Slakkengang naar Barcelona

Slakkengang naar Barcelona

Het is 1951. Mijn avontuurlijk ingestelde ouders willen graag naar Spanje, maar daar kom je alleen binnen met een visum. Ze zijn een van de eersten in Nederland die speciaal naar Rotterdam afreizen om dit reisdocument te gaan halen.

Omdat ze wel reislust hebben maar niet veel geld, besluiten ze reisgenoten te zoeken die met hun mee willen reizen naar Barcelona om zodoende de kosten te delen. Uiteindelijk gaan zij met een bevriend koppel en nog twee anderen in hun Citroên Traction Avant op pad.

Ze vertrekken op een vrijdagmorgen. Einddoel die dag is Verdun, zo’n 250 kilometer verderop in Lotharingen. Geld voor hotels of pensions is er nauwelijks, dus is het de bedoeling dat ze ’s nachts met zijn vieren in de auto slapen. De andere twee overnachten buiten onder een zelfgemaakt afdekzeiltje, dat aan de imperial van de wagen wordt vastgemaakt.

Als de duisternis invalt, zetten ze de auto die eerste nacht noodgedwongen neer in een weiland. Campings bestaan nog niet. Bij het eerste ochtendgloren worden de nietsvermoedende schone slapers ruw gewekt door een legerofficier, die hun bars mededeelt dat ze zich midden in een manoeuvreveld bevinden. Als ze om zich heen kijken blijkt dit, gelet op de talloze soldaten die tot de tanden bewapend door het weiland lopen, aardig te kloppen. Hij beveelt het geschrokken gezelschap onmiddellijk op te breken.

De tweede dag rijden ze tot in Chevray Chambertin, op ongeveer 500 kilometer. Door schade en schande wijs geworden bellen ze dit keer ’s avonds aan bij een boerderij, om te vragen of ze in het weiland van de boer mogen overnachten.

De agrariër vindt het prima en haalt hen naar binnen om samen subiet aan de wijn te gaan. De godendrank bevalt mijn ouders en de andere twee koppels zo goed, dat ze graag een aantal flessen willen kopen. Omdat ze niet al te veel geld te besteden hebben, offreren ze de Franse boer gul een paar flinke stukken Goudse kaas om hem gunstig te stemmen en een zacht prijsje te bedingen.

De boer neemt de kaas dankbaar in ontvangst, maar rekent vervolgens doodleuk de normale prijs voor de wijn. Danig teleurgesteld over zoveel gierigheid vertrekt het hele gezelschap. Dit incident verleidt mijn vader tot het slaken van de hartenkreet: “C’est dommage du fromage!”

De derde dag – het is inmiddels al zondag – voert hen naar het Rhônedal, tot iets voor Lyon. Daar aangekomen willen ze graag weer op een boerenterrein staan. Maar omdat er een hels onweer losbarst, staat de heer deze huizes erop dat ze allemaal binnen komen overnachten.

Ze mogen, nee móeten prompt aanschuiven in de keuken van de eenvoudige boerenhoeve. Gevraagd naar hun reisplannen voor de volgende dag zeggen ze al om zeven uur ’s morgens te zullen vertrekken.

Al snel komen er melkkleurige drankjes op tafel die ze nog nooit eerder hebben gezien. Ze smaken naar anijs en drinken lekker weg. De boerin zet zelfgemaakte stoofpot op de robuuste houten tafel. Alles gaat op. Het leven is goed.

Tot de dag erna, als ze alle zes pas laat op de maandagochtend met zo’n houten kop wakker worden dat ze even niet meer weten hoe ze het hebben. De geplande vertrektijd van zeven uur ’s morgens wordt drie uur ’s middags. Maar niemand die er om maalt.

Ze gaan dus pas op pad als de vierde dag al meer dan half om is. Omdat ze eigenlijk te veel gewicht bij zich hebben om de bergen in te rijden, vragen ze aan het boerenkoppel of ze een deel van hun bagage daar zolang achter mogen laten. Vanzelfsprekend mag dat. Niemand die in het in zijn hoofd zal halen om daar iets van te stelen. Het is een kwestie van eer en gastvrijheid.

Die maandag voert hun tot in de Pyreneeën. Ze gaan met zijn zessen in die kleine auto bergop niet harder dan zo’n tien tot twintig kilometer per uur. Ze passeren kleine bergdorpjes en klimmen alsmaar hoger met de Citroên. Als ze de zoveelste haarspeldbocht met succes hebben genomen, duikt langs de kant van de weg een verkeersbord op dat ze al vaker hebben gezien op deze bergpas. Een van de dames achterin roept verbaasd: “Oohh, dat Danger de Mort, dát is pas een grote stad! We zijn er nog steeds doorheen aan het rijden!” Hilariteit alom in het autootje bij de andere leden van het gezelschap die wel voldoende Frans begrijpen.

