Ook aan alle goede dingen komt een eind…

Lieve lezers,

Sinds eind 2011 heb ik met veel plezier honderden columns geschreven voor deze blog. Nu is het moment gekomen dat ik daarmee ga stoppen. Niet omdat ik columns schrijven niet meer leuk vind, juist verre van dat, maar omdat – na ruim een jaar freelancebestaan – voor mij de tijd rijp is om keuzes te maken.

Eén van die keuzes behelst dat ik voortaan niet langer wekelijks op vrijdag een nieuwe column op mijn blog zal plaatsen, ’s woensdags voorafgegaan door de welbekende sneak peek. In plaats daarvan ga ik mijn tijd en energie voortaan besteden aan een derde boek, nieuwe schrijfklussen, diverse projecten en andere inspirerende activiteiten zoals het geven van lezingen.

Een andere keuze is dat vanaf nu mijn website, http://www.pascalebruinen.com, mijn primaire bron van communicatie met de buitenwereld zal zijn. Op mijn website is veel te zien, te lezen en te beleven. In het menu van mijn website zijn onder meer de blogpagina’s Inspirator, Nieuws en Goeroe op Gympen te vinden waarop ik telkens inspirerende berichten, foto’s, nieuwtjes, columns en blogs zal posten. Deze kun je ook liken en je kunt je daar eveneens aanmelden om me te volgen.

Op de Inspirator-pagina vind je bijvoorbeeld mijn interviews in de reeks ‘Drijfveren’, vraaggesprekken met bekende Limburgers over hun passie, hun succes en hun antwoord op de vraag wat zij onder geluk verstaan. Tot dusverre waren Deborah en Daphne Marquet, beter bekend als De Dansende Tweeling die furore heeft gemaakt in Parijs en Las Vegas, aan de beurt. Iedere maand verschijnt een nieuw interview. Zo komen de volgende maanden nog aan bod documentaire fotograaf Nico Bastens, theaterdier Peter Noten, manager van Ronald McDonald Kindervallei Thea Coolen, de vermaarde kunstschilder Chrit Rousseau en klarinettiste/saxofoniste/doedelzakspeler van het André Rieu Johann Strauss Orkest Manoe Konings. Stuk voor stuk zeer inspirerende en succesvolle mensen die hun advies hoe je succesvol kunt zijn met ons willen delen. Mis ze dus niet!

Daarnaast kun je op mijn website veel informatie vinden op de pagina’s ‘Schrijver’, ‘Spreker’ en ‘In de Media’. Ook is er een digitaal moodboard waarop ik sfeervolle foto’s plaats die wisselen met de seizoenen. Mijn website heeft eveneens een Engelstalige versie.

Zoals bij alle goeds waar een einde aan komt, doet me dit ook wel een beetje pijn (al doe ik het mezelf aan). Cool Columns is voor mij heel belangrijk geweest. Toen ik mijn allereerste blog publiceerde op 31 december 2011 was dat voor mij een enorme mijlpaal omdat ik destijds officier van justitie was en daarom nooit op social media te vinden was. Ik zat toen in mijn dichtgeklapte oester. Maar het schrijven over de meest uiteenlopende – vaak vrolijke – onderwerpen gaf me lucht en een ongekend gevoel van vrijheid. Beetje bij beetje durfde ik mezelf steeds iets meer te laten zien. En hoe meer ik dat durfde, hoe meer verbinding ik maakte met jullie, mijn trouwe lezers, totdat de oester zich helemaal had geopend. Jullie hartverwarmende reacties op mijn blogs gaven me vleugeltjes.

De afgelopen vijf jaar heb ik dankzij het schrijven van zoveel columns op mijn blog ook heel veel geleerd, niet in de laatste plaats over mezelf. En tenslotte zijn deze blogs de basis geweest voor het idee om ook op zo’n persoonlijke wijze over mijn toenmalige werk als officier van justitie te gaan schrijven, hetgeen geleid heeft tot drie jaar lang een wekelijke column in het Algemeen Dagblad, twee boeken en één gloednieuwe carrière.

Maar wat ik inmiddels ook heb geleerd is dat alles voortdurend verandert en dat is in mijn geval ook zo. Ik ben niet meer dezelfde persoon als vijf jaar geleden en ik voel dat ik andere accenten moet gaan leggen. Dus dat doe ik ook. Kwestie van durven loslaten en iets nieuws beginnen, al sluit ik zeker niet uit dat ik soms toch nog wel eens via Cool Columns van me zal laten horen…

Lieve, lieve lezers en volgers. Ik ben jullie oprecht dankbaar voor al jullie aandacht, reacties, schouderklopjes, aanmoedigingen, adviezen, tips, lieve berichtjes, mooie wensen, kritische noten en alles wat jullie in de loop der jaren aan mij hebben willen laten weten. Ik realiseer me maar al te goed dat het in deze vluchtige tijden een hele eer is als iemand de tijd neemt om iets écht te lezen, helemaal tot het einde. Dank daarvoor!

Maar niet getreurd, wekelijks een nieuwe column op Cool Columns stopt dan wel, maar ik ga zelf natuurlijk lekker door met schrijven!

Dus hopelijk tot ziens op mijn website http://pascalebruinen.com waarvan je onderstaand een aantal foto’s aantreft om je een idee te geven.

Veel liefs van Pascale

schermafbeelding-2017-03-02-om-14-24-09

Homepage

schermafbeelding-2017-03-02-om-15-02-57

Schrijver

schermafbeelding-2017-03-02-om-14-37-20

Spreker

schermafbeelding-2017-03-02-om-15-06-41

Inspirator

schermafbeelding-2017-03-02-om-14-27-17

Moodboard

schermafbeelding-2017-03-02-om-14-28-45

In de mediaschermafbeelding-2017-03-02-om-14-30-30

Nieuws

schermafbeelding-2017-03-02-om-14-35-46

 

 

Goeroe op Gympen

De oester opent zich

Vanaf het moment dat ik het schrijven heb ontdekt, besteed ik het grootste deel van mijn spaarzame vrije tijd aan een wekelijkse column voor mijn blog. Langzaam maar zeker durf ik dankzij het schrijven steeds iets meer van mezelf te laten zien. Beetje bij beetje wordt de oester opengewrikt.

Hoe persoonlijker mijn columns, hoe meer herkenning ontstaat bij mijn lezers. Het verhaal van de één, blijkt vaak ook het verhaal van de ander. Dat vind ik een mooie gedachte.

Schrijven maakt me gelukkig en voorziet in een sterke persoonlijke behoefte, zoveel is duidelijk. Na een tijdje wil ik ook over mijn werk gaan schrijven. Ik vind het namelijk hoog tijd om eens het menselijke gezicht achter die strenge zwarte toga te laten zien. In de juridische wereld is het tonen van emoties not done. Ik vind het echter juist belangrijk om te laten zien dat een openbaar aanklager ook worstelt met twijfels, gevoelens en dilemma’s.

Mijn idee leidt er uiteindelijk toe dat ik een wekelijkse column krijg in het Algemeen Dagblad. Daarin laat ik zien wat het werk voor impact heeft op mij maar ook op mijn gezinsleden. Ik stel me zo heel kwetsbaar op, iets dat geen teken is van zwakte maar juist van moed, durf en kracht. Zo word ik dus een schrijvende officier/aanklagende columnist.

