Afscheid

Er is een afscheidsgolf gaande op ons parket. In korte tijd verlaten drie collega’s de werkkring omdat ze gaan genieten van hun welverdiende pensioen. Ik ken ze alledrie, maar met de een heb ik meer van doen gehad dan met de ander.

De drie parketsecretarissen hebben er allemaal een lang dienstverband op zitten. Dit betreft nog de generatie die het hele werkzame leven trouw is geweest aan één en dezelfde baas. Kom daar tegenwoordig maar eens om.

Een aantal collega’s heeft voor een van de vertrekkende mannen (laat ik hem Dirk noemen) een heuse surprise-brunch georganiseerd. Ze hebben allerlei lekkers ingeslagen zoals (paas)eieren, verschillende verse broodjes, vleeswaren en kaas als beleg, lekkere cakes, melk en fruitsap.

Tijdens de middagpauze verzamelen zich vele medewerkers in een lege vergaderzaal waar alles al feestelijk klaar staat. Als we allemaal binnen zijn, gaan twee mannen het nietsvermoedende feestvarken ophalen. Ondertussen moeten wij zo stil mogelijk blijven, maar dat blijkt geen sinecure. Zeker niet als tot wel drie keer toe de deur openzwaait en het telkens niet onze pensionado, maar een laatkomer blijkt te zijn.

Maar dan is eindelijk het moment suprême aangebroken en stapt onze bijna-gepensioneerde al kletsend de ruimte binnen om meteen stokstijf te blijven staan bij het zien van al die mensen en het horen van ons gebrulde “Verrassing!”. Een grote glimlach verschijnt op zijn gezicht. Hij is zichtbaar ontroerd.

Onze hoofdofficier houdt een mooie speech waarin hij tot hilariteit van velen memoreert dat het inmiddels bijna 45 jaar geleden is dat onze Dirk als zeventienjarige (!) bij het parket was begonnen als “Schrijver A” (geen idee wat dat inhield) voor het lieve sommetje van 440 gulden per maand.

Braaf sluit ik aan in de rij om afscheid van Dirk te nemen. Als ik aan de beurt ben, blijkt dat hij bepaald niet achter de geraniums zal gaan zitten. Hij gaat lekker genieten van al het moois dat het leven te bieden heeft.

Met drie kussen op de wang (een goed Limburgs gebruik), een bedankje voor onze samenwerking en een ferm “Veel plezier met alles wat je gaat doen!”, neem ik afscheid van een instituut .

Even later zit ik weer achter mijn bureau alsof er niets is gebeurd.

En toch.

Op de een of andere manier voelt het anders.

© Pascale Bruinen

afscheid

Deze column is op 9 april 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad

De arrogantie van de macht

Vanavond krijgen we eters. Het koppel dat op bezoek komt, kennen we nog niet zo lang. Zij is huisvrouw, hij heeft een eigen bedrijf. Op het menu staan Italiaanse gerechten: een salade caprese met verschillende salumi als antipasti gevolgd door een hoofdgerecht van tagliatelle met zalm. Alleen het toetje, chocolade mousse met slagroom versierd met framboosjes en blauwe bessen, is niet uit het land van de laars.

“Ik moet jullie iets bekennen”, opent onze mannelijke gast het gesprek als we met z’n allen aan tafel schuiven. “Toen mijn vrouw mij vertelde wat jullie voor werk doen, was ik er van overtuigd dat jullie allebei zo’n hele arrogante types zouden zijn.” H. (mijn man) en ik kijken elkaar aan en schieten dan samen in de lach.

“O ja? Hoezo dat?”, kan ik niet nalaten geamuseerd te vragen terwijl ik het warme stokbrood doorgeef aan mijn vriendin. Haar gezichtsuitdrukking verraadt dat ze zich een beetje geneert voor de openhartigheid van haar echtgenoot.

“Nou ja, als officier van justitie en politieman hebben jullie natuurlijk een bepaalde status en macht. Veel mensen in zo’n positie voelen zich daardoor beter dan anderen en laten dat merken ook”, antwoordt hij. “Maar bij jullie bespeur ik daar niets van. Jullie zijn juist heel gewoon en gemakkelijk in de omgang.” Hoor ik daar iets van verbazing in zijn stem?

Ik schep mozzarella met tomaatjes en wat van die geurige basilicumblaadjes op mijn bord en zeg dan: “Ik heb helemaal niks met rangen en standen. Titels interesseren me niet. Ik zou dus niet weten waarom ik me niet normaal zou kunnen gedragen”.

“Zo is dat. Gelukkig dat we ondanks ons werk toch bij jullie in de smaak vallen”, grapt H. als hij het glas heft. Nu moet iedereen lachen. Het volgende moment toosten we alle vier op een gezellige avond.

Als ik heel wat uurtjes later (het was inderdaad heel gezellig) met H. de afwasmachine inruim, galmt die opmerking over arrogantie nog na in mijn hoofd. Zouden meer mensen er zo over denken?

Wat mij betreft is de arrogantie van de macht totaal misplaatst.

Want het gaat in het leven uiteindelijk niet zozeer om wat je doet voor de kost, maar om wie je echt bent.

© Pascale Bruinen

arrogantie van de macht

Deze column is op 2 april 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Het Spookhuis

Onderstaand verhaal (waarvan ik letterlijk de tekst heb overgenomen) schreef ik toen ik een jaar of 10 oud was. Het belandde destijds zelfs in het schoolkrantje van mijn basisschool. Daarmee is dit mijn allereerste officiële publicatie als schrijfster (en nog wel zelf getypt op mijn vaders typemachine)!

Zoals alle meisjes van die leeftijd was ik een paardengek. Iedere zaterdag ging ik ponyrijden, het hoogtepunt van mijn week. Daarnaast las ik alles wat los en vast zat over paarden en miste ik geen aflevering van Black Beauty, de serie die ging over een jonge meid en haar zwarte paard. Mijn verhaal is daar “losjes” op gebaseerd, ben ik bang.

Natuurlijk heb ik mijn ouders jarenlang gek gemaakt om een paard of pony te kopen. Maar verder dan een hoofdstel ben ik helaas nooit gekomen.

Lees en huiver!

Het Spookhuis

“Jane”, riep mevrouw Stone, “Jane, kom je nog of wil je soms te laat komen?”

“Ja, ja”, zei Jane verstoord. Ze was verdiept in een artikel waarin iets stond over een spookhuis in Dartmoor. Jane at vlug het laatste hapje van een boterham, dronk een slok thee, kuste haar moeder goedendag en liep naar de stal. Daar stond Bliksem, haar paard, gezadeld en al. “Aha, dat is werk van moeder, dat is toch een schat”, dacht Jane. Ze stapte op, gaf het paard de sporen en daar gingen ze.

