Leesmonster. Paginaverslinder. Lettervreter. Als kind leed ik al aan boekenboulimia. Ik vrat ze gulzig op en voordat ik ze goed en wel had verteerd, spuugde ik ze alweer uit. Hunkerend naar meer.
Als een rupsje nooit genoeg verorberde ik alles wat maar een kaft had. Gelukkig kreeg ik met mijn verjaardag en met Sinterklaas altijd boeken cadeau. Maar als jeugdige leesverslaafde redde ik het daar niet mee dus restte mij niks anders dan de gang naar de bibliotheek. Daar leende ik telkens het toegestane maximum aan boeken. Ruim vóór de terugbreng-datum had ik ze al uit en ruilde ik ze steevast in tegen een set verse.
Ah, de bieb. Mijn bieb was klein maar ik vond hem indrukwekkend. Dat kwam door een paar dingen. Een ervan was de geur. Die onmiskenbare mix van papier en inkt gemengd met de reuk van natte regenjassen die op de verwarming lagen te drogen. Een vertrouwde, warme maar tegelijkertijd opwindende sensatie voor mijn kinderneus.
Een ander was de stilte. Het had bijna iets voornaams, iets plechtigs. Alsof ik in een kerk was. Alleen werd hier niet de heilige mis opgedragen aan God, maar aan Het Boek. Ik ging er als vanzelf van fluisteren. Als ik überhaupt al iets zei. Want eenmaal binnen had ik alleen oog voor de afdeling kinderboeken, waar de ene titel nog meer naar me leek te lonken dan de andere. Als gehypnotiseerd staarde ik naar alle delen van Puk en Muk, Wipneus en Pim en “de vrolijke postbode” Pietje Puk. Of ging ik door alle delen van Pietje Bell. Daarna kreeg ik wat ik mijn kostschool-fase noem en las ik alles van Enid Blyton (“De Dolle Tweeling” en de hele Pitty reeks) of amuseerde ik me kostelijk met de stripavonturen van Bessie Turf, het eetlustige dikkertje dat – inderdaad – ook op kostschool zat.
Tussendoor verslond ik alle boeken van Pippi Langkous, Suske en Wiske, verhalen van Floris en Black Beauty (het paard uit de gelijknamige Engelse serie) en alles waar ik verder maar de hand op kon leggen.
Maar er is één kinderboek dat ik nooit ben vergeten en zeker zeven keer heb herlezen en dat is “Hijs de vlag, Corientje!” van Guus Betlem. Waarom? Omdat ik hardop moest lachen om de grappige avonturen van mijn heldin. Omdat ik even kon griezelen toen Corientje tijdens het collecteren voor het goede doel in het huis van een enge man terecht kwam (wat gelukkig goed afliep). Omdat ik me helemaal kon verliezen in het opwindende verhaal van kinderen die samen een vereniging voor dieren-in-nood oprichten.
Maar dit boek herinner ik me vooral vanwege een ontroerende scène als Corientje de kauw – een vogel die ze liefdevol heeft opgevangen en van alles heeft geleerd- weer vrij moet laten. Het ondeugende beestje is zo aan haar gehecht geraakt, dat hij eerst niet wil gaan. In plaats daarvan steekt hij zijn kopje in haar nek. Zó schattig en aandoenlijk. Pas na een aantal mislukte pogingen vliegt het beestje eindelijk echt uit. Tranen met tuiten heb ik gehuild, elke keer weer.
Dat is de universele kracht, macht en magie van een goed boek.
© Pascale Bruinen