Schuldgevoel

Het is Tweede Kerstdag. In plaats van verder uit te buiken onder de boom, zit ik vandaag met een kop groene thee monter bij ZSM. Oftewel: ik heb dienst op het politiebureau waar alle strafzaken van de provincie Limburg binnen komen.

De afkorting staat voor Zo Spoedig Mogelijk en wel in relatie tot het op locatie afdoen van de meest voorkomende strafbare feiten. Omdat verdachten zich niet plegen te houden aan kantoortijden, wordt er ook in de weekends en ‘s avonds gewerkt.

De vrede-op-aarde-gedachte is bij onze doelgroep ver te zoeken. Want ook vandaag krijgen we winkeldieven, vernielers en huiselijk geweldplegers. Deze laatste categorie piekt zelfs juist tijdens dit soort dagen, omdat de toch al hooggespannen verwachtingen in familieverband nog verder worden opgevoerd. Met dank aan al die romantische kerstfilms, boeken en clipjes waarin je alleen maar wordt geconfronteerd met Blije Mensen Die Totaal Ontspannen En Gelukkig Aan De Feestelijke Kerstdis Vredelievend Zitten Te Zijn.

Tegen het middaguur wordt voor deze speciale gelegenheid onze feestelijke lunch bezorgd. Er zijn stokbroden formaat lineaal, veel overheerlijke warme panini, de nodige ciabatta’s en kleine hartige pizzaatjes.

Maar hoe we ook ons best doen, na deze heerlijke maar copieuze lunch hebben we nog twee papieren zakken met luxe belegde broodjes over. Nu zouden we die natuurlijk mee naar huis kunnen nemen, ware het niet dat we vanavond allemaal eetafspraken hebben en we toch al meer dan genoeg op hebben. En bewaren voor de collega’s die morgenvroeg komen, heeft ook al weinig zin. Die hebben zelf brood bij zich en bovendien worden de broodjes er na een nachtelijk verblijf in de koelkast niet lekkerder op.

Bevangen door een kersterige liefdadigheidsneiging (waarschijnlijk ingegeven doordat ik vanaf mijn bureau uitzicht heb op kerstboom-compleet-met-scheve-piek), vat ik het idee op om de broodjes een betere eindbestemming te geven dan op of rond mijn eigen heupen (in goed Nederlands: a second on your lips, forever on your hips). Toegegeven: het is dus niet alleen maar altruïsme van mijn kant.

Ik bel mijn idee door aan H. met de vraag of hij geen goed doel weet te bedenken. Even later belt hij terug dat de mensen van de verslaafdenopvang er ontzettend blij mee zouden zijn.

En zo spoed ik mij na het einde van mijn dienst naar het Opvang- en Adviescentrum (OAC). Gewapend met twee zakken vol ciabatta’s kip-kerrie, broodjes gezond en sandwich tonijn stap ik uit mijn auto. Wat onwennig loop ik naar het pand. Als ik de met een ijzeren plaat versterkte deur nader, zie ik dat ik word bespied door camera’s. Ik bel aan. Er gebeurt niets. Schichtig kijk ik rond in de vurige hoop dat niemand mij hier naar binnen ziet gaan. Want voordat je het weet ben je voorwerp van het roddelcircuit. “Weet je wie ik laatst stiekem naar binnen zag gaan bij de verslaafdenopvang met alleen maar twee zakken persoonlijke spulletjes? Dat raad je nooit! Die van Bruinen, je weet wel. En die is nota bene zelf officier van justitie! Zo zie je dat iedereen ten prooi kan vallen aan drugs!”

Na de tweede keer aanbellen springt de deur gelukkig automatisch open en ga ik snel naar binnen.

In het halletje wordt mijn neus meteen geconfronteerd met een onbestemde, nogal muffe geur. Achter glas zit een medewerkster die mij enthousiast begroet met de uitroep: “Oh, u bent die mevrouw van de broodjes! Ze hadden al gebeld dat u kwam. Kom verder!”