Kort hierna, eind 2012, sterft mijn vader, waarna ik – een echt papa’s kindje – in een intensief rouwproces terecht kom dat me laag voor laag afpelt, totdat van mij alleen nog mijn pure kern resteert. In deze periode kom ik terecht op de bodem van een hele diepe put. Door het verdriet in volle omvang toe te laten, kom ik er uiteindelijk sterker uit dan dat ik erin ging. Tijdens deze trieste periode vinden verschillende opmerkelijke gebeurtenissen plaats, die uitmonden in een intense spirituele gebeurtenis waarin een uil een magische rol speelt.

Deze ervaring heeft mij voorgoed veranderd. Vanaf dat moment kan ik niet meer tegen geweld. Het lijkt wel alsof ik extra gevoelig ben geworden voor alles wat ver af staat van vrede, liefde en harmonie. Zodoende heb ik nu wel een probleem want mijn professionele wereld van de misdaadbestrijding is daarvan immers lichtjaren verwijderd. Andere gevolgen van dat betoverende moment zijn dat ik sindsdien meer ontzag heb gekregen voor de natuur, een grote verbondenheid ervaar met anderen en volledig vertrouw op mijn gevoel en intuïtie. Ik heb mezelf gevonden.

Mijn nieuwe ik volgt voortaan het liefst alleen nog haar hart. En dat heeft me onlangs weer op een nieuw spoor gezet.

Als ik vijftig ben, wil ik een boek hebben geschreven.

© Pascale Bruinen

 

Deze column is op 10 oktober 2016 als blog verschenen op http://www.inspirerendleven.nl.

open-oester-op-ijs-6144007-2

 

Lockpick

Op de zitting moest een man zich verantwoorden voor een poging tot inbraak. Hij had met een zogenaamde “lockpick”, een staafje met een pinnetje erin, geprobeerd om het slot van een winkel te forceren. De politie betrapte hem na een tip van omwonenden en rekende hem in.

Volgens de vertaling is “lockpicking” te beschrijven als het schadevrij openen van sloten zonder sleutel. Uiteraard erg geschikt voor inbrekers. Deze verdachte gaf als verklaring voor zijn gemorrel aan het slot dat hij de lockpick “eens wilde uitproberen”. Mij dunkt dat je dit ook en zelfs bij voorkeur op je eigen slot kunt doen, maar alla, verdachten hebben nou eenmaal het recht om alles te zeggen in de zittingzaal. Ook de meest ongeloofwaardige dingen.

Toen ik de tenlastelegging voordroeg, realiseerde ik me opeens dat het woord lockpick hardop uitgesproken op zijn zachtst gezegd nogal vreemd klinkt. Want het riep bij mij eerder de associatie met een akelige zedenzaak op. Zoals het bij de inzet van een lokfiets gaat om het op heterdaad kunnen pakken van een fietsendief, zou het hier (met twee c’s minder) kunnen gaan over een zaak waarin een mannelijke undercover agent wordt ingezet om potentiële aanranders of verkrachters die het voorzien hebben op heren in flagrante aan te houden.

Na deze gedachtenkronkel (waarvan ik fervent hoop dat het niks Freudiaans is) moest ik me bedwingen om niet de slappe lach te krijgen. Om het nog wat erger te maken, gaf de raadsman van verdachte even later aan dat hij graag wat foto’s had willen zien van die gebruikte lockpick. Ik moest op mijn lip bijten en probeerde aan iets anders te denken. Gelukkig kreeg ik mezelf weer snel onder controle en kon ik al mijn aandacht richten op waar die hoorde, namelijk bij het onderzoek ter terechtzitting.

Want de man voor het hekje was niet bepaald de gemiddelde verdachte. Hij bleek veel psychische problematiek te hebben. Dit incident zou daarom als een schreeuw om aandacht en hulp moeten worden gezien. Gevraagd naar zijn visie op de nabije toekomst, antwoordde hij: “In de winter ga ik weer gekkigheid uithalen”.

Aangezien het najaar voor de deur stond, betekende deze uitspraak wat mij betreft wel het nodige voor de inschatting van het recidiverisico op de korte en middellange termijn.

Met of zonder lockpick.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

 291x388

Maatschappelijk werkster

Als aanklager moest ik geregeld slachtoffergesprekken voeren. Meerdere van dit soort gesprekken zijn me, om verschillende redenen, altijd bijgebleven. Zo had ik een keer een afspraak met een mishandelde man. Omdat ik hem wilde ophalen, scanden mijn ogen de grote hal en bleven toen rusten op een kleine, smalle gestalte met een ingevallen gezicht en donker haar. Ondanks zijn leeftijd van begin dertig vertoonde zijn voorhoofd al de nodige inhammen. Ik herkende hem meteen van de foto’s in het dossier dus liep ik met uitgestoken hand op hem toe.

Even later in de slachtofferkamer begon hij zeer gehaast te praten. Hij sprak onduidelijk en ongearticuleerd. Er vieen telkens stukjes woord weg in zijn zinnen, net zoals bij iemand die met een mobiel belt waar een slecht bereik is. Slechts met de grootst mogelijke moeite kon ik hem volgen.

Hij was in zijn eigen bescheiden flatje afgetuigd door een familielid die beweerde dat hij hem nog geld schuldig was. Daarbij was zoveel geweld gebruikt, dat hij zijn bovenste voortanden was kwijtgeraakt.

Toen ik hem vroeg hoe het nu met hem ging, kon ik uiteindelijk uit zijn antwoord opmaken dat hij door het kunstgebit niet meer goed kon kauwen en minder proefde waardoor hij veel was afgevallen. Bovendien maakte hij zich zorgen dat hij nooit meer een leuke vrouw zou vinden.

“Wie wil mij nog zo?”, vroeg hij mij. Om vervolgens even aan zijn voortanden te frunniken, het kunstgebit er geroutineerd uit te wippen en mij plompverloren te confronteren met het gapende rozerode gat in zijn bovenkaak. Nu ik op nog geen halve meter afstand zat, had ik liever gehad dat dit uitzicht mij bespaard was gebleven. Want eerlijk is eerlijk, dit zag er akelig uit. Ik had erg met hem te doen.

“Iemand die u kiest om wie u bent, zal zich hierdoor heus niet laten afschrikken. Dan is dit uiteindelijk net zoiets als een bril of een hoorapparaat”, sprak ik hem moed in. Maar blijkbaar niet genoeg want na mijn ‘oppepper’ begon hij nog te huilen ook.

“Voor mij is het leven niet meer de moeite waard,” snikte hij. Hij keek me daarbij zo ongelukkig en met betraande ogen aan, dat ik me even geen raad wist.

“Dit is weliswaar niet mijn taak maar ik wil u echt adviseren om naar uw huisarts te gaan. Die kan u helpen om deskundige hulp te krijgen want het lijkt erop dat u dit niet alleen aan kunt.”

De arme man beloonde me hiervoor met een intens dankbare blik.

Die middag voelde ik me meer maatschappelijk werkster dan officier.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

images-1

 

Overtuiging

Voor een strafrechtelijke veroordeling heb je zowel wettig als overtuigend bewijs nodig.

