Afspraken maken op zijn pubers

Sinds enige tijd is bij ons in huis chaos troef. Er valt namelijk geen peil te trekken op wat er nou precies door mijn twee pubers wel of niet is afgesproken en met wie en wanneer. Dat maakt het nogal lastig om huishoudelijke aangelegenheden te plannen. Met name erachter komen wie ’s avonds mee zal/zullen eten is de laatste tijd een schier ondoenlijke klus.

Vorige week spande de kroon. Rond een uur of 16.00 ’s middags deelt mijn dochter ineens mee dat een vriendin zal komen meeëten. Prima, gezellig, maar dan toch nog maar even snel naar de winkel om een extra portie vlees te halen. Ik ben nog niet terug of ze komt mij vertellen dat de vriendin toch niet komt. Zij eet zelf wel gewoon hier.

Niks aan de hand, dat ene extra stuk vlees gaat toch wel op, denk ik terwijl ik mij achter het fornuis posteer. Intussen krijg ik een sms-je van zoonlief met daarin welgeteld vier woorden: “Eet bij opa oma”. Nou, dat schiet lekker op want de vijf flinke stukken vlees liggen al te sudderen in de pan.

Plotseling duikt dochter op in de keuken en kondigt doodleuk aan dat ze net afgesproken heeft om bij die vriendin te gaan eten. Omdat ze aan mijn gezicht ziet dat ik inmiddels niet meer in al te beste stemming ben, verdwijnt ze naar boven voordat ik mijn mond kan opentrekken.

“Mooie boel is dat”, mopper ik verongelijkt, “nu moeten we zeker met zijn tweeën die vijf stukken vlees gaan verorberen?” Terwijl ik nu niet alleen uitwendig maar ook inwendig kook, komt H. thuis. “We eten vanavond met zijn tweeën, nadat we eerst respectievelijk met zijn vijven, vieren en drieën zouden hebben gedineerd”, deel ik hem cryptisch mee.

Net als we willen gaan eten komt dochter binnen en gaat, alsof het de meest vanzelfsprekende zaak van de wereld is, aan de (voor haar niet gedekte) tafel zitten. H. en ik kijken haar aan alsof we water zien branden. “Je zou toch bij die vriendin eten”? “Oh, dat. Dat gaat niet door. Ik eet gewoon mee”.

Murw geslagen door deze zoveelste wijziging in de plannen weet ik niks beters te doen dan op de automatische piloot over te schakelen en haar het eten voor te schotelen. “Waarom heb ik zoveel vlees op mijn bord? Dat krijg ik echt niet op, hoor!!” roept ze, niet gehinderd door ook maar enig inlevingsvermogen. Op dat moment moet ik mijn uiterste best doen om het bord met sudderlapjes niet in de vuilnisbak te kieperen.

Voor nu laat ik het maar bij het zo kalm mogelijk uitgesproken antwoord dat ze het mag laten liggen. En ondertussen hoop ik voor de zoveelste keer dat het einde van de (tijdelijke?) kortsluiting in de hersenhelften van mijn pubers nabij is.

In ieders belang.

© Pascale Bruinen

Zijn jullie ook in de gelukkige omstandigheid pubers in huis te hebben die van het een op het andere moment weer iets geheel anders gaan doen dan net was afgesproken? Ik heb namelijk zo’n donkerbruin vermoeden dat dit voor velen van jullie heel herkenbaar is. Troost ons met jouw verhalen!

Het recht om fouten te maken (3)

Iedere rechtgeaarde ouder wil het beste voor zijn kinderen. Ik ben daarop geen uitzondering. Hoe je daaraan invulling geeft, is afhankelijk van je eigen referentiekader. Dat wordt op zijn beurt bepaald door hoe je zelf bent opgevoed, je normen en waarden, omgevingsfactoren en wat al niet meer.

Toen mijn pubers hun middelbare schooltijd heel anders bleken in te vullen dan hoe ik dat vroeger had gedaan, was ik in eerste instantie in shock. Zij vonden leren namelijk niet hun eerste prioriteit terwijl dat voor mij altijd vanzelfsprekend was geweest. Toen dit echt tot me doordrong, deed ik waar ik van nature goed in ben: ik ging in de oplosstand.

Ik bood ze mijn hulp, tijd en een luisterend oor aan. Gaf (vooral ongevraagd) tips en adviezen over het maken van schema’s voor proefwerkweken zodat ze tijdig alle stof konden verwerken. Drukte ze op het hart dat ze altijd met mij konden sparren als ze ergens niet uitkwamen (behalve met de B-vakken want dan zou ik ze van de regen in de drup helpen). En ik controleerde met meer ijver als de gemiddelde parkeerwachter of ze hun huiswerk wel maakten, opdrachten op tijd inleverden en voldoende voorbereid naar hun proefwerken gingen. Of liever gezegd: ik probeerde het maar dat was al snel een mission impossible.

In het begin praatte ik vooral tegen ze totdat ze allebei glazig uit hun ogen keken (mental note: inmiddels weet ik dat dit bij pubers gelijk staat aan pedagogische harakiri). Ik denk achteraf dat ik tijdens hun middelbare schooltijd langer gepreekt heb dan welke Amerikaanse tv-dominee ook.

Toen dit niet hielp (goh, gek hè?) bedacht ik ingewikkelde beloningssystemen waar het punten sparen van supermarkten nog bij verbleekt. Een soort van opvoedkundige airmiles maar dan zonder pasje. Nodeloos te zeggen dat dit niet werkte, evenmin als straffen (niet naar de voetbaltraining, niet de stad in, gsm/laptop inleveren: been there, done that) en op hun (niet bestaand?) schuldgevoel proberen te werken. Als ik uiteindelijk zó moe was dat ik me als een murw gebeukte bokser in de ring voelde, verlaagde ik me af en toe zelfs tot iets wat verdacht veel op smeken en omkoping leek.

Maar wat ik ook deed of liet, het leek hoegenaamd geen verschil te maken. OK, soms veroorzaakte mijn ingreep een opleving, maar die was altijd zeer tijdelijk. Wat ik écht wilde – dat ze plotsklaps het licht zouden zien en van binnenuit het Grote Studie Belang zouden voelen – gebeurde echter nooit.

Toen ik in hun eindexamenjaar, aan het einde van mijn Latijn gekomen, met lede ogen zag hoe ze allebei ervoor stonden (mijn dochter zou er heel hard aan moeten gaan trekken en bij mijn zoon was het zo goed als hopeloos), was dat voor mij – eindelijk! – een eyeopener. Al die moeite, al die energie, al die stress en frustratie. En waarvoor eigenlijk?

Het besef dat dit het allemaal niet waard was, drong toen in volle hevigheid tot me door. Het ergste dat kon gebeuren, was immers dat ze niet zouden slagen. Nou en? Dan deden ze er maar een jaartje langer over. En toen gebeurde het. Ik bevrijdde mezelf uit de grip van de angst om hun toekomstbeeld en liet het los.

Achteraf zie ik heel scherp dat ik me destijds te zeer persoonlijk verantwoordelijk voelde   – en daarmee dus ook máákte – voor hun beider levensgeluk. Maar de crux is nu juist dat een ieder zélf verantwoordelijk is voor zijn leven en dus ook voor zijn geluk. Want volgens de Amerikaanse schrijfster Joan Didion werkt dit zo: “Character – the willingness to accept responsibility for one’s own life – is the source from which self-respect springs“. En zelfrespect is een van de beste wegen naar een betekenisvol en gelukkig bestaan.

Als ouders moet je die verantwoordelijkheid dus daar neerleggen waar die thuishoort en dat is bij je opgroeiende/studerende kinderen. Uiteraard geldt daarvoor dat ze op een leeftijd moeten zijn waarop ze kunnen overzien wat ze aan keuzes hebben. Als ouders kun je ze vervolgens (gevraagd en ongevraagd) in die keuzes adviseren maar kiezen doen ze uiteindelijk zelf. Bij die keuzevrijheid hoort dat ze ook de consequenties van die keuzes moeten accepteren.

Terugkijkend snap ik wel waar die bemoeizucht bij mij vandaan kwam. Ik had van thuis uit heel sterk de boodschap meegekregen dat levensgeluk met name voortkomt uit een gedegen opleiding en dito baan. Ook de hele Westerse cultuur draagt dit beeld uit. In mijn hoofd zong dus de mantra: zouden mijn bloedjes van kinderen niet slagen in hun schoolcarrière, dan zouden ze nooit een fatsoenlijk bestaan kunnen opbouwen en dús ook nooit het geluk kunnen vinden. Dat is zo’n beetje het allerlaatste dat je als moeder voor je kroost wilt. En voilà, de controledrift is geboren.

Inmiddels weet ik echter dat dit beeld slechts ten dele waar is. Natuurlijk, een goede opleiding en baan zijn belangrijk en kunnen zeker bijdragen aan een prettig en relatief onbezorgd leven Maar om gelukkig te kunnen worden gaat het ook en vooral om dat je iets gaat doen waarvan je ogen gaan twinkelen omdat je jezelf kunt zijn en al je talenten kunt ontplooien. Of, om in de woorden van de Amerikaanse auteur, filosoof en voorvechter van burgerrechten Howard Thurman te spreken: “Don’t ask yourself what the world needs. Ask yourself what makes you come alive and then go do that. Because what the world needs is people who have come alive.”

