Stormy Weather(1)

Nee!!! Nee, dat zal toch niet waar zijn! Dit moet een vergissing zijn. Mijn ogen zijn gefixeerd op de weerkaart van het westelijk Caribisch Gebied, waar een flinke depressie met stormachtige winden te zien is. Onheilspellende oranje en rode vlekken voeren de boventoon en gaan de komende vierentwintig uur precies daar naar toe, waar ons cruiseschip ook heen moet.

De Amerikaanse Helga van Leur zet haar ernstigste gezicht op en strooit met termen als severe weather warning, floodings, dangerously high winds en het ergste van al: rough seas with 12 to 18 foot waves. Snel reken ik om naar meters. Golven van 4 tot 6 meter. Of tot wel twee etages hoog. Oh. Mijn. God.

Onmiddellijk roepen mijn hersenen de bijbehorende beelden op van een boot, aan wal nog enorm, maar op een woeste zee nog slechts een nietig stipje. Willoze speelbal van  gierende wind en van immense golven die eindeloos beuken tegen het machteloos rollende en deinende schip.

Met het zweet in mijn handen bel ik de cruisemaatschappij met de vraag of ze de route veranderen. Maar nee, het schip gaat gewoon de geplande koers varen, luidt het antwoord. Hoezo “gewoon”? Er is verdorie een enorme storm op komst!

Het volgende uur breng ik surfend door op internet. Ik zoek alle mogelijke weersites op in de hoop dat er eentje tussen zit die aangeeft dat het – zoals al die andere keren – windstil en heerlijk zonnig wordt. No such luck. Ze voorspellen allemaal dezelfde ellende. Dus twijfel ik ernstig of ik wel wil inschepen. Het grootste probleem is immers dat ik, eenmaal aan boord, er niet meer af kan als het echt tegenvalt. En onze route voorziet de eerste 36 uur non-stop varen voordat niet-schommelend land in zicht is. Ik ben weliswaar gek op cruisen maar liefst wel op een spiegelgladde zee.

Na koortsachtig overleg besluiten we naar de cruiseterminal te rijden en ter plekke te kijken of we meer informatie kunnen krijgen van de bemanning. Het liefst van de kapitein zelf uiteraard, maar een van zijn officieren kan er zonodig ook mee door.

Tot mijn verbazing heerst bij de terminal de gewoonlijke blije en opgewonden sfeer van mensen die denken een heerlijke onbezorgde cruisevakantie tegemoet te gaan. Het is wel duidelijk dat niemand van deze nitwits de laatste uren naar het nieuws heeft gekeken. Zalig de onwetenden.

H. gooit het hoge woord er maar meteen bij de incheckbalie uit. Hij zegt dat ík graag een gesprek wil met iemand van de bemanning omdat er een storm op komst is en ík daar bang voor ben. Ha! Nou wordt ‘ie mooi. Nou ben ik het ineens alléén die een storm op zee niet zit zitten. En dat wordt gezegd door iemand die het zelfs nog presteert om zeeziek te worden op een luchtmatras. Maar goed, ik zou inderdaad wel wat informatie willen, bevestig ik desgevraagd. En kan het dan niet laten er nog snel aan toe te voegen dat ik me realiseer dat ik misschien wat lastig ben (dûh).

De mevrouw aan de balie verzekert me in alle ernst dat dit geen enkel probleem is. En welnee, ik ben helemaal niet lastig! Tuurlijk haalt ze er effe iemand van de officieren bij die mij te woord zal staan. Saillant detail bij dit alles is overigens dat onze koffers ondertussen al lang en breed onderweg zijn richting schip. Dus mochten we besluiten niet mee te gaan, dan zullen we die ruim een week niet meer terugzien.

Oh jee. Daar komt echt een officieel uitziend iemand aanlopen. Recht op mij af. Zwarte broek, helderwit hemd met korte mouwen, allerhande versierselen op de schouders. Officierstype. Opeens vind ik het een belachelijke situatie en voel ik me beschaamd dat ik hem lastig wil vallen met mijn onnozele vragen. Het zal vast wel loslopen. Storm? Een beetje wind zullen ze wel bedoeld hebben, stel ik mezelf gerust.

Ik voel de neiging opkomen om me snel om te draaien en weg te lopen, maar het is al te laat. “You’re worried about the weatherforecast and wanted to ask me some questions?”, vraagt hij vriendelijk met naar mijn smaak veel te luide stem. Hoofden draaien nieuwsgierig in onze richting. Ook dat nog. “Well, yes“, antwoord ik met tegenzin en met beduidend minder volume. Hij kijkt me zonder een spoortje van spot aan en zegt: “Yes, It’s going to be a little rough and there’s going to be some rain, but that’s it. You’ll be just fine“.

A, a little … rough?”, stamel ik. “What do you mean?” Per slot van rekening is hij een doorgewinterd zeeman. God weet wat hij daaronder verstaat. Maar hij houdt overtuigend vol dat ik me geen zorgen hoef te maken. Iets wat hij nog ondersteunt door te zeggen dat het schip stabilisatoren heeft waardoor ik weliswaar wat schommelingen zal voelen, maar dat het echt zal meevallen. We hakken ter plekke de knoop door en besluiten het er op te wagen.

’s Avonds, als de boot net een paar uurtjes aan het varen is, klinkt de bekende ding-dong die aankondigt dat de kapitein zijn praatje gaat houden. Snel zet ik de volumeknop in de hut iets harder en luister gespannen naar wat komen gaat. De goede man zegt dat hij graag beter nieuws wil brengen, maar dat het jammer genoeg heel slecht weer wordt. Ik krijg een kurkdroge mond en probeer te slikken. Komende nacht, zo vervolgt hij, is het nog redelijk maar morgen wordt het “bumpy and noisy“, omdat het schip op volle snelheid tegen windsnelheden tot honderd kilometer per uur in moet varen. Honderd kilometer per uur. Mijn slikspieren weigeren nu elke dienst. Ik voel misselijkheid opkomen die nog niks met enige deining te maken heeft. De kapitein besluit zijn peptalk met het welgemeende advies om alvast met eventuele medicatie tegen zeeziekte te beginnen, mocht je daar gevoelig voor zijn.

Het worst-case scenario, vooraf nog ietwat lacherig bedacht, wordt nu werkelijkheid. Ik zit midden op zee op een schip dat met volle kracht een razende storm tegemoet vaart.

© Pascale Bruinen

Je zou het zo te zien misschien niet zeggen maar toen ik deze foto maakte ging het ongelooflijk tekeer buiten. Van bovenaf is het moeilijker te zien maar dit zijn golven van minstens vier meter hoogte. Hoe het me verging kun je de volgende week lezen in de vervolgcolumn…Wil je ondanks deze column toch meer lezen over cruisen, ga dan naar mijn andere blog www.cruisecraver.com

Coral by the Sea

Coral by the sea is wel een eenvoudige accomodatie. Maar het is goedkoop en jullie hoeven er toch maar één nachtje te slapen voordat jullie op cruise gaan”. O. is erg overtuigend. Een eigenschap die hem goed van pas komt als directeur van zijn eigen reisbureau. “Doe die dan maar”, besluiten we. Ik hoop dat we er geen spijt van krijgen.

Paar weken later. We zijn net vanuit New York in San Juan, Puerto Rico, aangekomen en zijn bekaf. Zodra we een voet buiten de airconditioned aankomsthal van het vliegveld zetten, valt de klamme hitte als een dikke deken op ons. In no time staat het zweet ons op het voorhoofd.

Als we tegen de taxichauffeur zeggen waar we heen willen, kijkt hij ons net iets langer dan gebruikelijk aan maar zegt niks en rijdt weg. Zwoele salsamuziek uit zijn autoradio waait door de vier geopende ramen naar buiten, de nacht tegemoet. Hij verrekt het de airco aan te zetten.

Voordat we de kans krijgen hier iets over te zeggen, brengt hij abrupt de taxi tot stilstand. We zijn er al. Wat ik vooraf vreesde, wordt bewaarheid. Er is geen koraal of zee te bekennen. In plaats daarvan staat de luxe uitstraling van de naam van het hotel in schril contrast met de afgebladderde vermoeidheid van het gebouw dat ik in het duister ontwaar.

Bij gebrek aan portiers sjouwen we onze vier megakoffers, inmiddels zwetend als otters en met vuurrode hoofden, uit arren moede zelf maar naar binnen. Eenmaal in de hal lijkt het alsof we in een tijdmachine zijn gestapt en rechtstreeks het Cuba van de jaren vijftig in zijn gekatapulteerd.

Achter iets dat moet doorgaan voor balie zit een Puertoricaanse meneer van een jaar of zestig. Hij kan zo figureren als dubbelganger van Fidel Castro in ietwat jongere jaren. De sigaar achter zijn oor vervolmaakt het clichéplaatje.

Ik kijk eens rond. Nergens een computer te bekennen. Wel een oude typemachine. Op een krukje staat een zieltogende plant. De bladeren, in betere tijden frisgroen, nu grijs van het stof. Boven onze hoofden doet een wiekklappende ventilator vruchteloos pogingen ons enige koelte toe te wuiven.

We vertellen dat we een kamer geboekt hebben. Als enige reactie hierop steekt hij een leerachtige hand uit. Eerst denken we nog dat hij ons de hand wil schudden, maar uit zijn slissende gemompel blijkt dat hij alleen onze paspoorten wil. Snel geef ik ze hem, in de ijdele hoop dat het hem ook zal aansporen tot enige voortvarendheid. Maar hij heeft hoegenaamd geen enkele haast. Ik wel, want het zweet druppelt inmiddels in straaltjes langs mijn rug.

Het gegraai in en schuiven met bergen paperassen lijkt eindeloos lang te duren. Verveeld draai ik me intussen om richting hal. Ineens zie ik een donkere vrouw bij het gammele liftje staan. Ze draagt een ultrakort rokje, een tijgertopje dat haar blubberbuik in volle uitpuilende glorie onthult en zeker twaalf centimeter hoge stiletto’s. Ik stoot H. aan. “Dat is er een van de betaalde liefde!”, fluister ik gealarmeerd in zijn oor. “Wat is dat hier in hemelsnaam voor ballentent?” Juist op dat moment reikt Fidel ons de sleutel aan.

We passen met al onze bagage maar amper in het kippenhok dat als lift bijbeunt. De fijne combinatie van extreme vermoeidheid, verzengende hitte, een vohtigheidsgraad van 150% en de walm van weeïge parfum achtergelaten door mejuffrouw tijgerprint is genoeg om bijna van tegen de vlakte te gaan.

H. loopt voorop over de galerij. Bij de juiste deur aangekomen, blijkt dat we de lang verbeide sleutel nauwelijks nodig hebben. Het slot blijkt namelijk al eens geforceerd te zijn. Enige interessante vraag is door wie. Geflipte drugsdealers? Moordlustige pooiers? Zwaarbewapende swatteams van de politie? Mijn gevoelens van onveiligheid, eerst nog sluimerend, komen plots in alle hevigheid opzetten. Als je alleen al tegen deze deur bláást, sta je meteen binnen.