Na een afmattende dag in de bergen en zonder boerderij of weiland in de buurt, besluit mijn vader bij het vallen van de avond de auto dan maar langs de kant neer te zetten. Uit veiligheidsoverwegingen parkeert hij de auto zoveel mogelijk aan de uiterste kant van de weg.

De eerste die ’s ochtends zijn ogen open doet en de stramme leden – na een nacht opgevouwen in de wagen te hebben doorgebracht – buiten de auto wil gaan strekken, krijgt de schrik van zijn leven. De auto blijkt op zo’n dertig centimeter van een diep ravijn te staan, een kleinigheid die mijn vader de avond tevoren door de duisternis en vermoeidheid over het hoofd heeft gezien.

Maar vandaag, op de vijfde dag van hun grote avontuur, is het zover: ze zullen allemaal voor het eerst van hun leven de Spaanse grens passeren.

Barcelona lonkt.

© Pascale Bruinen

slakkengang naar Barcelona2

Nou, zo moet het er ongeveer hebben uitgezien, zij het dat mijn ouders niet over de luxe van een echte tent beschikten. Als je ook mooie familie-verhalen kent van avontuurlijke reizen, kun je die hier delen met anderen.

Ik vertrek

Zalvende stem van de voice-over:

“Hans en Trudy gaan, na jaren in Lutjebroek bij een baas te hebben gewerkt, nu voor zichzelf beginnen. Ze emigreren naar Azerbeidzjan om daar een winkel in tweedehands badkuipen te gaan runnen”.

Of deze.

“Merel en Paul hebben na lang dubben de knoop eindelijk doorgehakt. Ze gaan een zonnestudio opstarten in Kenia”.

Maar de favoriet blijft toch:

“Janneke en Henk-Jan hebben genoeg van alle regeltjes in Nederland en verhuizen met het hele gezin (Jantien, Jannes en Janke) naar het binnenland van Roemenië waar ze een camping gaan exploiteren”.

Zomaar drie zinnen die de opening zouden kunnen zijn van het goed bekeken tv-programma “Ik Vertrek”. Voor de enkeling die het niet kent: dat is een programma waarin doodgewone mensen besluiten het roer radicaal om te gooien door in het boze buitenland voor zichzelf te beginnen. Hetgeen uiteraard gepaard gaat met gierende emoties, heftige teleurstellingen en financiële debacles.

De formule is even simpel als doeltreffend: kies een stel dat door zou kunnen gaan voor je buren; zorg ervoor dat het enthousiasme voor een meestal op voorhand al totaal kansloze missie ervan af spat; kies bij voorkeur mensen die over meer dan gemiddelde naïviteit beschikken; laat het stel weliswaar iets voorbereiden maar vooral niet te veel.

Gevolg van deze combinatie van factoren is feel good tv van de bovenste plank. Immers:

* vanaf de veiligheid van je eigen vertrouwde bank leef je met ze mee en spoor je ze luidkeels aan om het juk van loonslaaf voorgoed van zich af te gooien. In gedachten ga je ondertussen na hoe het voor jezelf zou voelen om na de zoveelste op niks uitgedraaide vergadering tegen jouw baas op nonchalante wijze te zeggen: “Oh ja, ik heb nog wel wat voor de rondvraag. Ik neem ontslag bij deze ballentent want ik ga voor mezelf beginnen!”;

* is het zalig om ongegeneerd mee te janken als je ziet hoe moeilijk de emigranten in spé het hebben op hun o zo Hollandse afscheidsfeestje waar steevast zo’n gezellige-foto-van-achterblijvers-in-wissellijst cadeau wordt gegeven, oma Bertie in huilen uitbarst bij het vooruitzicht haar kleinkinderen te moeten gaan missen en zelfs die stuurse opa Hendrik met verdacht vochtige ogen in de camera kijkt;

* wacht je vol ongeduld op het moment dat je je met de nodige Schadenfreude helemaal suf kunt lachen als al snel na aankomst in het godvergeten gat blijkt dat er voorlopig, zeg maar het eerste half jaar, nog geen internetverbinding of telefoon beschikbaar zal zijn;

* word je rood van plaatsvervangende schaamte als je ziet dat de emigranten de taal van hun nieuwe thuisland niet eens op Jip en Janneke niveau spreken, zodat zelfs iets simpels als het bestellen van brood bij de bakker leidt tot een gênante vertoning;

* aanschouw je met stijgend ongeloof dat ze in hun ontsnappingsroes gemakshalve al begonnen zijn met die mega-verbouwing van uitgeleefde koestal naar chambre d’hôtes maar vergeten zijn een vergunning daarvoor aan te vragen zodat de burgemeester in hoogsteigen persoon (dat besnorde mannetje in rubber laarzen) alles acuut stillegt;

* kijk je hoofdschuddend toe hoe er plots nietsvermoedende gasten (die overigens altijd allemaal uit Nederland komen, locals boeken dit soort localiteiten nooit) op de stoep staan van een onderkomen wat nog lang niet af is en waar je normaliter nog geen varken in zou laten slapen.

