks mijn jeugdige leeftijd intens beleefd. Het Nederlands elftal zit natuurlijk in de zwaarste poule. West-Duitsland uiteraard in de zwakste. Mijn grote favoriet is Johan Neeskens, een stoere bikkel die niet kapot te krijgen is. Moet je nu eens om komen met die verwende, overbetaalde snotapen die voor het minste of geringste uitvallen. Of soms niet eens willen invallen.

Oranje knalt zich met het ene totaalvoetbal-hoogstandje na het andere de sportgeschiedenis én de finale in. Waar West-Duitsland wacht, dat de weg naar München strompelend heeft afgelegd maar er toch is gekomen dankzij typisch Duits doelpunt-in-blessuretijd-geluk en thuisfluitersvoordeel.

De finale op 7 juli 1974 zie ik met mijn ouders in een Zwitsers restaurantje in Spanje, nota bene temidden van allemaal Duitsers. Uitgerekend mijn idool mag al na welgeteld twee (!) minuten aanleggen voor een strafschop, die ook nog overgenomen moet worden. Maar hij zit en ondanks dat we zwaar in de minderheid zijn, durven we toch te juichen, overtuigd als we zijn dat Die Mannschaft – met al die provocerende, oerlelijke Neanderthalers – helemaal opgerold zal worden.

De rest is geschiedenis. Ik ben ontroostbaar en heb de 1300 kilometer lange rit naar huis alleen maar gehuild over zoveel onrecht. En mijn ouders én mezelf vanuit Spanje, door Frankrijk via België tot in Nederland gekweld met één en dezelfde, eindeloos herhaalde, vraag.

“Kunnen ze die finale niet overspelen?”

© Pascale Bruinen

Tja, na deze zeer pijnlijke foto is aan jullie het woord. Durven jullie nog te grasduinen in die ver weg gestopte herinnering? Of heb je het misschien helemaal verdrongen? Laat het ons weten op deze blog!

Tijd

Herken je dat, dat het lijkt alsof de dagen steeds korter worden? En dan bedoel ik niet dat het herfst wordt, maar dat de dag veel minder dan 24 uren lijkt te hebben? Dat uren eerder minuten lijken? Dat je denkt dat iets misschien een of twee jaar geleden is maar dan blijkt dat het in werkelijkheid veel verder achter je ligt?

Filosoferend over het waarom ben ik er na de nodige overpeinzingen uit. Volgens mij ligt het aan de leeftijd. Als tiener lijkt de tijd zich soms wel voort te slepen. Reikhalzend wordt lang van te voren uitgekeken naar feesten als Sinterklaas, Kerstmis en Carnaval. Tijd in overvloed om voorpret te hebben. Nu overkomt het me.

De meeste mensen hebben vanaf midden dertig alle mijlpalen in hun leven gehad: eerste echte liefde, eerste keer seks, studeren en op kamers gaan, eerste betaalde baan, die allereerste promotie, een eigen huis kopen, gaan samenwonen of trouwen; kinderen krijgen (en optioneel: scheiden).

Tegen de tijd dat je een jaar of veertig bent heb je dit allemaal al achter de rug. En dan is het eigenlijk alleen nog maar meer van hetzelfde. Je raakt in een bepaalde routine of misschien zelfs wel sleur.  Het is op dat moment dat de tijd wel op hol lijkt te slaan. Het is een beetje vergelijkbaar met twee weken vakantie. De eerste dagen is alles nog nieuw en gaat de tijd lekker langzaam, de tweede week is alles meer vertrouwd en vliegen de laatste dagen voorbij.

De oplossing voor dit probleem is simpel: zorg zelf gewoon voor nieuwe mijlpalen. Maak op je 45e nog snel een liefdesbaby met je twintig jaar jongere minnaar. Ga vulkaan boarden, treinsurfen, limbo skaten of, zoals de Aussies doen, bungeejumpen boven water met vraatzuchtige krokodillen. Verandering doet je goed en vertraagt de tijd.

Gooi het roer dus gerust nog eens om en probeer wat nieuws. Eender wat, als het je maar uitdaagt. Stilstand is achteruitgang. Beter een poging gewaagd en mislukt dan moeten leven met eeuwige spijt dat je niet in het diepe bent gesprongen. Dus spring erin, desnoods met zwembandjes aan, en creëer die nieuwe mijlpaal. En zet en passant de tijd even stil.