“Laten we de deur barricaderen met onze koffers!”, roep ik paniekerig tegen H. Zeker weten dat een potentiële indringer zich geen weg naar binnen kan vechten als er alleen al één propvolle koffer voor de deur staat (in ieder geval toch een van de mijne), laat staan alle vier. En mocht de onverlaat het onverhoopt toch proberen, loopt hij op zijn minst een dubbele liesbreuk op. Ha! Net goed!

Omdat het inmiddels in de kamer zo’n 45 graden is, zet ik snel de airco aan. Meteen breekt er een hels kabaal los waarbij het lijkt alsof een Boeing 747 opstijgt. Midden in onze kamer wel te verstaan. Da’s mooi. Nu hebben we de keuze: óf we kunnen niet slapen van de herrie óf van de hitte. Omdat niet eens een normaal  gesprek mogelijk is, kiezen we voor het laatste en zet ik de airco weer uit. Het gekke is alleen dat ik nu nog steeds die Boeing hoor. Een blik door het vuile, enkele glas van het enige raam leert dat dit wel kan kloppen. We zitten namelijk zo’n beetje recht onder de start- en landingsbaan van het internationale vliegveld. Het taxiritje was inderdaad verdacht kort.

We zijn inmiddels de uitputting nabij en willen nog maar één ding: slapen en wel zo gauw mogelijk. Een snelle blik op:

1. dat wat door moet gaan voor badkamer en

2. de lakens

maakt dat ik besluit ongewassen en geheel gekleed te bed te gaan. Mét oordoppen in en slaapmasker op.

’s Ochtends vier ik dat ik – hoewel gebroken, vies en met megawallen onder mijn ogen – niet verkracht of vermoord ben. Of misschien wel juist dankzij deze fysieke staat? Hoe het ook zij, ik heb een hele, hete en helse nacht in dit smerige rovershol overleefd.

Nooit eerder ben ik zo snel klaar geweest met mijn persoonlijke verzorging. Deootje, kam door piekharen, wolkje parfum en hup. Op naar het cruiseschip!

© Pascale Bruinen

https://i0.wp.com/media-cdn.tripadvisor.com/media/photo-s/01/1b/cd/1b/carolina.jpg

Dit is wel al ruim vijf jaar geleden dus misschien is het nu wat verbeterd. Hoewel, Coral by the Sea krijgt slechts tweeëneenhalve bol bij Tripadvisor. Mochten jullie in de buurt komen, laat mij dan eens weten wat jullie ervaringen zijn! Zoals jullie konden lezen gingen we hierna een cruise maken. Als jullie meer willen weten van cruisen, kijk dan ook eens op mijn andere blog, www.cruisecraver.com

Reis door mijn kledingkast in drie dagen

Als het voorjaar nadert, vrees ik het moment waarop ik mijn kledingkasten moet gaan tackelen. Ja, kast in meervoud. In een heuse kastenkamer. Hoezo? Omdat ik een nogal, euh, uitgebreide garderobe heb. Die dus niet helemaal in mijn deel van de kasten past. Bovendien slorpt de kleding van H. ook nog een aanzienlijk deel op. Vandaar dat mijn zomerkleren ’s winters verhuizen naar de zolder en andersom.

En het blijft niet bij gewone kleren zoals broeken, rokken, jurken en truien alleen. Wat te denken van schoenen, laarzen en tassen. Sjaal(tje)s, handschoenen en jassen. Mutsen, bikini’s en pareo’s. Om maar te zwijgen van de beenwarmers, maillots en leggings. Allemaal wachtend om omgeruild te worden. Dit kan niet in een verloren uurtje. Nee, hier is een heus driedaags event voor nodig.

Planning driedaags event:

Ik hou van een strakke planning. Toevallig ben ik daar ook nog heel goed in, dus die is zo gemaakt (zie beneden).

Planning Dag 1:

Ik begin met alle zomerkleren van zolder te halen. Die leg en hang ik vervolgens tijdelijk netjes op een andere plek bij elkaar in afwachting van de ruimte die in mijn kasten moet komen doordat ik alle winterkleren eruit haal.

Gelet op de schier eindeloze hoeveelheden kledingstukken dunkt mij dat dit al een dagvullende aangelegenheid is.

Planning Dag 2:

Keurig volgens schema zijn alle winterkleren er nu uit. Alles is in nette stapels afgevoerd naar de zolder, waar ik ze in de vrijgekomen dozen en kasten leg en hang. Vandaag is het verder alleen nog een kwestie van wat planken afsoppen en even de zomerkleren inruimen.

Planning Dag 3: 

Vandaag is laarzen/schoenen/accessoires dag. Dat wordt een eitje. Ik hoef alleen maar mijn laarzen om te ruilen met de zomerschoenen, een paar tassen en maillots om te wisselen en voilà, de missie is volbracht. Zuchtend van voldoening en nog steeds fris en fruitig bekijk ik het optimale resultaat. Ik ga een heel seizoen lang genieten van fijne, op kleur gerangschikte zomerkleren- en schoenen. Wat een feest!

Omdat de temperaturen stijgen moet ik sneller dan verwacht echt aan de bak. Ik werp een snelle blik op mijn planning en besluit dat ik morgen zal beginnen.

Dag 1.

Omdat ik alleen al bij de gedachte aan het werk dat me te wachten staat doodmoe word, breng ik dag 1 uiteindelijk door met louter dénken over de kledingmigratie. Niet echt conform mijn strakke planning, maar ik troost me met de gedachte dat er morgen weer een dag is en ga tijdens het denkwerk ook nog wat leuks doen. Ik ben per slot van rekening een vrouw en die kan minstens twee dingen tegelijk.

Dag 2.

Hoewel ik nog lang niet uitgedacht ben, moet ik vandaag toch echt een begin maken. Om moed te verzamelen adem ik eerst tien maal diep in door de neus en uit door de mond. Ik voel dat ik rustiger word. Dat geeft me de kracht om de kamer op te gaan. Ik kom zelfs zo ver dat ik één kastdeur echt opentrek. Bij het zien van al dat moois en vooral héél vééls op hangers, legplanken en bodemplaten, heb ik acuut een hartslag van 200. Om te voorkomen dat ik ter plekke bezwijk aan een hartaanval waardoor ik mijn strakke planning zéker niet meer zou halen, verlaat ik met gezwinde pas de kamer en smijt de deur dicht. Ik maak een mentale aantekening dat ik toch echt zelf de baas ben over mijn driedaags event en dat ik dus gerust zelf de regels mag veranderen. Nou, bij deze. Vandaag gaat het niet door.

Dag 3.

Oh oh. Ik word wakker met de onheilspellende gedachte dat ik zowel dag 1 als dag 2 zwaar verkloot heb. Niks heb ik nog gedaan volgens mijn strakke planning. Met als gevolg dat alle coltruien, kabeltruien, dikke vesten, wollen jurkjes, maillots, superwarme sjaals, winterjassen, handschoenen, nep bontmutsen- en kragen, gevoerde rokjes, colbertjes, body- en beenwarmers, laarzen, moonboots en dikke schoenen nog onaangeroerd op hun plek liggen, hangen en staan.

Werk aan de winkel! Ik veer om 6.30 u uit bed en besluit dat ik vandaag gewoon alles tegelijk aanpak. Het moet mogelijk zijn om drie dagen werk op één dag te doen. Ik begin met de stapels truien en hangers met jurken in een rotvaart uit de kasten te trekken. In no time ziet de kamer er uit als een slagveld. Omdat ik overwhelmed ben door de hoeveelheden weet ik niet waar ik ermee naar toe moet. Ik besluit ze lukraak her en der op de grond van de kastenkamer te dumpen. Al snel is één vloer niet meer genoeg en annexeer ik noodgedwongen ook nog de hele overloop en een deel van de trap. Even later ligt er een tapijt van allemaal losse kledingstukken omdat de nette stapels één voor één zijn omgevallen. Bijgevolg moet ik de gekste capriolen uithalen om nog überhaupt van A naar B te kunnen lopen en breek dus geregeld bijna mijn nek als ik in het koord van een of andere jas of het hengsel van een tas blijf haken.

Als ik zo ongeveer de vijftiende keer, inmiddels hijgend als een opgefokte telefoonstalker, de zoldertrap oploop met mijn armen vol met kledingstukken vraagt een benepen stemmetje in mij zich af of ik niet wel érg veel spullen heb. Té veel. Is dit eigenlijk nog wel normaal? Ben ik koopziek? Gek? Een combinatie van beide?

Welnee, sust mijn geweten onmiddellijk, je bent hartstikke normaal. Je bent toch een vrouw en die heeft gewoon récht op voldoende, gevarieerde en trendy kleding. Sterker nog, dit zou een onvervreemdbaar grondrecht moeten zijn. En je houdt gewoon van afwisseling. Bovendien ben je heel zuinig op je spullen en zijn er genoeg kledingstukken bij die je al járen hebt.

Ik kalmeer wat want, ja, dat is allemaal wáár! Gerustgesteld ruim ik de ravage die zich inmiddels ook tot aan de zolder heeft uitgebreid verder op. Hè hè, er begint licht te komen aan het einde van de tunnel.

Als ik uiteindelijk, het is inmiddels al een uur of 15.30 u, terugkeer op de kastenkamer is de Grote Omwisseling gereed. Althans wat kleren betreft dan. Hoewel ik nu al de uitputting nabij ben moet ik meteen door met de afdeling schoeisel. Alle Uggs, laklaarzen, leren laarzen, suède laarzen, laarzen met bontranden, moonboots en dikke schoenen moeten weg. In plaats daarvan komen dan de muiltjes, bootschoenen, schoenen met sleehakken, ballerina’s, peeptoes, slingbacks, sneakers en slippers.  Voorwaar een klus van formaat want alles aan zomerschoenen moet eerst uit de diverse dozen om vervolgens alle laarzen erin te stoppen. En dan ook nog liefst zodanig dat ik de deuren van de zolderkasten ook nog dicht krijg.

Het is al ruim na zessen als ik de laatste slipper neerzet op de daarvoor bestemde plaats. Ik realiseer me dat ik nog niks heb gegeten. Ik ben nu niet alleen kapot maar ook uitgehongerd. Alle spieren in mijn lichaam doen pijn van het vele bukken en in de meest onhandige standjes trekken aan en schuiven met dozen onder een schuin zolderdak. Ik heb er inmiddels ook nog een bult op mijn hoofd bij gekregen omdat ik me keihard tegen zo’n rotte balk heb gestoten op het moment dat ik de negende winterjas netjes weg wilde leggen.

Tegen de tijd dat ook de tassen, bikini’s en badpakken op hun plek liggen en ik als slotstuk van deze bovenmenselijke inspanning overal waar ik huisgehouden heb ook nog eens gestofzuigd heb, is het aardedonker buiten en kom ik niet meer vooruit. Even ben ik bang dat ik gedwongen zal zijn om de nacht met stofzuiger en al op de trap door te brengen. Met de laatste krachten die ik in mij heb, sleep ik me de resterende traptreden naar boven en zet de zuiger weg.