Ironisch genoeg ontdekken de nieuwkomers pas op de plaats van bestemming dat hun nieuwe thuisland vaak minstens even veel, zo niet méér regels heeft dan Nederland. De meeste stellen hebben zich echter geen enkele moeite getroost om op dit vlak vooraf netjes hun huiswerk te doen.

Opvallend is ook dat de emigranten er voetstoots van uit gaan dat het oer Hollandse adagium “afspraak is afspraak” ook deel is van het cultureel erfgoed van bijvoorbeeld Spanje. Denk je in de binnenlanden van Andalusië op maandag om 9.00 uur een afspraak te hebben met de loodgieter zodat die vervelende lekkage wordt verholpen, mag je blij zijn als hij ergens in die zelfde week nog komt opdagen. Als de gestreste man des huizes de loodgieter in kwestie eindelijk aan de telefoon krijgt en in gebroken Engels wanhopig vraagt wanneer hij dan wel komt, luidt het antwoord: “Mañana, mañana”. Ja, morgen is inderdaad weer een dag, maar wat onze Nederlandse vrinden dan nog niet weten is dat er niet letterlijk morgen wordt bedoeld. Vrij vertaald betekent het: “Ik zie wel óf en zo ja wanneer ik kom”.

Het succes van deze inmiddels beproefde formule is hoogstwaarschijnlijk te danken aan het gegeven dat alle kijkers, waarvan velen ongetwijfeld in een midlifecrisis verkeren maar nog in de ontkenningsfase zijn, stiekem precies dezelfde dromen hebben als de deelnemers. Alleen met dit verschil dat de kijkers er eindeloos over nadenken, praten en twijfelen om dan weer over te gaan tot de saaie maar o zo vertrouwde orde van de dag, terwijl de deelnemers de stap daadwerkelijk zetten.

Dankzij de tv-avonturen van de dappere deelnemers kunnen alle lafbekken, schrijfster dezes zeker niet uitgezonderd, voor een minuutje of vijftig ook hun droom – die doorgaans ook altijd alleen maar een droom zal blijven – leven en beleven. Kunnen ze eventjes proeven aan hoe het zou zijn om het écht te doen. En hopen ze eigenlijk dat de deelnemers niet slagen in hun missie als zelfstandig ondernemer in het buitenland. Want dan voel je je zelf meteen een stuk beter omdat je wordt bevestigd in je keuze voor de veilige status quo. Blijf zitten waar je zit en verroer je niet is zo gek nog niet, denk je dan zelfgenoegzaam terwijl je nog een lekkere hand pringles naar binnen werkt.

Andersom, als ze na overwinning van tegenslag wel succes hebben en geluk vinden in hun nieuwe bestaan, voel je je als achterblijver meteen een verliezer. Een sukkel omdat je het zelf niet probeert. Want diep in je hart weet je dat je inderdaad niks wint door nooit een uitdaging aan te gaan. Door nooit in het diepe te springen. Door nooit volledig je droom na te jagen.

Sommige deelnemers mogen dan amateuristisch te werk gaan in de uitvoering van hun plannen, ze beginnen zonder uitzondering wel allemaal met een sprankeling in hun ogen aan het avontuur. Ze zijn bereid er keihard voor te werken en door diepe dalen te gaan. Ze doen het toch maar.

Daarom maak ik een diepe buiging voor alle deelnemers aan “Ik Vertrek”. Respect!

Want per slot van rekening zit ik nog steeds op mijn bank.

© Pascale Bruinen

ik vertrek

 

Benieuwd wie van jullie ook graag kijkt naar andermans pogingen een mooi bestaan op te bouwen in het buitenland.

Catalonië

Catalonië. Hele kaaskopse volksstammen kiezen ’s zomers deze bestemming om er coma te zuipen of tweedegraads brandwonden op te lopen bij het uitslapen van hun roes op het strand (de jeugd) of lekker op de camping te staan (al de rest).

Veel verder dan Blanes, Rosas en Lloret de Mar komen ze meestal niet. Vooruit, misschien nog even een dagtochtje met de bus naar Barcelona, waarbij ze dan ook nog de meeste tijd  doorbrengen in het stadion van Barça. Dan heb je het ook wel gehad. Maar wat weet de gemiddelde Nederlander nu eigenlijk van dit misschien wel bekendste onbekende deel van Spanje?