© Pascale Bruinen

En wat doe jij om die gestaag doortikkende klok wat af te remmen? Verklap hier jouw geheim en inspireer daarmee anderen om hetzelfde te doen!

Shopping 2.0

Mijn zus ademt scherp in en slaakt een kreet. Hoofden draaien gealarmeerd in haar richting. Mensen stoppen abrupt hun bezigheden. “Oooohhhhh”, gilt ze, niet gehinderd door starende blikken en openvallende monden, “moet je dít zien!”. Ze rukt het kledingstuk zo wild uit het rek dat de hangers door de lucht vliegen. Met een ruk draai ik me om. Over de hoofden van het winkelend publiek ontwaar ik De Perfecte Blouse.

Ik stoot een geluid uit. Als van een vogel die op een lokroep van een soortgenoot reageert. Begeerte? Instinct? Ik kan me nog net beheersen om niet iedereen die tussen mij en De Perfecte Blouse komt, aan de kant te duwen. Ik baan me verrukt en met versnelde pas een weg door de mensenmassa.

“Aahh, wat scháttig, precies de goede kleur. Is het wel mijn maat?” Koortsachtig gaan we nu allebei tegelijk door de rekken heen. Kling-klang-klabaatsj doen de hangers tegen de stang als ze op niet bepaald zachtzinnige wijze door ons tweeën uit elkaar gerukt worden om het label beter te kunnen zien.

Welkom bij shopping 2.0. Wie ons gezamenlijk in actie ziet in een kleding- of schoenenzaak zal geneigd zijn om spoorslags 112 te bellen. Of te denken dat we rijp zijn om afgevoerd te worden in een dwangbuis. Wij zouden het voor elkaar krijgen om zelfs op het moment dat we in een dwangbuis de ambulance in zouden worden geschoven nog luidkeels te klagen over de lelijke harde stof en nikszeggende kleur van het tuigje.

Zelfs toepassing van de roemruchte Zweedse band zou bij ons niet helpen, vrees ik. Mijn zus kan, net als ik, nogal druk en enthousiast worden bij het aanschouwen van zoveel mode-moois. Een combinatie van ons tweeën versterkt deze karaktertrekken tot in het kwadraat. Bij het zien van de ultieme laarzen of dat kekke jurkje gaan we dan ook gedrag vertonen dat nog het meest overeenkomt met een ritalinloze ADHD-er on speed. En net als bij de schaal van Richter is de reactie op ieder volgend übercool kledingstuk exponentieel heviger.

Bij onze shoppingtrips ontzien we niks en niemand. Ook onszelf niet. Tijdens de queeste naar the holy must have item van het seizoen razen we als tornado’s van H&M naar Zara, van Esprit naar Mexx, van V&D naar Bijenkorf.

Je zou het misschien niet zeggen maar we weten wel degelijk precies wat we willen. Met de ogen van een getrainde havik scannen we in no time alle rekken. De kledingstukken worden vakkundig ontleed. Juiste kleur? Goede maat? Redelijke prijs? Correcte pasvorm? Bij vier keer ja spoeden we ons naar de dichtstbijzijnde kassa.

Een enkele keer stellen we ons, met de creditcard al in de hand, de retorische vraag of we het eigenlijk wel nodig hebben. Per slot van rekening moeten we soms de schijn van enige schuldbewustheid ophouden. Gelukkig hoeft die vraag uit de aard van het beestje niet beantwoord te worden. Bovendien is het crisis en moet het geld dus net rollen, houden we ons voor. Dat is beter voor iedereen. Niet in de laatste plaats voor onszelf. En dus halen we onze plastic fantastic met een gelukzalige glimlach geroutineerd door de gleuf.

Money makes the world go round.

Toch?

© Pascale Bruinen

Ben reuze benieuwd naar jullie “shop till you drop” avonturen….


Kamikaze piloten

Nu het nieuwe jaar net begonnen is heb ik wel een idee voor enkele goede voornemens voor, pak hem beet, ruim drie kwart van fietsend Nederland. Doe je licht aan, fiets in de goede rijrichting en steek en passant ook nog eens je hand uit als je afslaat.

Dit lijkt natuurlijk een enorme open deur intrappen maar als je de fietsende medemens op de keper beschouwt zie je al snel dat het geen overbodige luxe is. Ik zou ze de kost niet willen geven, de fietsers – jong én oud – die in het pikkedonker (meestal ook nog dito gekleed) tegen het verkeer in komen aansuizen als waren ze kamikaze piloten. Hierdoor schrik je je kapot omdat je er niet op bedacht bent en ze dus pas op het allerlaatste moment opmerkt.

