Maatschappelijk werkster

Als aanklager moest ik geregeld slachtoffergesprekken voeren. Meerdere van dit soort gesprekken zijn me, om verschillende redenen, altijd bijgebleven. Zo had ik een keer een afspraak met een mishandelde man. Omdat ik hem wilde ophalen, scanden mijn ogen de grote hal en bleven toen rusten op een kleine, smalle gestalte met een ingevallen gezicht en donker haar. Ondanks zijn leeftijd van begin dertig vertoonde zijn voorhoofd al de nodige inhammen. Ik herkende hem meteen van de foto’s in het dossier dus liep ik met uitgestoken hand op hem toe.

Even later in de slachtofferkamer begon hij zeer gehaast te praten. Hij sprak onduidelijk en ongearticuleerd. Er vieen telkens stukjes woord weg in zijn zinnen, net zoals bij iemand die met een mobiel belt waar een slecht bereik is. Slechts met de grootst mogelijke moeite kon ik hem volgen.

Hij was in zijn eigen bescheiden flatje afgetuigd door een familielid die beweerde dat hij hem nog geld schuldig was. Daarbij was zoveel geweld gebruikt, dat hij zijn bovenste voortanden was kwijtgeraakt.

Toen ik hem vroeg hoe het nu met hem ging, kon ik uiteindelijk uit zijn antwoord opmaken dat hij door het kunstgebit niet meer goed kon kauwen en minder proefde waardoor hij veel was afgevallen. Bovendien maakte hij zich zorgen dat hij nooit meer een leuke vrouw zou vinden.

“Wie wil mij nog zo?”, vroeg hij mij. Om vervolgens even aan zijn voortanden te frunniken, het kunstgebit er geroutineerd uit te wippen en mij plompverloren te confronteren met het gapende rozerode gat in zijn bovenkaak. Nu ik op nog geen halve meter afstand zat, had ik liever gehad dat dit uitzicht mij bespaard was gebleven. Want eerlijk is eerlijk, dit zag er akelig uit. Ik had erg met hem te doen.

“Iemand die u kiest om wie u bent, zal zich hierdoor heus niet laten afschrikken. Dan is dit uiteindelijk net zoiets als een bril of een hoorapparaat”, sprak ik hem moed in. Maar blijkbaar niet genoeg want na mijn ‘oppepper’ begon hij nog te huilen ook.

“Voor mij is het leven niet meer de moeite waard,” snikte hij. Hij keek me daarbij zo ongelukkig en met betraande ogen aan, dat ik me even geen raad wist.

“Dit is weliswaar niet mijn taak maar ik wil u echt adviseren om naar uw huisarts te gaan. Die kan u helpen om deskundige hulp te krijgen want het lijkt erop dat u dit niet alleen aan kunt.”

De arme man beloonde me hiervoor met een intens dankbare blik.

Die middag voelde ik me meer maatschappelijk werkster dan officier.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

images-1