Ik ben zo doodop dat ik niet eens kan genieten van het fantastische resultaat. Maar het is af. Binnen drie dagen. Wát zeg ik? Binnen één dag.

Wat een mission impossible leek is toch nog een mission accomplished geworden. Het grote aftellen tot de volgende keer, maar dan in omgekeerde volgorde, is al begonnen. Nog maar 180 dagen, drie uur en zeventien minuten. Ik kan niet wachten.

© Pascale Bruinen

Hè, hè, het is achter de rug en dat is wat telt. Ik mag er nu een half jaartje van gaan genieten!

Horror Hair Day

Krullen wil ik. Een hele kop vol met grote, sexy krullen. We schrijven 1984 en mijn grote voorbeeld is de actrice Jessica Lange. Dus op naar de kapper met een uitgeknipte foto. Zó moet het worden en niet anders.

Kapster Karin gaat een heuse permanent erin zetten. “Het wordt toch wel precies zoals op de foto?”, informeer ik voor alle zekerheid nog maar eens. “Zeker weten”, zegt ze geruststellend, “en ik maak het zo dat het goed blijft zitten”.

Ik ontspan en laat Karin haar goddelijke gang gaan. In gedachten zie ik de reacties van iedereen al voor me. Groen en geel zullen ze zien van jaloezie als ze beseffen dat ik sprekend op Jessica lijk. Nou ja, alleen qua haren dan. Inwendig zit ik me te verkneukelen. Tot aan het moment dat Karin de krullen uitkamt.

IIEEUUWW! Wat is dát? In plaats van de weelderige, los vallende krullen van Jessica kijk ik naar iets dat nog het meest lijkt op de vacht van een bejaarde poedel. Allemaal pietepeuterige, heel strak zittende krulletjes. Zó strak dat mijn haren niet eens meer te berge kunnen rijzen. Zoals ik er nu uit zie zou ik onmiddellijk kunnen intrekken in elk willekeurig bejaardenhuis.

Ik begin acuut te zweten. Ik moet letterlijk naar lucht happen. Nietsvermoedende Karin biedt ondertussen jolig aan een spiegel te gaan halen. Een spiegel?? Ik heb hoegenaamd geen enkele behoefte dit gedrocht ook nog aan de achterkant te aanschouwen. Net op tijd slaag ik er in om “laat maar” uit te kramen. Het komt er piepend uit, alsof zelfs mijn stembanden in shock zijn.

Ik spoed me naar huis, onderwijl biddend dat ik geen bekenden tegen kom. En zoals het een echte masochist betaamt kan ik het onderweg niet laten om telkens een snelle blik in de spiegelende etalages te werpen. Ben ik dat? Oh. Mijn. God. Ik lijk wel een vreemde.

Eenmaal in de veilige beslotenheid van mijn badkamer ga ik woest mijn haren wassen, wel een half uur lang. In de vurige hoop dat de krullen hierdoor op miraculeuze wijze groter worden. Of nog beter: helemaal weg blijven. De hoop blijkt ijdel. Het heet niet voor niks permanent.

Zelfs mijn vader, die nog geen spier vertrekt als ik in een jutezak voor hem zou staan, kijkt nieuwsgierig naar mijn nieuwe kapsel. Nu word ik pas echt ongerust. Wat zeg ik? Dit is alarmfase rood.

“Wat valt er te zien?”, vraag ik kattig.

“Zo ben je net Connie Vandenbos”.

Dat doet de deur dicht. Denk je door een beurt bij de kapper eruit te kunnen zien als een sexy filmster, lijk je op een übertruttige en degelijke zangeres van middelbare leeftijd. Die overigens ook nog loenst.

Geen krullende haar op mijn hoofd die eraan denkt dit zo te laten. Morgenvroeg zit deze Connie bij Karin om het hele zwikje weer er uit te laten halen.

En dat is allemaal de schuld van Jessica.

© Pascale Bruinen

Oh oh, dat zal veel lezeressen misschien wel zéér bekend voorkomen. Een totaal mislukt experiment bij de kapper. Tja, we willen nu eenmaal altijd wat we niet hebben. De dames met prachtig steil haar willen krullen en andersom. Misschien voel jij ook de behoefte om je  wereldschokkende kapperservaringen te delen? Reageer dan hier!

Glamour in de OK

Het is koud. Het is saai. Hier valt werkelijk he-le-maal niks te beleven. Grijze muren. Her en der een bed op wielen, al dan niet verscholen achter een stuk flinterdun gordijn in een nietszeggende kleur op zo’n lelijke rail. In mijn directe omgeving  is niemand te bekennen.

Omdat ik niet in de slachtofferrol wil, heb ik geen zin om plat te blijven liggen. In een opstandige bui ga ik dus fier rechtop zitten. Of toch in ieder geval zo recht als maar enigszins mogelijk is met mijn hemelsblauwe operatiegewaad dat van achteren wijd openhangt.

God wat voel ik me machteloos. Ik wil dit niet en moet het toch. Dat is niks voor mij. Geef je over, fluistert een stemmetje. Oh. Da’s mijn betere ik, realiseer ik me. Mijn Zen-ik, die controleverlies helemaal niet erg vindt. IK WIL DIT NIET, reageert mijn controlfreakerig ikje prompt als door een wesp gestoken. Heerlijk, dit. Ik moet zometeen geopereerd worden en kies juist dit moment uit om acuut een meervoudige persoonlijkheidsstoornis te ontwikkelen.

Ik probeer de kibbelende stemmetjes te negeren en er en passant bij te zitten alsof ik hier puur toevallig ben. Alsof ik ieder moment kan worden weggeroepen om belangrijkere dingen te gaan doen. Hoewel, dan zou ik zéker niet mijn dierbare haren onder dit papieren mutsje hebben gefrommeld. Mijn kapper zou een beroerte krijgen als hij me nu kon zien. En ik zelf ook, nu ik erover nadenk. Met mijn operatiejurkje aan, kapje op, dikke sokken op blote benen, make-uploos gezicht, nagels zonder een spoortje van lak. Een toonbeeld van elegantie. Voor één keer ben ik blij dat er geen spiegels zijn.

Deze hele godvergeten ruimte zou hier wel een make-over kunnen gebruiken. Pimp my hospital. Ik denk dan aan een fris en opwekkend fuchsiaroze kleurtje op de muren. Met het effect dat je helemaal happy de OK inrolt. Daarbij uiteraard een strakke witte vloer. Bijpassende dekentjes voor ieder bed, misschien zelfs wel met wat leuke extra kussentjes. Meteen een knus en huiselijk sfeertje.

In plaats van die afzichtelijke gordijnen komen er verrijdbare design kamerschermen met een prachtige levensgrote Boeddha afbeelding erop. Zó rustgevend dat je misschien niet eens meer een verdoving nodig hebt. Aan ieder bed een minimalistisch wit tafeltje met daarop een orchidee (vooruit, voor deze ene keer mag dat dan een nepper zijn, gelet op het infectierisico). En natuurlijk mag een geurkaars van Diptyque niet ontbreken. Voor de broodnodige ontspanning.

Net als ik in gedachten gekomen ben bij het stuk dat de chirurg ook verdacht veel weg krijgt van McDreamy uit Grey’s Anatomy komt een verpleegster binnen. Ze stopt bij een bed achterin de zaal. Zelfs op deze afstand kan ik het gesprek letterlijk volgen. Hoezo privacy?

“Nou laten we eens even kijken, u bent goed gezond?”

Jaahaaa, denk ik, túúrlijk. Daarom ligt die nu hier, toch?

Ik haal mijn verveelde oortjes onder het kapje uit zodat ze zich kunnen spitsen.

“En zegt u eens, rookt u?”

“Ja”, hoor ik een bedremmelde mannenstem antwoorden. Eén strenge vraag van een verpleegster en ze worden zó klein. Ach gut.

“Hoeveel sigaretten per dag?”

“Veer…”. Hij spreekt zo zacht dat ik de rest niet kan verstaan.

“Véértien?”, vraagt de verpleegster duidelijk verschrikt.

“Nee, veertig”, antwoordt de man noodgedwongen iets luider. Ik hoor nu duidelijk iets van angst in zijn stem.

“Véér-tíg!!”, echoot de verpleegster, waarbij ze er in slaagt de nadruk zowel op het eerste als op het tweede deel van het woord te leggen. “Dat is wel héél erg veel”, klinkt het snibbig.

Helaas kan ik het gesprek niet verder afluisteren omdat er ineens iemand naast mijn bed staat die mij komt halen. Snel trek ik mijn mutsje omlaag. Die haren eronder is nog tot daaraan toe, maar die haren eronder én twee oren die er links en rechts parmantig onderuit steken is teveel van het goede. Ik heb het donkerbruine vermoeden dat ik zo namelijk verdacht veel weg heb van een Gremlin. Dat risico kan ik natuurlijk niet lopen voor het geval ik zometeen een McSteamy tegenkom in de OK.

Ik word streng gesommeerd te gaan liggen en word de OK in gereden. Met een gezamenlijk gezongen ene-tweeje-drie! word ik overgeheveld op een supersmal operatiebed.

De operateur vraagt me welke knie het is. “Rechts”, antwoord ik in wat ik denk dat toch duidelijk Nederlands is. “Ok, rechts”, herhaalt hij. Hij maakt aanstalten een teken te zetten. Maar dan kijkt hij op en vraagt: “Wélke knie is het?”

Ongerust dat ík nou net weer het geluk heb een chirurg met Alzheimers te treffen zoek ik, lichtelijk in paniek, oogcontact met mijn dokterlijke hoop in bange dagen. En dat valt nog niet mee, verscholen als ze zijn tussen het groene mond/neuskapje en het kekke veelkleurige piratendoekje op zijn hoofd.

“R E C H T S”, zeg ik terwijl ik hem indringend in zijn ogen kijk. Ik articuleer iedere letter zo scherp mogelijk en wijs zelfs voor alle zekerheid het juiste been aan. Ik krijg de neiging om er in doventaal ook nog gebaren bij te gaan maken, ware het niet dat ik niet weet hoe dat moet.

“Ik moet dat weer aan u vragen, dat is protocol”, mompelt hij vanachter zijn groene spuugdoekje. Ik voel me op slag een idioot. Ik zeg niks meer.

Ineens verrast de anesthesist mij met de nogal aparte mededeling dat hij bij de ruggenprik maar één been gaat verdoven in plaats van twee. Ik kijk even om me heen om te zien of ik Frans Bauer ergens onder de mondkapjes ontwaar want dit lijkt langzamerhand meer op Bananasplit. Als ik vraag of dit serieus bedoeld is, knikt hij ernstig. “Maar de rekening is niet de helft van normaal hoor, ha ha!!”, schatert hij om zijn eigen grapje. Ik lach maar mee, per slot van rekening moet hij nog zijn enorme naald tussen mijn ruggenwervels in gaan mikken. Na een tijdje voel ik mijn ene been afschakelen, een wonderlijke ervaring. Het hoort niet meer bij mij.