Inmiddels hebben mijn kinderen (die toen wonderwel allebei geslaagd zijn voor hun eindexamens) hun draai gevonden in hun vervolgstudies, al zou ik geen garanties durven geven dat dit zo blijft. Maar om me heen zie ik nu veel mensen, ook personen die me heel dierbaar zijn, met soortgelijke problemen worstelen. Ze hebben kinderen met een goed verstand die niet (meer) willen leren, stoppen met hun studie en/of niet weten wat ze willen. Ik zie de vertwijfeling en pijn in hun ogen, ik voel hun onmacht. En ik zie ze in precies dezelfde val trappen waar ik jarenlang in heb gezeten. Ze gaan in de “doe-stand” en raken in een mum van tijd in overdrive, als ze met de moed der wanhoop proberen om bij te sturen, te corrigeren of te motiveren.

Tegen al die bezorgde ouders die het zo graag goed doen zou ik maar één ding willen zeggen: laat – het – los. Het gaat toch zoals het gaat. Als jij de verantwoordelijkheid daar legt waar die thuishoort, kun je eindelijk ontspannen en hou jij er in ieder geval geen maagzweer, echtscheiding of overspannenheid aan over.

En mocht je ondanks alles toch nog twijfelen of dit wel de goede weg is, kan het volgende misschien de doorslag geven: door je te blijven bemoeien ontneem je je kroost het recht om fouten te maken. Ja, je leest het goed; het recht om fouten te maken. Het is een reflex van iedere ouder om zijn kind te willen behoeden voor het maken van fouten. Maar door dit stelselmatig te doen, blokkeer je juist die uiterst waardevolle leermomenten.  Enige uitzondering hierop is als het gaat over gevaarlijke of ongezonde situaties, dan moet je als ouder uiteraard ingrijpen. Maar voor al de rest geldt: laat – het – los.

Ik heb nu wel eens spijt dat ik dit niet eerder heb ingezien.

Maar soms is de meest oncomfortabele les de leerzaamste.

© Pascale Bruinen

d8b5670fd0a1d3713dce152218ddcf88

De Sandwichgeneratie (1)

Help! Ik word geplet tussen mijn verantwoordelijkheden. Enerzijds voor mijn jongvolwassen kinderen en anderzijds voor mijn moeder op leeftijd. Alledrie benodigen ze zorg, aandacht en liefde.

In mijn levensfase, (nipt!) 50 plus, hoort het er kennelijk bij om voortdurend in deze  ongemakkelijke, soms zelfs pijnlijke spagaat te verkeren. Want net als je denkt dat je het ergste puberleed wel gehad hebt en eindelijk meer quality time voor jezelf krijgt, breekt de tijd aan dat je ouders steeds minder zelfstandig kunnen.

Wij zijn de sandwichgeneratie, volgens http://www.encyclo.nl de “generatie van mensen tussen de 40 en de 60 jaar die ingeklemd zit tussen opgroeiende kinderen en ouders die gaan kwakkelen”.

Voorwaar geen sinecure als je bedenkt dat daarnaast juist door deze 40- tot 60-jarigen vaak ook nog buitenshuis moet worden gewerkt (soms met een behoorlijke stressbaan) en binnenshuis moet worden gepoetst, gewassen en gekookt. En, o ja, je wilt ook nog leuke dingen doen met je lief, op vakantie gaan (liefst meerdere keren per jaar), je sociale contacten onderhouden (al was het maar om steen en been te klagen over alles wat op je bordje ligt want waar zijn al die vriendinnen anders voor) en zeker twee maar liever nog drie keer per week naar de sportschool.

Want je mag dan wel ingeklemd zitten, dat betekent nog niet dat je ook nog overgewicht, een conditie van een 100-jarige of van die blubberarmen wilt hebben. Je zult toch maar net die ene knappe vrijwilliger van onder de veertig in het verzorgingshuis tegen het mooie lijf lopen,  je hoogbejaarde vader begeleiden naar die jonge, zeer appetijtelijke geriater of met je moeder meegaan naar het incontinentiespreekuur van die sexy uroloog. Dan wil je zelf toch zo fit, slank en strak mogelijk voor de dag komen (al heb je wel het voordeel dat je dit al snel lijkt naast iemand die minimaal twintig jaar ouder is).

Als trots lid van de sandwichgeneratie blus ik het ene moment het zoveelste puberbrandje om het volgende ogenblik met groot materieel uit te rukken voor een crisissituatie bij mijn moeder op leeftijd want haar iPad “doet weer zo raar”.

De laatste jaren zijn H. en ik onder andere ingezet als respectievelijk koerier (hoogstpersoonlijk een belangrijke brief afgeven bij de gemeente uit angst dat die anders niet op de juiste plek zou aankomen), klusjesman (de slang van de verplaatsbare airco was er uit gevallen), en bezorgservice (boodschappen en medicijnen afleveren aan huis).

Een paar jaar geleden zijn mijn ouders verhuisd naar een mooi appartement in een verzorgingshuis. Als rechtgeaarde sandwichers moesten H. en ik uiteraard ook ons steentje hieraan bijdragen.

De organisatie rondom hun verhuizing was grofweg vergelijkbaar met die van de onlangs in Nederland gehouden internationale nucleaire top NSS. Maanden van tevoren werd begonnen met de voorbereiding. Dat wil zeggen: mijn vader deelde aan iedereen orders uit die stelselmatig werden genegeerd en mijn moeder keek vooral veel en vaak met een vertwijfelde blik om zich heen naar alles wat (vooral door haar) in de loop van járen was verzameld.

Zo had de garage van mijn ouderlijk huis meer weg van een lokale vestiging van de Mediamarkt door alle overbodige en overtollige elektrische apparaten die daar bij elkaar op ettelijke planken stonden te verstoffen. Dat wafelijzer van de reclame waarmee geen enkele van die zoete lekkernijen was gebakken. Die must have krulset die nooit was ontmaagd. Of de vijfde grill die nimmer daglicht heeft mogen aanschouwen.

Maar het ergste waren de kleren, schoenen, tassen, sjaaltjes en kilo’s sieraden (helaas niet van edelmetalen) van mama (je ziet, ik heb het van geen vreemde). Op een dag ga ik als dochter annex verhuizer annex sandwicher mama helpen om orde in deze chaos te scheppen. Dit met het idee dat het wiskundig onmogelijk is om alles mee te nemen naar haar volgende woning. Om te voorkomen dat we veel te veel gaan verhuizen alleen maar om het straks in het nieuwe appartement te moeten wegdoen, ben ik aangetreden.

Staand temidden van een onoverzienbare stapel winterjassen wijs ik haar streng doch rechtvaardig op het gegeven dat zeker een op de vier stuks (eigenlijk drie op de vier maar ja, het is je moeder hè?) weg moet. Ik zie dat ze van deze mededeling in shock is.

“Ja maar die heb ik nodig voor als het echt koud is. En deze, die doe ik niet weg. Nooit!”

Ik, hoopvol wijzend op een andere jas: “Maar die is toch niet meer zo leuk, nietwaar? Die doen we in de doos voor de kledingbak”.

“Nééééé…..! Die zéker niet!”. Om hem vervolgens, net als de zeven andere, liefdevol in te pakken in de verhuisdoos.

Nodeloos te zeggen dat dit met al de rest van de spullen ook zo is gegaan, mijn ferme taal ten spijt. En zo komt het dat op het einde van D-Day, de dag van hun verhuizing, niemand in hun mooie nieuwe appartement zich meer voor- of achteruit kan bewegen tussen de overal tot aan het plafond opgestapelde verhuisdozen.

Ik weet het, ik weet het, ik ben een watje. Ik mag dan wel officier van justitie zijn die nota bene de respectabele leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt, maar in aanwezigheid van mijn moeder voel ik me in no time weer een kleuter van vijf.

Ik zie het maar als gratis regressietherapie.

© Pascale Bruinen

sandwichgeneratie (1) 2e

Slakken en zagen

In de tijd dat mijn pubers nog moeten gaan blokken voor hun eindexamen, is dochter een keer opmerkelijk spraakzaam bij het avondeten. Het gespreksonderwerp?  De slaag/zakregeling.

De normen zijn behoorlijk aangescherpt. Tijdens de ouder-informatieavond zagen we dan ook wit om de neus toen ons op dreigende toon werd voorgehouden dat het écht véél moeilijker zou worden om dat felbegeerde diploma te bemachtigen. Wat nog ten overvloede werd gestaafd met het naast elkaar leggen van twee exact dezelfde puntenlijsten. Waar de kandidaat eerder nog geslaagd zou zijn, zou deze volgens de nieuwe normering zakken als de spreekwoordelijke baksteen. Het was genoeg informatie om me zowat te verslikken in de slappe koffie (hoe kon ik toen ook weten dat wonderen nog echt bestaan en ze het beiden zouden halen?).

Dochter meldt al etende terloops dat ze een tegenvallend punt heeft gehaald voor een Kleine Praktische Opdracht. En dat uitgerekend bij biologie, waar ze toch al niet een kei in is.

“Goh, wat jammer”,  zeg ik, “want daar kun je zelfs ieder tiende punt extra goed gebruiken”.

“Nou, een tiende punt zal echt niks uitmaken, hoor”, spreekt ze tegen, terwijl ze de spaghetti geroutineerd om haar vork draait.

Nu is het mijn beurt om te sputteren tegen zoveel eigenwijsheid.

“Tuurlijk wel”, antwoord ik, “één tiende punt kan straks het verschil maken tussen slakken en zagen”. Of het nou aan de spaghetti ligt die ik net op dat moment mijn keel in laat glijden of dat er een kortsluiting in mijn hersenpan optreedt, de woorden komen er in ieder geval verkeerd uit.

Dochter schatert het uit. “Slakken en zagen! Slakken en zagen, ha ha ha!”. Haar lach werkt aanstekelijk, want ook ik kom niet meer bij als ik me realiseer dat mijn verspreking een nogal merkwaardig beeld oproept.