Als je de volksaard van de Catalanen wilt doorgronden is het goed je te realiseren dat ze zich niet Spaans voelen. Of zoals een sticker op de deur van een kinderkamer bij dierbare vrienden daar al verraadt: “Catalonia is not Spain”.

De Catalanen zijn in hun onafhankelijkheidsdrift dan wel niet zo fanatiek als de Basken en al helemaal niet gewelddadig, ze beschouwen hun Catalonië wel degelijk als een eigen entiteit. Met hun eigen geschiedenis, taal, tradities en gewoontes. Catalonië is de moeite waard om eens op andere manieren te ontdekken.

Waar in de rest van Spanje de corrida (stierengevecht) en de grote zwarte stier de trotse machoziel van de Iberiërs verbeelden, vind je deze kenmerken in Catalonië nergens terug. De Catalanen hebben er zelf gewoon niks mee. Het werd hen opgedrongen. Het is dan ook geen toeval dat Barcelona een van de eerste steden is waar het stierenvechten werd verboden.

De scherpte en het machismo van de Spanjaarden komt ook letterlijk tot uiting in hun taal. Die klinkt hard en weinig melodieus. Daarmee vergeleken is het Catalaans, internationaal erkend als aparte taal, veel gemoedelijker en zachter. Al zal de rest van Spanje daar wellicht de kwalificatie “boers” aan toevoegen.

Als je je nader verdiept in de Catalaanse mentaliteit vind je, gek genoeg, ook opvallende overeenkomsten met die van ons. Zo staan de Catalanen in eigen land bekend als harde werkers, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Andalusiërs. Het is niet voor niets dat laatstgenoemden graag en veel de spot drijven met de Catalanen door ze weg te zetten als mensen die leven om te werken en niet weten te genieten van de goede dingen des levens.

Ze hebben ook lak aan schone schijn of veel uiterlijk vertoon. Vinden het eenvoudigweg niet belangrijk. Ze vallen niet graag op. Zijn geen schreeuwers maar juist heel bescheiden. Net als in Nederland zijn ze hier aanhangers van het adagium: doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.

Wat ook erg Nederlands aan de Catalanen is: de reputatie om gierig te zijn. In Catalonië is het daarom niet de gewoonte om een fooi achter te laten. Alleen als je echt exceptionele service hebt gekregen of out of this world hebt gegeten, wijken ze hier wel eens van af. Maar liever niet.

Ze houden van eerlijke, simpele dingen. Als die dan ook nog mooi of lekker zijn, is dat meegenomen. Dat wordt ook weerspiegeld in de Catalaanse keuken. Je kunt een Catalaan dan ook niet harder treffen dan hem zijn dagelijkse pa amb tomàquet te onthouden. Een stuk vers afgesneden brood, een ultrasappige tomaat eroverheen wrijven zodat de tomaat als het ware over het brood wordt uitgesmeerd, afgemaakt met een scheut geurige olijfolie. Heerlijk, gezond en zonder poespas.

Catalanen zijn verzot op het sportieve buitenleven en hebben een nogal apart gevoel voor humor. Rondom Kerst, tijdens de feesten van de Fires de Santa Llúçia verkopen ze overal de caganers, letterlijk kakfiguurtjes. Dat zijn beeldjes in een poephouding en dan nog liefst met het hoofd van een beroemd iemand er op. De Catalanen kopen ze massaal en zetten ze vervolgens onder de kerstboom. Niet in plaats van de kerststal, maar ernaast.

Op die kerststallen oftewel pesebres zijn ze ook dol. Op een kerstmarkt zag ik ze in alle soorten en maten, vaak ongelooflijk gedetailleerd uitgewerkt. Grappig weetje is overigens dat in Catalonië – in tegenstelling tot de rest van Spanje – net als in Nederland Tweede Kerstdag wordt gevierd.

Ze zijn ook het enige volk dat het klaarspeelt om de catastrofale dag waarop ze hun onafhankelijkheid hebben verloren tot nationale feestdag uit te roepen. Zo kunnen ze dit pijnlijke gegeven ieder jaar opnieuw beleven. Misschien welbewust, in een masochistisch verlangen om de nationalistische smart van weleer ook nu nog tot in de diepste vezels van hun ziel te kunnen voelen?

Catalanen zijn niet een-twee-drie te doorgronden. Beschouwen iemand niet snel als vriend en laten iemand niet gauw toe in hun privésfeer. Maar als je volhardt, met oprechte interesse en open blik kijkt en een beetje je best doet ze te begrijpen, breek je door die barrières heen. Dan zie je wat er nog meer is behalve de mooie kuststreken, prachtige steden en een fabelachtige voetbalclub. Hoor je hun echte verhalen. Voel je de warme hartslag van een eeuwenoud volk dat op een ingetogen manier trots is.