Wettig bewijs betekent dat de gebruikte bewijsmiddelen volgens de wet moeten zijn toegestaan, bijvoorbeeld een aangifte of een getuigenverklaring. Maar: “één getuige is geen getuige”, anders zou er slechts één valse verklaring nodig zijn om iemand op te sluiten. Er moet dus een minimum van wettig bewijs zijn, zo niet wordt het vrijspraak.

Daarnaast moet dit minimum aan wettig bewijs ook overtuigend zijn.

Het is vaker voorgekomen dat ik als officier van justitie die overtuiging niet had. Bijvoorbeeld in een zaak waarin twee getuigen, die ruzie hadden met verdachte, belastend over hem verklaarden. Verdachte ontkende van meet af aan. Bij de voorbereiding kreeg ik een onbestemd gevoel dat het allemaal net iets té gladjes was.

Om te achterhalen of de getuigenverklaringen eventueel op elkaar waren afgestemd, riep ik beide getuigen op om ter zitting te komen verklaren. Ondanks dat ze hun belastende verklaringen zelfs onder ede herhaalden, bleef ik na afloop zitten met datzelfde knagende gevoel dat ik eerder ook al had. Ik geloofde ze gewoonweg niet, al kon ik niet aantonen dat ze keihard onder ede hadden gelogen.

Daarentegen kreeg ik van verdachte ook tijdens de zitting een betrouwbare indruk. Enerzijds zat het hem in zijn ontkenning en zijn plausibele verklaring waarom de getuigen tegen hem verklaarden. Anderzijds werd ik ook overtuigd door de lichaamstaal van alle betrokkenen en niet in de laatste plaats door mijn eigen gevoel.

Zodoende vorderde ik zelf vrijspraak vanwege het ontbreken van mijn overtuiging. De rechter bleek even later hetzelfde gevoel te hebben gekregen en sprak verdachte daarom ondanks voldoende wettig bewijs vrij.

Professor mr. C.P.M. Cleiren, hoogleraar straf(proces)recht, schreef over de rechterlijke overtuiging: “De overtuiging is (…) een voorwaarde voor het bewijs van elk strafbaar feit en vormt dus (…) het sluitstuk van zijn oordeelsvorming. (…). Vraagt men rechters hoe de notie van de rechterlijke overtuiging wordt vormgegeven, dan spreekt men veelal in termen van intuïtie, Fingerspitzengefühl, ervaring en praktische wijsheid”.

Rechterlijke overtuiging is dus een vreemde eend in de strafrechtelijke bijt omdat het niet zozeer iets juridisch, maar eerder iets gevoelsmatigs is.

Eén voordeel heeft dit wel.

Zolang rechterlijke overtuiging nodig blijft voor het bewijs, zal robotisering van de (straf)rechtspraak nog lang op zich laten wachten.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

overtuiging2

 

Respect

Onlangs kom ik al zappend uit bij het tv-programma “Nineteen kids and counting”. Gefascineerd blijf ik even kijken om te zien hoe het er in dit bijzondere Amerikaanse gezin aan toe gaat.

De kinderen variëren in leeftijd van in de twintig tot één jaar oud. Zou ik al geen raad weten met een stuk of vijf, dit koppel blijft liefdevol en onverstoorbaar richting al het grote en kleine grut dat door het huis rent, met speelgoed gooit en rondkruipt op de meest onhandige plekken.

De grotere kinderen, veelal pubers, helpen als vanzelfsprekend met het verzorgen en aankleden van de kleinere. Er wordt zonder gezeur samen gekookt, gewassen en gepoetst. Het ademt een en al saamhorigheid.

Als het bijna Kerstmis is, vertelt een van de oudste dochters dat ze in deze tijd van het jaar altijd taarten en koekjes bakken om aan het politie- en brandweerpersoneel te brengen. Als een kleintje vraagt waarom ze dat doen, antwoordt de oudere zus ernstig: “Omdat ze het hele jaar door over onze veiligheid waken”.

Mijn mond valt open van verbazing. Het contrast met Nederland, waar het soms wel een nationale sport lijkt om onze hulpverleners uit te schelden, te bedreigen en te mishandelen, kan niet groter zijn.

Het volgende moment zien we het kroost in de weer in een megakeuken. De allerkleinsten staan op krukjes en helpen mee met het maken van het deeg. De iets oudere jongens en meisjes schillen een enorme berg appels, terwijl de pubers in de weer zijn met het in partjes snijden van het fruit en het in en uit de ovens schuiven van chocoladekoekjes en appelkruimelgebak.

Als alles klaar is, wordt de hele handel feestelijk ingepakt en in een paar grote bestelbussen geladen. Zo rijden ze achtereenvolgens naar het lokale politiebureau, de sheriff en de brandweerkazerne. Op alle plaatsen delen ze lekkers en bedankjes uit, die beide dankbaar worden aanvaard.

Nu we kennelijk leven in een tijd waarin onze veiligheid permanent onder druk staat, zouden wij ook kunnen laten zien dat we onze hulpverleners en andere overheidsdienaren waarderen.

Dus doe eens gek en geef eens – zomaar! – een welgemeend complimentje of bloemetje aan een politieagent, brandweervrouw of ambulancebroeder.

Want zij verdienen allemaal ons respect in plaats van onze middelvinger.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

images-2

 

Vers lijk

Ik zit nietsvermoedend achter mijn bureau als mijn opleider ineens aankondigt dat ik naar een gerechtelijke sectie moet. Pardon? Even denk ik nog dat een grapje is, maar het blijkt een serieus voorstel. Hoort bij de opleiding.

Het idee om lijfelijk aanwezig te moeten zijn als een dode van boven tot onder wordt opengesneden vind ik niet bepaald aanlokkelijk. Ik verdring deze informatie in de veronderstelling dat het toch al heel raar moet lopen, wil er zich binnenkort een dergelijke onverkwikkelijke situatie voordoen. Vanaf nu mogen er gewoon geen niet-natuurlijke doden meer vallen.

Twee dagen later ben ik met kramp in mijn maag onderweg naar het mortuarium van het ziekenhuis. Eentje is toch verscheiden, hoogstwaarschijnlijk door een overdosis harddrugs. De politie troost me met de mededeling dat ik ontzettend veel geluk heb. Mijn eerste lijk is namelijk een vers lijk. Om vervolgens in geuren en kleuren te verhalen over de staat waarin een oud waterlijk pleegt te verkeren.

Naar goed plaatselijk gebruik wordt er voorafgaand aan het snijfestijn eerst gezellig samen vlaai gegeten met de politie, de patholoog-anatoom en zijn slagershulpje. Een beer van een vent met handen als kolenschoppen. Ik krijg nauwelijks een hap door mijn keel.

Maar dan moet ik er aan geloven. Het lijk van de onfortuinlijke man ligt op een stalen tafel. Kort na de incisie in Y-vorm begin ik een penetrante rotte eieren lucht te ruiken. De patholoog zegt dat we allemaal zo ruiken van binnen. Lekker!

De ervaring valt uiteindelijk mee. Ik val niet flauw, hoef niet over te geven en vind het zelfs interessant om menselijke organen van zo nabij in het echt te zien.

Bij thuiskomst sla ik de spaghetti bolognese voor één keertje over.

