Echte Vrouwen

Afgaand op het beeld in de damesbladen, op de catwalks en in films en tv-series zijn vrouwen allemaal jong, dynamisch en mooi. Ze hebben vrijwel zonder uitzondering een egale teint, lang en glanzend haar dat altijd in model blijft en een strak en subtiel gespierd lijf. Om maar te zwijgen van een akelig symmetrisch gezicht, met de perfecte neus (niet te breed, niet te smal, niet te puntig of te rond) en volle mond.

Geen wonder dat je als wezen met twee X-chromosomen bij dit soort lichtende voorbeelden al in rap tempo een minderwaardigheidscomplex dreigt te ontwikkelen, waarvoor je vervolgens – soms jarenlang –  in therapie moet.

Want ook al weten we inmiddels dat die fotomodellen, tv-starlets en voetbalvrouwen leven in een reservaat waar ze 24/7 worden verwend door make-up artiesten, kappers en nagelstylistes en – of dat nog niet genoeg is – vervolgens ook nog worden gefotoshopt bij het leven, we willen er stiekem eigenlijk ook zo goed of toch in ieder geval zo verzorgd uitzien. Hoe anders is de rauwe werkelijkheid.

Nergens zie je die beter dan op een zomerse stranddag.

Je hoeft maar vanaf je handdoekje om je heen te kijken om te weten dat je niet de enige bent die geen flawless skin, strakke kont of sierlijke voeten heeft. Want buiten het reservaat, in het wild, zie je Echte Vrouwen.

Echte Vrouwen blijken spataderen, puistjes en moedervlekken te hebben. Echte Vrouwen zijn soms de weinig trotse bezitters van een vette, verwaaide of ouderwetse coupe hopeloos. En Echte Vrouwen zijn vaker gezegend met vetrollen, pigmentvlekken of eksterogen.

Maar ook kalknagels, O- of juist X-benen en hamertenen kunnen lichaamseigen kenmerken zijn van Echte Vrouwen. En niet te vergeten de heilige drie-eenheid: wallen, hangende oogleden en donkere kringen. Of wat te denken van flaporen, onregelmatige tanden en een overbeet?

Als je al geluk hebt dat je dat allemaal niet hebt, kan er wel sprake zijn van terugtrekkend tandvlees, rimpels en rode pukkels op de gekste plaatsen. Of kraaienpootjes, cellulitis en kipfilets waar bovenarmen zouden moeten zitten. En een onderkin (of twee), een slappe kaaklijn of littekentje hier en daar.

Klotsende dijen, knobbelige knieën en hangborsten. Haren waar je ze niet wilt en geen haren waar je juist o zo graag méér (en dikkere) zou willen. Een bijna non-existent of juist weer veel te groot achterwerk.

Nu hóór ik jullie gewoon denken: waar heeft ze zelf last van? Dat ga ik natuurlijk niet verklappen. Maar ik zal jullie wel een stille hint geven: ik ga niet voor niets geregeld naar de kapper (van mezelf heb ik een stomme slag in mijn haren en een onbestemde, nietszeggende kleur). Daarnaast werk ik me natuurlijk niet puur voor de lol drie keer per week in het zweet bij de body pump in een voortdurend gevecht tegen de zwaartekracht. En, o ja, ik smeer me iedere dag een ongeluk met allerhande crèmes en concealers. Get the picture?

Mannen hebben hier nooit last van. Wacht even, begrijp me niet verkeerd. Mannen kunnen – met uitzondering misschien van cellulitis – natuurlijk evengoed alle kenmerken hebben die ik zojuist opsomde (inclusief hangborsten, als ze echt pech hebben). Alleen hebben zij niet Het Perfecte Rolmodel waarmee ze zich voortdurend meten. En daarom hebben de heren, zo lijkt het, daar hoegenaamd geen boodschap aan.

Tuurlijk, in een vlaag van bewustzijnsvernauwing snappen ze heus wel dat ze bepaald geen Robert Pattinson, Patrick Dempsey of Hugh Jackman zijn, maar vinden ze dat erg? Nee, het houdt ze gewoonweg niet bezig. Want heb jij ooit wel eens mannen betrapt die, gezeten in een gezellig kringetje, hun bierbuiken, scheve neuzen mét weelderige binnenbegroeiing en wijkende haargrenzen over en weer aan het inspecteren zijn? Dat dacht ik al.

Ten eerste: áls mannen al bij elkaar gaan zitten, is het meestal niet in een kring maar semi nonchalant door elkaar heen. Vervolgens, zo stel ik me voor, slaan ze zich joviaal op de schouders, ontkurken ze bierflesjes met hun tanden en maken ze foute grappen tussen het boeren door (sorry heren, wellicht is dit wat al te kort door de bocht maar dan komt het door de beeldvorming van RTL 7 en al die voetbalprogramma’s).

En ten tweede: mannen onder mekaar zullen niet in gezamenlijk geweeklaag uitbarsten bij het zien van zo’n mannenbuik die 6 maanden zwanger lijkt maar er juist een bemoedigende pets op geven, onderwijl vrolijk roepend: “Lekker genoten van die goudgele rakkers, hè?!”

Misschien, heel misschien, moeten wij Echte Vrouwen dit ook zo gaan doen. En moeten we ons dus, daar waar het op lichamelijke imperfecties aankomt, meer als mannen gaan gedragen. Niet meer: “Eek!!! Een r-i-m-p-e-l! Waar is de botox?”, maar: “Goh, een lachrimpel. Zo kan iedereen zien dat ik lol heb in het leven!”. Of: “Héllup…twee spataders!” wordt voortaan vervangen door: “Hee, spataders, leuk! Dankzij die te knellende skinny jeans ben ik nu toch maar mooi een wandelend kunstwerk!” En bij het zien van die allereerste grijze haar zeggen we niet langer: “F..k! Dubbel f..k! Ik word nu echt stókoud!” maar: “Welkom, grijze haar, teken van veel levenservaring en wijsheid!”