Onvergetelijke ervaringen, hondstrouwe vriendschap en ongekende gastvrijheid zullen je ten deel vallen. Want uit eigen ervaring weet ik dat áls je eenmaal de status van vriend hebt bereikt, je ook écht bij ze binnen bent. Niet alleen in hun huis, maar bovenal in hun hart.

Voor altijd.

© Pascale Bruinen

Hier zie je de caganers die ik op een kerstmarkt tegenkwam. Is weer eens wat anders voor onder de kerstboom, toch?

Simba(2)

We zijn met een bevriend stel en vijf kinderen op vakantie in Spanje en hebben tijdelijk een adoptiehond, Simba genaamd. Hij is van de overbuurvrouw, Montse, die hem liever kwijt dan rijk is. Of eigenlijk is hij van haar man, die hem enkel een paar keer per jaar gebruikt om te gaan jagen. Typische macho Spanjaard, denk ik boosaardig. Alleen daar vindt hij de hond goed genoeg voor, voor de rest bekommert hij zich niet om hem.

De kids zijn helemaal weg van hem. En om eerlijk te zijn, de volwassenen ook. We hebben hem pas een paar dagen over de vloer van onze gehuurde villa, maar ik begin al de eerste tekenen van hechting te merken. Het dier smacht overduidelijk naar een beetje aandacht en liefde. Beide krijgt hij van ons in overvloed. Een grote, lieve en super aanhankelijke hond went heel snel, kan ik je zeggen.

Gevolg hiervan is dat Simba ons, overal waar we gaan of staan, volgt. Daarbij laat hij zich geduldig aaien en borstelen, speelt hij als een jong en dartel veulen en is hij niet van plan eigener beweging terug te gaan naar zijn baasje. Zijn eerst zo stugge en harde vacht is dankzij al ons geborstel zacht en glanzend. Tijdens onze regelmatige trips naar de supermarkt nemen we speciale hondenbrokken, botten om op te kauwen en hondenspeeltjes mee terug. Simba vindt het allemaal prima en heeft de tijd van zijn leven.

Op een avond gaan we uit eten in een aangrenzend stadje. Omdat we een tijdje weg zullen zijn, besluiten we om Simba ’s avonds terug naar Montse te brengen. We leggen haar uit dat hij morgenvroeg weer welkom is. Zij neemt de hond van ons over en duwt hem – veel te hardhandig naar onze smaak – achter het hek van de tuin. Simba jankt hartverscheurend als we wegrijden. De kinderen houden de handen op hun oren. We voelen ons allemaal niet erg happy hierbij, maar kunnen hem moeilijk meenemen naar het restaurant.

Als we een aantal minuten gereden hebben, hoor ik ineens opgewonden geschreeuw vanaf de achterbank. “Daar is ‘ie…Simba! Hij rent achter de auto aan, mama, stoppen, stóp!!!” Als ik me omdraai, weet ik niet wat ik zie. Hij ligt nog een heel end achter maar inderdaad, hij rent met platliggende oren achter onze auto’s aan zoals ik hem nog nooit heb zien rennen. En we zijn al de nodige kilometers verwijderd van huis. Het lijkt wel of ik midden in een tearjerkerige Disneyfilmzit, zo ontroerend is het.

We maken een noodstop (gelukkig zitten we nog op een redelijk verlaten binnenweggetje) en weten niet hoe snel we allemaal uit de auto moeten klimmen. Het weerzien is zo hartstochtelijk alsof het niet net vijf minuten geleden is dat we hem noodgedwongen hebben achtergelaten. Simba heeft zijn tong uit zijn bek hangen en springt in één vloeiende beweging in onze auto. Er zit niks anders op dan om hem weer terug te brengen.

Montse is not amused over dit openlijke verraad van hun hond en sleept hem dit keer het huis in. Nodeloos te zeggen dat ons gezellig bedoelde etentje allesbehalve gezellig is.

De dagen verstrijken in zomerse zaligheid. Nog een paar dagen vakantie en we moeten vertrekken. Het is me al opgevallen dat dochterlief soms wat stilletjes is. Dan komt het hoge woord er uit. “Kunnen we hem alsjeblieft mee naar huis nemen, mama? Alsjeblieft?” Hier was ik al bang voor. Ik kijk naar haar verdrietige gezichtje en voel zelf waterlanders opkomen. Zelf speelde ik ook al met deze gedachte. Maar ja, het is andermans hond.