Dat is niet alleen vervelend en gevaarlijk voor andere fietsers of voor voetgangers, maar vooral voor automobilisten. Hun snelheid is immers een veelvoud van die van de fietser, zodat er soms slechts een (fractie van een) seconde verschil zit tussen leven en dood. Het zou een goed idee zijn om  fietsers vanuit het perspectief van de automobilist te laten zien hoe onzichtbaar ze zijn in het donker. Een effect dat nog versterkt wordt bij regenweer.

Ik slaag er maar niet in te doorgronden wáárom iemand in de duisternis niet gezien wil worden. Dit in schril contrast met ondergetekende. In een toonbeeld van keurigheid ga ik in het donker niet op pad zonder een in werking zijnd voor- én achterlicht, reflecterende cirkels in de wielen en, last but not least, reflecterende banden om mijn arm en rugzak. Ik wil namelijk wél erg graag heelhuids thuis komen, maar het lijkt alsof ik de laatste der Mohikanen ben.

Dus, fietsend Nederland, verlos me uit mijn lijden als uitstervende soort en doe met mij mee. En breng, samen met mij, in 2012 massaal licht in de duisternis.

© Pascale Bruinen

Misschien een goed voornemen voor 2012?

Bore out

Tijdens een verplichte periode van fysieke rust door een onwillige, net geopereerde, knie denk ik eerst nog: nu kan ik eindelijk eens een boek uitlezen, mijn Spaans ophalen en lekker iedere dag Oprah kijken. Dit doe ik ook braaf. Wel drie héle dagen lang. Daarna verveel ik me al gek en zie ik de muren op me afkomen.

Van de niksigheid van een bestaan dat gedomineerd wordt door middag-tv en het boeken moeten lezen word ik geen gelukkiger mens. En het wordt er niet beter op nu ik vanaf mijn onvrijwillige positie op de bank al weken uitkijk op een satanisch glitterende kerstboom. In mijn verwrongen geest staart deze me provocerend aan met zijn tientallen flonkerende lichtjes. Al kan dit verschijnsel ook te maken hebben met een flinke portie pijnstiller.

Ik voel een bijna onbedwingbare neiging opkomen om met een van mijn krukken alle ballen één voor één uit dat grijnzende monster te slaan. Alleen de gedachte al bezorgt me een nogal verontrustend gevoel van bevrediging. Eerst lach ik het vermoeden van een beginnende decompensatie nog zenuwachtig weg. Nu begin ik echt aan mijn geestestoestand te twijfelen.

Maar net als ik denk dat ik gek word, ontdek ik dat voor mijn probleem gewoon een uitdrukking bestaat. Bore out heet het in goed Nederlands. Het is – hoe origineel – een variant op burn out.

Waar bij een burn out de stress en uitputting het gevolg zijn van een lange periode van te veel doen, is het bij bore out net de consequentie van langere tijd te weinig doen of te weinig geestelijke en/of fysieke uitdagingen. Het lijkt dan of het lichaam en de geest stilstaan. Je ontwikkelt een gevoel van eindeloze afgestomptheid en nutteloosheid. Je gaat dagelijks in een neerwaartse spiraal richting afvoerputje. De broodnodige prikkels die je anders ervaart blijven uit.

De bar slecht nagesynchroniseerde Tellsell-reclames werken helaas niet op de positiefste manier op mijn hersenen. Bij het zien van de zoveelste herhaling van die manisch glimlachende vrouw met haar vormeloze lelijker-dan-lelijke stretch-bh ben ik dan ook klaar om een baksteen door mijn tv te smijten. Maar dan is – praise the lord! – het moment aangebroken dat ik ein-de-lijk meer actieradius krijg dan strompelend van de bank naar het toilet en terug.

Als ik het gekund had, had ik hiervoor zelfs op mijn blote knieën God en/of mijn orthopedisch chirurg bedankt.

Volgens bepaalde exemplaren van laatstgenoemde beroepsgroep is daar immers niet eens zo gek veel verschil tussen.

© Pascale Bruinen

Zijn er onder mijn lezers nog meer onfortuinlijke mensen die noodgedwongen een tijdje thuis hebben moeten zitten en dit herkennen? Laat dan hier een reactie achter.

Samen op vakantie, ja gezellig?!