Ik moet weer door een andere deur en dan sta ik in een grotere ruimte, die er behoorlijk desolaat uitziet. Er staan een paar stoelen en een eenvoudig tafeltje. De muren kunnen niet kiezen welke kleur ze op zich dragen: is het nu bruin, groen of beige? Nergens valt een spatje kleur te bekennen. Ik zie geen planten, geen kussentjes, geen warm licht. De ruimte oogt zielig, alsof hij uitschreeuwt dat hij ook wel eens onder handen wil worden genomen. Voor iemand die, zoals ik, altijd bezig is het thuis zo gezellig en warm mogelijk te maken, is dit nogal confronterend.

Recht voor me hangt een jonge, magere man met gesloten ogen in een stoel. Hij draagt een veel te grote trui. Zo te zien is hij helemaal van de wereld, want hij beweegt niet en kijkt ook niet op als ik langs hem loop. Tot zover de kerstsfeer hier. Ik moet even slikken en loop snel door.

Dan sta ik in een ruimte waar de mevrouw die mij zojuist zo vriendelijk begroette en haar collega mij verwelkomen alsof ik een verloren gewaande dochter ben.

“Oh, wat gewéldig dat u de moeite heeft genomen om hierheen te komen! We hebben wel fruit maar dat eten onze mensen niet zo graag. Maar dit vinden ze héérlijk, zeker weten! Oh, wij vinden het toch zó mooi dat u aan ons heeft gedacht. Dat maken wij niet vaak mee. Dát is pas de echte kerstgedachte! U zult zelf veel goeds gaan ontmoeten door deze actie, dat weet ik zeker! Hartelijk dank!”

Als ik de passage hierboven nu teruglees, lijkt het alsof het overdreven pleaserig gedrag is van deze lieve mevrouw, die samen met nog een vrouw op Tweede Kerstdag in dat kleine, vreemd ruikende onooglijke pand zit om verslaafden te helpen. Maar ik heb zelden iemand ontmoet die ieder woord zo oprecht meende. Dit komt recht uit haar hart.

Maar in plaats van dat haar lofzang me goed doet, voel ik me steeds ongemakkelijk als ik zie hoe blij en dankbaar ze is met onze “afdankertjes”. Ik voel niet dat ik recht heb op al deze prachtige woorden aan mijn adres. Per slot van rekening breng ik alleen wat broodjes die over zijn alvorens ik me naar mijn knusse, warme en gezellige huis begeef waar het heerlijk ruikt en ik kan uitzien naar (weer) een lekker diner in familiesfeer.

Dit besef maakt dat ik nog meer last krijg van schaamte. Want staand in deze kleine, spaarzaam verlichte ruimte met twee zakken vol broodjes heeft mijn goedbedoelde actie ineens meer weg van het afkopen van mijn schuldgevoel dan iets anders. Al weet ik aan de andere kant ook dat de broodjes anders in de vuilnisbak terecht zouden zijn gekomen, waar niemand er iets aan had gehad.

Maar toch.

We weten niet half hoe goed wij het hebben.

© Pascale Bruinen

 

 

schuldgevoel4

…Enne…nog een bedankje aan mijn collega Vera die met het idee kwam om over deze ervaring een column te schrijven!

Trouwens, ik las vanavond oo een facebooksite die mijn Zuid Afrka Reis heet, een  interessant weetje;  in Zuid-Afrika staat de dag na Eerste Kerstdag niet bekend als Tweede Kerstdag, maar als Day of Goodwill. Toen Nelson Mandela in 1994 aan de macht kwam, veranderde hij de naam van de feestdag. Een dag om aandacht te besteden aan de mensen die het met minder moeten stellen! Heb ik me toch een vooruitziende blik gehad…

Viva la comida![1]

Als ik één rode draad zou moeten noemen die door al mijn vakanties heen loopt is het wel: eten. Bij voorkeur zo lekker en authentiek mogelijk. Op elke bestemming is het steeds een uitdaging om zo veel mogelijk plaatselijke gerechten te proeven.

Ik verbaas me dan ook over hele volksstammen die zelfs op vakantie niet blijken open te staan voor andere smaaksensaties.