Want als wij Echte Vrouwen elkaar maar vaak genoeg blijven complimenteren in plaats van elkaar neer te sabelen, leren zelfs wij uiteindelijk onze fysieke tekortkomingen niet alleen te accepteren maar ook te omarmen.

Al zullen wij dit wel altijd in een gezellig kringetje blijven doen.

© Pascale Bruinen

Echte Vrouwen

Zo kun je het ook zeggen…

Weer Voor Leer

Na weken van zomerhitte is de temperatuur plotseling gedaald naar zo’n vijftien graden. Hoewel ik het weerbericht maar al te goed heb meegekregen, weiger ik koppig om te buigen voor deze laffe daad van seizoensverraad. Het is nota bene nog officieel zomer.  Meteorologisch gezien misschien niet, maar bij mij mag de herfst toch echt niet eerder dan 21 september zijn grijze, buiige en winderige gezicht laten zien.

Dus doe ik net of ik gek ben en trek een flinterdun jurkje aan. Met driekwart mouwtjes als enige concessie. En omdat het zo enig staat, kies ik de open, frisgroene suède sleehakken voor aan mijn voeten. Net voordat ik de deur uit ga, zie ik dat het regent. Correctie. Het komt met bakken uit de hemel. Met veel gevoel voor drama zucht ik eens diep en ruk met opeengeklemde kaken mijn regenjas achter uit de kast.

Ik ben nog niet buiten, of een fikse koude windvlaag grijpt de rok van mijn jurk en blaast die nog net niet over mijn hoofd. Gelukkig heb ik dit Marilyn Monroe-moment nog vlak bij mijn voordeur en niet midden in de stad. In een paar passen ben ik bij mijn auto, maar dat voorkomt niet dat ik al enigszins doorweekt ben tegen de tijd dat ik achter het stuur neerplof.

Ergens hoor ik een stemmetje dat me influistert om verstandig te zijn en me te gaan omkleden in iets warmers. Omdat ik nu al aan het kleumen ben, zou dit geen gek idee zijn. Maar in plaats van hierop in te gaan, doe ik of ik gek ben, start de motor en rijd weg. De airco, die nog op een hoogzomerse 17,5 graden stond afgesteld, draai ik fluks naar 22 graden. Zo kan ik in ieder geval het binnenklimaat mijn wil opleggen. In korte tijd is het aangenaam subtropisch in mijn middenklasser.

Al rondkijkend van achter mijn stuur, blijk ik zowat de enige te zijn die nog zo eigenwijs zomers gekleed is. Niemand heeft open schoenen aan, sterker nog: blote benen zijn van het ene op het andere moment een schaars goed.

Wat ik wel zie, is leren jasjes. Heel veel leren jasjes. Een bruin leren jasje, een kek rood exemplaar à la Máxima, het klassieke zwarte. Een oudere vrouw draagt een leren colbert, een man een driekwart jas van hetzelfde materiaal. Een scholiere combineert haar ultrakorte en nauwsluitende jasje elegant met een mooie sjaal, een jonge moeder met kind fietst voor me in een jaloersmakende groene creatie.

Nu ik er eenmaal alert op ben, zie ik ze werkelijk overal in het straatbeeld opduiken. Het lijkt wel of er een stilzwijgende afspraak is gemaakt om vandaag massaal dit kledingstuk aan te trekken, als ware het een leather flash mob. 

De beelden doen mijn gedachten afdwalen naar mijn eigen, trouwe en troostrijke leren jasjes. Sommige heb ik al jaren, andere pas een seizoen. Maar ze hebben allemaal met elkaar gemeen dat ik me altijd gelukkig voel als ik ze aan heb. Stoer maar toch vrouwelijk. En die geur! Het geluid dat de mouwen maken als je je armen beweegt. Die gladde of juist wat ruwere textuur van het leer.

Het is niet voor niks dat ik H. al tijden probeer te overtuigen om ook eens een leren jasje aan te schaffen. Zo in de trant van Marlon Brando in zijn beste jaren (google maar eens op The Wild One, dan krijg je een idee). Nou ja, het is nou ook weer niet mijn bedoeling dat hij door kan gaan voor een prospect van de Hells Angels. Maar een gewone leren jas zou al leuk zijn. Helaas is hij er niet voor te porren. Althans, nog niet.

 

Het cliché is waar: leren jasjes worden doorgaans alleen maar beter, mooier en soepeler met het verstrijken van de jaren. Ze zijn lekker ruig op een broek, maken ieder rokje op slag minder truttig en kunnen vrijwel het hele jaar door gedragen worden. Zeker op herfstige nazomerdagen.

Wáárom ben ik nou zelf niet op die lumineuze gedachte gekomen? Ik had het desnoods over mijn zomerjurkje aan kunnen trekken, gewoon mix ’n match, geen enkel probleem. Kin omhoog, rug recht en borst vooruit. Als je deze houding combineert met een stralende glimlach of een verveelde gaap kom je met alles weg, zelfs met het dragen van die gedrochten die je bij veel modeshows ziet.

Ondertussen zit ik me al te bedenken welk jasje ik bij thuiskomst als eerste eens zal aantrekken. Dat mooie donkerbruine? Het zwarte? Of toch het onvolprezen beige? De naderende herfst is zo erg nog niet.

Het is weer voor leer.

© Pascale Bruinen

Weer voor Leer

 

Is een leren jasje ook een van jouw favoriete kledingstukken? Deel je ervaringen dan hier!