Kwestie van verkeerde associaties.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad en heeft geleid tot de titel van mijn eerste boek, Mijn eerste lijk is gelukkig vers.

1280px-Rembrandt_Harmensz._van_Rijn_007

Dit is een wat minder vers lijk…

Anderhalve turf hoog

Een klein jongetje is de laatste verdachte van de kinderzitting van vandaag. Hij is dertien maar hij oogt veel jonger. Ondanks zijn prille leeftijd heeft hij een harde uitstraling. Hij gaat op de stoel voor het hekje zitten. Zijn voeten raken amper de grond.

“Waarom heb jij met een brandende aansteker gedreigd naar die andere jongen?” vraagt de kinderrechter, terwijl ze oogcontact probeert te maken. “Gewoon,” zegt hij, nonchalant zijn smalle schouders ophalend. “Hij verveelde me.”

Ik kijk eens goed naar hem. Anderhalve turf hoog. Zijn emotieloos gezicht verraadt dat hij al veel heeft meegemaakt in zijn jonge leven. Vader is dood, moeder heeft een nieuwe vriend en wil niks meer met hem te maken hebben. Hij is al vaak weggelopen uit de jeugdinstelling. De laatste keer is hij toch naar zijn moeder gegaan. Tegen beter weten in. Hij moest er een halve dag voor reizen. Ze stuurde hem zonder pardon meteen weer weg.

“Wat vind je er van dat je daar niet mocht blijven?”, vraagt de rechter. Wij kijken hem aandachtig aan. En ineens zie ik het masker van onverschilligheid in stukken breken. Er biggelt een grote traan naar beneden. En nog een. Er is geen houden meer aan.

Als officier zie ik een jeugdige verdachte die een ernstig feit heeft gepleegd. Als moeder breekt mijn hart voor deze jongen, die alleen maar wil dat zijn moeder van hem houdt. Het is één groot gapend gat in zijn kleine hart. Het is mijn beurt voor het requisitoir, maar ik worstel nog steeds met de strafmaat. Tot mijn eigen verbazing hoor ik hoeveel warmte en compassie in mijn stem zijn geslopen. Alsof ik in deze paar minuten iets van zijn gemis wil goed maken. Hem het gevoel wil geven dat hij wél meetelt. Ik leg uit waarom hij straf verdient. Ik zie hem knikken. De kinderrechter is het met me eens en neemt de straf over. Ik zie hoe zijn kleine gestalte door de grote deur verdwijnt.

De zitting is klaar. Terwijl ik mijn tas inpak, vraagt mijn hart zich af of er ooit nog een wonder in zijn leven zal gebeuren.

Mijn verstand doet er wijselijk het zwijgen toe.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

PAS hurts children

 

In colonne rijden we door de uitgestorven stad

Mijn wekker geeft 04.20 u aan. Op naar het politiebureau!

In het zaaltje zitten zo’n vijftien stoere mannen van wie een stuk of acht helemaal in het zwart gekleed. Ze dragen allemaal een kogelvrij vest en zijn tot de tanden toe bewapend.

Na een korte briefing vertrekken we naar een locatie waar een vuurwapengevaarlijke verdachte woont die moet worden aangehouden. Hij wordt verdacht van doodslag en moet zo snel mogelijk van de straat.

Ik voel de spanning toenemen als iedereen in verschillende voertuigen plaatsneemt en in colonne door de uitgestorven stad rijdt. Bij de verzamellocatie stappen de acht uit het busje. Ze voorzien zich van bivakmutsen, helmen en levensgrote schilden. Twee anderen nemen de ram mee.

Pal erachter kom ik, samen met een politieman in een gewoon uniform. We lopen geluidloos in formatie. Opeens zie ik een voorbijganger die zijn hond uitlaat. Zijn mond valt open en hij blijft stokstijf staan om te kijken naar deze surrealistische optocht in de vroege ochtenduren. De blik van de man bezorgt me bijna een lachbui.

De commandant van het arrestatieteam (AT) blijft vlakbij een woning staan en gebaart naar de anderen. Het is muisstil. Een aantal AT-ers gaat aan de voordeur staan, de rest vat post aan de achterzijde. Na een teken wordt de ram tegen de voordeur gebeukt. Voordat ik het in de gaten heb, zijn ze al binnen. Ik hoor een hoop gestommel, gegil en “Politie! Politie!”

De commandant gebaart dat ik de woning in mag. In een kleine slaapkamer ligt een man op zijn buik op de grond met een blinddoek voor. Zijn handen zijn geboeid op zijn rug. Hij heeft alleen een onderbroek aan. In bed ligt een vrouw, die met grote wilde ogen rondkijkt en hartverscheurend snikt, terwijl ze de groezelige lakens tot aan haar kin opgetrokken houdt. De man wordt afgevoerd.

Na de debriefing praat ik nog even met de sectiecommandant. Hij vertelt dat zo’n arrestatie in het “milieu” statusverhogend werkt. Prompt zie ik de slogan al voor me.

“Als crimineel tel je pas mee, als je bent opgepakt door het AT!”

© Pascale Bruinen

48d2790a-c89a-4542-9356-1598b57c03c9

 Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

 

 

Over mietjes, vogels en takkewijven

Vrouwen veroveren stormenderhand de rechterlijke macht. Was dit vroeger nog een (grijze) mannenbolwerk, tegenwoordig is het percentage vrouwen gestegen tot meer dan vijftig procent.

Grasduinend op internet kom ik bij opzij.nl een oud artikel over deze materie tegen. Daarin vat een rechtbankverslaggeefster de reputatie van vrouwelijke magistraten kort en bondig samen: “Je hebt mietjes en takkewijven”. Het is maar dat ze het weten.

Tot de jaren vijftig werden vrouwen overigens niet eens toegelaten tot deze nobele ambten omdat ze “ongeschikt waren vanwege hun natuurlijke aanleg en geestelijke eigenschappen”. Zo werden ze verondersteld “emotioneler dan mannen” en “minder abstract denkend” te zijn waardoor ze “te weinig beoordelingsvermogen” hadden en het beroep “minder aanzien gaven”.

Waren ze als vrouwelijke beroepsgroep destijds al niet populair onder de heren juristen, anno nu zijn ze dit bij verdachten in sommige zaken nog steeds niet.

“Als het om zedenzaken gaat, hebben verdachten liever een man omdat ze denken dat vrouwen strenger zijn”. Aldus Erik van der Maal van de Bond van Wetsovertreders, een vereniging die opkomt voor (ex-)gedetineerden.

En ja, soms sprak het gezicht van een mannelijke verdachte inderdaad boekdelen als hij binnen kwam voor de behandeling van zijn zaak en tegen vijf vrouwen – drie rechters, de griffier en ondergetekende – op rij aan keek.

Toch waag ik te betwijfelen dat deze gedachte correct is. Op basis van mijn jarenlange beroepsmatige ervaring eisen vrouwelijke officieren bij zedenzaken niet hoger dan mannelijke officieren, noch zag ik dat vrouwelijke rechters strenger straffen dan hun mannelijke collega’s.

Hoe zakelijk, zelfstandig en geëmancipeerd wij als hoog opgeleide professionals ook mogen zijn, ik heb de indruk dat we allemaal wel eens worstelen met de mate waarin we onze vrouwelijkheid in ons werk durven uit te dragen. Misschien wel uit angst om voor dat “mietje” versleten te worden.