Ik hoor geregeld van vrienden en kennissen dat het samen-met-een-bevriend-koppel-gezellig-op-vakantie-gaan-gevoel in de praktijk nogal kan tegenvallen. Denk je elkaar van tevoren goed te kennen, think again want bepaalde karaktertrekjes lijken zienderogen te groeien in de Spaanse of Italiaanse zon.

Zo zijn er mensen die onder een gezellige vakantie verstaan: koste wat het koste alles, maar dan bedoel ik ook álles, samen doen met het andere koppel. Het liefst in een staat van manische opgewektheid. Ze zijn toch immers niet voor niks samen op vakantie gegaan?

Zorg dat je op je hoede bent voor deze types, die als ze in de “wij” vorm spreken (en dat doen ze voortdurend), automatisch iedereen bedoelen (ja, jij zelf dus ook). Enige tegenspraak is geen optie. De hele dagindeling is al voor je gemaak. Hoezo “vrijheid blijheid” op vakantie?

Dan zijn er de koppels waarvan de relatie kennelijk niet zo goed loopt als men van te voren had gedacht. Helaas worden de haarscheurtjes in de relatie onder invloed van de vakantiestress al gauw zo’n grote scheuren dat je er alleen nog maar als professioneel polsstokspringer overheen kunt komen.

En het fijne is dat je dit als reisgenoot allemaal van zéér nabij mag meemaken, of je nu wilt of niet. Privacy is namelijk doorgaans ver te zoeken op de gemiddelde camping of in het doorsnee vakantie-appartementje. in het eerste geval zit er pakweg slechts één meter tussen jouw flinterdun tentdoek en het hunne, in het tweede lijken de letterlijk met de Franse slag in elkaar geflanste muurtjes wel van peperkoek.

Je kunt dus alles letterlijk horen. En geloof me, daar zit je niet op te wachten. Of je hebt last van een plaatsvervangend gevoel van schaamte, óf je krijgt een “thank you for sharing that with us” maar-niet-heus-gevoel. En je moet nog tien dagen.

Een hilarisch voorbeeld doet zich jaren geleden voor als wij met een bevriend koppel samen een vakantievilla hebben gehuurd in Spanj. Als we na een gezellige lange zomeravond ons bed opzoeken, worden wij midden in de nacht plotseling ruw uit onze slaap gehaald. “Krik-krak-krik-krak-krik”. Mijn man en ik kijken elkaar aan. “Oh,  moet je horen hoe ze hiernaast tekeer gaan. Wat genant, zo dadelijk gaan ze nog door het bed!” Het geluid lijkt inderdaad nog het meest op een flink op en neer verende matras met een niet al te stabiele ondergrond.

Omdat het geluid wel erg lang aanhoudt, besluit ik van de gelegenheid gebruik te maken naar het toilet te gaan. Ik ben immers toch wakker. Op de gang krijg ik een onbedaarlijke lachbui. Want wat blijkt? Niks wilde vrijpartij!

De beweerdelijke seksgoden slapen de slaap der onschuldigen terwijl de houten deur van hun kamer op en neer klappert in de wind.

© Pascale Bruinen

En welke positieve of negatieve reiservaringen heb jij die je kwijt wilt? Laat het ons hier weten, we zijn benieuwd!

Pubers (2)

Het puberdom blijft immer inspirerend materiaal om dankbaar uit te putten voor het schrijven van o-zo-herkenbare columns.

Na ommekomst van een negen weken lange zomervakantie is de school weer begonnen. En dat wordt tijd ook. Zelfs mijn zoon vindt dat kennelijk. Want hij verrast mij aan tafel door pardoes, bijna letterlijk tussen de soep en de aardappels door, mede te delen dat hij “wel weer zin heeft om nieuwe dingen te leren” (let daarbij vooral op het woordje “weer”, dat volledig onterecht impliceert dat hij eerder ook al zin daarin had). Ik word acuut bevangen door de drang om hem ter plekke te omhelzen voor zoveel enthousiasme maar weet me nog net in te houden. Ik kondig aan dat de vlag uit moet, hij ziet het eindelijk in. Hallelujah!

Maar dat is natuurlijk een ontboezeming ingegeven door weken van relatieve ledigheid. Want nu de school is gestart, hoor ik hem niet meer over de nieuwe dingen die hij leert. Integendeel.