“Voelt u dit?”, vraagt de chirurg. “Bent u dan nu al in mijn been aan het snijden?”, reageer ik met een wedervraag. Je ziet hem gewoon denken dat het oh zo jammer is dat juist deze betweterige patiënt niet voor een algehele narcose heeft gekozen. “Nee hoor, ik gaf alleen maar een klein prikje”. Maar nee, ik voelde helemaal niets. Noppes. Nada.

Prompt krijg ik een groen laken recht voor mijn snuit gespannen en kan ik niks interessants meer zien. Dat wil zeggen, totdat ik na een minuut of twintig ineens pal voor mijn neus een bloot been loodrecht omhoog zie staan. Ik frons mijn wenkbrauwen en vraag me verontwaardigd af hoe dat in godsnaam mogelijk is. Van wie is dat been? Ik zie dat dit been helemaal oranje is van de jodium. Ik zie tenen die mij ergens vaag bekend van voorkomen. Ik zie dat het been in kwestie ingezwachteld wordt met een drukverband. En dan realiseer ik me met een schok dat het mijn eígen been is. Nu weet ik eindelijk wat mensen bedoelen als ze zeggen dat ze een out of body experience hebben.

En daar lig ik dan in al mijn natuurlijke schoonheid, met één been dat zo dik is ingepakt dat het meer wegheeft van de poot van een olifant die dringend aan de vochtafdrijvers moet.

Als dat geen glamour is in de OK dan weet ik het niet meer.

© Pascale Bruinen

Ok, zó’n onnatuurlijke houding had mijn been nou ook weer niet. Maar ok, je begrijpt wat ik bedoel. Heb je zelf soortgelijke OK-ervaringen opgedaan? Laat dan hier een reactie achter!

Het geheim van Victoria

Heb jij je ook, happend naar adem van afgunst en frustratie, zitten vergapen aan de Victoria’s Secret Fashion Show 2011? Aan de afgetrainde, ingeoliede, perfecte en nagenoeg naakte lijven van de uitverkoren supermodels? Ik wel. Ik heb nog nooit van mijn leven zoveel jonge, ultraslanke en megastrakke lijven met zeer vrouwelijke sixpacks bij elkaar gezien. Voeg daar nog de engelachtige gezichtjes met die geprononceerde jukbeenderen, jaloersmakende kuiltjes in wangen, überzwoele lippen en lang glanzend haar aan toe en het is duidelijk. Als je je hiermee wilt meten als afgematte veertig-plus ploetermoeder ben je bij voorbaat kansloos verloren, al zie je er naar verhouding nog zo patent uit.

Dat zou je dus niet moeten doen maar zoveel verstandig inzicht is aan mij niet besteed. En dus besluit ik in een vlaag van masochisme dat ik er ab-so-luut ook zo uit wil zien.

Om het geheim van Victoria te ontrafelen zoek ik op internet naar haar beroemdste en wellicht ook mooiste boegboeld, Doutzen Kroes. Na het lezen van diverse interviews heb ik al een fraaie en voor ons zelfbeeld zeer opwekkende oneliner gevonden. Zo zegt onze Doutzen over haar figuurtje en ik citeer: “Vroeger vond ik dat ik fors was maar nu niet meer”. Tja, dank je wel Doutzen voor deze oppepper, dat doet vrouwelijk Nederland met een gemiddeld confectiemaatje 42 erg goed.

In een recent tv-interview vertelt ze hoe ze zich voorbereidt op de Victoria’s Secret show. Ik hang aan haar volle lippen. Het geheim is dat ze sowieso altijd “met mate” eet (yes, dat doe ik ook!), veel groenten en fruit consumeert (check!), sloten water drinkt (helemaal goed!), vrijwel niet snoept en de laatste paar weken voor de show helemaal géén vet of zoet meer tot zich neemt (hmmm, dat doe ik niet) en zich onder de bezielende leiding van haar personal trainer 24/7 helemaal suf sport.

Bij dat laatste ben ik meteen alert, want ja, sporten doe ik óók!!! Misschien alleen niet in die mate en helaas ook moederziel alleen, maar een kniesoor die daar op let. Eigenlijk, zo denk ik overmoedig, heb ik nú al zo goed als hetzelfde fitness- en schoonheidsregime als Doutzen. Ienie mienie detailtje is alleen dat ik er niet ook zo uit zie.

Dus worstel ik me door de obligate fitnessvideo heen waar te zien is wat Doutzen zoal doet om, nou ja, Doutzen te blijven. Eerste scene: Doutzen in nauwsluitende zwarte legging en kek lichtblauw (geen-toeval-want-matcht-zo-leuk-met-haar-ogen-) topje dat haar absurd platte buikje onthult. Tweede scene: Doutzen die beeldig en transpiratieloos 120 keer per minuut touwtje springt. Derde scene: Doutzen die als een volleerde bokser in een rottempo rechtse en linkse directe uitdeelt aan haar welwillende sparringpartner en daarna – zucht – niet eens buiten adem is, laat staan dat ze ook maar één gestylede lok verkeerd heeft zitten.

Ik heb genoeg gezien en ga meteen als een gek met een springtouw van de kids, dat al sinds de pré-puberjaren ligt te verstoffen in de garage, aan de slag. Verdorie, dat valt nog niet mee. De bedoeling is dat je er in gelijkmatig hoog tempo soepeltjes overheen springt, maar ik raak om de haverklap verstrikt in het touw. Bovendien zweet ik ondanks mijn deodorant wél als een otter en heb ik ineens een acute bad hair day. Ja, zo wordt het natuurlijk nooit wat met mijn Doutzen look-a-like projectje.

Gedesillusioneerd smijt ik het springtouw terug de vergetelheid in en graai meteen naar een extra grote chocoladereep (mét pralinévulling). En terwijl ik in een halve minuut het calorie-equivalent van een half jaar eten én drinken van Doutzen verorber troost ik me met de gedachte dat dit toch een onbereikbaar ideaalbeeld is.

Het geheim van Victoria? Griezelig goede genen. Maar ook één langgerekt chocoladeloos bestaan in combinatie met – pak hem beet – 12 uur sporten per dag. En bijna, bijna, voel ik zowaar iets van medelijden voor haar. Want bij nader inzien vind ik dit toch niet zo aanlokkelijk als het lijkt.

© Pascale Bruinen

En hier is het dan, het vermaledijde springtouw. Kom op, laat me alsjeblieft weten dat ik er niet alleen voor sta met mijn goedbedoelde maar weinig succesvolle pogingen ons aller Doutzen te evenaren…Ik weet zeker dat jullie stiekem ook wel eens een soortgelijke actie hebben geprobeerd. Schrijf het eens aan mij zodat alle lezers hieruit troost kunnen putten!

Zo slank als je dochter

Een beetje nostalgie is het wel, deze slogan van een reclamecampagne voor margarine uit lang vervlogen tijden. Zo lang dat het merk in kwestie niet eens meer bestaat.

In mijn geval is het ook nog waar. En dat kan erg leuk en egostrelend zijn. Maar het heeft ook beduidend mindere kanten. Daar ben ik de laatste tijd wel achter gekomen met een puberdochter in huis.

Het toeval wil namelijk dat ik niet alleen een slanke maar ook een moderne, euh pardon: chille, moeder ben met dito kleren. En een aardige verzameling tassen, schoenen, laarzen en accessoires.  En dat is niet bepaald onopgemerkt gebleven.

Zo is het me geregeld gebeurd dat ik ’s ochtends hele stapels t-shirts tot twee-, driemaal toe doorworstel, op zoek naar dat ene waar ik mijn zinnen op heb gezet.

Inwendig vloekend en zuchtend ga ik na een tijdje aan mezelf twijfelen. Ik meende toch zeker te weten dat het net uit de was kwam. Vertwijfeld besluit ik dan maar mijn hele kledingkeuze om te gooien, om vervolgens stokstijf te blijven staan als ik mijn dochter in de badkamer ontwaar. Juist.  Met míjn t-shirt aan.

Op mijn giftige uitroep waarom ze mij niks heeft gevraagd, antwoordt ze doodleuk dat ze wel aannam dat het mocht. Ze is zich hoegenaamd van geen kwaad bewust. Gelet op de tijd laat ik het erbij, onderwijl wel nog dreigend dat ze me de volgende keer toch echt van tevoren moet vragen of het ok is iets van mij te lenen. Een plichtmatig, onverstaanbaar gemompel valt mij ten deel.

Op de een of andere manier stelt het me niet gerust.

© Pascale Bruinen

Wie oh wie heeft ook zo’n puberdochter in huis??? Schrijf je ellende en stress van je af in een reactie zodat het hele lezerspubliek kan delen in je smart, zodat die gehalveerd wordt!

Vliegangst (2)

Hoewel vliegen beweerdelijk nog steeds de veiligste manier van reizen is, ben ik er niet bepaald fan van. En dan druk ik me nog zacht uit.

Zo kan zelfs de aanwezigheid van de diverse, zeer nadrukkelijk onder de aandacht gebrachte, exits mijn latente ongerustheid in een vliegtuig niet wegnemen. Het woord wekt namelijk de (onterechte) indruk dat je op zo’n 11 kilometer hoogte nog even uit zou kunnen stappen als je daaraan de behoefte zou voelen of de nood aan de man of vrouw zou komen.

Meestal is mijn stressniveau door het gedoe bij check-in en het wachten bij de gate al tot ongekende hoogte gestegen en dan is er nog geen meter gevlogen.

Ingesnoerd in mijn stoel wacht ik angstvallig  op de dreigend klinkende woorden uit de cockpit dat we cleared for take-off zijn. Vanaf het moment dat het enorme gevaarte – met alle bemanning, passagiers, bagage en ongeveer 70.000 liter hoogst brandbare kerosine – daadwerkelijk de lucht in gaat begint het eindeloze luisteren naar alle mogelijke (op gevaar duidende?) geluiden die het vliegtuig produceert.

En dat zijn er nogal wat, zoals de bekende “boink” van het inklappen van het landingsgestel, de steeds wisselende geluidssterkte van de brullende motoren en nog een hele reeks geluiden die een leek als ik helemaal niet thuis kan brengen. Mijn oren zijn dan ook voortdurend op ieder geluid gespitst, hetgeen nogal lastig is nu gedurende de hele vlucht voortdurend “ding-dong’s” weerklinken. Telkens kijk ik dan verschrikt op of het niet een of ander alarm is dat afgaat. De nogal banale werkelijkheid is dat het passagiers zijn die op de knop duwen om een stewardess te lokken.