Maar kennelijk laten vrouwelijke magistraten hun XX-chromosomen op zitting toch meer spreken dan ze zelf denken. Zo ziet Van der Maal wel degelijk een verschil in aanpak met hun mannelijke collega’s: “Vrouwen stellen persoonlijke vragen, laten je uitpraten, stellen je meer op je gemak. Best belangrijk als je terechtstaat voor een rij vogels in zwarte jassen die vanaf een podium op je neerkijken”.

Ok. Zo had ik mijzelf als magistraat in de rechtszaal nog nooit eerder bekeken.

Maar voor het geval ik alsnog mag kiezen ben ik met terugwerkende kracht toch liever een vogel dan een takkewijf.

© Pascale Bruinen

Home

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

takkewijf

Hmmm, ik weet niet of dit een tegelwijsheid is die ik aan de muur zou willen hangen…

Cirkel van stilte en geweld

In Nederland rukt de politie gemiddeld elke tien minuten (!) uit voor huiselijk geweld. Daartoe behoort ook kindermishandeling. In actie komen tegen dit ingrijpende fenomeen is dringend nodig want alleen al in Nederland worden zo’n 119.000 kinderen per jaar mishandeld. Een duizelingwekkend cijfer. Anders gezegd: in iedere schoolklas van 30 leerlingen is gemiddeld één kind slachtoffer.

Het gaat dan niet alleen over lichamelijk geweld, maar ook over andere vormen van mishandeling. Daaronder valt ook emotionele mishandeling ( een volwassen persoon scheldt het kind regelmatig uit, doet vaak afwijzend en vijandig tegen het kind of maakt het kind opzettelijk bang), emotionele verwaarlozing (doorlopend tekort aan positieve aandacht voor het kind, het negeren van de behoefte van het kind aan liefde, warmte en geborgenheid, de situatie dat een kind getuige is van geweld tussen ouders of verzorgers en alle vormen van seksueel misbruik.

De impact van kindermishandeling is gigantisch. Kinderen zitten in een afhankelijkheidspositie; ze zijn – zeker als ze nog heel jong zijn – overgeleverd aan hun mishandelende ouders, andere familieleden of verzorgers. Ze ervaren pijn, lopen (soms ernstig) letsel op en raken psychisch beschadigd. Sommige meisjes raken ongewenst zwanger van hun geweldpleger, maar kindermishandeling kan ook leiden tot gedwongen verhuizingen (bijvoorbeeld naar een Blijf-van-mijn-lijf huis samen met de moeder) en schooluitval- of verzuim. Bij oudere kinderen kan het leiden tot verslaving. In extreme gevallen leidt kindermishandeling zelfs tot zelfmoord of pogingen daartoe of eindigt het anderszins met de dood van het kind. Zo is becijferd dat elke maand één kind of volwassene sterft door huiselijk geweld. Maar in 2012 maakte huiselijk geweld maar liefst 52 dodelijke slachtoffers, dus een gemiddelde van één per week.

Inmiddels weten we uit onderzoek ook dat kinderen die slachtoffer worden van mishandeling op langere termijn een grotere kans lopen om zelf dader te worden. Zodoende legt kindermishandeling een zware en uiterst pijnlijke claim op de volgende generatie.

Redenen genoeg dus om in actie te komen. Want er is maar één iemand nodig om de cirkel van stilte en geweld te doorbreken. Dat kan een hulpverlener zijn, maar evengoed een familielid, buurman, onderwijzer, vriendinnetje of clubgenoot.

Of misschien wel een betrokken lezer van mijn blog?

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

images

 

 

Een chronisch gebrek aan tijd

Als ik één ding zou moeten noemen waar ik een chronisch gebrek aan heb, is het wel aan tijd. Tijd intrigeert me. Het is enerzijds hartstikke abstract (je kunt het niet zien), maar anderzijds o zo concreet (bijvoorbeeld als je ergens te laat komt).

De mooiste, bijna poëtische, definitie van dit begrip vond ik op nl.wiktionary.org, waar tijd wordt omschreven als de “onstuitbare gang der dingen van toekomst door het heden naar het verleden”. De meest gangbare betekenis is echter dat tijd niets meer of minder is dan een “opeenvolging van momenten”. Kijk, dát herken ik wel. Want momenten heb ik de hele dag door juist in overvloed. En ze volgen zich inderdaad in een razend tempo op.

Zo ook toen ik nog officier van justitie was. Op die zeldzame dagen dat ik geen zitting of ZSM-dienst (afdoen van zaken vanuit een centrale lokatie) had, was ik vanaf mijn flex-plek druk bezig met de afhandeling van mijn (ouderwetse en elektronische) post, het bijwonen van overleggen en de voorbereiding van mijn volgende zittingen. Dat waren zoveel momenten dat de tijd voorbij vloog.

Soms schoot mijn pauze er helemaal bij in, maar als het enigszins kon, ging ik altijd naar buiten om een rondje te wandelen of snel wat boodschappen te doen. Toen mijn zoon een tijd geleden op zichzelf ging wonen, rende ik als drukbezette maar rechtgeaarde moeder tijdens mijn korte break gauw op en neer naar de Blokker om even banale als onmisbare huishoudelijke attributen voor hem te kopen zoals een emmer, een aardig formaat vuilnisbak, diverse dweilen, stofdoeken, afwasborstels, een trits schoonmaakmiddelen en een heuse “Swiffer vloerwisser starterkit”.

En zo kon het gebeuren dat ik, getooid met een onhandig lange stok en drie mega uitpuilende plastic zakken (toen kreeg je die nog gratis) op de terugweg naar het parket een collega tegen kwam. Bij haar vragende blik riep ik in het haastige voorbijgaan alleen maar “Zoon gaat op kamers!” (stil blijven staan was echt geen optie). Haar begripvolle glimlach was het laatste dat ik zag voordat ik even later met mijn bovenmaatse buit muurvast kwam te zitten in het draaihekje bij onze ingang. Nog een geluk dat er geen bezoek voor mij in de hal zat te wachten.

Dat krijg je er dus van als je uit tijdgebrek jezelf letterlijk en figuurlijk voorbij wilt rennen.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

images

Fantoomverdachte

Als officier van justitie bekroop me geregeld het gevoel dat niemand de waarheid vertelde. Zo ook in een zaak die begon met een Meld Misdaad Anoniem tip dat er in een gehuurd deel van een bedrijfspand ruim 500 hennepplanten zouden staan. De politie startte een nader onderzoek, waarna ze op de genoemde locatie op een bovenverdieping inderdaad een grote en professioneel ingerichte hennepplantage aantrof. Ter plaatse bleek niemand aanwezig.

De eigenaren van het pand, die zelf beneden zaten, toonden een contract waaruit bleek dat mijn verdachte de betreffende ruimte drie maanden eerder was gaan huren. Verdachte bezweerde echter dat hij de huur al na twee maanden zou hebben opgezegd. Ook zou hij nooit de sleutel van het pand hebben gekregen. Best bijzonder, aangezien hij wel het huurcontract had getekend en een borgsom had betaald. Hij zou er het laatst zijn geweest vóórdat het huurcontract was ingegaan.