Ik knipper snel een paar keer met mijn ogen en antwoord gemaakt opgewekt dat we dat niet kunnen maken voor Montse en haar man. “Ze zullen hem erg missen, schatje, dat wil je toch ook niet?”, lieg ik met gekruiste vingers. Een leugentje om bestwil moet kunnen, zeker nu. “Helemáál niet!”, roept ze ongekend fel uit. “Ze houden niet eens van hem en hij ook niet van hen, dat weet ik zeker.  Dat zie je toch zo? Alsjeblieft?”, smeekt ze. “Ik zal het eens met H. bespreken”, hoor ik mezelf tot mijn eigen ongeloof aan haar beloven.

H. blijkt ook al aangestoken met het Simba virus. “Ik zou hem het liefst meenemen”, vertrouwt hij me toe buiten gehoorsafstand van de kinderen. “Het is zo’n lief beest. Ik ben helemaal verknocht aan hem”. “We kunnen ze aanbieden de hond van hun te kopen”, stel ik voor, “ze doen toch bijna niks met hem. Hij wordt min of meer verwaarloosd en het lijkt eerder alsof hij een blok aan hun been is”. “Ja”, antwoordt H, “doe dat. Vraag of ze hem aan ons willen verkopen! Dan zoeken we een mooie halsband uit en nemen hem lekker mee naar huis”. Hij ziet het al helemaal voor zich.

Ik besluit de daad meteen bij het woord te voegen voordat ik de moed verlies. En zo klamp ik even later Montse aan en leg haar uit dat we Simba graag willen kopen. Aanvankelijk denkt ze dat het een misplaatste grap is, maar als ze doorkrijgt dat het bloedserieus bedoeld is, zie ik twijfel in haar ogen. “Dat moet ik aan mijn man vragen”, zegt ze. Even later komt ze terug en hoor ik dat wat ik niet wil horen. “Hij wil de hond niet verkopen, het spijt me”, zegt ze. Ik dring nog aan om zelf met haar man te mogen praten, vraag haar hoeveel geld ze willen hebben voor de hond (noem maar een prijs!) en zeg als wanhoopsdaad zelfs schaamteloos dat het geluk van mijn kinderen hiervan afhangt. Maar ze laat zich niet vermurwen. Het is en blijft nee.

Met lood in mijn schoenen ga ik terug naar de overkant. H. leest het antwoord al op mijn gezicht. We moeten ons erbij neerleggen. En erger nog, afscheid gaan nemen. “En, wat zei ze?”, vraagt dochterlief die naar binnen komt stormen, natuurlijk met Simba in haar kielzog. “Ze willen het niet, schatje, ik heb het gevraagd. Ik heb echt mijn best gedaan, maar we kunnen hem niet meenemen”. Even blijft ze stokstijf staan, maar dan barst ze in tranen uit en holt, voordat ik nog iets troostends kan zeggen, de kamer uit.

De avond voor ons vertrek brengen we Simba met pijn in het hart terug naar Montse. We moeten ’s ochtends heel vroeg weg en alles nog inladen, dus daarbij zou hij alleen maar in de weg lopen. We huilen allemaal tranen met tuiten, knuffelen hem dat het een lieve lust is en vragen ons in stilte af of we hem ooit nog terugzien. Uitgeput van alle emoties vallen we in een onrustige slaap.

Het is héél vroeg in de morgen, de wekker is nog niet eens gegaan, als ik buiten een rammelend geluid hoor. Als H. gaat kijken, staat Simba aan de poort. Dezelfde waar ik hem twee weken eerder voor het eerst zag staan. Hij duwt ongeduldig met zijn snuit tegen het hekwerk alsof hij wil zeggen: laat me binnen. Alsof hij aanvoelt dat we zo dadelijk weggaan. En dit keer voorgoed.

H. maakt de poort open en even later ligt Simba midden op ons bed. Inmiddels zijn de kinderen ook wakker geworden en hun uitgelaten blijheid hem weer te zien snijdt me door de ziel. Zo goed en zo kwaad als het gaat met een hond die iedere voetstap volgt, laden we de auto in. H. doet de klep van de kofferbak open. Voordat we weten wat er gebeurt, springt Simba achterin tussen de weekendtassen en bordspellen. En wat we ook doen, hij komt er niet meer uit. Lokken met dingen die anders feilloos werken, helpt niet. Hij blijft liggen waar hij ligt. Alsof hij wil zeggen: neem me alsjeblieft mee! Het is hartverscheurend en ik voel een enorme brok in mijn keel.