Om vier uur kwam ze uit school. Thuis aangekomen zette ze Bliksem in de wei en liep naar de deur. Ze liet de klopper vallen. “Banggggg”, deed het hard. Jane, die er aan gewend was dat er direct iemand naar de deur kwam, keek verbaasd toen het alsmaar stil bleef. Nog eens liet ze de klopper vallen, maar het had geen zin. Pas toen zag ze een briefje waarop stond: “Ben naar oma. Kom om zes uur pas terug. Sleutel ligt onder de mat. Mama.”

Jane’s gezicht betrok, maar klaarde al snel weer op: ze was een avonturierster en dacht weer aan dat artikel uit de krant. Dat was nu net wat voor haar….

Ze liep naar de wei. Haar besluit was genomen: ze zou naar het spookhuis gaan. Ze stapte op en reed weg. Bomen en struiken schoten voorbij. Onderweg dacht Jane: “Zes uur. Dan moet ik terug”.

Na een half uur kwam ze in Dartmoor. Dartmoor is een gebied in Engeland waar moeras en kale stukken zich afwisselen. Na een poosje te hebben gereden zonder iets te hebben gezien, kwam ze bij een oud uitziend herenhuis. Het was kennelijk verlaten (opmerking: het woord “kennelijk” stond er destijds echt al in, ongelofelijk maar waar). Ze stapte af, bond Bliksem aan een boom en liep naar het huis. De schemer begon al te vallen. De wind gierde om het huis. Ze keek eens door een van de kapotte ramen.

“Wat een troep, als mama dit zag, zou ze meteen beginnen te poetsen”. Ze raapte al haar moed bijeen en deed de deur open, wat bepaald niet ging zonder gepiep of gekraak. Wolken stof dwarrelden door Jane’s gezicht. Ze kuchte eens. Dan……………

Zag ze daar niet iets bewegen? Of was het maar inbeelding? Jane hoopte op het laatste. Ze liep verder, naar de woonkamer, waar ze de overblijfsels zag van de meubels. Toen kwam ze in een gang, waar allemaal harnassen stonden. Ineens….banggggg…..daar viel een vizier dicht! Jane schrok zich een aap. Ze besloot het maar te vergeten. Het zou wel toeval geweest zijn.

Maar dan vloog de deur achter haar dicht. Ze liep ernaar terug en trok aan de deurknop. Deze zat muurvast. De gang scheen nergens op uit te komen, want er was geen andere uitgang. Verdrietig en angstig tegelijk ging ze op de grond zitten. Was ze hier maar nooit aan begonnen.

Eensklaps hoorde ze voetstappen. Ze kwamen steeds dichterbij….Het klonk harder en harder…..Het was nu heel dichtbij. Toen begon het tegen de deur te schoppen. Jane was nu zo bang geworden, dat ze haar ogen maar dicht deed. Ineens vloog de deur open. Jane stond verstijfd van schrik. Toen hoorde ze haar paard hinniken. Ze deed haar ogen open en wat zag ze? Haar paard was naar binnen gekomen! Het was natuurlijk ongerust geworden, omdat het baasje zo lang weg bleef. Toen was hij maar naar binnen gegaan om eens te kijken waar het vrouwtje was; nou, dat was hem aardig gelukt ook.

Jane schreeuwde van vreugde: “Oo Bliksem, hoe heb je me kunnen vinden. Je bent het knapste paard van de hele wereld.”

Ze keek op haar horloge. Half zeven al….. Wat zou moeder ongerust zijn. Ze pakte haar paard bij de teugels en liep snel naar buiten. Daar stapte ze op en reeds snel weg. Na een half uur kon ze haar huis al in de verte zien liggen. Hoewel het al donker werd, kon Jane een gestalte wild zien staan zwaaien voor het hek. Dat was haar moeder.

Bij het hek aangekomen vroeg deze met ongeruste stem: “Kind toch, waar ben je al die tijd geweest?”

Nou, dacht Jane, ik zal maar alles vertellen. En toen ze uitverteld was, zei moeder een beetje bestraffend: “Laat het een les voor je geweest zijn. Ga nooit meer zonder toestemming ergens heen. Begrepen?”

“Ja, mams”, zei Jane.

Sinds dat voorval had Jane veel minder belangstelling voor spookhuizen.

E…i…n…d…e…..

Het spookhuis

Zo zag het er destijds in het schoolkrantje uit.

Magnolia

Als het ook maar even lukt, probeer ik een bezoekje te brengen aan de magnifieke magnoliaboom die een van de mooie straten uit de buurt siert. Gelet op zijn grootte, vermoed ik dat hij vele tientallen jaren oud moet zijn.

Het hele jaar door ligt hij op mijn wandelroute. Bijna altijd stop ik even in zijn nabijheid om zijn majestueuze grilligheid tot in elke vezel van mijn lijf op te nemen. Iedere winter kijk ik verlangend naar zijn ontelbare ovaalvormige knoppen die hun kleurrijke schat nog lang niet prijs willen geven.

Zodra de temperaturen gaan stijgen, hou ik de magnolia angstvallig in de gaten, bang als ik ben dat ik de eerste tekenen van het ontvouwen van zijn bloemknoppen zou kunnen missen.

Een tijdje terug is het zover. Het kwik is een paar daagjes een stuk gestegen dus vertrek ik  vol goede moed richting boom. De ineens opgekomen krokussen die als een paars-wit kleed het grasveld sieren waar ik langs loop, verraden dat mijn hoop weleens gegrond kan zijn.

Halverwege de straat zie ik het al. De bekende contouren van de takken zien er anders uit dan eerst. Als ik de magnolia dichter ben genaderd, zie ik dat de knoppen al een klein beetje van het zachte roze en romige wit hebben onthuld als waren het lieflijke blosjes op zijn wangen. Zijn takken steken prachtig af tegen de felblauwe lucht. Ik sta stil op de weg in het flauwe zonnetje en laat dit vroege voorjaarsschouwspel op me inwerken. Omdat ik niets tussen mij en de boom in wil hebben, zet ik zelfs mijn zonnebril speciaal even af.

Hoe lang staat deze boom hier al? Hoeveel generaties zijn hier al langs gekomen en hebben hem bewonderd, in hem geklommen of genoten van zijn schaduw? Hoeveel geluksmomenten heeft hij voorbijgangers al niet geschonken met zijn bloemenpracht?

Zoals ieder jaar probeer ik ook deze lente tijdens zijn o zo korte bloeitijd zo vaak mogelijk langs te gaan. Één stevige voorjaarsstorm of hagelbui en de kwetsbare bloemen worden immers ruw afgerukt en dan is het weer een jaar gedaan met de pret.

Nog even en hij is helemaal open. Dan is hij op zijn allermooist, mijn magnolia.

Míjn magnolia, dat klinkt wel mooi.

Want al is hij officieel natuurlijk niet van mij, stiekem voelt het na onze jarenlange gedeelde intimiteit wel zo.

© Pascale Bruinen

Magnolia

 

 

 

Onschuld

De vrijstaande woning waar de rechter-commissaris in alle vroegte voor een doorzoeking aanbelt, is ruim, strak en modern. Over zijn schouder kijk ik toe hoe de heer des huizes de deur open doet. De man wordt verdacht van grootschalige drugshandel en witwassen van crimineel geld.