De eigenaren beweerden tegenover de politie dat ze niets hadden gemerkt van een grote hennepplantage die recht boven hun deel van het pand moest zijn opgezet. Ze hadden evenmin ooit iets geroken van die typische hennepgeur of geobserveerd dat er mensen in en uit liepen. Mijn verdachte hadden ze sinds het tekenen van het huurcontract nooit meer gezien, al had hij volgens hun verklaring inderdaad een borgsom betaald én wel degelijk de sleutel gekregen. Maar nee, verdachte had het huurcontract nooit formeel beëindigd.

Tja. Mijn leven als officier ging bepaald niet altijd over rozen want probeer hier maar eens uit wijs te komen.

Als ik deze verhalen moest geloven zou er dus een fantoomverdachte bestaan die in zijn eentje, onzichtbaar voor de directe omgeving, het hele circus van planten, potgrond, ventilatoren, filters, elektrische- en dompelinstallaties en wat al niet meer had geïnstalleerd én ook nog regelmatig had onderhouden. The invisible man, de hoofdfiguur uit de gelijknamige tv-serie van de jaren zeventig die een uit de hand gelopen experiment deed met “moleculaire desintegratie”, is er niets bij.

Als ik nu nadenk over dit fenomeen en dit afzet tegen mijn andere beroepsmatige ervaringen kan het haast niet anders of dit moet dezelfde spookachtige en immer ongrijpbare figuur zijn die bolletjes met cocaïne of heroïne op straat gooit, zomaar (!) grote sommen contant geld geeft aan drugsdealers en vrouwen bont en blauw slaat als hun man even niet thuis is.

Ik hoop vurig dat de veelgeplaagde Minister van Justitie nog ergens wat extra geld heeft liggen want als het Openbaar Ministerie dit onvatbare sujet toch eens te pakken zou kunnen krijgen, is in één klap een groot deel van alle strafzaken opgelost.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

PS: als jullie je afvragen waar het gebruikelijke plaatje is: dat staat hieronder.

 

 

Boter bij de vis

“Wat eten jullie?”, vraagt mijn zoon. Hij heeft me zojuist gebeld en dat betekent meestal dat hij óf eindelijk zin heeft in een verantwoorde warme maaltijd óf wel wat extra pecunia kan gebruiken.

Vandaag is het dus optie 1. Aaahhhh, als ik voor iedere keer dat ik deze vraag heb gekregen een euro had ontvangen, kon ik nu rentenieren.

“Zelfgemaakte frietjes met een lekker mals biefstukje, vergezeld van ambachtelijk bereide appelmoes en een rijk gevulde salade”, antwoord ik. Het klinkt alsof ik iets van de menukaart van een eetcafé oplees, realiseer ik me. Maar het klopt wel.

“Hmmmm…”. En na een korte stilte: “Dan kom ik wel even langs vanavond”.

Gezellig! Hij woont inmiddels al bijna twee jaar op zichzelf. Weliswaar in dezelfde stad, maar toch.

Als hij even later zijn fiets achterom stalt, blijkt hij goed nieuws te hebben. Hij heeft geld ontvangen van het Centraal Justitieel Incassobureau. Ja, je leest het goed. Hij hoeft niets áán het CJIB te betalen, maar hij kríjgt geld van deze instelling.

Een paar jaar geleden heeft hij zich, ondanks onze waarschuwingen, toch laten verleiden om iets te bestellen bij een onbekende via Marktplaats. Daarbij had hij de pech om een notoire oplichter te treffen. En daar gingen zijn zuurverdiende centen…

Hoewel hij het nut niet ervan inzag om aangifte te doen, hebben we hem daarvan gelukkig wel kunnen overtuigen. Enige tijd hoorden we niets, totdat er ineens bericht kwam van een parket van het Openbaar Ministerie in het noorden des lands met de mededeling dat hij zich als slachtoffer kon voegen in de strafzaak. De verdachte was uiteindelijk tegen de lamp gelopen en had een reeks oplichtingen bekend, waaronder die van zoonlief.

Vervolgens vernam hij van het parket dat de verdachte was veroordeeld en zijn schade moest vergoeden.

En nu krijgt hij dus elke maand een deel terug van het destijds door hem betaalde bedrag. Inmiddels heeft hij bijna de hele som vergoed gekregen. Een meer dan welkome aanvulling op zijn studenteninkomsten.

Niets zo goed om het vertrouwen in Justitie terug te winnen dan als slachtoffer boter bij de vis krijgen terwijl je dacht dat je nooit meer iets van je geld terug zou zien.

Het heeft even geduurd, maar dan heb je ook wat.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

images

Zelfs rechters weten niet alles van hennepplantjes

Ook rechters kunnen wel eens de plank mis slaan. Ik heb als officier van justitie eens een politierechter getroffen die op wel heel bijzondere wijze oordeelde over een zitting met allemaal hennepplantages op de tenlasteleggingen.

Die gedenkwaardige dag zit de zaal uitgerekend vol met een klas studenten. Tijdens de eerste zaak vraagt de politierechter mij plotseling: “Mevrouw de officier, heeft u wel goed naar de tenlastelegging gekeken?”

Enigszins gealarmeerd scan ik snel de tekst maar ik zie niets bijzonders.

Ja hoor. Hoezo?”. Ik voel me niet op mijn gemak want deze politierechter ken ik als iemand die wel vaker met iets vreemds uit de hoge hoed komt.

Ik zal er straks op terugkomen”.

Hoewel zijn antwoord me niet bevalt, leg ik even later uitgebreid uit waarom ik het feit bewezen vind en deze verdachte straf verdient.

Als de politierechter uitspraak doet, kan ik mijn oren niet geloven.

Ik acht het feit wel wettig en overtuigend bewezen, maar het bewezene levert geen strafbaar feit op”.

Prompt ontstaat er reuring in de zaal. De klas veert als één man tegelijk op en kijkt gebiologeerd naar de rechter. Ondertussen val ik zowat van mijn stoel.

In de tenlastelegging staat “hennepplanten” en die staan niet op Lijst II van de Opiumwet. Zodoende is het geen strafbaar feit en ontsla ik de verdachte van alle rechtsvervolging”.

Nadat hij deze figuurlijke bom heeft laten ontploffen, valt mijn mond open. Ondertussen vraagt hij vriendelijk of de klas soms nog vragen heeft. Er steken er een paar tegelijk hun vinger op. Eentje krijgt de beurt.

Hebben jullie nu ruzie?”

Nee hoor!”, weet ik uit te brengen. Tegelijkertijd hoor ik de rechter naast me echter volmondig “Ja!” door de zaal roepen. Op de tribune breekt nog net niet de pleuris uit.

Ook in alle volgende hennepzaken komt de politierechter telkens tot ontslag van rechtsvervolging.  De studenten moeten de tijd van hun leven hebben terwijl ik me afvraag waarom ik dit werk ook al weer zo graag wilde doen.

Na de lunchpauze zijn de studenten vertrokken. Ongetwijfeld worden de verhalen over die arme sullige officier van justitie as we speak onder het genot van een koud pilsje doorverteld aan de rest van de studentenpopulatie.

De politierechter komt binnen.