Gelukkig werken mijn beide pubers ook naast school. Het is begonnen als vakantiewerk maar ze mogen ook na de vakantie blijven. En dat werken in de vakantie is een echt godsgeschenk gebleken. Met het zogenaamde zomerweer van 2011 zouden ze zich doodverveeld hebben als ze geen werk hadden gehad. Om nog maar te zwijgen over het geld dat ze hebben verdiend met al hun gezwoeg in de supermarkt.

Het is aardig om te zien hoe verschillend ze met de zuurverdiende centen omspringen. Zo brandt het geld bij zoonlief zowat meteen de portemonnee uit, terwijl mijn dochter wikt en weegt alvorens iets met zorg uit te kiezen.

Als gevolg van de (digitale) kooplust van zoonlief komt tegenwoordig wel zéér geregeld de koeriersdienst aan de deur met diverse pakjes. Nu zijn we niet altijd thuis en dan hebben we gelukkig een lieve en behulpzame buurvrouw die ze voor ons aanneemt.

Zo heeft hij inmiddels zijn hele kamer vol staan met allerhande coole apparaten waarvan ik niet eens de functie kan doorgronden. Het heeft wel allemaal met het maken van chille beats van doen.  Het is een ware wirwar van kabels, stekkers, verlengsnoeren, cd’s, lp’s, microfoons, platenspelers, boxen en mixpanelen. Mijn suggestie om in deze chaos wat orde te scheppen door eindelijk eens zijn speciaal daarvoor aangeschafte lades en kasten te gaan gebruiken wordt weggehoond. Hij legt uit dat hij het niet kan opruimen want alles moet voortdurend gebruikt worden.

Datzelfde adagium geldt ook voor zijn kleren, die met de regelmaat van de klok overal opduiken behalve in de daarvoor bestemde kledingkast. Zo vind ik t-shirts en joggingbroek over de trapreling, sokken in schoenen midden in de kamer en de kleren gedragen in een hele week verfrommeld op een stoel. Alles met het idee dat hij die toch op enig moment weer aandoet. Ook zijn kamer eenmaal per week opruimen en poetsen vindt hij als rechtgeaarde man grote onzin omdat toch “alles weer vies wordt”. Laten we het er op houden dat zijn vuildrempel beduidend hoger is dan de mijne.

Het lijkt wel alsof de kortsluiting die (hopelijk tijdelijk) plaatsvindt in de puberhersenen er voor zorgt dat ze alles maar half doen. Als er pannen moeten worden afgewassen zijn die maar half schoon. Degene die moet drogen laat overal nog water achter. De wc-rol wordt leeggetrokken tot het voorlaatste (gescheurde) velletje maar een nieuwe ophangen, ho maar. Melkpakken en flessen frisdrank worden opgedronken tot er nog maar een paar druppels resten en dan schielijks weer in de ijskast terug gezet, totdat een ander gezinslid dit luid verontwaardigd opmerkt. Alles liever dan dat ze zelf een nieuw pak of andere fles moeten gaan halen.

Zo stapelen de kleine ergernisjes zich op dagelijkse basis op. Maar desondanks zijn en blijven het schatten op weg naar volwassenheid. En op die weg gaan ze, soms irritant maar vaak aandoenlijk, voort.

Met vallen en opstaan.

© Pascale Bruinen

Hier ligt je kans om je ongetwijfeld super-herkenbare puberervaringen met ons te delen. Als je het kwijt wilt of moet, reageer dan!

Pubers (1)

Of je haat ze of je houdt van ze, een tussenweg lijkt niet mogelijk. Je kunt immers onmogelijk onverschillig staan tegenover dit menstype. In het boek van David Bainbridge, van huis uit dierenarts, worden ze zelfs een “bijzondere diersoort” genoemd. Hij vindt de puberteit een “positieve en begrijpelijke ervaring” en komt daartoe na een beschouwing vanuit de “ontwikkelingsbiologie, de paleoantropologie, de neurologie, de fysiologie, de psychologie, de therapie en de politiek”(!) Zijn uiteindelijke conclusie: “De puber is geen plaag, maar een hoogtepunt van natuurlijk vernuft”.

Mag ik, als praktizerend moeder van twee hevig puberende “apen” (als je dan toch een diersoort moet kieze; ze zijn namelijk even lief en aandoenlijk maar ook ondeugend, koppig en eigengereid), daarover met de geachte schrijver enigszins van mening verschillen? Ik meen namelijk dat ik, als ervaringsdeskundige die inmiddels al jaren de geheimen van het puberdom met gevaar voor eigen welzijn en geestelijke gezondheid probeert te ontrafelen, enig recht van spreken heb in deze heikele kwestie.