“Hij wéét het. Hij voelt gewoon dat we gaan vertrekken!”, roept mijn zoon met verstikte stem uit. Ik zie dat hij snel door zijn ogen veegt. Zijn gezicht spreekt boekdelen. “Laten we gewoon wegrijden!”, roept hij, “Als we over de grens zijn, zijn we veilig!”. Tja, het leven is een stuk simpeler als je acht jaar bent. Uiteindelijk vergt het de nodige vereende krachten en zachte dwang om Simba uit de kofferbak te krijgen. We brengen hem, dit keer echt voor het laatst, terug naar Montse die hem wijselijk meteen naar binnen brengt en de deur dicht doet.

Onder begeleiding van door merg en been gaand gejank van Simba én van onze kinderen rijden we de straat uit. Tot aan de Franse grens spreekt niemand ook maar één woord. Het gesnik en gesnuif gaat maar door. Ik heb ook al het zoveelste papieren zakdoekje versleten. Zelfs H. heeft rooddoorlopen ogen.

Dit wordt een lange, lange rit.

© Pascale Bruinen

Hier ligt hij dan. Hij kijkt recht in de camera alsof hij wil zeggen: krijg mij hier maar eens uit! We hebben hem nooit meer gezien maar hij zal altijd een plekje in onze harten houden als “onze” lieve Spaanse hond.

Simba(1)

Een spitse, donkerbruine hondensnuit wringt zich nieuwsgierig door de spijlen van het tuinhek van onze Spaanse vakantievilla, die we samen met een bevriend koppel gehuurd hebben. Grote, donkere ogen kijken me vragend aan. Het lijkt alsof hij niet kan wachten om naar binnen te komen, alsof hij daar alle recht toe heeft. Als ik in eerste instantie niet reageer – het is een grote, onbekende hond en we hebben (onze toen nog) jonge kinderen bij ons – blaft hij een paar keer klagelijk en duwt met zijn neus tegen het hek.

Ik besluit de hond aan het hek te laten staan, maar het is al te laat. Mijn dochter heeft hem gezien. In een vloek en een zucht staat ze bij het hek en steekt haar arm al door de spijlen om hem te aaien. Ik roep nog dat ze van hem af moet blijven, bang als ik ben dat ze gebeten wordt. Maar hij is zo mak als een lammetje en kwispelt er zo enthousiast op los, dat ik voel dat ik smelt. Al komt dat laatste ook door de blik van dochterlief in combinatie met het feit dat ik al een tijdje in de onbarmhartige Spaanse zon sta te treuzelen.

Ik open het hek en de hond stormt naar binnen. Hij rent rond in de tuin, snuffelt aan het zwembad en gaat dan  – alsof het de gewoonste zaak van de wereld is – de openstaande tuindeuren door naar binnen. Uit een aantal verrukte kreten leid ik af dat de andere kinderen hem nu ook ontdekt hebben. Als ik binnen poolshoogte ga nemen, ligt de hond op zijn zij op de grond. Pontificaal in de woonkamer met vijf kinderen en drie volwassenen die om hem heen gehurkt zitten en hem beurtelings aaien. Hij ondergaat deze massages met gesloten ogen en op en neer gaande staart.

“Wat is zijn vacht hard!”, roept J., een van de zonen van onze vrienden. En inderdaad, vergeleken met de Nederlandse huishond lijkt het er op dat dit exemplaar niet al te vaak aangehaald wordt. De korte haren zijn stug en voelen ruw aan. “Nou, het lijkt er op dat we er een bewoner bij hebben gekregen”, zeg ik als de hond na enige tijd hoegenaamd geen aanstalten maakt om te vertrekken. Nee, dank je de koekoek met dit openlijk vertoon van adoratie. Maar hij is dan ook ongelooflijk lief en aanhankelijk.

“Van wie zou hij zijn?,  vraag ik me hardop af als ik zie dat hij een halsband om heeft. “Wij willen dat hij hier blijft!”, roepen de vijf kids luidkeels in koor. “Als hij van iemand is, moet hij terug naar zijn baasje”, zeg ik, hoewel ik het stiekem eigenlijk ook wel gezellig vindt met deze hond die zich zo snel thuis bij ons lijkt te voelen.

Of het zo moet zijn, hoor ik opeens iemand luidkeels roepen vanuit de tuin. “Sieieieiemba?” De hond spitst zijn oren maar blijft vervolgens, tot mijn verbazing, demonstratief liggen. Ik besluit naar buiten te gaan. In de tuin staat de Spaanse overbuurvrouw, die als beheerster van de villa is aangesteld. En jawel hoor, zij is op zoek naar hem. Het blijkt de hond van haar man te zijn en hij heet Simba. Op haar vraag waar hij is, neem ik haar mee naar binnen. Daar treft ze hem in een staat van extase aan tussen het kindergrut, dat hem inmiddels tot een soort van project heeft gemaakt. Hij wordt geborsteld (hee, is dat míjn haarborstel?!), gekamd en geaaid dat het een lieve lust is.