Terwijl wij onze legitimatiebewijzen tonen, houdt een van de politiemannen hem aan en zegt dat hij niet tot antwoorden is verplicht. We gaan naar binnen.

In de riante woonkamer met leistenen vloer worden mijn ogen onmiddellijk getrokken naar een enorme flatscreen TV en een Bose geluidsinstallatie. De open keuken wordt gedomineerd door een groot kookeiland met dure apparatuur. Je kunt er van de grond eten. Alles oogt nieuw. Op de bovenverdieping wordt een kamer omgebouwd tot saunaruimte en in de achtertuin staat een flink formaat jacuzzi zelfs nog in de verpakking. En dat alles bij iemand die officieel van een uitkering zou moeten rondkomen.

Zijn echtgenote is er niet. Wel zijn er twee jonge kindjes. Eentje kan zo te zien nog maar net lopen. Zoals altijd voel ik me enigszins onbehaaglijk bij een doorzoeking omdat ik, hoewel daartoe bevoegd, toch ongevraagd een privédomein binnendring. Maar als er onschuldige kinderen bij betrokken zijn, voel ik dat des te meer.

Terwijl ik samen met de rechter-commissaris toekijk hoe de politiemensen beginnen met hun zoektocht, komt het peutertje vrolijk naar me toe gewaggeld. Het jongetje brabbelt iets onverstaanbaars achter zijn speen. Dan trekt hij de speen uit zijn mondje, gooit die demonstratief op de grond en lacht voluit naar mij.

Ik kan niet anders dan teruglachen naar dit aandoenlijke en guitige kind. Hoewel ik me ongemakkelijk voel om te spelen met een peutertje van een verdachte die ik mogelijk ga vervolgen, raap ik – zoals overduidelijk ook zijn bedoeling was – het speentje op en geef het terug. Prompt gooit hij het opnieuw met een sierlijke boog op de grond. Onwillekeurig moet ik denken aan mijn eigen kroost toen het die leeftijd had. Gek hoe alle kinderen precies hetzelfde doen.

Zelfs na al die jaren dat ik dit werk doe, blijf ik het een pijnlijke situatie vinden dat kinderen, die zich van geen kwaad bewust zijn, de dupe worden van het gedrag van hun ouders.

Voor mij went dat kennelijk nooit.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 18 december 2014 verschenen in het Algemeen Dagblad.

onschuld7

Pooiergozer

De laatste jaren duikt het fenomeen “loverboy” op; een jongen die doet alsof hij verliefd is op een meisje, haar in het begin overlaadt met aandacht en cadeautjes en haar ondertussen door chantage, bedreiging en geweld steeds verder isoleert van haar familie en vrienden. Hierdoor wordt ze steeds afhankelijker van hem.

Eenmaal dolverliefd merkt ze dat ze gestaag minder aandacht krijgt en droogt ook de stroom presentjes ineens op. Hij stelt geldproblemen te hebben en geeft haar hiervan de schuld.

Het verliefde meisje snapt niks van deze ommekeer en wil hem uit liefde en schuldgevoel op alle mogelijke manieren helpen. Op dat moment slaat de “loverboy” toe door het meisje schijnbaar moeiteloos over te halen om als prostituee voor hem te gaan werken. Als ze écht van hem houdt, moet ze dat maar op die manier “bewijzen.”

Juridisch gezien is dit een vorm van mensenhandel, een manier waarop grof geld wordt verdiend door aan te zetten tot prostitutie, soms letterlijk over de rug van meisjes die oprecht dachten dat ze de ware liefde hadden gevonden.

Omdat het hele proces niets, maar dan ook niets met echte liefde te maken heeft, pleit ik voor het loslaten van de veel te romantische term “loverboys” en dit om te dopen in “pooiergozers”. Want het zijn gewoon ordinaire souteneurs. Overigens zijn het tegenwoordig ook regelmatig meiden die andere meisjes overhalen zich te prostitueren.

Probleem is hoe deze pooiergozers te herkennen, want liefde, aandacht en (normale) cadeautjes horen ook thuis in alle gewone liefdesrelaties. Wees in ieder geval alert op bepaalde signalen bij meisjes, zoals plotseling uitdagendere kleding en make-up dragen, liegen, bedriegen, weglopen, schooluitval, nieuwe “vrienden” terwijl de oude worden verwaarloosd, een slaafse houding ten opzichte van het nieuwe vriendje, obsessief bezig zijn met een of meerdere gsm’s, gedragsveranderingen, rondhangen op vreemde of afgelegen locaties, schuldopbouw of juist opeens beschikken over (dure) nieuwe spullen en contant geld.

Onze meiden moeten weten dat echte liefde nooit isoleert, maar verbindt, nooit chanteert maar los kan laten en nooit eist dat je verandert maar je juist neemt zoals je bent. Echte liefde is onbaatzuchtig, onvoorwaardelijk en onovertroffen in het bieden van warmte, geborgenheid en respect.

Zegt het voort.

Want iedere meid die uit de klauwen van een pooiergozer blijft, is er één.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 12 maart 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad

pooiergozer

Van je familie moet je het hebben

De eerste reacties op mijn boek beginnen binnen te druppelen. Hoewel ik gevleid ben als mensen me een welgemeend compliment geven, ben ik vooral benieuwd naar wat mijn naaste omgeving ervan vindt.

Mijn man heeft mijn manuscript voor publicatie in één ruk uitgelezen. Hij vond het geweldig, behalve het deel waarin hij zelf voorkwam. Hij was op dat vlak zodoende strenger dan mijn redacteur.

Mijn moeder, een vitale 85-jarige die nog hartstikke scherp is van geest, heeft mijn boek nog niet helemaal uit kunnen lezen. Daarvoor is ze – gelukkig – te druk geweest met het bijwonen van gezellige activiteiten. Maar wat ze heeft gelezen, heeft indruk op haar gemaakt.

“Ik dacht te weten wat je zoal moest doen voor je werk, maar dat je zoveel afschuwelijke dingen hebt meegemaakt, had ik nooit kunnen denken. Dat jij dat kunt! Dat werk zou echt helemaal niks voor mij zijn geweest!”

Ik moet dit even laten bezinken. Welbeschouwd heeft ze natuurlijk gelijk. Als officier kom je nu eenmaal vooral in aanraking met het slechte in mensen.

De reactie van mijn kinderen is weer een heel ander verhaal.

Dochterlief, typisch kind van de digitale wereld, appte tot mijn verbazing kort na ontvangst: “Ben al bij hoofdstuk 4 van het boek!” (met smiley).

Ik appte meteen terug: “Hi hi hi, ik krijg je wel aan het lezen…Hoe vind je het?”

“Heel leuk om te lezen en heb ook vaker moeten lachen!” (dit keer inclusief twee smileys met knipoog).

Mijn zoon, een verwoed en vooral zeer kritisch lezer van wereldliteratuur, is nog niet eens aan mijn boek kunnen beginnen.

