Het leed dat piket heet

Toen ik nog officier van justitie was, had ik geregeld piketdienst. Dat betekende dat ik doordeweeks na kantoortijd en in de weekenden standby moest zijn voor allerlei dringende telefoontjes van de politie, die vaak genoeg bij nacht en ontij kwamen. In zo’n dienst werd ik geleefd door mijn mobiel. En voor iemand die altijd zelf graag de regie heeft, zoals ik, is dat allerminst een feestje.

Maar ook voor mijn gezinsleden was zo’n bereikbaarheidsdienst geen onverdeeld genoegen. Toen mijn kinderen klein waren, begrepen ze nog niet zo goed waarom ze stil moesten zijn als ik eindeloze telefoongesprekken voerde. En de telefoon rinkelde juist altijd op de vervelendste momenten. Bijvoorbeeld als ik mijn zoon en dochter gezellig aan het voorlezen was, het badwater net op temperatuur had of bij de geitjes in het park was aangekomen.

Als peuters/kleuters hadden ze er dan ook een handje van om me juist voortdurend wat te vragen als ik met de politie aan de lijn hing. Dat ging als volgt:

Politieman: “We hebben net een dode man aangetroffen in gemeente X. Het lijkt op een ongelukkige val van de trap maar dat…”

Kind 1: “Mama? Mama? Mámááááá!” (snel in volume toenemend).

Politieman: “Zei u iets?”

Ik (terwijl ik mijn wenkbrauwen streng frons en mijn vinger even op mijn mond leg richting Kind 1 om het tot stilte te manen): “Nee hoor, gaat u verder.”

Politieman: “Ja, zoals ik al wilde zeggen, dat moet nog onderzocht worden”.

Ik (terwijl ik met Kind 2 om mijn been geklemd probeer te lopen naar een plek waar ik rustig kan schrijven): “Wie betreft het? Is de Technische Recherche al ter plaatse?”

Kind 1: “Maaaamaaaaa!!! Moet plasje doen!”

Politieman: “O, ik hoor dat er bij u ook een crisis is!”

Ik: “Ja, euh, zoiets inderdaad. Euh, ik noteer even zijn gegevens en dan bel ik u zo terug, OK?” Kind 1 stond inmiddels op springen zodat ik haastig de naam van de onfortuinlijke man opschreef. Kind 2 was ondertussen verwoede pogingen aan het doen om mij de telefoon afhandig te maken.

Ik, sissend fluisterend tegen Kind 2: “Niet doen! Dat is stout, hoor. Mama moet nog even bellen”.

Hoorde ik die politieman nou zachtjes grinniken?

Tegen de tijd dat ze pubers waren, snapten ze het wel degelijk maar deden ze net alsof ze gek waren. Zo riepen zoon- respectievelijk dochterlief keihard “Nou houdt zij alweer de badkamer zo lang bezet, doe iets!”, “Ik heb geen schone sokken meer!” of “Het wc-papier is bijna op!”, dwars door ernstige gesprekken met de recherche heen.

Godzijdank heb ik dat inmiddels allemaal achter de rug. Nu mag de volgende generatie officieren de borst nat maken voor deze piketdiensten. Ik wens ze daarbij veel wijsheid.

En tegen aanklagers met (jonge) kinderen zou ik willen zeggen: hou vol want het komt uiteindelijk allemaal goed!

© Pascale Bruinen

moeizame gesprekken2

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.