Op het moment dat de cruising altitude of kruishoogte eindelijk is bereikt en het bordje fasten seatbelts uit gaat, breekt er een periode van semi-ontspanning aan. Hierin houd ik mij verstandig voor dat er over de hele wereld ontelbare vluchten per dag heelhuids aankomen, dat de piloot goed getraind is in allerhande noodsituaties en zelf ook graag weer thuiskomt bij moeder de vrouw en kids.

Uit deze mij milder stemmende overpeinzingen word ik vervolgens wreed weggerukt als een dwingende “ping” door de cabine schalt en streng aankondigt dat wegens turbulentie iedereen meteen moet gaan zitten en de veiligheidsgordels moeten worden vastgemaakt. Nu heb ik de mijne uiteraard nooit los gehad maar voor alle zekerheid trek ik hem dan nog maar wat strakker aan.

De stress is weer in alle hevigheid terug en het soms eindeloos durende heen en weer geschud, getril, geschok en gebonk maken dat ik mij koortsachtig afvraag hoeveel turbulentie een vliegtuig eigenlijk aan kan.  Flashes van tv-programma’s als “Seconds to Disaster” en “Air Crash Investigation” (waar ik met een morbide vorm van zelfkastijding  telkens toch weer naar kijk) schieten door mijn hoofd en maken mijn mentale toestand er niet bepaald beter op.

Ondertussen houd ik de stewardessen nauwlettend in de gaten. Kijken ze ontspannen en glimlachen ze nog naar passagiers, of rennen ze met een bedrukt en zowaar bezorgd gezicht door de aisles, onderwijl druk met hun collega’s fluisterend zodat de passagiers niks mee krijgen van hetgeen werkelijk aan de hand is? Al met al is het een doodvermoeiende situatie om alles continu in de gaten te houden. Dus voor mij allesbehalve het welgemeende sit back, relax and enjoy the flight-verhaal dat bij het begin van iedere vlucht zo enthousiast wordt omgeroepen.

Als je als lezer nu denkt dat ik het ergste wel gehad heb, moet ik je teleurstellen. De echt állervreselijkste periode van een vliegreis vind ik namelijk het stuk vanaf dat de daling wordt ingezet totdat het vliegtuig is uitgeremd en rustig naar de gate taxiet. Het schokken, draaien, rollen, omhoog en weer omlaag gaan, het afremmen, de gierende geluiden van de flaps die uit gaan, het met een hoop lawaai uitkomende landingsgestel en de toenemende turbulentie als het vliegtuig door de wolken gaat. Alles is één brok ellende.

Het moment dat het fasten seatbelts bordje eindelijk uit gaat en je veilig het vliegtuig verlaat is altijd weer het hoogtepunt van de reis. De geluks- en dankbaarheidsgevoelens om wéér een vliegreis te hebben overleefd zijn gigantisch. Een onbeschrijflijke opluchting maakt zich van me meester, al zie ik tegen die tijd dan wel uit als een uitgewrongen dweil.

Een opluchting die zal duren totdat de volgende vliegreis weer is geboekt en alles weer van voren af aan begint.

© Pascale Bruinen

Nou, gelukkig hoef je niet zó te vliegen maar zelfs in je comfortabele stoel is het niet altijd even leuk…Kom op lezers, wie deelt mijn op zijn zachtst gezegd nogal ambivalente gevoelens over vliegen?

Vrije dag

De race tegen de klok is begonnen. Het is mijn vrije dag.

Ik ben het prototype van een duizendpoot. Schijnbaar moeiteloos combineer ik de lange werkdagen en bijbehorende stress met de huishoudelijke, relationele en opvoedkundige beslommeringen.

Op de dagen dat ik zogenaamd vrij heb werk ik nog langer en harder dan op mijn reguliere werkdagen. En dat terwijl ik telkens van plan ben eens te relaxen en onder het genot van een kop thee een flink stuk te gaan lezen in dat mooie, dikke boek. Per slot van rekening heb ik vrij. Toch?

In werkelijkheid raas ik zo’n dag aan één stuk door. Wat ik dan zoal doe? Heb je even?

Om 6.30 uur opstaan, bed opmaken, wassen, kammen, make-uppen, aankleden, half uur hardlopen, krant uit brievenbus halen (geen tijd om te lezen), planten water geven, alle vuilnisbakken legen, afwasmachine leegruimen (verdorie, was die nu al weer schoon?), fornuis schoonboenen, eten, brood alvast uit diepvries leggen, rotzooi opruimen die ik her en der tegenkom, alles afstoffen, afsoppen en weer afdrogen, chloor in twee wc’s donderen, badkamer afsponzen, twee trappen en alle kamers stofzuigen (behalve die van de kids, die moeten ze zelf doen. Yeah right!), dweilen, rekeningen betalen, mails beantwoorden, sms-berichten terugsturen, papieren in juiste klappers stoppen, Oprah toch maar weer opnemen, even naar de supermarkt, spullen thuis weer uitladen, formulieren van schoolreisje invullen, Duitse grammatica doornemen met zoon, alvast beginnen met koken en tussendoor nog voor- en achtertuin schoffelen en aanvegen.

En dit alles prop ik vóór een uur of vijf ’s middags als mijn man thuiskomt. Niet omdat ik bang ben dat hij boos wordt omdat ik niet alles op tijd af zou hebben, welnee! Ik ben juist bang dat hij merkt dat ik wéér niks voor mezelf gedaan heb. Vandaar dat ik vlak voor 17.00 uur, als ik een paar minuten eerder (ja, met dat dikke boek!) op de bank ben geploft, uit alle macht de schijn probeer op te houden dat ik daar al úren heb doorgebracht. Helaas hoeft hij maar één onderzoekende blik op mijn uitgeputte gezicht te werpen om de naakte waarheid meteen te doorgronden. “Het is weer zover want je zit net, is het niet?” Het valt niet te ontkennen want ik kom bijna niet meer op.

Kun je je dan voorstellen dat ik werkelijk niet wist wat ik hoorde toen mijn dochter zich onlangs beklaagde over het corvee-regime. “Wij moeten de tafel dekken en afruimen en onze eigen kamers poetsen. En wat doe jíj dan eigenlijk nog?”

© Pascale Bruinen

Wie ervaart zijn (spaarzame) vrije dag(en) op dezelfde manier? Laat wat van je horen via een reactie op deze column!

Vliegangst (3)

Ik vlieg niet graag. Desondanks stap ik toch telkens weer in.

Door de Ijslandse vulkaanuitbarsting moeten we in 2010 een flinke omweg maken tijdens onze non-stop vlucht van Miami naar Düsseldorf. Bij de gate zie ik bij  onze piloot koortsachtig met zijn crew overleggen. Voor hem liggen allerhande niets goeds voorspellende tekeningen die met gefronste wenkbrauwen worden geraadpleegd. Omdat ik daar meer van wil weten ga ik zo dichtbij mogelijk staan, de waarschuwende opmerkingen van H. om vooral te blijven zitten (hij kent me helaas door en door) ten spijt.  Hij blijft eerst ongelovig en vervolgens met het schaamrood op de kaken achter bij de overige wachtenden.

Ik ben niet de enige want een Duitse medepassagier – type controlfreak net als ik – doet precies hetzelfde. Een onderlinge blik van herkenning bevestigt dit meteen. Hij en ik doen ons best zo nonchalant mogelijk vlak in de buurt van de piloot te komen. Aldaar luistervinkend vangen wij flarden op van het gesprek. Ze zijn – in klad! – aan het uitrekenen of ze het ondanks de omweg met de beschikbare kerosine tot in Düsseldorf redden (!!). Net nadat de Duitser en ik elkaar onthutst over zoveel amateurisme hebben aangekeken, kijkt de gezagvoerder mij recht in het gezicht en vraagt mij in alle ernst of ik een collega ben. Nu moet je weten dat ik daar sta in mijn donkerblauwe joggingpak, dus ja, túúrlijk, ik bestuur die Airbus 330 iedere week.

Nu is het mijn beurt om een hoofd als een biet te krijgen. Ik mompel dat ik gewoon een passagier ben en maak meteen van die unieke gelegenheid gebruik om hem te vragen of we nog steeds non-stop terugvliegen. Het weinig bevredigende antwoord is dat ze het daar nog over moeten hebben. Dit ontlokt mijn Duitse partner-in-crime de woorden: “Gooi die kist dan eerst maar eens helemaal vol”. Gelukkig kan de gezagvoerder er mee lachen, H. iets minder.

Door mijn vliegangst ben ik altijd alert als de stem van de piloot over de intercom komt. Tijdens een non-stop vlucht van Amsterdam naar Los Angeles zit iedereen in de tijdelijk verduisterde cabine rustig naar de film te kijken als die plots wordt afgebroken. Alle lichten gaan aan en ineens hoor ik de onheilspellende woorden: “This is your captain speaking”. Ik zit helemaal stijf in mijn stoel want dit kan alleen maar betekenen dat er een onoplosbaar technisch probleem is en dat het toestel ieder moment gaat neerstorten.

Terwijl ik mijn leven al voorbij zie flitsen blijkt dat de gezagvoerder de passagiers alleen maar wil attenderen op het fraaie plaatje van besneeuwd Groenland. Ik ben op slag zo’n tien jaar ouder geworden maar mooi is Groenland wel.

Een andere keer dat de gezagvoerder niets goeds te melden heeft, is tijdens een non-stop vlucht van Amsterdam naar Miami.  Nét als ik  begin aan de smakeloze gecaterde prut die doorgaat voor warme maaltijd, meldt de gezagvoerder dat hij “wegens een vreemde geur in een van de toiletten” de oversteek over de Atlantische Oceaan niet aandurft. Nu heb ik tot dat moment altijd gedacht dat een vreemde geur in een toilet de normaalste zaak van de wereld is, maar kennelijk is dat anders als dit zich voordoet in een vliegtuig. Het fijne aan het defect is overigens dat nota bene een passagier de bemanning hierop attent heeft moeten maken! Enfin, de gezagvoerder vindt het vreemde luchtje voldoende reden voor een heuse “voorzorgslanding” die gemaakt moet worden op Shannon Airport in Ierland.

Mijn vork blijft halverwege de weg naar mijn mond in de lucht steken en ik krijg prompt geen hap meer door mijn keel. Ik voel alle kleur uit mijn gezicht wegtrekken nu in mijn verwrongen geest een vreemde geur wel eens op het begin van een brand kan duiden. Ik ruik uit alle macht om erachter te komen of ergens iets schroeit. De ruim twintig minuten die het nog duurt voordat we  landen, zijn de langste van mijn leven. Het wordt er bij de nadering van de landingsbaan niet echt beter op als ik op de grond een trits brandweerwagens en ambulances klaar zie staan.

Nadat het toestel toch veilig en wel geland is en een aantal jolige (dronken?) Ierse monteurs het toestel hebben gerepareerd, mogen we weer vertrekken. Pas als we allemaal weer ingesnoerd zitten, horen we dat het een probleem met de airconditioning betreft. Mijn opluchting is groot want een airconditioningsprobleem is gelukkig niets gevaarlijks, toch? Wat maakt het immers voor de veiligheid uit of het iets kouder of warmer wordt? Een kniesoor die daar op let.