“Zodra ik twee andere boeken uit heb, begin ik aan dat van jou”, belooft hij me. Hij weet me wel alvast te vertellen dat hij de eerste regel, “Er wordt me weleens gevraagd waarom ik officier van justitie ben geworden”, geen goed begin vindt. “Niet origineel genoeg”, is zijn oordeel.

Au! Dat doet toch wel een beetje pijn als nota bene mijn eigen vlees en bloed dit zegt.

Terwijl ik zijn commentaar dapper probeer te verwerken, vervolgt hij quasi serieus: “Ik zeg dit om te voorkomen dat je diva-gedrag gaat vertonen”.

Ik proest het uit.

Vlak voor mijn optreden in RTL Late Night krijg ik nog een appje van hem.

“Diva, succes vanavond!”

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder op 12 februari 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad

diva3

 

Hulde aan al het goede in de maatschappij

Meestal heb ik het in mijn AD-columns over de duistere kanten van de samenleving. Omdat ik als officier vooral het kwade te zien krijg, ligt het gevaar van beroepsdeformatie al snel op de loer.

Daarom wil ik nu ook eens hulde brengen aan die zwijgende meerderheid die nooit negatief in het nieuws komt. Dan heb ik het dus over al die fijne, goedwillende, betrouwbare, hardwerkende, welopgevoede, fatsoenlijke, zachtmoedige, lieve, warme, beleefde, achtenswaardige, behulpzame, beschaafde, goede, verdraagzame, deugdzame, integere, loyale, keurige, rechtschapen, vriendelijke, brave, barmhartige, menslievende, hoffelijke, vergevingsgezinde, welgemanierde, respectabele, eerzame, onkreukbare burgers en buitenlui die Nederland óók rijk is.

Daarom…

Hulde aan al diegenen die het, om wat voor reden dan ook, niet breed hebben en zich een slag in de rondte werken om op een eerlijke manier rond te komen in plaats van een hennepplantage neer te (laten) zetten of proletarisch te gaan winkelen;

Hulde aan al die tieners die ondanks druk van foute leeftijdsgenoten het hoofd koel houden en een krantenwijk of ander bijbaantje nemen in plaats van de weg van de minste weerstand te kiezen, zoals drugs dealen of omaatjes van hun paar eurootjes beroven;

Hulde aan alle automobilisten die dag in, dag uit, zonder ook maar één glas alcohol achter het stuur gaan zitten of het gaspedaal te diep indrukken en dus nóóit een acceptgiro van het Centraal Justitieel Incassobureau of een dagvaarding om voor de strafrechter te verschijnen op de deurmat vinden;

Hulde aan alle (ex-)echtgenoten, (ex-)partners, kinderen, opa’s en oma’s, zussen, broers, neven en nichten die om elkaar geven, voor elkaar zorgen en elkaar met respect behandelen (ook al is de relatie voorbij) waardoor ze het leven voor iedereen een beetje mooier maken als tegenwicht voor alle ellende van huiselijk geweld;

Hulde aan alle mensen in de zorg en het onderwijs die onze kwetsbaarste medemensen – zieken, mensen met een beperking, ouderen en kinderen – onder moeilijke werkomstandigheden dagelijks op een menswaardige manier behandelen, beter maken en met enthousiasme iets bijleren in plaats van ze te verwaarlozen of misbruik van ze te maken;

Hulde aan alle werknemers in Nederland die nog nooit zelfs maar één paperclip van de baas mee naar huis hebben genomen, laat staan grote sommen geld van hun werkgever hebben verduisterd.

Hulde, kortom, aan al het goede in de maatschappij.

Het werd eens tijd.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 26 februari j.l. verschenen in het Algemeen Dagblad.

Hulde

Achtbaan (3)

Het is The Day After The Night Before. Eenmaal ochtend, lijkt het ineens heel onwerkelijk dat ik gisteren in RTL Late Night heb gezeten. Na een rustig ontbijt, vertrekken we richting zuiden want straks staan er twee tv-interviews op stapel bij de regionale omroepen. Eerst in Roermond bij TV Limburg, dat opgenomen wordt, en dan live in het programma “Avondgasten” van L1.

In Roermond blijkt de tv-studio boven in een winkelcentrum te zijn gelegen. Binnen worden we opgevangen door erg aardige mensen. De verbazing is groot als blijkt dat ik dialect spreek. Even later wordt gevraagd of ik het interview niet in het dialect zou willen doen. Omdat dit me heel leuk lijkt, stem ik toe. Ook hier word ik, dit keer  in een kleine donkere ruimte, nog even opgelapt door een visagiste en dan moet ik de studio in.

De interviewers hebben zich goed voorbereid en stellen heel uiteenlopende vragen. Ik merk dat het heel anders voelt als ik in het dialect praat. Op de een of andere manier lijkt het intiemer, minder afstandelijk. Misschien verloopt het interview wel (mede) daardoor erg gemoedelijk.

Hierna rijden we door naar Maastricht, naar L1, de concurrent. Omdat het dan rond etenstijd is, worden we opgevangen met broodjes en drankjes. Ook hier valt me weer op dat de sfeer heel informeel is. We verblijven in een ietwat rommelige maar heel gezellige ruimte waar de gastvrije visagiste de scepter zwaait. Ze dirigeert me naar een stoel voor een enorme spiegel. Voor de spiegel strekt zich een groot werkblad uit met daarop een arsenaal aan poeders, crèmes, blushes, lippenstiften, papieren tissues en aanverwante artikelen.

Ik moet eerst mijn ogen dicht doen en vervolgens mijn mond openhouden zodat zij haar mooi-maak-werk zo goed mogelijk kan uitvoeren. Ze is net druk doende met het opbrengen van een laagje lipgloss als ze stopt en mij aandachtig bekijkt. Net als ik me afvraag wat er aan de hand is, roept ze uit: “Ik zie opeens heel erg Agnetha van Abba in jou!”.

Ik besterf het bijna. Tussen het schaterlachen door weet ik uit te brengen dat zij mijn jeugdheldin is, mijn Grote Voorbeeld op wie ik altijd zo graag wilde lijken. Dat ging zelfs zo ver, dat ik als tiener met een goede vriendin en twee klasgenoten in een bandje zat dat Abba imiteerde. En inderdaad “was” ik Agnetha Fältskog.  Zo zijn we zowaar nog eens in de schouwburg beland om als Hele Belangrijke Act op te treden op een groots georganiseerd schoolfeest. Ik herinner me nog levendig hoe ik met mijn moeder de stad af had gestruind om kleding te vinden die zoveel mogelijk leek op wat ik op TV had gezien. Deze fifteen minutes of fame zijn me altijd bijgebleven.

Dat ik nu, nota bene op vijftigjarige leeftijd, nog mag meemaken dat iemand vindt dat ik op haar lijk vind ik daarom zeker eervol, maar vooral hilarisch. Te meer omdat ik eigenlijk helemaal niets van haar weg heb als je de gezichtstrekken vergelijkt, maar dat terzijde. De visagiste kan bij mij in ieder geval niet meer kapot.