“Zie je het al voor je”, breng ik met moeite uit tussen de gierende lachbuien door, “zo’n slijmerige beestjes die druk aan het zagen zijn?” Van de weeromstuit heb ik ook nog de hik gekregen, hetgeen dochterlief zó hard doet lachen dat ik even vrees dat ze stikt in haar spaghettislierten.

Maar ze herpakt zich en begint doodleuk over doorligwonden.

“Doorligwonden? Hoe kom je daar nu weer bij? Lekker, we zijn aan het eten hoor. Kun je het daar niet een ander keertje over hebben?”

Maar ze heeft het net op school gehad en moet haar ei kwijt. Terwijl ze gloedvol feitjes opdist over decubitus, zoals deze nogal onsmakelijke aandoening in medisch jargon heet, kijkt haar broer haar met stijgende verbazing en – zie ik het goed? – iets van stiekeme bewondering aan. Maar zo snel als de blik komt opzetten, is die ook weer verdwenen.

“Als jij ’s morgens nóg langer in bed blijft liggen, krijg jij straks ook decubitus!”, roept hij over de tafel heen, onderwijl zijn bord nog eens rijkelijk opscheppend. Haar uitslaapgewoonten komen zo ineens in een heel ander daglicht te staan.

Dochterlief laat zich echter voor één keer niet provoceren en stapt alweer moeiteloos op het volgende onderwerp over.

“Weet je trouwens dat hier geesten in huis zitten? Ik weet het zeker!”, zegt ze schijnbaar onbezorgd als ze de parmezaanse kaas voor de tweede keer boven haar bord raspt.

Geamuseerd kijk ik haar aan.

“Geesten? Hoe dat zo?”, vraag ik grinnikend.

“Nou, laatst was ik alleen thuis en toen hoorde ik ineens dat de TomTom vanzelf begon te praten. “Rechtsaf slaan!”, riep dat ding zomaar. Er was niemand in de buurt, hoor!”, voegt ze er enigszins gepikeerd aan toe als ze mijn opgetrokken wenkbrauwen ziet.

“Oh, dát. Dat gebeurt als wij de TomTom insteken om op te laden. Als die de satellieten gevonden heeft, kan het wel eens zijn dat hij alvast begint met de route uit te kramen. Dus als jij dacht dat dit geesten waren die alvast de weg wilden uitstippelen, moet ik je helaas teleurstellen”. Ik hou m’n gezicht nog net in de plooi.

“Oh. Ok dan. Was lekker. Doei!”. En weg is ze, naar boven toe. Het onderwerp heeft zijn aantrekkingskracht al weer verloren.

Een korte aandachtsspanne kan soms zo z’n voordelen hebben.

© Pascale Bruinen

slakken

zaag

Bij gebrek aan plaatjes van zagende slakken, dit keer twee aparte foto’s.

Watskeburt?

Met het bereiken van respectievelijk de achttien plus en negentieneneenhalf-jarige leeftijd zijn mijn kids, in ieder geval toch officieel, eindelijk gearriveerd bij de jaren des verstands. Althans, dat hoop ik.

In hun pubertijd die – nipt – achter me ligt, waren ze altijd zo met zich zelf bezig dat het vaker leek alsof ik een hotel runde in plaats van een gezin. Wel ultra platinum all-inclusive, natuurlijk. Dus met drie voedzame maaltijden per dag, schier ongelimiteerde snacks en allerhande activiteiten (gratis wifi!!!) bij de prijs inbegrepen.

De pubergast kwam doorgaans alleen naar beneden als hij of zij gelaafd en gespijsd wenste te worden, maar daarbuiten liep ik – soms letterlijk – tegen een gesloten kamerdeur aan.

Nu had ik wel altijd gedacht dat ze me zeker te hulp zouden schieten als er een keertje iets vervelends in huis met me zou gebeuren. Zoals laatst.

Ik ben me boven aan het haasten om op tijd op een afspraak te komen. Ik probeer mijn horloge om te doen terwijl ik met twee treden tegelijk de trap af wil rennen. Nou kan ik inderdaad vaak twee of soms wel drie dingen tegelijkertijd doen, maar dit huzarenstukje lukt me niet. Want ik struikel prompt over mijn eigen voeten, zodat ik met een daverend “boem-boem-boem” vanaf ongeveer halverwege de resterende traptreden af dónder in plaats van loop.

Ik maak een flinke smak maar heb gelukkig niks gebroken of anderszins beschadigd. Wel ben ik me kapot geschrokken en sta ik onder in de hal nog wat onwennig na te trillen.

Verwachtingsvol bedenk ik wie van beiden, mijn zoon of dochter die gelukkig allebei thuis zijn, nu ieder moment gek van bezorgdheid to the rescue komt. Maar al wat ik zie, er komt geen nageslacht met gezwinde spoed naar beneden.

Vanaf een afstandje hoor ik mijn dochter iets vaags roepen dat klinkt als “Watskeburt?” Oh niks, hoor, ik heb alleen zojuist bijna mijn nek gebroken. Maar ga gerust verder met je haren in model te brengen.

Als ik uiteindelijk met nauwelijks verholen sarcasme bozig terugroep dat ik alleen maar van de trap ben gevallen, valt er even een hoopvolle stilte. Ik ga er van uit dat ze na deze schokkende mededeling haar deur opengooit en naar beneden snelt, vol als ze is van liefdevolle ongerustheid. Maar even later hoor ik enkel een vrolijk: “Oké!”. Ja, jij ook bedankt.

Van mijn zoon hoef ik ook al niks te verwachten. Die is zo druk en luidruchtig bezig met het maken van het ultieme muzieknummer dat hij helemaal niks kán hebben gehoord van mijn  potentieel fatale valpartij, al zou hij het willen.

Ik zou úren gewond onderaan de trap hebben kunnen liggen.

Of in ieder geval toch tot het moment dat mijn hotelgasten tevergeefs zouden hebben gebeld voor roomservice.

© Pascale Bruinen

watskeburt

Ook zo’n pubers in huis (gehad)? Deel dan hier je lief en/of leed!

GSM

Met de gsm’s van mijn zoon en dochter is iets vreemds aan de hand. Die blijken namelijk frequent niet bereikbaar te zijn. Maar alleen als ík ze wil bellen of sms-en.

Vroeger, in hun pré-abonnemententijd, stond GSM bij mijn kroost normaliter voor “Geen Saldo Meer”. Als ultieme smoes om me niet te woord te hoeven staan. Nu ze ieder een abonnement hebben betekent GSM zoiets als “Ga Snel Moven”. Alles om maar zo gauw mogelijk van me af te zijn.

Dit gaat als volgt. Ik (in mijn rol als bezorgde moeder die op punt van vertrek staande puber nog snel naroept): “Op tijd thuis komen en zorg dat je bereikbaar bent als ik je wil spreken!”

Puber (zoon of dochter, dat maakt in dit voorbeeld niks uit) is al zo goed als buiten en mompelt in het gunstigste geval “Hmm”, meestal expres gevolgd door iets onverstaanbaars om zich daarna met versnelde pas uit de voeten te maken.

Die keren dat ik ze dan wel eens bel, hoor ik geregeld het irritante “toe-doe-die”-geluidje, gevolgd door de dito vrouwenstem die vergenoegd meldt dat het nummer dat ik probeer te bellen op dit moment niet bereikbaar is en uitgeschakeld kan zijn. Uitgeschakeld! Há! Dát kan het nooit zijn, althans niet uit vrije wil.

Een tijdje geleden. Ik ben mijn oplader kwijt. Ik weet zeker dat ik hem op de gebruikelijke plaats heb neergelegd maar daar ligt hij niet meer. Omdat zoonlief zich onlangs nog heeft laten ontvallen dat zijn oplader stuk is (en nee, hij heeft geen idee waardoor), krijg ik ineens het donkerbruine vermoeden dat hij die wel eens “geleend” kan hebben. Uiteraard zonder eerst even aan mij te vragen. En inderdaad, tussen de schriften, boeken, pennen en cd-roms die kris kras door elkaar op zijn bureau liggen, ligt ook mijn oplader. Desondanks weet hij het klaar te spelen dat zijn gsm – en dan bij voorkeur op cruciale momenten – zo leeg is als de Griekse staatskas.

Zoiets doet me knarsetanden.

Puberdochter maakt het op een andere manier te bont. Zij let doorgaans juist als een havik erop dat haar gsm altijd opgeladen is. Het probleem is alleen dat zij een van de enige personen in Nederland moet zijn die om de haverklap geen bereik heeft. Maar uitsluitend daar waar het contact met het thuisfront betreft. Want met haar vriendinnen heeft ze daar hoegenaamd nooit last van. Maar die stellen dan ook geen vervelende vragen en zeuren haar evenmin aan de kop met bemoeizuchtige opvoeddingetjes.

Als ik haar zeg dat ik een column over dit heikele onderwerp in voorbereiding heb, haast ze zich te benadrukken dat zij míj nu juist nóóit aan de telefoon krijgt als ze me nodig heeft.  Die nood van haar moet overigens niet met een korrel maar met een heel pak zout genomen worden want die keren dat ik word gebeld gaat het slechts over twee dingen: haar geld is op en/of ze wil een lift van van A naar B. Liefst pronto.

Soms bekruipt me ook wel eens het aan paranoia grenzend gevoel dat ze mij gewoon wegdrukt als ik inbel. Met name als ik dan een staccato-sms verstuur die qua tekst niks te raden over laat (“neem NU op!!!”) en haar meteen erna wel aan de telefoon krijg. Ra ra hoe kan dat?