Ik geloof dat ik een vergissing heb begaan”, zegt hij koeltjes terwijl hij zijn toga dichtknoopt.

O?’, zeg ik. Dat moet het understatement van het jaar zijn.

Ja, ik heb het even opgezocht maar hennepplanten vallen ook onder hennep.”

Vertel mij wat. Net als ik denk dat het niet nog erger kan worden, voegt hij er aan toe:

Ik heb een kopie ervan gemaakt. Wil je er ook een?”

Ik kan alleen maar heftig “nee” schudden.

Zul je altijd zien.

Als het recht zegeviert is er geen publiek bij.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

20150626_124435_1

 

Het leed dat piket heet

Toen ik nog officier van justitie was, had ik geregeld piketdienst. Dat betekende dat ik doordeweeks na kantoortijd en in de weekenden standby moest zijn voor allerlei dringende telefoontjes van de politie, die vaak genoeg bij nacht en ontij kwamen. In zo’n dienst werd ik geleefd door mijn mobiel. En voor iemand die altijd zelf graag de regie heeft, zoals ik, is dat allerminst een feestje.

Maar ook voor mijn gezinsleden was zo’n bereikbaarheidsdienst geen onverdeeld genoegen. Toen mijn kinderen klein waren, begrepen ze nog niet zo goed waarom ze stil moesten zijn als ik eindeloze telefoongesprekken voerde. En de telefoon rinkelde juist altijd op de vervelendste momenten. Bijvoorbeeld als ik mijn zoon en dochter gezellig aan het voorlezen was, het badwater net op temperatuur had of bij de geitjes in het park was aangekomen.

Als peuters/kleuters hadden ze er dan ook een handje van om me juist voortdurend wat te vragen als ik met de politie aan de lijn hing. Dat ging als volgt:

Politieman: “We hebben net een dode man aangetroffen in gemeente X. Het lijkt op een ongelukkige val van de trap maar dat…”

Kind 1: “Mama? Mama? Mámááááá!” (snel in volume toenemend).

Politieman: “Zei u iets?”

Ik (terwijl ik mijn wenkbrauwen streng frons en mijn vinger even op mijn mond leg richting Kind 1 om het tot stilte te manen): “Nee hoor, gaat u verder.”

Politieman: “Ja, zoals ik al wilde zeggen, dat moet nog onderzocht worden”.

Ik (terwijl ik met Kind 2 om mijn been geklemd probeer te lopen naar een plek waar ik rustig kan schrijven): “Wie betreft het? Is de Technische Recherche al ter plaatse?”

Kind 1: “Maaaamaaaaa!!! Moet plasje doen!”

Politieman: “O, ik hoor dat er bij u ook een crisis is!”

Ik: “Ja, euh, zoiets inderdaad. Euh, ik noteer even zijn gegevens en dan bel ik u zo terug, OK?” Kind 1 stond inmiddels op springen zodat ik haastig de naam van de onfortuinlijke man opschreef. Kind 2 was ondertussen verwoede pogingen aan het doen om mij de telefoon afhandig te maken.

Ik, sissend fluisterend tegen Kind 2: “Niet doen! Dat is stout, hoor. Mama moet nog even bellen”.

Hoorde ik die politieman nou zachtjes grinniken?

Tegen de tijd dat ze pubers waren, snapten ze het wel degelijk maar deden ze net alsof ze gek waren. Zo riepen zoon- respectievelijk dochterlief keihard “Nou houdt zij alweer de badkamer zo lang bezet, doe iets!”, “Ik heb geen schone sokken meer!” of “Het wc-papier is bijna op!”, dwars door ernstige gesprekken met de recherche heen.

Godzijdank heb ik dat inmiddels allemaal achter de rug. Nu mag de volgende generatie officieren de borst nat maken voor deze piketdiensten. Ik wens ze daarbij veel wijsheid.

En tegen aanklagers met (jonge) kinderen zou ik willen zeggen: hou vol want het komt uiteindelijk allemaal goed!

© Pascale Bruinen

moeizame gesprekken2

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

 

Esprit de Corps

In strafzaken heb ik als hoogste opsporingsambtenaar het gezag over onze dienders.

Nu is mijn man ook politiebeambte dus ik hoor je al denken: “Hoe gaat dat thuis dan?” Gelukkig levert de professionele gezagsverhouding geen privéproblemen op. Alleen als ik op het punt sta een discussie te verliezen wil ik me wel eens verlagen tot de gekscherende opmerking: “Denk eraan! In ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag!”. Niet dat dit ook maar enige indruk op hem maakt en dat is maar goed ook.

Als ik één ding over de politie heb geleerd, is het dat zij een ongelofelijke “esprit de corps” heeft. Deze organisatie heeft saamhorigheid, broederschap en verbondenheid welhaast tot kunst verheven.

Als ik deze “esprit de corps” in kooktermen zou moeten vertalen, luidt het bereidingsvoorschrift als volgt: als basis neme men een ruime hoeveelheid van het oersterke gevoel samen voor de goede zaak te staan; men voege daaraan toe een grote mate van onverschrokkenheid, loyaliteit en behulpzaamheid en men mixe dit met een flinke scheut risico’s die politiemensen in executieve dienst beroepshalve lopen; men brenge dit borrelende mengsel tenslotte aan de kook onder het kritische vergrootglas van de samenleving en voilà, daar heb je het recept voor onvoorwaardelijke collegiale steun, juist onder de moeilijkste omstandigheden.

Het “Eén voor allen, allen voor één”- principe geldt zo dus ook voor deze moderne musketiers. Als er stront aan de knikker is, wordt er niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk één front gevormd.

De laatste zeventien jaar heb ik zowel privé als beroepshalve een kijkje in de ziel van politiemensen gekregen. En ik moet zeggen: wat ik daar zie, bevalt me wel. Ze hebben het hart op de goede plaats. Ze waken, ook als wij lekker op één oor liggen, onder steeds moeilijkere en gevaarlijkere omstandigheden over onze veiligheid.

Nu de tijden veranderd zijn, wordt nóg meer van deze dappere vrouwen en mannen verlangd. Want als een bepaald politieoptreden of juist het ontbreken daarvan tot een storm van maatschappelijk protest leidt, bevinden politiemensen zich soms in het oog van die orkaan, met alle mogelijke destructieve gevolgen van dien. Dan moet je je maar staande zien te houden.

Toch lukt ze dat. Dat verdient groot respect van iedereen.

Dat van mij hebben ze in ieder geval al binnen.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 7 oktober 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

esprit de corps2

 

Gepaste trots

Nooit kunnen bevroeden dat mijn boek, een heel persoonlijk inkijkje in mijn werk, zo’n leuke neveneffecten zou kunnen hebben.

Natuurlijk heb ik mijn boek destijds geschreven met bepaalde doelen voor ogen. Zo hoopte ik dat het de “gewone burger” iets meer wegwijs zou maken in de wondere wereld van justitie en politie. Uit de vele positieve reacties blijkt inderdaad dat mensen na lezing van het boek beter snappen wat een officier allemaal doet en wat het verschil is tussen mijn werk en dat van een strafrechter. Maar misschien nog wel belangrijker is dat ze ook veel waardering hebben voor het tonen van het menselijke gezicht in deze stoere functie. Waarmee maar weer eens is aangetoond dat een kwetsbare opstelling geen teken van zwakte is, maar juist een van kracht, durf en moed.