Tussendoor druppelen de andere gasten binnen. Even later worden we gebriefd over de gang van zaken tijdens de live uitzending en dan is het zover. De beide presentatoren gaan van start en één voor één schuiven we aan de grote ovale tafel aan. Ook hier is de sfeer ontspannen zodat het een leuk interview wordt.

En dan is het tijd om naar huis te gaan.

Ronan Keating schreef het al in zijn tekst van het gelijknamige liedje:

Life is a rollercoaster/Just gotta ride it.

En zo is het maar net.

© Pascale Bruinen

Achtbaan

Achtbaan (2)

Hotel Schiller aan het Rembrandtplein in Amsterdam ziet er bij daglicht toch een tikje anders uit dan zoals je het op TV ziet bij RTL Late Night. ’s Avonds heeft het een magische uitstraling, met al die twinkelende lampjes in de bomen op het plein en veel opgewonden mensen in het publiek. Nu, op een grauwe dinsdagmiddag, lijkt het een doodgewoon hotel.

Nadat we hebben ingecheckt, duiken we meteen de brasserie in waar straks de opnames zullen plaatsvinden. En ja hoor, bij binnenkomst staat links die hoge, wat gek gevormde tafel waaraan alle gasten altijd zitten. Ik straks dus ook.

De hoge stoelen zijn nu nog van donkere stof die betere tijden heeft gekend, maar zullen vlak voor de opname worden vervangen door blitsere, witleren, exemplaren. In de brasserie is er, ondanks dat het uitzendtijdstip nog de nodige uren op zich laat wachten, al de nodige activiteit. Diverse in het zwart geklede mannen lopen rond met kabels, lampen en stellages om het podium op te bouwen waar straks de Ierse band Hozier zal optreden. Maar de ruimte oogt bovenal knus.

Omdat we vroeg zijn, is er tijd genoeg om op het gemak te douchen, haren te wassen en om te kleden voordat we met Jeannette, mijn uitgever, en Ester, de marketingdame, een hapje gaan eten in een nabijgelegen restaurant. Aan tafel heerst een mix van blije opgewondenheid en gezelligheid terwijl we ons de klassieke Franse keuken goed laten smaken.

Iets voor 21.00 uur nemen we afscheid want dan moeten Han en ik ons melden in de Greenroom van Hotel Schiller, een grote ruimte met prachtige glas in lood ramen die uitkijken op het plein, comfortabele fauteuils en een enorme flatscreen tv waar alle gasten, hangers-on en medewerkers voor en na de show verblijven om te praten, foto’s te maken of iets te drinken. Daar worden we opgevangen door een hele aardige dame die ons uitleg geeft en op ons gemak stelt. Maar al ras moet ik door naar de make-up. Dus word ik begeleid naar een andere ruimte, waar Humberto Tan al in een stoel zit voor een grote spiegel met van die witte lampenbollen erop. Ik stel me even voor en moet er dan ook aan geloven. Er wordt gepoederd, geblushed en gestift tot het een lieve lust is.

Ondertussen wordt er naar hartenlust door iedereen gekletst en gelachen, zeker als even later ook Nicolette van Dam binnenwipt. Het is duidelijk dat iedereen elkaar goed kent. De medewerkers vormen een hecht team, bijna een familie.

Als ik klaar ben, mag ik terug naar de Greenroom. Ik zie dat een andere gast, het meisje dat komt vertellen over loverboypraktijken, ook is aangeschoven. Even later zie ik Jessica Vilerius en Jan-Jaap van der Wal binnenkomen.

Rond 22.15 uur krijg ik mijn kleine microfoontje omgehangen en even later vertrekken we in optocht naar beneden. Kort voordat we “op” moeten, krijgen we nog een laatste uitleg van de stagemanager die aangeeft in welke volgorde we zo meteen moeten vertrekken en op welke plek we moeten gaan zitten. Ik sta vlak naast Humberto Tan te wachten achter de coulissen. In de brasserie is het al feest. Er is iemand die uitermate zijn best doet het publiek op te zwepen. Jeannette en Ester staan samen te swingen op de geïmproviseerde dansvloer. Het is vrolijkheid ten top.

Iemand roept dat we zo moeten gaan. Op dat moment voel ik heel even toch wat zenuwen opkomen. Ik probeer er niet aan te denken dat dit programma zometeen zal worden bekeken door gemiddeld zo’n 1.000.000 mensen.

Eenmaal aan tafel krijgen we drankjes voorgezet. Ik hou het bij water. De zoutjes op tafel blijven onaangeraakt. Omdat ik het zo bewust mogelijk wil meemaken, kijk ik eens goed rond. Recht tegenover me zie ik Han naast Jeannette en Ester zitten in het publiek. Zelf zit ik naast Nicolette, met wie ik tussen de bedrijven door wat grappige opmerkingen uitwissel. Een stukje verder naar rechts staat Luuk Ikink die straks zijn ding gaat doen. Links zit Humberto met achter hem meer publiek en de ramen met uitzicht op het Rembrandtplein.

Even later zijn we live op tv. Ik geniet met volle teugen van het optreden van de band. Het is een vreemde gewaarwording om Humberto op zijn vertrouwde plek te zien zitten of Luuk het woord te zien nemen terwijl ik nu zelf aan tafel zit. Het Loverboythema komt aan bod en het meisje, ondersteund door Jessica Vilerius, doet op indrukwekkende wijze haar verhaal. En dan vraagt Humberto mij om hierop te reageren. Ik ben aan de beurt! Ik antwoord recht vanuit mijn hart en voordat ik het weet, is mijn item alweer voorbij.

Na de uitzending praten we in de greenroom allemaal nog even na.  We maken wat foto’s, bedanken iedereen en dan is het tijd om ons bed op te zoeken.

Als ik de opnames zelf terugzie, ben ik inhoudelijk tevreden. Alleen dat licht…Ik was van te voren al even bang geweest voor het beruchte Yolanthe-effect, maar hoopte dat het wel mee zou vallen. Niet dus.

Zo leer ik telkens weer bij.

Want de volgende keer kom ik alleen nog maar opdraven als ik precies dezelfde lichtbak krijg als Linda de Mol.

© Pascale Bruinen

Achtbaan (2)

 

 

 

 

 

Achtbaan (1)

Toen ik – inmiddels een hele tijd geleden – op mijn laptop ijverig mijn boek aan het typen was, had ik in mijn stoutste dromen niet kunnen bevroeden dat ik na publicatie in een heuse achtbaan terecht zou komen.

Rondom de verschijningsdatum blijkt er namelijk behoorlijk wat mediabelangstelling te zijn voor mijn pennenvruchten. En zo kan het gebeuren dat ik al snel onderweg ben naar Hilversum, naar de studio’s van Radio 1 om in het programma “De Nieuws BV” live geïnterviewd te worden. Omdat het toch maar voor de radio is, ben ik voor deze gelegenheid gehuld in spijkerbroek met coltrui.