Mijn mening hierover wordt gelukkig pas enige tijd ná mijn veilige terugkomst ruw bijgesteld als ik lees over het vliegtuig dat door problemen met de airconditioning is verongelukt . Nu het op 12 km hoogte toch al gauw zo’n min 50 graden Celsius is, zijn passagiers en bemanningsleden bevroren.  Whoa! Ik ben met terugwerkende kracht ontsnapt aan een wisse bevriezingsdood.

© Pascale Bruinen

Ik ben heel benieuwd naar de ervaringen van jou als lezer van deze blog. Ook wel eens dit soort toestanden meegemaakt tijdens een van je reizen? Laat het me weten en laat een reactie achter!

Vliegangst (1)

Ik heb vliegangst. En met mij een op de drie passagiers. Ik heb in het vliegtuig gelukkig geen last van hoogtevrees of claustrofobie maar ik voel me niet prettig door het verlies aan controle. Ook ben ik bang voor een terroristische aanslag, kapingen en turbulentie. En natuurlijk heb ik last van de vrees der vrezen:  de angst om neer te storten. Maar deze indrukwekkende opsomming weerhoudt me er niet van om toch een paar keer per jaar opnieuw in te stappen.

In mijn geval begint de vliegangst al weken van te voren en dus ben ik tegen de tijd dat ik moet vertrekken totaal uitgeput door spanning en slaapgebrek en vraag ik me af waarom ik dit ook alweer zo nodig wil.  Oh ja, ik weet het weer, ik wil ontspannen op vakantie.

God mag weten wie ooit verzonnen heeft om de vertrekhal terminal te noemen. Nodeloos te zeggen dat dit woord bij mij hele andere associaties oproept dan het vrolijke en zorgeloze begin van een reis.

Bij de check-in bekijk ik een ieder die met “mijn” vliegtuig mee gaat met meer dan gemiddelde belangstelling. Verdachte types zijn er op een of andere manier altijd genoeg. Zo is er bijvoorbeeld het type “onverzorgde zwerver” bij wie ik me afvraag wat die in hemelsnaam in, pak hem beet, glamourous New York te zoeken heeft. Verder zijn er natuurlijk altijd genoeg mensen die de pech hebben te beschikken over dezelfde boeventronies als de nine eleven kapers. Nors kijkende, bebaarde types worden door mij in al hun doen en laten gevolgd. In mijn verwrongen gedachtenwereld stel ik me al voor dat ze straks hun gesmokkelde bomgordel op hun martelaarsbuik tot ontploffing brengen terwijl ze “Allah is groot” uitroepen.

Uit veiligheidsredenen worden je intelligente vragen gesteld over hoe je je koffers hebt ingepakt. Dat is prachtig, alleen is het grappige natuurlijk dat de gemiddelde terrorist niet echt genegen zal zijn om deze vragen naar waarheid te beantwoorden (“Ja ik heb de semtex inderdaad zelf ingepakt”).

Dan op naar de gate! Het lange, doelloze wachten daar is evenmin bevorderlijk voor mijn innerlijke rust. De eerste blik op het vliegtuig dat me naar de andere kant van de oceaan moet brengen, is altijd weer een uiterst spannende. Ziet het er luchtwaardig uit? Hoewel, ik moet toegeven dat ik daar zelf geen enkel verstand van heb en dus niet weet hoe dit aan de buitenkant te zien zou kunnen zijn. Hoeveel motoren heeft het? Meestal zijn het er “maar” twee, hetgeen mij een onbestemd gevoel geeft want ik had er liever vier gehad, je weet immers maar nooit. Less is in dit geval zeker niet more.

Als dan eindelijk het moment daar is dat de flight crew aan boord gaat, kijk ik met argusogen naar de gehele bemanning en naar de piloot in het bijzonder. Ik speur naar uiterlijke tekenen die erop kunnen wijzen dat hij slaapgebrek of misschien wel een alcohol- of drugsprobleem heeft.

Ronduit onheilspellend wordt het als er geboard moet worden. Met lood in mijn schoenen en een droge mond loop ik de slurf in, me afvragend of ik ooit weer vaste grond onder mijn voeten zal voelen. Zelfs de manisch vriendelijk glimlachende stewardessen en de soothing elevator music in het vliegtuig stellen me geenszins gerust. Het is allemaal nét iets overdone, hetgeen bij mij op zijn minst de suggestie wekt dat het kennelijk dringend noodzakelijk is om iedereen maar zo rustig mogelijk te houden.

Eenmaal binnen moet ik plaatsnemen in mijn halve vierkante meter ruimte. Daar zal ik urenlang doorbrengen op 11 kilometer hoogte om met een gemiddelde snelheid van zo’n slordige 1.000 km per uur over een eindeloze massa water naar het andere eind van de wereld getransporteerd te worden. Dan mag ik me alvast verheugen op het verplichte filmpje en het lezen van de veiligheidskaart (ben ik trouwens de enige die dat echt doet?) met daarin allerhande opwekkende worst case scenarios zoals daar zijn: de noodlanding met bijbehorende “crash-houding”; onverwacht drukverlies met daarbij het welgemeende advies om vervolgens gewoon “rustig door te ademen” (ja hoor) en een landing op het water (!), waarbij men het op de bijbehorende tekening doet voorkomen alsof je relaxt in een zwemparadijs de glijbaan afzoeft.

Ondertussen is dit allemaal natuurlijk slechts bedoeld om een vals gevoel van veiligheid te creëren, want het moge duidelijk zijn: in werkelijkheid is de overlevingskans nagenoeg nihil.  De aardige zwemvesten mét een lichtje om in de duisternis opgemerkt te kunnen worden ten spijt.

© Pascale Bruinen

Oh ik wil het toch zo graag weten. Wie van jullie leest – net als ik – wel de veiligheidskaart? Iedere keer opnieuw? Anyone? Meld je gerust via een reactie, you’re not alone!

Duistere sferen

Mijn puberzoon- en dochter hebben een eigenaardige eigenschap. Zij verkeren het liefst in zo duister mogelijke sferen.

Daar waar wij als verantwoordelijke ouders juist het liefst zo veel mogelijk daglicht binnen willen laten en vooral ook conform alle gezondheidsadviezen optimaal willen ventileren, maken en houden zij alles werkelijk potdicht. Ramen, deuren, gordijnen én (als het even kan) ook nog rolluiken.

Zo heeft mijn zoon een prachtige zolderkamer ter beschikking met maar liefst vier dakramen, voor veel geld net geïnstalleerd met de bedoeling de ruimte te doen baden in licht. Voor zijn nachtrust hebben we wel verduisteringsgordijnen aangebracht, alleen is het jammer dat hij die met name dicht doet op klaarlichte dag. En, om het nog gekker te maken, tegen de tijd dat hij naar bed gaat, doet hij ze net allemaal een beetje omhoog. Zodat hij vooral in de zomertijd veel te vroeg wakker wordt omdat het licht hem recht in zijn ogen schijnt. Logisch, toch?

Mijn dochter, die het doorgaans op werkelijk álle punten faliekant oneens is met haar broer, is hier ineens van een opmerkelijke eensgezindheid want ook zij heeft overdag om de haverklap haar gordijnen dicht.

Dit leidt in ons nederig stulpje geregeld tot blijspel-achtige toestanden. Zij trekken ze dicht, ik doe ze – zodra ze naar school zijn – weer open en wel he-le-maal. Inclusief wagenwijd opengemaakte ramen en deuren teneinde de toch ietwat muffe pubergeur uit hun kamers te doen verdwijnen.

Ze hebben sowieso iets tegen licht, lijkt het wel, omdat ze ook hun huiswerk (in ieder geval op de schaarse momenten dat ze daarmee bezig lijken te zijn) nooit maken aan hun bureau onder het licht van hun speciaal daartoe aangeschafte bureaulamp, maar gelegen op hun bed in het halfdonker.

Geïrriteerd door zoveel duisternis heb ik ze al vaak gevraagd naar het waarom, waarop mijn zoon niet verder komt als “In het donker is het veel chiller en bovendien is het míjn kamer”.  Mijn dochter antwoordt nogal cryptisch dat ze “niet tegen zoveel fel licht kan”. Mijn suggestie om dan ook maar binnenshuis een zonnebril op te zetten, ging haar echter te ver.

Inmiddels is er een soort van wapenstilstand bereikt, licht en lucht worden toegelaten zodra ze de kamer uit zijn en voor de rest heerst er (relatieve) duisternis. En net als ik ervan overtuigd raak dat mijn kinderen (toch in ieder geval op dit gebied) misschien wel abnormaal zijn, vertrouwt mijn beste vriendin mij ineens toe dat ze niet goed wordt van het feit dat haar tweelingzoons van 17 altijd maar alle gordijnen en ramen dicht houden. Om tot mijn groot vermaak er meteen achteraan mede te delen dat ze alles wijd opengooit zodra ze hun kont gekeerd hebben.

Ik kan het niet helpen maar ik word gelijk overspoeld door een golf van intense opluchting. Gelukkig zijn ze niet de enigen die bij voorkeur in een vampierhol wonen en zijn ze – althans voor puberbegrippen – hartstikke normaal!

© Pascale Bruinen

Ouders aller pubers, verenig jullie! Doe ook je beklag over donkere kamers via deze blog en zo kunnen we misschien samen een actiegroep vormen om zo meer licht en lucht in de duisternis te krijgen!

Shopping 2.0

Mijn zus ademt scherp in en slaakt een kreet. Hoofden draaien gealarmeerd in haar richting. Mensen stoppen abrupt hun bezigheden. “Oooohhhhh”, gilt ze, niet gehinderd door starende blikken en openvallende monden, “moet je dít zien!”. Ze trekt het kledingstuk zo wild uit het rek dat de hangers door de lucht vliegen. Met een ruk draai ik me om. Over de hoofden van het winkelend publiek ontwaar ik De Perfecte Blouse.

Ik stoot een geluid uit. Als van een vogel die op een lokroep van een soortgenoot reageert. Begeerte? Instinct? Ik kan me nog net beheersen om niet iedereen die tussen mij en De Perfecte Blouse komt, aan de kant te duwen. Ik baan me verrukt en met versnelde pas een weg door de mensenmassa.

“Aahh, wat scháttig, precies de goede kleur. Is het wel mijn maat?” Koortsachtig gaan we nu allebei tegelijk door de rekken heen. Kling-klang-klabaatsj doen de hangers tegen de stang als ze op niet bepaald zachtzinnige wijze door ons tweeën uit elkaar gerukt worden om het label beter te kunnen zien.

Welkom bij shopping 2.0. Wie ons gezamenlijk in actie ziet in een kleding- of schoenenzaak zal geneigd zijn om spoorslags 112 te bellen. Of te denken dat we rijp zijn om afgevoerd te worden door mannen in witte pakken. Wij zouden het voor elkaar krijgen om zelfs op het moment dat we in een dwangbuis de ambulance in zouden worden geschoven nog luidkeels te klagen over de lelijke harde stof en nikszeggende kleur van het tuigje.