Haar verklaringen zijn even onwaarschijnlijk als uiteenlopend. Zoals daar zijn: “Ik had de telefoon even ergens anders neergelegd” (yeah right, ze zou nog liever een arm of een been missen dan haar mobiel); “Ik heb de telefoon niet gehoord” (onmogelijk daar ze zowat fysiek vergroeid is met het ding) of (wat mij betreft de allermooiste): “Ik zag wel een nummer in het display maar het was anoniem dus ik dacht, neem maar niet op” (de enige die met een anoniem nummer bij haar inbelt, nee correctie, de enige die haar überhaupt belt, ben ik!).

Want iemand bellen is iets voor fossielen uit het stenen tijdperk.

Zoals ik.

© Pascale Bruinen

Je herkent dit vast wel als je zelf pubers in huis hebt. Maar misschien dat volwassenen er ook wat van kunnen. Dus laat je reacties de vrije loop!

Tijdelijk gesloten wegens verbouwing

Wie pubers thuis heeft, zal beamen dat zij vaak in een omgedraaide wereld lijken te leven. Logica is ver te zoeken; wat vroeger heel gewoon was, is nu off limits en de enigen die hun onsamenhangende verhalen begrijpelijk vinden, zijn zij zelf. Ik betrap me erop dat ik een paar keer per dag zo’n moment heb dat ik niet weet wie er nu gek is, mijn puber of ik. We zitten niet op verschillende planeten maar in compleet andere melkwegstelsels.

De reden voor al dit fraais? Hun brein is tijdelijk gesloten wegens verbouwing en wel eentje die in het ergste geval zo’n dikke zes, zeven jaar kan duren. Zo creëer je meteen een nieuw programma. Wat te denken van “Help, mijn puber is klusser!”, “Van probleemgeval tot droompuber” of “Red mijn puberverbouwing”? Aan inspiratie geen gebrek. Ik hoef alleen maar om me heen te kijken, goed te luisteren en iedere puberale oprisping meteen op te schrijven om zo een paar scènes te hebben.

Scène 1: dochterlief werkt als vakkenvuller en vertelt over de man die de baas is over de vulploeg.

Ik: “Is dat een jonge man?”

Dochter: “Nee”.

Ik: “Hoe oud is hij dan?”

Dochter: “In de twintig”.

En bedankt.

Scène 2: ik heb een discussie met dochterlief over hoe lang je ballerina’s door kunt  dragen.

Ik: “Dan doe je als het kouder wordt toch een pantykousje in je ballerina’s?”

Dochter: “Nee, dat wil ik niet, die zijn glanzend”.

Ik: “Niet altijd, die zijn er ook in mat”.

Dochter: “Mat is ook glanzend”.

Tja.

Scène 3: zoon reageert op opmerking dochter die meldt dat ze blokuren heeft waarbij ze hetzelfde vak twee uur achter elkaar in hetzelfde lokaal heeft.

Zoon: “Het is veel chiller om verschillende vakken achter mekaar te hebben”.

Ik: “Hoezo?”

Zoon: “Als je van les wisselt, wissel je tenminste van lokaal en zijn zo al tien minuten om!”

Ik: “Dan zijn er nog steeds 40 minuten over”.

Zoon: “Maar niet als je tegen het einde ook nog even naar de WC gaat!”.

Tegen zoveel naakte ambitie kan ik niet op.

Los van dit soort hoogstaande dialogen moet er ook nog opgevoed worden. Zodra ik een dappere poging daartoe doe, word ik de laatste tijd door mijn pubers steevast ge-eyeballed.  Oftewel de ogen worden – half geloken – dramatisch ten hemel geslagen als non-verbaal teken dat ik totale bullshit uitkraam. Als ze tenminste niet al schouderophalend de kamer hebben verlaten midden in een van mijn preken. En ja, natúúrlijk laat ik ze onmiddellijk terugkomen en hef ik mijn “Jij-loopt-niet-weg-als-ik-tegen-je-praat”-speech aan. Compleet met priemende wijsvinger. En ja, uiteráárd horen ze dit totaal ongeïnteresseerd aan omdat ze ieder woord zelf al uitspreken nog voordat ík het heb kunnen zeggen.

Bijzonder knap is dat pubers, ondanks hun interne verbouwing, het multi-tasken toch tot kunst hebben weten te verheffen. Zo vindt mijn zoon de ultieme ontspanning door te laptoppen met de muziek aan terwijl achter hem (!) de tv loeit. Of doet mijn dochter met één hand mascara op terwijl ze met de andere hand blind een what’s app bericht typt op haar gsm. Ik doe het ze niet na. Niet dat ik niet weet hoe ik met één hand mascara op moet doen, maar vooral omdat ik nog steeds geen clou heb hoe ik moet what’s appen. Maar dat terzijde.

De verbouwingswerkzaamheden zorgen er ook voor dat mijn pubers niet vooruit te branden zijn. Dit in pijnlijke tegenstelling tot vroeger toen ze altijd lekker buiten aan het rennen en ravotten waren. Het bed is nu hun beste vriend. Daar storten ze zich – mét hun onafscheidelijke smartphone – op zodra ze thuis komen, maken ze huiswerk en zappen ze eindeloos langs alle tv-kanalen terwijl ze de laptop op schoot hebben.  Of om met Fabulous Mama Magazine te spreken: het leven was een stuk gemakkelijker toen apple en blackberry nog alleen maar vruchten waren.

Dat dit soort puber-toestanden niet tot Nederland beperkt blijven, blijkt als we afgelopen zomer bij Catalaanse vrienden logeren. Die hebben een veertienjarige puberzoon die hun met zijn ledigheid af en toe tot wanhoop drijft. Terwijl zij zich iedere dag een slag in de rondte werken, moeten ze bij thuiskomst lijdzaam toezien hoe zoonlief alleen maar op de bank tv ligt te kijken of te playstationen. Wat hem prompt de titel “Koning van de Sofa” oplevert.

Hij is er nog trots op ook.

© Pascale Bruinen

Gelukkig is de verbouwing op een gegeven moment ein-de-lijk achter de rug. En als de stofwolken zijn opgetrokken, zou het zomaar kunnen dat je puber ineens wel aanspreekbaar is en zowaar kan plannen, organiseren en gevaren kan inschatten.  Nu bevestigt de uitzondering altijd de regel, dus ik ben benieuwd wie pubers heeft die hoegenaamd geen last hebben van verbouwingsperikelen?

Home Alone

Yes! Tsjakka! Joehoe! Een aan euforie grenzend gevoel bekruipt me. Ik ben alleen. Alléén. Eindelijk is iedereen weg.

Oh, begrijp me niet verkeerd. Ik ben gek op mijn gezin, hou zielsveel van ze en zou ze voor geen goud willen of kunnen missen. Maar nu heb ik het huis even een paar uurtjes he-le-maal voor mezelf. Wat een luxe.

In gedachten hoor ik een en dezelfde flard van het lied van Ramses Schaffy: “Laat me, laat me, laat mij gewoon m’n gang maar gaan”. Hoe toepasselijk. Eens even niks. Niets hoeven uitleggen, nergens antwoord op hoeven geven, van niks of niemand last hebben.

Ik ben helemaal alleen thuis en vind het heerlijk. Egoïstisch? Absoluut, maar ik voel me er niet schuldig onder. Mijn hele week staat al in het teken van dingen doen, van hot naar her rennen, praten. Van op bezoek gaan, luisteren, meeleven. Van helpen, meedoen, meedenken. Meestal voor, bij en met anderen.

Op een dag als deze ben ík aan de beurt. Even lucht happen. Wat zuurstof is voor je longen, is af en toe alleen zijn voor mij. Noodzakelijk en gezond.

Ik ben alleen met mijn gedachten. Ik voel dat ik langzaam tot mezelf kom. Als ik wil, kan ik alleen maar lanterfanten. Of lezen. Schrijven. Opruimen. Alles doen op mijn eigen tempo. Of niet.

Niemand die er wat van zegt. Niemand die mijn aandacht vraagt. Niemand die me uit mijn ritme haalt.

Ik ervaar de schoonheid van oorverdovende stilte. Geen luid dreunende muziek van puberdochter. Geen eindeloze oefensessies met zelf gemixte deuntjes van puberzoon. Geen dreunende voetstappen op de trappen als zoon of dochter met vier stappen tegelijk naar boven of naar beneden rent.

Alleen maar rust in de tent.

Nu ben ik zowaar in staat om het tikken van de klok te horen, het aanspringen van de diepvriezer of het zacht neerdalen van de regen buiten. Het leven is mooi.

Veel mensen zijn bang om alleen te zijn en zetten daarom permanent de radio of TV aan om zo de illusie te creëren dat er iemand bij ze is. Ik wil die stilte net bewust ervaren. Het doet me goed. Geeft me energie. Biedt me nieuwe inzichten.

Zo laad ik door mijn alleen-zijn mijn accu tussendoor telkens even op, waarna ik me weer betrokken en oprecht geïnteresseerd op anderen en andere dingen kan richten. Dit is een vorm van egoïsme waar anderen dus alleen maar profijt van hebben. Altru-egoïsme dus. Ik kan het iedereen aanraden.

Ik ben juist bezig de laatste regels van deze column aan het papier toe te vertrouwen, als ik de achterdeur met een ferme klap hoor dichtslaan. Zoonlief is thuis. Even later hoor ik de bassen als vanouds boven mij trillen. Maar in plaats van dat het me irriteert, moet ik er nu van glimlachen.

“Hallo!”, roept kort daarna een heldere stem van beneden. Dochter is binnen. De bassen krijgen nu in rap tempo gezelschap van de bekende kreten van de rappers. En ik erger me dit keer zelfs niet aan de soms ronduit idiote teksten.

Ah, de vertrouwde geluiden van pubers in hun kamers.