Het ontgaat mij volledig waarom je, na 1500 kilometer met je sleurhut die ellendige autoroutes, autostrade of autopistas te hebben doorstaan, wéér je toevlucht zou willen nemen tot pindakaas of hagelslag. Laat staan dat ik de diepere betekenis heb begrepen achter het meeslepen van kilo’s echt Hollandse piepers.

Wij Nederlanders kunnen er wat van, maar zijn waarschijnlijk nog niks vergeleken bij de gemiddelde Britse toerist die op iedere buitenlandse straathoek persé fish and chips of een full English breakfast cooked by British chef wil eten. Let vooral op die laatste toevoeging. Daarmee wordt een Spaanse kok die zich aan dit hoogstandje van spek, ei en bonen waagt al op voorhand gediskwalificeerd. Waarlijk een voorbeeld van culinaire discriminatie.

Is het de angst voor het onbekende? De vrees dat het locale eten te pittig is, dat je nietsvermoedend varkenshart naar binnen werkt of aan de schijterij raakt van de olijfolie? Een combinatie van dit alles? Wat het ook is, het krampachtig vasthouden aan de eigen vertrouwde eetgewoonten in het buitenland is wijdverbreid. De horeca ter plaatse speelt gretig in op deze zielige toeristenbehoefte en zorgt zo voor een rampzalige eenheidsworst aan eetgelegenheden.

Ik heb het zelf meegemaakt op het prachtige Mallorca. Idyllisch plaatsje, kristalheldere zee, heerlijk weer. Wie doet je wat? Op de eerste dag gaan we vol goede moed op zoek naar een restaurant dat echt Spaanse gerechten serveert. Maar het enige dat we overal zien is de ene na de andere Britse pub. Stuk voor stuk met precies dezelfde menukaart. Je weet wel, met van die groezelige, door de zon gebleekte foto’s van gerechten die er zo smerig uit zien dat ik ze thuis nog niet zou willen eten als ik compleet uitgehongerd zou zijn. Laat staan op vakantie.

Na een paar uur vruchteloos zoeken zijn we ten einde raad. Uiteindelijk vragen we een Spaanse ober waar we moeten zijn om iets van de plaatselijke keuken te kunnen proberen. Hij is aangenaam verrast en verwijst ons meteen naar een piepklein restaurantje dat uitsluitend bevolkt wordt door de locals. Precies wat we willen. Geweldig eten, echte Spaanse sfeer en een fijne bediening. Maar vooral: nergens ook maar een giri (minder aardige aanduiding voor toeristen) te bekennen. Behalve wij dan.

Terwijl we zitten te smullen van een zalige en heerlijk koele gazpacho loopt buiten een roodverbrande Britse familie, na slechts één snelle blik op de kaart, ons goddelijke tentje met opgetrokken neus en waggelende gang voorbij. Gelet op hun gemiddelde omvang schat ik in dat ze op weg zijn naar de zoveelste dertien in een dozijn hamburger.

Vanaf ons gekoesterde plekje tussen de Mallorcaanse loodgieters, postbezorgers en gasflessen-bezorgeraars smikkelen wij ondertussen van pebrots al padró (gegrilde groene zoete pepertjes met grof zeezout), bocquerons fregits (gebakken sardientjes) en tortilla española (dikke omelet met aardappels), geserveerd met grote hompen vers brood en olijfolie die ook echt naar olijven smaakt.

Spaanse families komen binnen voor de almuerzo  (lunch), compleet met opa en oma en een trits (klein)kinderen. Zo te zien allemaal vaste klanten. Wij nemen alles als een spons in ons op en genieten in stilte. De Britten schuifelen stapje voor stapje uit ons blikveld.

Nippend aan een lekker hete cafe con leche kijken we ze na met een mengeling van berusting en medelijden. Arme, kortzichtige zielen. Ze weten niet wat ze missen.

© Pascale Bruinen

[1] Lang leve de maaltijd!

En tot welke categorie behoor jij? Durf je op culinair avontuur als je in het buitenland bent, of hou je toch liever vast aan het aloude bekende?