Daarnaast wilde ik met mijn boek een tegengeluid laten horen ten opzichte van al die advocaten die geregeld in allerhande media opduiken. Onder het motto “Wij zijn er ook nog!” heb ik aandacht gevraagd én gekregen voor diegenen die de wereld een stukje veiliger proberen te maken. Zodoende is de positie van de openbaar aanklager op de kaart gezet en dat werd in mijn ogen hoog tijd ook.

Eén van de openhartige hoofdstukken in het boek gaat over mijn haat/liefde verhouding met strafpleiters. Toen mijn boek uitkwam, vroeg ik me af wat dit voor mij in de rechtszaal zou gaan betekenen. Achteraf is het me honderd procent meegevallen. Zo hoorde ik vaker dat advocaten mijn boek met plezier hadden gelezen. Strafadvocaten hebben mijn “offensief” dus uiterst sportief opgenomen.

Maar het allermooiste neveneffect is wel dat ik geregeld mailtjes krijg van rechtenstudenten die zeggen dat ze na lezing van mijn boek hun afstudeerrichting hebben gewijzigd naar strafrecht omdat ze ook officier van justitie willen worden.

Zo schreef eentje: “Ik ben een fervent lezer van je columns (…) en onlangs heb ik je boek aangeschaft. Dit heeft mij de bevestiging gegeven dat ik niets liever wil dan officier worden nadat ik mijn studie heb afgerond. (…) ik wilde je even kort bedanken voor het inzicht, de inspiratie en de motivatie die je mij hebt gegeven door het uitgeven van je belevenissen.”

Zo’n reactie vervult me met gepaste trots.

Mooi dat schrijven dit teweeg kan brengen.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 23 juli 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Gepaste trots

 

Digi-OM

Werd vroeger nogal eens geklaagd dat het Openbaar Ministerie achterliep ten opzichte van de razendsnelle technologische ontwikkelingen, tegenwoordig worden we zo’n beetje overspoeld door het ene na het andere digitaliseringsproject.

Termen als Digitale Dossier Viewer, Advocatenportaal, Slachtofferportaal, Verkeersportaal, E-learning modules, Telesticks, Tablets en Multi Touch Tables zijn niet meer weg te denken uit ons dagelijkse taalgebruik en horen inmiddels evenzeer bij ons vocabulaire als ons vakjargon.

Dankzij de Digitale Dossier Viewer kan ik mijn strafzittingen op een gebruiksvriendelijke manier digitaal voorbereiden.

Het Advocatenportaal is een digitaal loket waarin we strafdossiers in zaken van de politierechter, kinderrechter of kantonrechter nog uitsluitend digitaal aan advocaten verstrekken. Voorbij is hier dus de tijd dat papieren dossiers naar raadslieden werden verstuurd per post of – hoe hopeloos ouderwets! – persoonlijk werden gedeponeerd in hun kastje op de advocatenkamer in het gerechtsgebouw. In plaats van het fysiek openklappen van de stukken moet de advocaat in deze zaken voortaan met behulp van zijn advocatenpas het dossier downloaden. Een stuk minder romantisch, maar wellicht des te efficiënter.

Stichting Slachtofferhulp Nederland werkt met het OM samen in het Slachtofferportaal, een digitale servicebalie waar slachtoffers van misdrijven tijdens het hele strafproces op een laagdrempelige wijze informatie over hun zaak kunnen krijgen. En via het Verkeersportaal, ook wel Burgerportaal genoemd, kunnen (boze?) burgers digitaal in beroep gaan bij de officier van justitie tegen bepaalde verkeersboetes.

Tegenwoordig beschikken we op onze computers over “toolkits” in plaats van de oude vertrouwde plastic map met handige documenten en “factsheets” in plaats van een neergepend overzicht op een “flipover” (zo’n presentatiebord waarop een enorm kladblok is bevestigd). Cursusmateriaal krijgen we nog enkel te zien na inloggen op een gepersonaliseerde pagina en dan nog slechts via talloze pdf-jes die ik – trots kind van een papieren generatie – halsstarrig blijf printen.

De term “Digi-OM” is dus zeker op zijn plaats. Maar het beste bewijs hiervan is dat we op onze intranet-opstartpagina zelfs een heus “ICT-weerbericht” hebben. Deze virtuele Piet Paulusma vermeldt dagelijks de actuele stand van zaken omtrent ICT-storingen en aankondigingen van onderhoud. En dus word ik als “superuser” tegen wil en dank regelmatig getrakteerd op updates die monter melding maken van “performances”, “batches”, “work-arounds” en “releases”.

Een mens zou voor minder terugverlangen naar vroeger.

© Pascale Bruinen

Deze column is op donderdag 27 augustus 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Kopf, Icons

(Te) goed van vertrouwen

Het komt niet iedere dag voor dat ik een eis moet formuleren naar aanleiding van een diefstal van ….. 150 eieren!

Laten we eens inzoomen op een slaperig dorpje in het Limburgse heuvelland. Daar, aan de rand van de dorpskern en hemelsbreed niet al te ver van de plaatselijke rooms-katholieke kerk, ligt een grote boerderij. De stallen op het enorme erf verraden dat de boer koeien heeft. Maar de zwart-witte herkauwers zijn niet zijn enige dieren. Hij heeft ook nog het nodige pluimvee.

Op het erf ligt de boerderijwinkel. Het is een eenvoudig stenen bijgebouw waar de boer en boerin onder andere kakelverse scharreleieren verkopen. Omdat het boerenbedrijf nu eenmaal hard werken is, is de boer of boerin niet altijd in de gelegenheid om persoonlijk in de winkel aanwezig te zijn. Maar niet getreurd, ook als er niemand is kunnen klanten gewoon eieren kopen.

Speciaal met dat doel is een metalen kastje aan de muur gehangen met daarin een opening om het geld in te doen. Op een papiertje staat dat er in dat geval per ei 10 eurocent in het kastje moet worden gedeponeerd.

Als ik dit lees ben ik zwaar onder de indruk. Wat mooi dat dit nog bestaat anno 2015! Want waar kun je nog mensen vinden die zo goed van vertrouwen zijn? Nou, hier dus!

Als ik verder lees, blijkt mijn aanname toch ietwat voorbarig want de boer blijkt zekerheidshalve toch een camera te hebben opgehangen. En daarop is mijn verdachte in volle glorie te zien als hij maar liefst 5 dozen met elk 30 eieren meeneemt zonder de verschuldigde 15 euro in het kastje te stoppen. Sterker nog, in plaats van dat hij er geld in stopt, probeert hij het hele kastje met grof geweld van de muur te rukken.

Gelukkig mislukt dat snode plan, maar de eieren zijn en blijven foetsie.

Tot mijn verbijstering houdt de egoïstische eierenrover ondanks glasheldere camerabeelden doodleuk vol dat hij wel degelijk geld in het kastje heeft gestopt. Maar dankzij de aangifte én de filmopname wordt de booswicht toch veroordeeld.

En zo heeft mijn aanvankelijk optimisme over het vertrouwen in het goede van de mens toch weer een vervelend deukje opgelopen.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 13 augustus 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

(te) goed van vertrouwen