De stilte is voorbij maar ik vind het niet erg. Want ik kan er weer vol tegenaan. Ik ga de kamers even langs. Begroet zoon die mij prompt vraagt om te kijken naar het informatieboekje over de op handen zijnde schoolreis. Steek mijn hoofd om de deur van de kamer van dochterlief waar mij meteen wordt verzocht om die laatste bobbel even uit haar haren weg te stijlen.

Na deze klusjes, die ik routineus maar met hervonden enthousiasme afhandel, ga ik naar beneden. Daar komt H. net thuis.

En voordat hij ook maar iets kan zeggen, zeg ik het zelf maar alvast. “Kan ik ergens mee helpen?”

Ik ben net weer ingestapt in de achtbaan van het gewone, vertrouwde, drukke gezinsleven.

Nog zeven rondjes te gaan voordat ik er weer even uit kan.

© Pascale Bruinen

 

Heerlijk, die rollercoaster, maar evengoed erg prettig als je af en toe even kunt uitstappen. Ben benieuwd of meer mensen kunnen genieten van even alleen zijn, van een momentje voor jezelf hebben.

Diva’s in de Dop

“Ik heb een supergoed idee!”, roept dochterlief opeens triomfantelijk uit. Ik zit op dat moment rustig in de woonkamer te lezen en schrik me kapot bij deze plotselinge doorbreking van de zalige stilte.

Ik ben meteen op mijn hoede. Als zij een goed idee heeft, kost het mij altijd geld. Of minimaal meerdere taxiritten van en naar vriendin X ,Y of Z of de stad. Als ik zie dat ze zelfs haar heilige Blackberry heeft neergelegd, word ik ronduit achterdochtig. Met dat ding is ze zo’n beetje als een Siamees vergroeid.

“En wat mag dat supergoede idee dan wel niet zijn?”, vraag ik. De voorzichtigheid druipt er van af.

“Jij hebt straks toch afgesproken met de moeder van G? Om samen koffie te gaan drinken? Nou, als jullie in plaats daarvan nou eens met G. en mij zouden gaan shoppen?”, stelt ze poeslief voor. G. is haar goede vriendin. Ze kijkt me daarbij overdreven indringend aan, haar hoofd een tikje schuin. Ik ken die blik maar al te goed. Die hoort bij het ingezette charme-offensief. “Dan kunnen jullie tóch koffie gaan drinken, alleen nóg gezelliger!”, maakt ze het af.

Tegen zoveel logica kan ik niet op en na een kort telefonisch overleg met J., de moeder van G., is alles geregeld. Een uurtje later zitten we met zijn vieren in de auto: twee giechelende, non-stop kletsende en what’s appende puberdochters op de achterbank en wij, de twee softies, voorin.

We gaan op weg naar een mega winkelcentrum waar er in ieder geval één winkel is die (vrouwelijke) pubers doet watertanden: heel groot, erg goedkoop en propvol lelijke en iets minder lelijke kleren, schoenen en prullaria die ze helemaal niet nodig hebben. En juist dáár moeten we kennelijk met spoed naar binnen, getuige het feit dat de twee dames – die zich normaliter tergend langzaam voortbewegen – nu ineens voor ons uit snellen.

Ze zien er allebei hetzelfde uit: donkere jegging, mooi topje met kek jasje erover, ballerina’s en een enorme handtas die ze elegant over hun gebogen arm laten bengelen. En niet te vergeten het ultieme mode-accessoire: de Blackberry, inclusief bling bling hoesje en daarom dus volop on display. Diva’s in de dop.

Ik wil net een opmerking maken tegen J. over hoezeer ze op elkaar lijken, als de dames vanaf een afstandje in koor naar ons roepen dat wij “net zusters zijn”. J. en ik kijken elkaar aan en schieten in de lach. Want inderdaad, ook wij lijken verdacht veel op elkaar met onze donkere jeans met nauwe pijpen, witte blouse en …ballerina’s.

Even later moeten we er aan geloven en betreden we het aardse puberparadijs. Binnen is het nog redelijk rustig maar dat zal niet lang meer duren. Zelden zo veel kleding zo dicht op elkaar gezien. De H&M is er niks tegen. Overal staan, liggen en hangen t-shirts, topjes, jeans, jasjes, truien en wat dies meer zij. In alle kleuren, prints en maten. Het duizelt me voor de ogen.

De dames zijn in no time nergens meer te bekennen. Wel horen we ze nog af en toe verrukte kreetjes uitstoten bij het een of andere rek. J. en ik lopen systematisch de rijen langs, snel scannend of er iets tussen hangt dat voor ons de moeite waard is. De meeste spullen zou ik nog niet voor niks willen. Ik ben benieuwd waar onze dochters zo meteen mee komen aanzetten.

Lang hoef ik daarop niet te wachten want als bij toverslag staan ze voor ons, ieder met een oversized winkeltas die nog het meest lijkt op een groot visnet. En dat zit overvol. In de gauwigheid zie ik dat mijn dochter een goudkleurige bikini, een kaftan, twee paar slippers, een zonnebril, een spijkerbroek die zo smal is dat het lijkt alsof die maar uit één pijp bestaat, twee precies dezelfde zwarte leggings, een topje, zeker drie t-shirts, twee shorts, een colbertje, een pyama, een badjas en een massa lange kettingen heeft binnen gehengeld.

Ik ben met stomheid geslagen want ze is nog geen kwartier weggeweest. Bovendien heeft ze me bezworen dat ze maximaal 50 euro zou uitgeven. Ja, dank je de koekoek, méér heeft ze ook niet op haar rekening staan. En nou is het hier weliswaar niet duur, maar deze hele oogst bij elkaar gaat ver over dit bedrag heen.

Bij een nadere inspectie zie ik tot mijn verbazing en hun hilariteit dat de verzamelde spullen in hun twee visnetten nagenoeg identiek zijn. En dan maar klagen over hoe individualistisch de jeugd is.

Inmiddels is het veel later én drukker geworden, maar het fijnste van deze shopping expeditie moet dan nog komen. De dames moeten nog effe gaan passen. Dat lijkt mij nu hét moment om lekker met J. te gaan koffieleuten, maar helaas. De dames hebben meer dan het toegestane aantal stuks dus moeten J. en ik verplicht in de ellenlange rij aanschuiven, bedolven onder minuscule leggings en topjes. Die cappuccino zal nog even moeten wachten.

Het pascircus kan beginnen. J. en ik doen de ren-je-rot-show van en naar de paskamers om uiteindelijk bijna alles om te ruilen voor toch maar een maatje meer of nog minder. Waarna alsnog zeker de helft door de dametjes wordt afgekeurd.

Op naar de kassa dan, waar wij respectievelijk nummer 15 en 16 zijn van de menselijke slang die zich naar het betaalpunt kronkelt. Onderweg is dochterlief nog hard aan het hoofdrekenen, maar hoe ze ook optelt, het komt altijd ruim boven de 50 euro uit. Met iedere stap richting kassa gooit ze weer iets anders uit haar visnet. Hup, daar gaan de kettingen (“ik vind ze eigenlijk iets té”), de badjas (“doe ik toch nooit aan”), de pyama (“veel te kinderachtig”), de goudkleurige bikini (“je hebt gelijk, mam, die was wat aan de kleine kant”), de kaftan (“is niks zonder die bikini”), een t-shirt (“dat rood staat me afschuwelijk”) en een paar slippers (“G. vindt ze ook niks”).

Per saldo zijn we ongeveer tweeëneenhalf uur binnen geweest, heeft zij inderdaad precies 50 euro uitgegeven (waarbij ik gemakshalve die 19,50 euro niet meetel die zij te kort kwam en ik toch maar heb meegesponsord) en hebben J. en ik nog steeds geen druppel koffie gehad.

Op de terugweg is het stil achterin. De divaatjes zijn uitgeshopt, uitgekletst en uitgewhat’s apped. Ze zijn moe maar voldaan. De buit is binnen.

Wij daarentegen zijn alleen maar moe. Moegesjokt, moegesjouwd en moegesjeesd.

Cappuccino? Doe mij maar een dubbele espresso.

© Pascale Bruinen

En, hebben jullie ook zo’n divaatje thuis? Deel jouw verhaal hier met anderen!

Berlijn

De meivakantie zit er voor mijn pubers net op en wat denk je? Staat er al wéér een vakantie van vijf dagen voor de deur. “Ik heb helemaal geen zin om naar Berlijn te gaan. Berlijn! New York of Londen, dáár gebeurt het. Zelfs Parijs zou nog kunnen. Maar Berlijn? Gewoon stom!” Zoonlief loopt mokkend naar boven. Vandaag moet hij toch echt zijn tas gaan inpakken voor de schoolreis die hem tegen zijn zin naar de Duitse hoofdstad zal voeren.

Laat me denken aan mijn eigen uitstapje op de middelbare school, een eeuwigheid geleden. Wij mochten een kleine week naar Zuid-Frankrijk. Geloof het of niet, maar mijn vriendinnen en ik hadden daar toen om mij nu volstrekt onduidelijke redenen ook weinig zin in. Nodeloos te zeggen dat we, misschien juist daardoor, een fantastische tijd hebben gehad die me altijd is bijgebleven. Met als enige minpuntje een roemrucht incidentje waarbij de plaatselijke dorpsgek – gewapend met een roestige schaar – een van onze vrouwelijke medescholieren van haar lange haar af wilde helpen.

Inwendig moet ik grinniken als ik daar aan terug denk, maar ook vooruit kijk naar wat hem de komende vijf dagen te wachten staat. Zijn reisschema is werkelijk overvol, zelfs naar mijn maatstaven. Het credo is bezichtigen en nog eens bezichtigen, letterlijk van ’s morgens vroeg (reveille om 06.30 uur!) tot ’s avonds laat.