Zelfs toepassing van de roemruchte Zweedse band zou bij ons niet helpen, vrees ik. Mijn zus kan, net als ik, nogal druk en enthousiast worden bij het aanschouwen van zoveel mode-moois. Een combinatie van ons tweeën versterkt deze karaktertrekken tot in het kwadraat. Bij het zien van de ultieme laarzen of dat kekke jurkje gaan we dan ook gedrag vertonen dat nog het meest overeenkomt met een ritalinloze ADHD-er on speed. En net als bij de schaal van Richter is de reactie op ieder volgend übercool kledingstuk exponentieel heviger.

Bij onze shoppingtrips ontzien we niks en niemand. Ook onszelf niet. Tijdens de queeste naar the holy must have item van het seizoen razen we als tornado’s van H&M naar Zara, van Esprit naar Mexx, van V&D naar Bijenkorf.

Je zou het misschien niet zeggen maar we weten wel degelijk precies wat we willen. Met de ogen van een getrainde havik scannen we in no time alle rekken. De kledingstukken worden vakkundig ontleed. Juiste kleur? Goede maat? Redelijke prijs? Correcte pasvorm? Bij vier keer ja spoeden we ons naar de dichtstbijzijnde kassa.

Een enkele keer stellen we ons, met de creditcard al in de hand, de retorische vraag of we het eigenlijk wel nodig hebben. Per slot van rekening moeten we soms de schijn van enige schuldbewustheid ophouden. Gelukkig hoeft die vraag uit de aard van het beestje niet beantwoord te worden. Bovendien is het crisis en moet het geld dus net rollen, houden we ons voor. Dat is beter voor iedereen. Niet in de laatste plaats voor onszelf. En dus halen we onze plastic fantastic met een gelukzalige glimlach geroutineerd door de gleuf.

Money makes the world go round.

Toch?

© Pascale Bruinen

Ben reuze benieuwd naar jullie “shop till you drop” avonturen….

 

Pubers (2)

Het puberdom blijft immer inspirerend materiaal om dankbaar uit te putten voor het schrijven van o-zo-herkenbare columns.

Na ommekomst van een negen weken lange zomervakantie is de school weer begonnen. En dat wordt tijd ook. Zelfs mijn zoon vindt dat kennelijk. Want hij verrast mij aan tafel door pardoes, bijna letterlijk tussen de soep en de aardappels door, mede te delen dat hij “wel weer zin heeft om nieuwe dingen te leren” (let daarbij vooral op het woordje “weer”, dat volledig onterecht impliceert dat hij eerder ook al zin daarin had). Ik word acuut bevangen door de drang om hem ter plekke te omhelzen voor zoveel enthousiasme maar weet me nog net in te houden. Ik kondig aan dat de vlag uit moet, hij ziet het eindelijk in. Hallelujah!

Maar dat is natuurlijk een ontboezeming ingegeven door weken van relatieve ledigheid. Want nu de school is gestart, hoor ik hem niet meer over de nieuwe dingen die hij leert. Integendeel.

Gelukkig werken mijn beide pubers ook naast school. Het is begonnen als vakantiewerk maar ze mogen ook na de vakantie blijven. En dat werken in de vakantie is een echt godsgeschenk gebleken. Met het zogenaamde zomerweer van 2011 zouden ze zich doodverveeld hebben als ze geen werk hadden gehad. Om nog maar te zwijgen over het geld dat ze hebben verdiend met al hun gezwoeg in de supermarkt.

Het is aardig om te zien hoe verschillend ze met de zuurverdiende centen omspringen. Zo brandt het geld bij zoonlief zowat meteen de portemonnee uit, terwijl mijn dochter wikt en weegt alvorens iets met zorg uit te kiezen.

Als gevolg van de (digitale) kooplust van zoonlief komt tegenwoordig wel zéér geregeld de koeriersdienst aan de deur met diverse pakjes. Nu zijn we niet altijd thuis en dan hebben we gelukkig een lieve en behulpzame buurvrouw die ze voor ons aanneemt.

Zo heeft hij inmiddels zijn hele kamer vol staan met allerhande coole apparaten waarvan ik niet eens de functie kan doorgronden. Het heeft wel allemaal met het maken van chille beats van doen.  Het is een ware wirwar van kabels, stekkers, verlengsnoeren, cd’s, lp’s, microfoons, platenspelers, boxen en mixpanelen. Mijn suggestie om in deze chaos wat orde te scheppen door eindelijk eens zijn speciaal daarvoor aangeschafte lades en kasten te gaan gebruiken wordt weggehoond. Hij legt uit dat hij het niet kan opruimen want alles moet voortdurend gebruikt worden.

Datzelfde adagium geldt ook voor zijn kleren, die met de regelmaat van de klok overal opduiken behalve in de daarvoor bestemde kledingkast. Zo vind ik t-shirts en joggingbroek over de trapreling, sokken in schoenen midden in de kamer en de kleren gedragen in een hele week verfrommeld op een stoel. Alles met het idee dat hij die toch op enig moment weer aandoet. Ook zijn kamer eenmaal per week opruimen en poetsen vindt hij als rechtgeaarde man grote onzin omdat toch “alles weer vies wordt”. Laten we het er op houden dat zijn vuildrempel beduidend hoger is dan de mijne.

Het lijkt wel alsof de kortsluiting die (hopelijk tijdelijk) plaatsvindt in de puberhersenen er voor zorgt dat ze alles maar half doen. Als er pannen moeten worden afgewassen zijn die maar half schoon. Degene die moet drogen laat overal nog water achter. De wc-rol wordt leeggetrokken tot het voorlaatste (gescheurde) velletje maar een nieuwe ophangen, ho maar. Melkpakken en flessen frisdrank worden opgedronken tot er nog maar een paar druppels resten en dan schielijks weer in de ijskast terug gezet, totdat een ander gezinslid dit luid verontwaardigd opmerkt. Alles liever dan dat ze zelf een nieuw pak of andere fles moeten gaan halen.

Zo stapelen de kleine ergernisjes zich op dagelijkse basis op. Maar desondanks zijn en blijven het schatten op weg naar volwassenheid. En op die weg gaan ze, soms irritant maar vaak aandoenlijk, voort.

Met vallen en opstaan.

© Pascale Bruinen

Hier ligt je kans om je ongetwijfeld super-herkenbare puberervaringen met ons te delen. Als je het kwijt wilt of moet, reageer dan!

Pubers (1)

Of je haat ze of je houdt van ze, een tussenweg lijkt niet mogelijk. Je kunt immers onmogelijk onverschillig staan tegenover dit menstype. In het boek van David Bainbridge, van huis uit dierenarts, worden ze zelfs een “bijzondere diersoort” genoemd. Hij vindt de puberteit een “positieve en begrijpelijke ervaring” en komt daartoe na een beschouwing vanuit de “ontwikkelingsbiologie, de paleoantropologie, de neurologie, de fysiologie, de psychologie, de therapie en de politiek”(!) Zijn uiteindelijke conclusie: “De puber is geen plaag, maar een hoogtepunt van natuurlijk vernuft”.

Mag ik, als praktizerend moeder van twee hevig puberende “apen” (als je dan toch een diersoort moet kieze; ze zijn namelijk even lief en aandoenlijk maar ook ondeugend, koppig en eigengereid), daarover met de geachte schrijver enigszins van mening verschillen? Ik meen namelijk dat ik, als ervaringsdeskundige die inmiddels al jaren de geheimen van het puberdom met gevaar voor eigen welzijn en geestelijke gezondheid probeert te ontrafelen, enig recht van spreken heb in deze heikele kwestie.

Pubers zijn namelijk wel degelijk soms een plaag, althans in ieder geval de twee exemplaren die bij mij thuis rondlopen. Vooropgesteld: ik hou werkelijk zielsveel en geheel onvoorwaardelijk van ze allebei, zou ze nooit meer willen en kunnen missen en heb (vrijwel) alles voor ze over, maar dat betekent nog niet dat ik hun gedrag altijd zo fijn vind. En dat is dan nog een gigantisch understatement. Ik erger me met de regelmaat van de klok aan hun gedragingen of, beter gezegd, hun nalaten. Ze laten na zo goed mogelijk te leren (de een wat meer dan de ander), afspraken na te komen, hun rotzooi achter zich op te ruimen (de ander wat meer dan de een), op tijd op te staan (allebei even erg) en enige interesse te hebben in actualiteiten, cultuur, natuur en in hun opvoeders (allebei in het kwadraat).

Ze lijken te leven in een wereld die (in volgorde van belangrijkheid) bestaat uit: 1. Zichzelf 2. Zichzelf 3. Zichzelf 4. Medepubers (van het andere geslacht). 5.Computer/gsm.

Hou mij ten goede, het zou ook zomaar kunnen dat nummer 4 en 5 omgeruild zouden moeten worden danwel gezamenlijk een 4e plek innemen.

De consequenties van deze volgorde leveren een medemens op die weliswaar onder één dak leeft met zijn of haar opvoeder(s), maar die alleen maar naar beneden komt om gespijsd en gelaafd te worden. ’s Ochtends wordt al standaard de vraag gesteld wat we ’s avonds eten. En eten kunnen ze.

Net als “Rupsje Nooitgenoeg” eten ze giga-hoeveelheden in recordtijd. Als boodschappen gedaan zijn en de ((bescheiden) snoepdoos net gevuld is, lijkt het vijf minuten later alsof er een Bijbelse sprinkhanenplaag overheen is gegaan. Alleen de wikkels en papiertjes zijn de overgebleven stille getuigen van het schaamteloze gesnaai van mijn pubers.

Maar zelfs eten is een noodzakelijke maar daarom niet minder ergerlijke onderbreking van hun vrije tijd. Yep, mijn kinderen vinden dat ze primair recht hebben op vrije tijd en alles wat daaraan afbreuk doet is op zijn zachtst gezegd uitermate hinderlijk. En dat plaatst mij met stip op een zeer hoge notering in de lijst van hinderlijkheden.

Toch is het mijn taak om ze te begeleiden en te helpen om zelfstandige, verantwoordelijke en verstandige jong-volwassen mensen te worden. Maar dat neemt niet weg dat ik, als ze om 8.00 u met de fiets naar school zijn vertrokken, soms het gevoel heb dat ik al een hele dag achter de rug heb. En dan moet mijn werkdag nog beginnen.

De discussies over wel/niet het regenpak aandoen op de fiets en het meenemen van twee stuks fruit naar school zijn allang verstomd. Na ettelijke twisten over nut en noodzaak van beide heb ik het onderspit gedolven en laat ze nu gewoon natregenen. Fruit gooi ik er via smoothies in, dat telt ook.