Zij kijkt verbijsterd naar dit tafereeltje. Ze verexcuseert zich voor het gedrag van de hond, pakt hem aan zijn halsband en trekt hem zo’n beetje mee naar buiten. De kinderen jammeren dat hij toch best mag blijven en porren me met de nodige ellebogen om haar hiervan (in mijn beste Spaans) te overtuigen.

Ik snel haar achterna en roep dat we het leuk vinden als hij mag blijven, mits het van haar mag. De vrouw kijkt nu naar mij of ze water ziet branden. Maar dan laat ze hem los met de belofte dat ze hem komt ophalen zodra we genoeg van hem hebben.

Simba spurt linea recta terug naar binnen. Een fractie van een seconde later hoor ik een luid gejuich losbreken. Ik zucht tevreden.

Deze vakantie wordt anders dan anders.

© Pascale Bruinen

En hier ligt hij dan, onze huisvriend, midden in de woonkamer alsof hij er thuis hoort. En dat was ook zo, hij werd meteen liefdevol opgenomen. Als je wilt weten hoe het verder gaat, lees dan volgende week het vervolg!

Vakantieherinneringen (2)

“Weet je nog die keer dat M. haar eendenzwemband al omdeed in de auto toen we amper een kwartier aan het rijden waren”? vraagt mijn moeder aan pap zonder een antwoord te verwachten.

Het grijze winterse weer buiten nodigt binnen uit tot mijmeren over zonniger momenten. Mijn ouders putten moeiteloos uit hun rijke reishistorie en halen het ene na het andere grappige verhaal naar boven. Hun ogen lichten op als ze in gedachten terug gaan naar die allang vervlogen tijden. Toen ze nog jong en fit waren.

“Of toen jij de caravan aan het inladen was en M. had weggestuurd toen ze met al haar poppen aan kwam zetten? Omdat we al te veel bij ons hadden? Het arme kind was kapot van verdriet! Ik heb haar toen ingefluisterd gewoon alles in een kussensloop te stoppen en tegen jou te zeggen dat ik dat kussen mee wilde nemen. Daar ben jij toen mooi ingetrapt”! Mijn vader lacht, maar na al die jaren nog steeds een beetje als een boer met kiespijn.

“Jij had sowieso een nogal aparte manier om ervoor te zorgen dat de caravan aan iedere kant even zwaar was”, vervolgt mam terwijl ze voor ons allemaal een kopje thee inschenkt. “Met de jeu de boules ballen als contragewicht, totdat de caravan overal hetzelfde enorme overgewicht had”, beschuldigt ze pap goedmoedig. Hij bekent grif schuld maar voegt daar zelfgenoegzaam aan toe dat dit vooral op het conto kwam van háár tassen, sieraden en veel te veel kleding die persé mee moesten.

Ze beheersen het spel perfect. Na 63 jaar huwelijk wil je wel op elkaar ingespeeld zijn. Mam geeft de voorzet en pap kopt in. En dus moeten we allemaal lachen, ook al horen we het voor de zoveelste keer.

Ineens proest mam het uit als haar het verhaal van de zwempartij met haar beste vriendin W. te binnen schiet. Ze zijn in Spanje op vakantie en hebben allebei precies dezelfde badmuts gekocht. Felgekleurd met van die opgeplakte bloemen erop. Heel erg seventies. Een vreemde eigenschap is dat de badmuts zó langgerekt was dat zelfs Wiske’s eiervormig hoofd er met gemak twee keer in zou passen. Wel handig met dat hoog getoupeerde haar. “Ja”, zegt pap, “toen zij met hun tweeën met die torenhoge badmutsen te water gingen, weken schepen af van hun koers omdat ze dachten dat het boeien waren”! Hilariteit alom. We drinken nog een kopje thee.

In rap tempo volgt nog het verhaal van de afgeknipte pyamabroekspijp die pap in een noodgeval gebruikt had als sjaal; de sage over de opvouwbare brandladder van 9 meter lengte die van pap altijd mee moest op vakantie als we in een hotel gingen en die keer dat ze naarstig gezocht hadden naar een Italiaans restaurant. In Italië.

Zonovergoten herinneringen aan zorgeloze zomers aan zee. De typische geur van Ambre Solaire zonneolie; het hypnotiserende geluid van de branding; het feestelijke “kling-klang” als met nieuw gevonden vrienden bij de zoveelste barbecue getoost werd met een fris glas rosé. Definitief afgesloten, verzegeld in het verleden.

Mijn ogen dwalen naar het raam. Buiten regent het.

© Pascale Bruinen

Welke vakantieherinneringen komen bij jou naar boven nadat je dit gelezen hebt? Ik ben benieuwd naar andermans ervaringen, positief of negatief.