“Dit is geen reis meer maar eerder een strafexpeditie!”, roept hij uit na een eerste snelle blik op het lijvige programmaboekje. Zijn gezicht krijgt een steeds ongeloviger uitdrukking als hij de dagelijks ingeplande activiteiten voor het eerst echt doorneemt. “WTF! We hebben in al die dagen in totaal amper vier uurtjes vrije tijd!”.

“Het is ook bedoeld als educatieve trip”, werp ik plichtmatig tegen. “En een bezoek aan de discotheek is toch ook vrije tijd?”, voeg ik er nog aan toe, terwijl ik op mijn onderlip moet bijten om mijn lach in te houden.

“Disco is óók een verplichte activiteit. Dat noem ik geen vrije tijd. Bovendien is het maar van 22.00 u tot 24.00 u. Twee lullige uurtjes. Wat heb je daar nou aan?”

Ja, dat heb ik ook al gezien. Gelukkig is zijn oog nog niet gevallen op de passage die daarná komt. Het programma voorziet na afloop van de turbodisco namelijk in een maar liefst anderhalf uur durende nachtelijke wandeling terug naar hun studentenhotel. Ongetwijfeld met het idee dat de scholieren bij aankomst in hun uiterst bescheiden onderkomen weer allemaal broodnuchter zijn. Als ze al überhaupt de kans hebben gekregen om alcoholische versnaperingen tot zich te nemen. Want ook daarvoor zijn de regels, althans op papier, erg streng.

Volgens het programma gaan ze elke avond bij dezelfde eenvoudige tent eten. Dankzij internet weet ik dat je daar héél veel krijgt voor weinig geld en het menu allesbehalve volgens de schijf van vijf is. Ideaal dus voor alle tienerslungels om onverantwoord veel foute vetten en zout te bikken na een ellenlange vermoeiende dag.

Tuut-tuut-tuut. Mijn wekker gaat. Het is half zes, over drie kwartier moet zoonlief in de bus zitten. Als ik de auto start, gooit hij zijn rugzak en tas nog gauw met een ferme zwaai achterin en geeft mij en passant een vluchtige kus. “Je bent nog niet weg hoor!”, zeg ik terwijl ik de auto in zijn achteruit zet. “Nee, maar dan hoef ik dit bij het uitstappen niet meer te doen”.

Ik kan dit niet meteen plaatsen. Mijn ietwat door slaap beneveld brein moet nog op gang komen. Maar dan valt toch het kwartje. Aah. Juist ja, de medereizigers mogen dit ultieme teken van zwakte natuurlijk niet zien.

Bij school is het een gekrioel van onuitgeslapen tieners, montere en minder montere ouders die met tassen zeulen en leraren die druk bezig zijn allerlei paperassen te controleren. Arme docenten en chauffeur, denk ik, als ik zelfs vanaf een behoorlijke afstand de oorverdovende herrie al hoor. En ze zijn de stad nog niet eens uit.

Zoonlief heeft me in de auto nogmaals ten strengste verboden hem uit te zwaaien dus sjouwt hij zelf met zijn bagage naar de gereedstaande bus. Hij heeft zijn weekendtas zo vol gepropt dat hij wat scheef loopt onder het gewicht. Zijn rugzak slingert achter hem aan. “Laat nog eens wat van je horen!”, kan ik niet nalaten hem na te roepen. Zonder om te kijken steekt hij zijn duim omhoog.

Tot mijn verbazing krijg ik meteen al de eerste avond inderdaad een sms-je: “Hoi mam. Ga zo eten. Vandaag wel veel gewandeld maar toch best wel leuk”.

Best wel leuk? Mijn zoon die wandelen háát omdat dit “supersaai” is? Als hïj dat schrijft betekent dit – vrij vertaald vanuit pubertaal – dat het dus wel heel erg gaaf was. Goed dat ik dat weet. Na thuiskomst heeft hij dus in ieder geval nooit meer een excuus om niet mee te gaan op een van ónze wandeltochten.

Ik voel dat het wel goed komt met die schoolreis naar Berlijn. Hij zal er een geweldige tijd hebben.

Iedere dag is voor hem een mooie herinnering in wording.

© Pascale Bruinen

Dit zullen ze wel vaker naar binnen hebben gewerkt tijdens de schoolreis. Mijn puber kwam thuis zoals het een middelbare scholier betaamt na een vijfdaagse uitputtingsslag: kapot moe, bleekjes en met megawallen onder zijn ogen. Maar wel met een rugzak vol prachtige verhalen.

Freestylen

Zoonlief heeft morgen een spreekbeurt. Omdat hij, zoals gewoonlijk, alles tot het laatste moment uitstelt heeft hij niks meer te kiezen. Hij krijgt dus het onderwerp dat als laatste nog over is. Ritueel slachten.

“Ik moet een betoog houden en stel me op het standpunt dat ik voorstander ben”, zegt hij als hij even beneden in de keuken is om te graaien en te snaaien.

“En bén je voorstander ervan?”, vraag ik, terwijl ik verbaasd toekijk hoe hij er binnen een halve minuut in slaagt een banaan, een handvol walnoten en een groot glas melk weg te werken.

“Kuhwejnie”, komt er al kauwend uit. Hij slikt de laatste hap door en zegt: “Gewoon slachten is ook geen feest voor die dieren, hoor. Krijgen ze een pin in hun kop”.

“Ja, dat is waar maar dat weerhoudt je er niet van vlees te eten, toch?”, vraag ik naar de bekende weg. Als er namelijk eentje binnen ons gezin een echte carnivoor is, is het zoonlief wel.

“Nee, zeker niet. Maar ik moet toch iets zeggen en dit lijkt me wel chill.  Vrijheid van godsdienst en zo”. Hij schenkt een tweede glas melk in.

Vrijheid van godsdienst en zo? Ik mag toch hopen dat zijn spreekbeurt, die hij binnen vierentwintig uur vanaf nu moet houden, ietsje dieper gaat dan dit soort nikszeggende puberkreten.

“En ga je het helemaal uit je hoofd leren?”, floep ik er uit. Oh oh. Helemaal fout natuurlijk. Aaaaahhh. Waarom leer ik sommige dingen nooit af? Mentaal zet ik me schrap voor wat komen gaat.

Hij zet zijn glas net ietsje te hard neer en roept: “Ben je gék?! Tuurlijk niet. Dat is ook juist niet de bedoeling, hoor! Het moet uit de losse pols. Ik schrijf wat steekwoorden op en dan zal het wel goed komen. En in het uiterste geval kan ik altijd nog freestylen”, besluit hij, terwijl hij een ferme greep doet naar de blauwe bessen.

“”Freestylen?”, vraag ik in opperste verbazing, “wat is dat nu weer”?

“Dat betekent dat als je het niet meer weet, je gewoon wat verzint”, antwoordt hij alsof het de normaalste zaak van de wereld is. “Of je vertelt gewoon weer hetzelfde maar dan in een andere context”, voegt hij er op zijn Cruijffieaans aan toe. Om daarna met enige gepaste trots af te sluiten met: “Ik heb dat zelf bedacht, de term komt uit de hip hop”.

Geweldig. Mijn zoon knoopt zonodig al freestylend zijn spreekbeurt met verzinsels en herhalingen aan elkaar. Super. Ápetrots voel ik me. Al moet ik tegen mijn zin bekennen dat de term leuk gevonden is. “Ik voel een nieuwe column opkomen. Ik zie de kop al voor me”, grinnik ik, terwijl ik in één vloeiende beweging de bak met aardbeien net op tijd buiten zijn bereik zet.

Hij verslikt zich prompt in een van de bessen, die meteen zijn keel inglijdt. “Gast, ik moet echt oppassen met wat ik hier zeg”, roept hij als hij uitgehoest is. “Maar ik ben de beroerdste niet. Je mag het gebruiken voor je column, hoor”.

Ach, dat is dan toch weer lief van hem, denk ik bij mezelf. En zo onzelfzuchtig! In een vlaag van affectie schuif ik de bak aardbeien weer naar hem toe.

“Maar dan heb ik wel recht op een percentage van wat jij ermee verdient!”, roept hij uit. En weg is hij.

Mét de aardbeien.

© Pascale Bruinen

Ik gok dat er meer ouders zijn met freestylende pubers in huis. Mocht je die onvergetelijke ervaringen willen delen, dan vind je hier je forum!

Duistere sferen

Mijn puberzoon- en dochter hebben een eigenaardige eigenschap. Zij verkeren het liefst in zo duister mogelijke sferen.

Daar waar wij als verantwoordelijke ouders juist het liefst zo veel mogelijk daglicht binnen willen laten en vooral ook conform alle gezondheidsadviezen optimaal willen ventileren, maken en houden zij alles werkelijk potdicht. Ramen, deuren, gordijnen én (als het even kan) ook nog rolluiken.

Zo heeft mijn zoon een prachtige zolderkamer ter beschikking met maar liefst vier dakramen, voor veel geld net geïnstalleerd met de bedoeling de ruimte te doen baden in licht. Voor zijn nachtrust hebben we wel verduisteringsgordijnen aangebracht, alleen is het jammer dat hij die met name dicht doet op klaarlichte dag. En, om het nog gekker te maken, tegen de tijd dat hij naar bed gaat, doet hij ze net allemaal een beetje omhoog. Zodat hij vooral in de zomertijd veel te vroeg wakker wordt omdat het licht hem recht in zijn ogen schijnt. Logisch, toch?