Als ik het ergens in de brugklas waag voor te stellen dat ze hun brood in het onverwoestbare Tupperware trommeltje kunnen blijven meenemen, word ik meewarig aangekeken. Nee, dat kan écht niet, het moet en zal in zilverfolie ingepakt worden. Ze kijken me recht aan als ze tegen me zeggen: “Tupperware? Dat is meer iets….” (betekenisvolle stilte waarin ik van kop tot teen opgenomen word), “iets voor jou!”. Een goed verstaander begrijpt meteen dat dit de pubervertaling is van: “dat is meer iets voor ouden van dagen”. Ok, ik snap het.

Het is dan ook met een zucht van verlichting dat ik ’s morgens de deur achter beiden dichttrek en de broodnodige ontspanning op mijn werk mag gaan opzoeken. En raad eens waarin ik mijn lunch meeneem? Juist ja. In het verstoten Tupperwaredoosje.

© Pascale Bruinen

Zijn jullie ook ouders van dit (tijdelijk) egocentrische en permanent hongerige menstype? Dan vind je hier de plek om daar ongestraft over te kunnen klagen of misschien wel net de loftrompet over af te steken!

Bananenrepubliek

Sinds schrijfster dezes de schone kunst van het columns schrijven met wisselend succes beoefent, hebben mijn kinderen een zesde zintuig ontwikkeld. Namelijk dat van exact en feilloos aan te voelen wanneer ze iets gezegd of gedaan hebben dat wel eens in een van mijn pennenvruchten kan opduiken.

“Opgepast! Elk ding dat je vanaf nu nog zegt kan in een column belanden”, waarschuwt zoonlief zijn zus vanuit een tot dusverre onvermoede beschermingsdrang. Omdat hij (terecht) verre van gerustgesteld is door mijn zo onverstaanbaar mogelijk gemompeld antwoord vraagt hij mij op de man af: “Sta ik daar soms ook met mijn echte naam in?” Ik schiet in de lach en ontken hevig, conform de waarheid.

Dan komt hij opeens met een welgemeend advies aan mijn adres over een heel ander onderwerp. Het wordt ingeluid op een wijze die geënt is op de bekende reclamespot. “Weet je wat jij eens zou moeten doen? Jij zou een boek moeten schrijven over je opvoedtheorieën. Ik weet ook al een mooie, pakkende titel ervoor”.

“Oh ja? Nou, dan ben ik benieuwd”.

“Noem het “Het Regime”. Net als in een bananenrepubliek waar absolute dictatuur heerst. Zo doe jij het hier ook”. Hij kijkt mij doodernstig aan.

Oef, dat is even slikken. Meent hij dat nou? Mijn manier van opvoeden is zeker niet overdreven streng en altijd heel rechtvaardig. In mijn ogen in ieder geval. Zéker niet dictatoriaal. Net als ik hem er verontwaardigd op wil wijzen dat in ons huis wel degelijk democratische vrijheden gelden, zie ik dat hij het uitproest. “Je had je gezicht eens moeten zien, echt te gek!” Als hij enigszins bekomen is, krijg ik een dikke knuffel van hem die voelt als een warm bad.

“Nee hoor, mam”, zegt hij terwijl hij de keuken uitloopt, “het is hier echt geen bananenrepubliek. Denk eerder aan België, compleet stuurloos en met geen idee hoe het verder moet”.

En voordat ik de (vuile) vaatdoek in zijn grijnzende gezicht kan duwen, trekt hij de glazen deur snel achter zich dicht en kan ik alleen maar toezien hoe hij door het raam zijn tong uitsteekt en zich rap uit de voeten maakt.

Ach, ik hou van België en beschouw het dus maar als een compliment. Bovendien is er nog een lichtpuntje.

Mijn geliefde zoon houdt in ieder geval de politieke actualiteit goed bij.

Pascale Bruinen

Heb jij ook zo’n moment meegemaakt waarin je kind of puber je eventjes een spiegel voorhoudt? Vertel hier jouw persoonlijke ervaringen. Schroom niet, we komen vroeg of laat allemaal aan de beurt…

Het Grote Moment

“Denk maar niet dat ik het zelf ga betalen als ik ergens tegenop rijd. Dan kan ik net zo goed geen bijbaantje meer hebben”. Puberzoon is ongerust want hij heeft vanmiddag zijn allereerste rijles. Het Grote Moment is daar.

Hoewel ik het uit alle macht probeer te onderdrukken, barst ik toch in lachen uit. “Welnee, maak je niet druk, de instructeur wordt beschouwd als de echte bestuurder. Jij bent zelf niet aansprakelijk als er iets gebeurt”.

Er ontsnapt een zucht van verlichting. “Oh. Nou, ik wil dan wel eerst naar een parkeerterrein of zo. Ik kan toch niet meteen de weg op?”

“Tuurlijk wel. Ik zal zekerheidshalve aan de verkeersdienst in Driebergen vragen een waarschuwing uit te laten gaan rond een uur of 16.00 u vanmiddag”. Tegen wil en dank moet hij nu zelf ook lachen. Ik kijk eens goed naar zijn lange, nog wat slungelige gestalte, die ineens heel kwetsbaar oogt. Mijn moederhart smelt. De anders zo stoere, onverschillige houding is van hem afgevallen. Even zie ik een glimp van wat daar onder zit. Een goede, ietwat onzekere, aandoenlijke jongeman die nog veel moet leren op weg naar volwassenheid.

Ik besluit hem nog gauw een hart onder de riem te steken door een genante anekdote te vertellen over mijn eigen rij-examen. “Ik ging kapot van de zenuwen maar viel nog liever dood neer dan dat ik dit liet blijken. Dus ging ik zwierig achter het stuur zitten en reed soepeltjes weg. Helaas kwam ik niet ver want de examinator stond meteen vol op de rem. Ik vloog zowat met mijn hoofd door de voorruit en keek hem verbijsterd aan. “Zijn wij niet iets vergeten?”, vroeg hij op die typisch pedante examinatortoon. Ik wist het bij God niet, totdat hij op de veiligheidsgordel wees. Ik werd vuurrood. Uitgerekend ik, die anderen altijd attent maakte op de noodzaak de gordel te dragen, had hem zelf niet aan bij het examen! Ik stamelde iets in de trant van dat ik dit anders altijd wel deed. Zijn pokerface verried niet dat hij waarschijnlijk dacht dat het een rotsmoes was. Erg hè?”

Puberzoon grinnikt en zegt dat hij dát wel eens had willen zien. En zorgeloos fluitend loopt hij naar boven. Straks zijn eerste rijles.

Een mijlpaal in zijn jonge leven.

© Pascale Bruinen

De eerste rijles. Of, nog erger, het rij-examen…Het woord alleen al is zelfs voor veel volwassenen die al lang en breed het roze papiertje/plastic kaartje hebben voldoende om weer acuut in angstzweet uit te breken. Wil jij je eigen ervaringen delen en lotgenoten vinden? Laat dan hier een reactie achter.

Gehavende fietsen

Met twee pubers in huis is het lot van de fietsen die hen moeten vervoeren zo goed als bezegeld. Het stramien is als volgt: óf ze worden gestolen, óf er is om de haverklap iets kapot óf de banden zijn lek. En als het dat een keer niet is, zijn ze wel de sleutels ervan kwijt.

Mijn zoon heeft het gepresteerd om tot twee maal toe zijn fiets gestolen te laten worden bij Appie de grootgrutter. Daar had hij een bijbaantje voor het lieve sommetje van bijna 4 euro per uur. Je begrijpt dat Appie ons nog veel moet nabetalen want op deze manier schiet het natuurlijk niet op. Een van de eerste keren dat hij daar ging werken is zijn fiets meteen gestolen. Wij vonden dit heel vervelend, mijn puber kon het daarentegen ogenschijnlijk weinig schelen.

Gelukkig hadden we nog een extra fiets maar helaas niet voor lang. Een paar weken later werd deze fiets, nota bene op precies dezelfde plaats, ook gejat. Saillant detail was dat zoonlief dit keer over een heavy duty kettingslot beschikte en het dringende advies had gekregen de fiets hiermee vast te maken.

Toen we hem dit keer ophaalden zagen we dat het hem wel nogal aangreep. “Meer dan afsluiten en vastleggen met je ketting kon je toch niet doen”, zeiden we troostend. Dit hielp niet echt want hij begon ongemakkelijk om zich heen te kijken en op en neer te wiebelen. Één blik op zijn schuldbewuste gezicht en ik wist het: hij had de fiets helemaal niet met het kettingsslot vastgemaakt. Reden: hij had er geen tijd voor gehad. Tja, het kost ook tien hele seconden extra om die ketting om een lantaarnpaal te leggen.

Als de fietsen al niet gestolen worden zijn ze met de nodige regelmaat kapot. Zoon en dochter wisselen zich daarin keurig af. Nu eens is er een trapper vanaf, dan weer is er een stuk van de dynamo afgebroken. Als het dat niet is loopt de ketting wel uit de kast, valt de bel er van af, zijn de remkabels half gesloopt of staat de lamp helemaal scheef. Als wij ongelovig vragen hoe dit heeft kunnen gebeuren krijg je alleen het standaard puber-antwoord: “Weet ik ook niet, kan ik toch niks aan doen?”, vergezeld van het totaal ongeïnteresseerd ophalen van de schouders en gevolgd door het zo snel mogelijk verlaten van de plek der ondervraging.

Een ander steeds terugkerend chapiter is de continuing story van de lekke band(en). Bij voorkeur wordt dit feest der herkenning zo’n twee minuten voor vertrek naar school/werk/sportclub schijnbaar achteloos gemeld. Waarop H. zich weer zuchtend en inwendig vloekend naar het schuurtje begeeft om ze te plakken. En ja, er is diverse malen geprobeerd het ze zelf bij te brengen maar tot dusverre houden ze zich nog met enige mate van succes van de domme.

Tenslotte wil ik je niet de logica van mijn puberdochter onthouden toen zij onlangs, voor de zoveelste keer, haar fietsensleutel kwijt was. Toen ik haar vroeg of ze bij gevonden voorwerpen op school had gekeken zei ze (ongelogen): ”Nee, zéker niet!”. De verbijstering moet op mijn gezicht te lezen zijn geweest want ze voegde er als nadere uitleg aan toe dat “toch niemand zo’n sleutel opraapt, laat staan naar gevonden voorwerpen brengt!”. Ik vroeg me onwillekeurig af waar het toch heen moest met onze jeugd, want zoveel onverschilligheid is te veel van het goede voor mijn generatie.

Terwijl ik al dreigde dat ze de reservesleutel zelf van haar zakgeld zou moeten gaan betalen, sms-te ze me de volgende dag dat ze hem gevonden had. Ik sms-te meteen terug: “Waar???”.

Antwoord: ”Bij gevonden voorwerpen”. Inclusief een breed grijnzende smiley.

© Pascale Bruinen

Tja, hier kun je wel een boom over opzetten…Laten we dat dan ook doen op deze blog zodat we elkaars leed kunnen verzachten. Reactie, anyone?