Als ik nog snel voor uitzending een sanitaire stop maak, tref ik een jonge vrouw op het toilet die hardop verzucht dat ze uitgerekend vandaag een bad hair day heeft terwijl ze zo dadelijk gefilmd gaat worden. Ik wens haar sterkte, onderwijl me gelukkig prijzend dat ik daar lekker geen last van zal hebben. Even later loop ik achter iemand van de NOS aan die mij escorteert naar de juiste locatie.

Daar aangekomen blijken er heerlijke broodjes, koffie, thee en sapjes neergezet voor de radiogasten. Hoe gastvrij! Omdat ik toch nog even tijd heb voordat het mijn beurt is, neem ik een sandwich. Terwijl ik bedachtzaam kauw, zie ik ineens diezelfde jonge vrouw (die van de haarproblemen) de kamer binnenkomen.

“Hee, hallo! Moet jij hier ook zijn?”, vraagt ze joviaal.

Ik slik wat komkommer en een stuk tomaat door voordat ik kan antwoorden.

“Ja. Maar jij moest toch op tv, met je haar en zo?”, vraag ik haar wat dommig.

“Nee joh, ik kom ook voor die radio-uitzending maar ze hebben hier een webcam, vandaar!”

Een webcam?! O, nee hè, daar heb ik dus helemaal niet aan gedacht! Ik laat de rest van het broodje voor wat het is, graai mijn handtas mee en snel naar het dichtstbijzijnde toilet voor wat last minute reparatiewerk onder het motto van “redden wat er te redden valt”.

Ik ben nog niet terug of Felix Meurders, een van de interviewers, betreedt de ruimte en stelt zich voor. Al snel gaan we over op dialect, dat hij nog feilloos blijkt te beheersen. En dan is het zover. We lopen de kleine studio in. Ik neem plaats op de mij aangewezen stoel, onderwijl spiedend naar waar die vermaledijde webcam zich bevindt (eentje zo te zien recht tegenover me). Dan begint het programma. Verschillende nieuwsitems passeren de revue. Vanuit de aangrenzende regieruimte worden aanwijzingen aan de presentatoren gegeven.

Voordat ik aan de beurt kom, is het eerst nog tijd voor het nieuws van 13.00 uur. Terwijl ik een plechtige radiostem een maar al te bekende naam van een nieuwslezer hoor noemen, loopt er vanuit de regieruimte een lange man in vrijetijdskloffie op zijn dooie akkertje de studio in en neemt plaats in de stoel naast me. Vanaf een A-4tje leest hij vervolgens uiterst serieus een aantal zinnen op, die in heel grote letters zijn uitgetypt.

Wat gek, denk ik, om die bekende stem het nieuws te horen lezen terwijl ik nu zelf naast die man zit. Ik kijk eens wat beter naar links, waar de nieuwslezer is aangeschoven. Als mijn blik naar beneden gaat, zie ik tot mijn verbijstering dat hij op blote voeten is. Zijn tenen wiebelen vrolijk op en neer. Aan één teen draagt hij een ring. Op slag weet ik dat dit beeld voor altijd met zijn stem verbonden zal zijn.

Het daaropvolgende interview gaat me, ondanks dit “tenenkrommende” voorval, gelukkig goed af. Ik neem afscheid van alle aardige mensen in de studio en verlaat het NOS-gebouw, niet wetende dat zich daar luttele dagen later een heus gijzelingsdrama zal afspelen.

En nu meteen door naar Amsterdam, voor een optreden in RTL Late Night, ’s lands best bekeken talkshow.

Humberto Tan, here I come!

© Pascale Bruinen

Achtbaan (1)

Gezellig en ongedwongen sfeertje in de studio tijdens de opnames

 

 

 

 

 

Umtot ’t Vastelaovend is…

Inmiddels is het een traditie geworden dat ik aan de vooravond van carnaval mijn column over vastelaovend hier plaats. Ik heb twee versies ervan geschreven, eentje in het Mestreechs (de bovenste) en eentje in het Nederlands (beneden). Mijn poging om de onbeschrijflijke gevoelens die carnaval in een echte vierder losmaakt toch in woorden te vangen.

Geniet van deze moeder aller feesten. Zij maakt geen onderscheid naar wie wat doet in het dagelijks leven, dat is totaal onbelangrijk. Tijdens deze dagen gaan onze maskers juist áf en zijn we meer dan ooit onszelf. In deze tijden is het misschien wel belangrijker dan ooit om – al is het maar één keer per jaar – letterlijk en figuurlijk allemaal samen te komen en verbinding te voelen met elkaar. Dan zie je ook dat we meer overeenkomsten hebben dan dat we van elkaar verschillen.

Laten we het (plastic!) glas heffen op onze verworvenheden, onze vrijheden, lief zijn en respect hebben voor elkaar maar laten we bovenal met volle teugen van dit prachtige volksfeest genieten, weer of geen weer!

Vastelaovend same!

Leefdesverklaoring

Vastelaovend. ‘T fies vaan mèt doen. Vaan aonstekelikke oetgelaoteheid. Sjaterlache, óngezjeneerd flawwe köl make, diech weer eve keend veule, aw bekinde zien, hielemaol los goon, diech ónderdómpele in de löstige minsemassa’s boete en binne.

Kaffees binne goon boestiech aanders noets kumps, mèt wèldvreemde ut groetste plezeer höbbe, mèt eederein euveral klasjenere. De zón die ‘t leech weersjijnt vaan doezende paillètte, de boonte oonderein vaan kleure, veendels en drappo’s. Diech wie ‘ne vogel zoe vrijj veule, de zaolige zörregeloosheid, eve nörreges aon hove te dinke.

De vertroude muffe geur vaan de vastelaovendspekskes in ‘t koffer, de nostalgiese reuk vaan schmink, de cortèges oetloupe of al haverwege d’roet goon umtot de kaffee lónk, spontaan mèt goon mèt ‘n veurbijj koumende rijaloet, danse en springe, inhaoke mèt dee dee touwvallig neve diech steit, de óngeluifelikke saamhurigheid, d’n oongekinde humer. Altied e werrem bad, óngeach de boetetemperatuur.

Meziek make. Achter de meziek aon goon. Swinge op de hypnotiserende sjelle en doffe toene vaan ‘n sambaband, aollemaol same ‘t zellefde leedsje woord veur woord mèt blère aon d’n toog. De blijje opwinding veule estiech ‘t sjalle vaan de trompötte huurs echoë tege de iewenaajde mör vaan de smale sfeervolle sträötsjes, de euvergaof boemèt zellefs de slechste muzzekant de lèste noot oet zien instremint peers. De bastoene vaan de dikke sjiem diestiech tot in d’nne boek veuls resonere. Meziek beleve in eedere vezel vaan dien lief mer veural in d’n ziel.