Pubers zijn namelijk wel degelijk soms een plaag, althans in ieder geval de twee exemplaren die bij mij thuis rondlopen. Vooropgesteld: ik hou werkelijk zielsveel en geheel onvoorwaardelijk van ze allebei, zou ze nooit meer willen en kunnen missen en heb (vrijwel) alles voor ze over, maar dat betekent nog niet dat ik hun gedrag altijd zo fijn vind. En dat is dan nog een gigantisch understatement. Ik erger me met de regelmaat van de klok aan hun gedragingen of, beter gezegd, hun nalaten. Ze laten na zo goed mogelijk te leren (de een wat meer dan de ander), afspraken na te komen, hun rotzooi achter zich op te ruimen (de ander wat meer dan de een), op tijd op te staan (allebei even erg) en enige interesse te hebben in actualiteiten, cultuur, natuur en in hun opvoeders (allebei in het kwadraat).

Ze lijken te leven in een wereld die (in volgorde van belangrijkheid) bestaat uit: 1. Zichzelf 2. Zichzelf 3. Zichzelf 4. Medepubers (van het andere geslacht). 5.Computer/gsm.

Hou mij ten goede, het zou ook zomaar kunnen dat nummer 4 en 5 omgeruild zouden moeten worden danwel gezamenlijk een 4e plek innemen.

De consequenties van deze volgorde leveren een medemens op die weliswaar onder één dak leeft met zijn of haar opvoeder(s), maar die alleen maar naar beneden komt om gespijsd en gelaafd te worden. ’s Ochtends wordt al standaard de vraag gesteld wat we ’s avonds eten. En eten kunnen ze.

Net als “Rupsje Nooitgenoeg” eten ze giga-hoeveelheden in recordtijd. Als boodschappen gedaan zijn en de ((bescheiden) snoepdoos net gevuld is, lijkt het vijf minuten later alsof er een Bijbelse sprinkhanenplaag overheen is gegaan. Alleen de wikkels en papiertjes zijn de overgebleven stille getuigen van het schaamteloze gesnaai van mijn pubers.

Maar zelfs eten is een noodzakelijke maar daarom niet minder ergerlijke onderbreking van hun vrije tijd. Yep, mijn kinderen vinden dat ze primair recht hebben op vrije tijd en alles wat daaraan afbreuk doet is op zijn zachtst gezegd uitermate hinderlijk. En dat plaatst mij met stip op een zeer hoge notering in de lijst van hinderlijkheden.

Toch is het mijn taak om ze te begeleiden en te helpen om zelfstandige, verantwoordelijke en verstandige jong-volwassen mensen te worden. Maar dat neemt niet weg dat ik, als ze om 8.00 u met de fiets naar school zijn vertrokken, soms het gevoel heb dat ik al een hele dag achter de rug heb. En dan moet mijn werkdag nog beginnen.

De discussies over wel/niet het regenpak aandoen op de fiets en het meenemen van twee stuks fruit naar school zijn allang verstomd. Na ettelijke twisten over nut en noodzaak van beide heb ik het onderspit gedolven en laat ze nu gewoon natregenen. Fruit gooi ik er via smoothies in, dat telt ook.

Als ik het ergens in de brugklas waag voor te stellen dat ze hun brood in het onverwoestbare Tupperware trommeltje kunnen blijven meenemen, word ik meewarig aangekeken. Nee, dat kan écht niet, het moet en zal in zilverfolie ingepakt worden. Ze kijken me recht aan als ze tegen me zeggen: “Tupperware? Dat is meer iets….” (betekenisvolle stilte waarin ik van kop tot teen opgenomen word), “iets voor jou!”. Een goed verstaander begrijpt meteen dat dit de pubervertaling is van: “dat is meer iets voor ouden van dagen”. Ok, ik snap het.

Het is dan ook met een zucht van verlichting dat ik ’s morgens de deur achter beiden dichttrek en de broodnodige ontspanning op mijn werk mag gaan opzoeken. En raad eens waarin ik mijn lunch meeneem? Juist ja. In het verstoten Tupperwaredoosje.

© Pascale Bruinen

Zijn jullie ook ouders van dit (tijdelijk) egocentrische en permanent hongerige menstype? Dan vind je hier de plek om daar ongestraft over te kunnen klagen of misschien wel net de loftrompet over af te steken!