Mijn dochter, die het doorgaans op werkelijk álle punten faliekant oneens is met haar broer, is hier ineens van een opmerkelijke eensgezindheid want ook zij heeft overdag om de haverklap haar gordijnen dicht.

Dit leidt in ons nederig stulpje geregeld tot blijspel-achtige toestanden. Zij trekken ze dicht, ik doe ze – zodra ze naar school zijn – weer open en wel he-le-maal. Inclusief wagenwijd opengemaakte ramen en deuren teneinde de toch ietwat muffe pubergeur uit hun kamers te doen verdwijnen.

Ze hebben sowieso iets tegen licht, lijkt het wel, omdat ze ook hun huiswerk (in ieder geval op de schaarse momenten dat ze daarmee bezig lijken te zijn) nooit maken aan hun bureau onder het licht van hun speciaal daartoe aangeschafte bureaulamp, maar gelegen op hun bed in het halfdonker.

Geïrriteerd door zoveel duisternis heb ik ze al vaak gevraagd naar het waarom, waarop mijn zoon niet verder komt als “In het donker is het veel chiller en bovendien is het míjn kamer”.  Mijn dochter antwoordt nogal cryptisch dat ze “niet tegen zoveel fel licht kan”. Mijn suggestie om dan ook maar binnenshuis een zonnebril op te zetten,, ging haar echter te ver.

Inmiddels is er een soort van wapenstilstand bereikt, licht en lucht worden toegelaten zodra ze de kamer uit zijn en voor de rest heerst er (relatieve) duisternis. En net als ik ervan overtuigd raak dat mijn kinderen (toch in ieder geval op dit gebied) misschien wel abnormaal zijn, vertrouwt mijn beste vriendin mij ineens toe dat ze niet goed wordt van het feit dat haar tweelingzoons van 17 altijd maar alle gordijnen en ramen dicht houden. Om tot mijn groot vermaak er meteen achteraan mede te delen dat ze alles wijd opengooit zodra ze hun kont gekeerd hebben.

Ik kan het niet helpen maar ik word gelijk overspoeld door een golf van intense opluchting. Gelukkig zijn ze niet de enigen die bij voorkeur in een vampierhol wonen en zijn ze – althans voor puberbegrippen – hartstikke normaal!

© Pascale Bruinen

Ouders aller pubers, verenig jullie! Doe ook je beklag over donkere kamers via deze blog en zo kunnen we misschien samen een actiegroep vormen om zo meer licht en lucht in de duisternis te krijgen!

Pubers (2)

Het puberdom blijft immer inspirerend materiaal om dankbaar uit te putten voor het schrijven van o-zo-herkenbare columns.

Na ommekomst van een negen weken lange zomervakantie is de school weer begonnen. En dat wordt tijd ook. Zelfs mijn zoon vindt dat kennelijk. Want hij verrast mij aan tafel door pardoes, bijna letterlijk tussen de soep en de aardappels door, mede te delen dat hij “wel weer zin heeft om nieuwe dingen te leren” (let daarbij vooral op het woordje “weer”, dat volledig onterecht impliceert dat hij eerder ook al zin daarin had). Ik word acuut bevangen door de drang om hem ter plekke te omhelzen voor zoveel enthousiasme maar weet me nog net in te houden. Ik kondig aan dat de vlag uit moet, hij ziet het eindelijk in. Hallelujah!

Maar dat is natuurlijk een ontboezeming ingegeven door weken van relatieve ledigheid. Want nu de school is gestart, hoor ik hem niet meer over de nieuwe dingen die hij leert. Integendeel.

Gelukkig werken mijn beide pubers ook naast school. Het is begonnen als vakantiewerk maar ze mogen ook na de vakantie blijven. En dat werken in de vakantie is een echt godsgeschenk gebleken. Met het zogenaamde zomerweer van 2011 zouden ze zich doodverveeld hebben als ze geen werk hadden gehad. Om nog maar te zwijgen over het geld dat ze hebben verdiend met al hun gezwoeg in de supermarkt.

Het is aardig om te zien hoe verschillend ze met de zuurverdiende centen omspringen. Zo brandt het geld bij zoonlief zowat meteen de portemonnee uit, terwijl mijn dochter wikt en weegt alvorens iets met zorg uit te kiezen.

Als gevolg van de (digitale) kooplust van zoonlief komt tegenwoordig wel zéér geregeld de koeriersdienst aan de deur met diverse pakjes. Nu zijn we niet altijd thuis en dan hebben we gelukkig een lieve en behulpzame buurvrouw die ze voor ons aanneemt.

Zo heeft hij inmiddels zijn hele kamer vol staan met allerhande coole apparaten waarvan ik niet eens de functie kan doorgronden. Het heeft wel allemaal met het maken van chille beats van doen.  Het is een ware wirwar van kabels, stekkers, verlengsnoeren, cd’s, lp’s, microfoons, platenspelers, boxen en mixpanelen. Mijn suggestie om in deze chaos wat orde te scheppen door eindelijk eens zijn speciaal daarvoor aangeschafte lades en kasten te gaan gebruiken wordt weggehoond. Hij legt uit dat hij het niet kan opruimen want alles moet voortdurend gebruikt worden.

Datzelfde adagium geldt ook voor zijn kleren, die met de regelmaat van de klok overal opduiken behalve in de daarvoor bestemde kledingkast. Zo vind ik t-shirts en joggingbroek over de trapreling, sokken in schoenen midden in de kamer en de kleren gedragen in een hele week verfrommeld op een stoel. Alles met het idee dat hij die toch op enig moment weer aandoet. Ook zijn kamer eenmaal per week opruimen en poetsen vindt hij als rechtgeaarde man grote onzin omdat toch “alles weer vies wordt”. Laten we het er op houden dat zijn vuildrempel beduidend hoger is dan de mijne.

Het lijkt wel alsof de kortsluiting die (hopelijk tijdelijk) plaatsvindt in de puberhersenen er voor zorgt dat ze alles maar half doen. Als er pannen moeten worden afgewassen zijn die maar half schoon. Degene die moet drogen laat overal nog water achter. De wc-rol wordt leeggetrokken tot het voorlaatste (gescheurde) velletje maar een nieuwe ophangen, ho maar. Melkpakken en flessen frisdrank worden opgedronken tot er nog maar een paar druppels resten en dan schielijks weer in de ijskast terug gezet, totdat een ander gezinslid dit luid verontwaardigd opmerkt. Alles liever dan dat ze zelf een nieuw pak of andere fles moeten gaan halen.

Zo stapelen de kleine ergernisjes zich op dagelijkse basis op. Maar desondanks zijn en blijven het schatten op weg naar volwassenheid. En op die weg gaan ze, soms irritant maar vaak aandoenlijk, voort.

Met vallen en opstaan.

© Pascale Bruinen

Hier ligt je kans om je ongetwijfeld super-herkenbare puberervaringen met ons te delen. Als je het kwijt wilt of moet, reageer dan!

Pubers (1)

Of je haat ze of je houdt van ze, een tussenweg lijkt niet mogelijk. Je kunt immers onmogelijk onverschillig staan tegenover dit menstype. In het boek van David Bainbridge, van huis uit dierenarts, worden ze zelfs een “bijzondere diersoort” genoemd. Hij vindt de puberteit een “positieve en begrijpelijke ervaring” en komt daartoe na een beschouwing vanuit de “ontwikkelingsbiologie, de paleoantropologie, de neurologie, de fysiologie, de psychologie, de therapie en de politiek”(!) Zijn uiteindelijke conclusie: “De puber is geen plaag, maar een hoogtepunt van natuurlijk vernuft”.

Mag ik, als praktizerend moeder van twee hevig puberende “apen” (als je dan toch een diersoort moet kieze; ze zijn namelijk even lief en aandoenlijk maar ook ondeugend, koppig en eigengereid), daarover met de geachte schrijver enigszins van mening verschillen? Ik meen namelijk dat ik, als ervaringsdeskundige die inmiddels al jaren de geheimen van het puberdom met gevaar voor eigen welzijn en geestelijke gezondheid probeert te ontrafelen, enig recht van spreken heb in deze heikele kwestie.

Pubers zijn namelijk wel degelijk soms een plaag, althans in ieder geval de twee exemplaren die bij mij thuis rondlopen. Vooropgesteld: ik hou werkelijk zielsveel en geheel onvoorwaardelijk van ze allebei, zou ze nooit meer willen en kunnen missen en heb (vrijwel) alles voor ze over, maar dat betekent nog niet dat ik hun gedrag altijd zo fijn vind. En dat is dan nog een gigantisch understatement. Ik erger me met de regelmaat van de klok aan hun gedragingen of, beter gezegd, hun nalaten. Ze laten na zo goed mogelijk te leren (de een wat meer dan de ander), afspraken na te komen, hun rotzooi achter zich op te ruimen (de ander wat meer dan de een), op tijd op te staan (allebei even erg) en enige interesse te hebben in actualiteiten, cultuur, natuur en in hun opvoeders (allebei in het kwadraat).

Ze lijken te leven in een wereld die (in volgorde van belangrijkheid) bestaat uit: 1. Zichzelf 2. Zichzelf 3. Zichzelf 4. Medepubers (van het andere geslacht). 5.Computer/gsm.

Hou mij ten goede, het zou ook zomaar kunnen dat nummer 4 en 5 omgeruild zouden moeten worden danwel gezamenlijk een 4e plek innemen.

De consequenties van deze volgorde leveren een medemens op die weliswaar onder één dak leeft met zijn of haar opvoeder(s), maar die alleen maar naar beneden komt om gespijsd en gelaafd te worden. ’s Ochtends wordt al standaard de vraag gesteld wat we ’s avonds eten. En eten kunnen ze.