Kinderkes die ‘t mèt de paplepel ingegote kriege, bebie’s die tösse de kakefonie vaan geluide slaope wie un roes in un tot mini-kastiel umgeboude bolderkaar. Dee hierlik awwerwètse reuk vaan knakkers oet e speulgood sjeetgeweer, de oonveurstèlbaar sjoen zellef gemaakde kreasies, de inzinjeus en sóms loedzwoer konstruksies die luijj al die daog mèt sjouwe, barbecuë midde op de straot, de giechelende gezèlligheid este mèt z’n alle in de rijj steis veur de wc, de boel opsjöppe bijj de Chinees, good wèllende “Hollenders” en boetelenders leefdevol inwijje in de geheime vaan us allersjoenste tradisie.

De grepkes en de kunskes, straot tejater op eederen hook, spontaan tuike springe in e getske. Publiek weurt kemedie-speuler, d’n kemedie-speuler weurt publiek.

Mer ouch ut fies vaan kepot meuj zien, neet mie veuroet kinne, ‘t ieskaajd höbbe, door en door naat zien, diech gebroke veule, pijjn aon d’n veuj vaan ‘t väöle loupe, las vaan d’nne rök door ‘t stoon en ‘t gewiech vaan d’n pekske, un stroot wie sjoorpepier höbbe, de gleujetigge hits estiech mèt al d’n kleijjinglaoge örreges naor binne geis, de dóffe ellende estiech in ‘n väöl te klein wc al die laoge ein veur ein oet moos doen boebeijj d’n tamboerijjn en aandere touwbehure in de weeg haange.

De vètte happe aon de kraom, de groete rómmel op straot, toch nog väöl te väöl glaze die kepot goon (per óngelök of expres), luijj die ‘t nog altied neet begrepe höbbe en meine tot ‘t aordig is e huudsje vaan iemes aof te trekke of in iemes z’n batse te kniepe. Sómmige, joonk of aajd, die ten oonrechte dinke tot in recordtied zaat weure hijj ouch mer get mèt te make heet.

De pruuk die al nao vief menute jeuk wie de ziekte, d’n portemonnee verleere, de res vaan de gróp kwiet zien (en dat neet ‘ns erreg vinde), de schmink en de glitters ’s nachs neet mie d’raof kriege, d’n hoes bezejd mèt aofgevalle paillètte, plakkerigge vere vaan boa’s, stökskes glaas die oet d’n sjeunlappe zien gevalle, naate confetti, modderigge snie. Euveral kleijing die ruuk naar die bekinde mingeling vaan rouk, beer en zweit.

‘T fies vaan besjouwe. Zellef touwsjouwer zien. Diech verwóndere. Bewóndere. Relativere, filosofere, deepe en serjeus gesprekke höbbe terwijl stiech ‘n kenariekouw op d’nne kop höbs stoon. Unnen duvel dee puunt mèt unne bissjop. Range en stande die wegvalle. De verlegene toent ziech extravert, de pótsvrouw is keuningin. Manne weure vrouwe, vrouwe weure manne. Óngestuurd kinne zien wee of watste mer wèls. Wat belangrijk is, weurt oonbelangrijk en aandersum. De óntreuring este loers naor al die lachende geziechte, naor luijj die ónbekommerd plezeer höbbe.

‘T is ‘t aollemaol en tegeliek is ‘t zoeväöl miejer es de som vaan de deile.

E sentimint vaan chauvinisme, vaan óneindige leefde veur d’n stad, veur boeste vendan kumps. E hiel sterrek geveul vaan verbóndenheid. En vaan gruutsheid. Gruuts op dit sjieke fies. ‘T geveul vaan: dit is vaan en veur us, veur eederein dee mèt wèlt doen, dit pak niemes us mie aof. ‘T geveul vaan extase dat ziech puur natuur vaan diech meister maak es doezende stroote tegeliek oetbarste in samezaank op e fiestelik verliech plein, ‘t euverweldigend geveul örreges ech bijj te hure.

‘T surrealistiese vaan de stèlzwiegende aofspraok um dees daog oet alle windstreke verkleijd same te koume op e paar veerkante kilometer heilige groond. Sjus wie ‘n sókkerspin: zoe hapste d’rin en zoe is ‘t weer eweg. De vurige hoop um vollegend jaor weer debijj te mage zien. Eder kier e paar stepkes veur perbere te blieve op d’n eige ónontkoumbare vergaankelikheid. E geveul vaan urgensie want alles kin zoemer obbins veurbijj zien.

De traone die ónwillekeurig koume estiech weer veur e jaor aofsjeid mós numme vaan dit sjoenste fies vaan al. Meuj gestrijjd vaan de viefdaogse oetpöttingsslaag dee stiech same mèt al die aandere geliekgestumde oonder alle dinkbare weersumstandighede höbs volbrach. ‘T deit pijn tot in ‘t deepst vaan d’n weze mer in d’n hart wètste: ‘t is good gewees. Diech höbs d’nnen accu opgelaoje, diech höbs weer intens mage beleve wie ‘t is um hijjvaan deil oet te mage make. Diech bis weer de bijj gewees.

‘T is e veurrech. Eder jaor obbenuijts.

Geneet devaan.

© Pascale Bruinen

———————————————————————————————-

Liefdesverklaring

Carnaval. Het feest van meedoen. Van aanstekelijke uitgelatenheid. Schateren van het lachen, ongegeneerd flauwekul maken, je weer voor even kind voelen, oude bekenden zien, helemaal uit je dak gaan, je onderdompelen in de vrolijke mensenmassa’s buiten en binnen. Café’s binnen gaan waar je anders nooit komt, met wildvreemden de grootste lol hebben, met iedereen overal een praatje aanknopen. De zon die het licht weerkaatst van duizenden pailletten, de kakelbonte mengeling van kleuren, de vaandels en de vlaggen. Je als een vogel zo vrij voelen, de zalige zorgeloosheid, even nergens aan hoeven denken.

De vertrouwde muffe geur van de carnavalskleren in de koffer, de nostalgische reuk van schmink, de optochten uitlopen of er al halverwege uitgaan omdat het café lonkt, spontaan meegaan met een voorbijkomende polonaise, dansen en springen, inhaken met degene die toevallig net naast je staat, de ongelooflijke saamhorigheid, de ongekende humor. Altijd een warm bad, ongeacht de buitentemperatuur.

Muziek maken. Achter de muziek aan gaan. Swingen op de hypnotiserende schelle en doffe dreunen van een sambaband, allemaal samen hetzelfde liedje woord voor woord meeblèren aan de bar. De blije opwinding voelen als je het geschal van de trompetten hoort echoën tegen de eeuwenoude muren van de smalle sfeervolle straatjes, de overgave waarmee zelfs de slechtste muzikant de laatste noot uit zijn instrument perst. De bastonen van de grote trom die tot in je buik trillen. Muziek beleven in elke vezel van je lijf maar vooral in je ziel.