Net als “Rupsje Nooitgenoeg” eten ze giga-hoeveelheden in recordtijd. Als boodschappen gedaan zijn en de ((bescheiden) snoepdoos net gevuld is, lijkt het vijf minuten later alsof er een Bijbelse sprinkhanenplaag overheen is gegaan. Alleen de wikkels en papiertjes zijn de overgebleven stille getuigen van het schaamteloze gesnaai van mijn pubers.

Maar zelfs eten is een noodzakelijke maar daarom niet minder ergerlijke onderbreking van hun vrije tijd. Yep, mijn kinderen vinden dat ze primair recht hebben op vrije tijd en alles wat daaraan afbreuk doet is op zijn zachtst gezegd uitermate hinderlijk. En dat plaatst mij met stip op een zeer hoge notering in de lijst van hinderlijkheden.

Toch is het mijn taak om ze te begeleiden en te helpen om zelfstandige, verantwoordelijke en verstandige jong-volwassen mensen te worden. Maar dat neemt niet weg dat ik, als ze om 8.00 u met de fiets naar school zijn vertrokken, soms het gevoel heb dat ik al een hele dag achter de rug heb. En dan moet mijn werkdag nog beginnen.

De discussies over wel/niet het regenpak aandoen op de fiets en het meenemen van twee stuks fruit naar school zijn allang verstomd. Na ettelijke twisten over nut en noodzaak van beide heb ik het onderspit gedolven en laat ze nu gewoon natregenen. Fruit gooi ik er via smoothies in, dat telt ook.

Als ik het ergens in de brugklas waag voor te stellen dat ze hun brood in het onverwoestbare Tupperware trommeltje kunnen blijven meenemen, word ik meewarig aangekeken. Nee, dat kan écht niet, het moet en zal in zilverfolie ingepakt worden. Ze kijken me recht aan als ze tegen me zeggen: “Tupperware? Dat is meer iets….” (betekenisvolle stilte waarin ik van kop tot teen opgenomen word), “iets voor jou!”. Een goed verstaander begrijpt meteen dat dit de pubervertaling is van: “dat is meer iets voor ouden van dagen”. Ok, ik snap het.

Het is dan ook met een zucht van verlichting dat ik ’s morgens de deur achter beiden dichttrek en de broodnodige ontspanning op mijn werk mag gaan opzoeken. En raad eens waarin ik mijn lunch meeneem? Juist ja. In het verstoten Tupperwaredoosje.

© Pascale Bruinen

Zijn jullie ook ouders van dit (tijdelijk) egocentrische en permanent hongerige menstype? Dan vind je hier de plek om daar ongestraft over te kunnen klagen of misschien wel net de loftrompet over af te steken!

Het Grote Moment

“Denk maar niet dat ik het zelf ga betalen als ik ergens tegenop rijd. Dan kan ik net zo goed geen bijbaantje meer hebben”. Puberzoon is ongerust want hij heeft vanmiddag zijn allereerste rijles. Het Grote Moment is daar.

Hoewel ik het uit alle macht probeer te onderdrukken, barst ik toch in lachen uit. “Welnee, maak je niet druk, de instructeur wordt beschouwd als de echte bestuurder. Jij bent zelf niet aansprakelijk als er iets gebeurt”.

Er ontsnapt een zucht van verlichting. “Oh. Nou, ik wil dan wel eerst naar een parkeerterrein of zo. Ik kan toch niet meteen de weg op?”

“Tuurlijk wel. Ik zal zekerheidshalve aan de verkeersdienst in Driebergen vragen een waarschuwing uit te laten gaan rond een uur of 16.00 u vanmiddag”. Tegen wil en dank moet hij nu zelf ook lachen. Ik kijk eens goed naar zijn lange, nog wat slungelige gestalte, die ineens heel kwetsbaar oogt. Mijn moederhart smelt. De anders zo stoere, onverschillige houding is van hem afgevallen. Even zie ik een glimp van wat daar onder zit. Een goede, ietwat onzekere, aandoenlijke jongeman die nog veel moet leren op weg naar volwassenheid.

Ik besluit hem nog gauw een hart onder de riem te steken door een genante anekdote te vertellen over mijn eigen rij-examen. “Ik ging kapot van de zenuwen maar viel nog liever dood neer dan dat ik dit liet blijken. Dus ging ik zwierig achter het stuur zitten en reed soepeltjes weg. Helaas kwam ik niet ver want de examinator stond meteen vol op de rem. Ik vloog zowat met mijn hoofd door de voorruit en keek hem verbijsterd aan. “Zijn wij niet iets vergeten?”, vroeg hij op die typisch pedante examinatortoon. Ik wist het bij God niet, totdat hij op de veiligheidsgordel wees. Ik werd vuurrood. Uitgerekend ik, die anderen altijd attent maakte op de noodzaak de gordel te dragen, had hem zelf niet aan bij het examen! Ik stamelde iets in de trant van dat ik dit anders altijd wel deed. Zijn pokerface verried niet dat hij waarschijnlijk dacht dat het een rotsmoes was. Erg hè?”

Puberzoon grinnikt en zegt dat hij dát wel eens had willen zien. En zorgeloos fluitend loopt hij naar boven. Straks zijn eerste rijles.

Een mijlpaal in zijn jonge leven.

© Pascale Bruinen

De eerste rijles. Of, nog erger, het rij-examen…Het woord alleen al is zelfs voor veel volwassenen die al lang en breed het roze papiertje/plastic kaartje hebben voldoende om weer acuut in angstzweet uit te breken. Wil jij je eigen ervaringen delen en lotgenoten vinden? Laat dan hier een reactie achter.

Gehavende fietsen

Met twee pubers in huis is het lot van de fietsen die hen moeten vervoeren zo goed als bezegeld. Het stramien is als volgt: óf ze worden gestolen, óf er is om de haverklap iets kapot óf de banden zijn lek. En als het dat een keer niet is, zijn ze wel de sleutels ervan kwijt.

Mijn zoon heeft het gepresteerd om tot twee maal toe zijn fiets gestolen te laten worden bij Appie de grootgrutter. Daar had hij een bijbaantje voor het lieve sommetje van bijna 4 euro per uur. Je begrijpt dat Appie ons nog veel moet nabetalen want op deze manier schiet het natuurlijk niet op. Een van de eerste keren dat hij daar ging werken is zijn fiets meteen gestolen. Wij vonden dit heel vervelend, mijn puber kon het daarentegen ogenschijnlijk weinig schelen.

Gelukkig hadden we nog een extra fiets maar helaas niet voor lang. Een paar weken later werd deze fiets, nota bene op precies dezelfde plaats, ook gejat. Saillant detail was dat zoonlief dit keer over een heavy duty kettingslot beschikte en het dringende advies had gekregen de fiets hiermee vast te maken.

Toen we hem dit keer ophaalden zagen we dat het hem wel nogal aangreep. “Meer dan afsluiten en vastleggen met je ketting kon je toch niet doen”, zeiden we troostend. Dit hielp niet echt want hij begon ongemakkelijk om zich heen te kijken en op en neer te wiebelen. Één blik op zijn schuldbewuste gezicht en ik wist het: hij had de fiets helemaal niet met het kettingsslot vastgemaakt. Reden: hij had er geen tijd voor gehad. Tja, het kost ook tien hele seconden extra om die ketting om een lantaarnpaal te leggen.

Als de fietsen al niet gestolen worden zijn ze met de nodige regelmaat kapot. Zoon en dochter wisselen zich daarin keurig af. Nu eens is er een trapper vanaf, dan weer is er een stuk van de dynamo afgebroken. Als het dat niet is loopt de ketting wel uit de kast, valt de bel er van af, zijn de remkabels half gesloopt of staat de lamp helemaal scheef. Als wij ongelovig vragen hoe dit heeft kunnen gebeuren krijg je alleen het standaard puber-antwoord: “Weet ik ook niet, kan ik toch niks aan doen?”, vergezeld van het totaal ongeïnteresseerd ophalen van de schouders en gevolgd door het zo snel mogelijk verlaten van de plek der ondervraging.

Een ander steeds terugkerend chapiter is de continuing story van de lekke band(en). Bij voorkeur wordt dit feest der herkenning zo’n twee minuten voor vertrek naar school/werk/sportclub schijnbaar achteloos gemeld. Waarop H. zich weer zuchtend en inwendig vloekend naar het schuurtje begeeft om ze te plakken. En ja, er is diverse malen geprobeerd het ze zelf bij te brengen maar tot dusverre houden ze zich nog met enige mate van succes van de domme.

Tenslotte wil ik je niet de logica van mijn puberdochter onthouden toen zij onlangs, voor de zoveelste keer, haar fietsensleutel kwijt was. Toen ik haar vroeg of ze bij gevonden voorwerpen op school had gekeken zei ze (ongelogen): ”Nee, zéker niet!”. De verbijstering moet op mijn gezicht te lezen zijn geweest want ze voegde er als nadere uitleg aan toe dat “toch niemand zo’n sleutel opraapt, laat staan naar gevonden voorwerpen brengt!”. Ik vroeg me onwillekeurig af waar het toch heen moest met onze jeugd, want zoveel onverschilligheid is te veel van het goede voor mijn generatie.

Terwijl ik al dreigde dat ze de reservesleutel zelf van haar zakgeld zou moeten gaan betalen, sms-te ze me de volgende dag dat ze hem gevonden had. Ik sms-te meteen terug: “Waar???”.

Antwoord: ”Bij gevonden voorwerpen”. Inclusief een breed grijnzende smiley.

© Pascale Bruinen

Tja, hier kun je wel een boom over opzetten…Laten we dat dan ook doen op deze blog zodat we elkaars leed kunnen verzachten. Reactie, anyone?