Kindertjes die het met de paplepel ingegoten krijgen, baby’s die te midden van de kakofonie van geluiden slapen als een roos in een tot mini-kasteel omgebouwde bolderkar. De heerlijk ouderwetse geur van knakkers uit een speelgoedpistooltje, de onvoorstelbaar mooie zelfgemaakte creaties, de ingewikkelde en soms loodzware constructies die mensen al die dagen meesjouwen, barbecuen midden op straat, de giechelende gezelligheid als je met z’n allen in de rij staat voor de wc, de boel op stelten zetten bij de Chinees, goedwillende “Hollanders” en buitenlanders liefdevol inwijden in de geheimen van onze allermooiste traditie.

De grappen en de grollen, straattheater op iedere hoek, spontaan met zijn allen touwtje springen in een steeg. Publiek wordt entertainer, de entertainer wordt publiek.

Maar ook het feest van kapot moe zijn, niet meer vooruit kunnen, het ijskoud hebben, door en door nat zijn, je gebroken voelen, pijn aan je voeten van het vele lopen, last van je rug van het staan en het gewicht van je carnavalspak, een keel als schuurpapier hebben, de gloeiende hitte als je met al je kledinglagen ergens naar binnen gaat, de doffe ellende als je in een veel te klein wc hokje al die lagen één voor één moet zien uit te doen waarbij je tamboerijn en andere toebehoren in de weg hangen.

De vette happen aan de kraam, de onvoorstelbare hoeveelheden rotzooi op straat, toch nog veel te veel glazen die kapot gaan (per ongeluk of expres), mensen die het nog altijd niet begrepen hebben en menen dat het “leuk” is een hoedje van iemand af te trekken of in iemands billen te knijpen. Sommigen, jong of oud, die ten onrechte denken dat in recordtijd dronken worden hier ook maar iets mee van doen heeft.

De pruik die al na vijf minuten jeukt als de ziekte, je portemonnee verliezen, de rest van de groep kwijt zijn (en dat soms niet eens erg vinden), de schmink en glitters er ’s nachts niet meer af krijgen, je huis bezaaid met afgevallen pailletten, plakkerige veren van boa’s, stukjes glas die uit je schoenzolen zijn gevallen, natte confetti-stukjes, modderige sneeuw. Overal kleren die ruiken naar de bekende mengeling van rook, bier en zweet.

Het feest van beschouwen. Zelf toeschouwer zijn. Je verwonderen. Bewonderen. Relativeren, filosoferen, diepe en serieuze gesprekken hebben terwijl je een kanariekooi op je kop hebt staan. Een duivel die kust met een bisschop. Rangen en standen die wegvallen. De verlegene toont zich extravert, de poetshulp is koningin. Mannen worden vrouwen, vrouwen worden mannen. Ongestoord zijn wie of wat je maar wilt. Het belangrijke wordt onbelangrijk en andersom. De ontroering als je kijkt naar al die lachende gezichten, naar mensen die onbekommerd plezier hebben.

Het is het allemaal en tegelijk is het zo veel meer dan de som der delen.

Een sentiment van chauvinisme, van oneindige liefde voor je stad, voor waar je vandaan komt. Een heel sterk gevoel van verbondenheid. En van trots. Trots op dit prachtige feest. Het gevoel van: dit is van en voor ons, voor iedereen die wil meedoen, dit pakt niemand ons meer af. Het gevoel van extase dat zich puur natuur van je meester maakt als duizenden kelen tegelijk uitbarsten in samenzang op een sprookjesachtig verlicht plein, het overweldigende gevoel ergens echt bij te horen.

Het surrealistische van de stilzwijgende afspraak om deze dagen uit alle windstreken verkleed samen te komen op een paar vierkante kilometer heilige grond. Net een suikerspin: zo hap je er in en zo is het weer weg. De vurige hoop er volgend jaar weer bij te mogen zijn. Telkens een paar stapjes vóór proberen te blijven op je eigen onontkoombare vergankelijkheid. Een gevoel van urgentie want alles kan zomaar ineens voorbij zijn. De tranen die onwillekeurig komen als je weer voor een jaar afscheid moet nemen van dit “feest der feesten”. Moegestreden van de vijfdaagse uitputtingsslag die je samen met al die andere gelijkgestemden onder alle denkbare weersomstandigheden hebt volbracht. Het doet pijn tot in het diepst van je wezen maar in je hart weet je: het is goed geweest. Je hebt je accu opgeladen, je hebt weer intens mogen beleven hoe het is om hiervan deel te mogen uitmaken. Je bent er weer bij geweest.

Het is een voorrecht. Elk jaar opnieuw.

Geniet ervan.

© Pascale Bruinen

 

 

vastelaovend

Onzichtbaar

We zitten aan de lunch op de Dam in Amsterdam. Straks heb ik een live radio interview in het Amstel Hotel, dus nu maar eerst even de inwendige mens versterken.

Als ik mijn Thaise kip curry met smaak heb verorberd, besluit ik voor vertrek nog even een sanitaire stop te houden. Ik volg de trap naar beneden, waar een mevrouw – zo te zien al wat op leeftijd – juist al dweilend de toiletruimte verlaat. De vloer is nog nat.

“Kan ik al naar binnen?”, vraag ik haar. “Zo maak ik vast weer voetafdrukken op uw mooi gedweilde vloer!”

“Jazeker mag u dat, ga u gang hoor!”, antwoordt ze joviaal. Op het toilet kun je – bij wijze van spreken dan – van de vloer eten. Alles is keurig afgesopt en het ruikt er heerlijk fris.

Even later tref ik haar in het halletje. Ze zit op een kruk naast een tafeltje met daarop een rieten mandje. Ik deponeer 50 cent erin.

“Dank u wel voor het kraakheldere toilet! “, zeg ik tegen haar. Ik zie een blik van verbazing op haar gezicht. Dan buigt ze zich iets in mijn richting en zegt ze: “Weet u dat u de eerste bent die dat zegt? De meeste mensen doen alsof ze me niet zien.”

“Wat erg! Ieder mens wil toch graag erkenning voor wat hij of zij doet, niet?”, antwoord ik haar. Ik zie haar knikken. “Ik heb een hekel aan mensen die anderen als deel van het meubilair beschouwen. Dat is zo respectloos. Ik krijg altijd last van plaatsvervangende schaamte als ik dat zie”, zeg ik.

“O mevrouw, u moest eens weten! Ik werk hier nu al jaren, maar als u eens wist wat ik hier allemaal aantref! Wat mensen gewoon op de grond smijten zonder op te rapen of wat ze soms expres voor mij achter laten. Ze maken er vaak één grote bende van! En het zijn soms juist de mensen van wie je het niet zou verwachten. Met mooie kleren an en zo”, vervolgt ze met een behoorlijk Amsterdams accent.

“Tja, hoe mensen er uit zien zegt inderdaad zeker niet alles. Ik vraag me wel altijd af hoe het er dan bij die mensen thuis uit ziet”, zeg ik.

De vrouw voelt even of haar knotje nog goed zit. Dan zegt ze met een zucht: “Precies, dat is ook waar ik dan nieuwsgierig naar ben. Zoiets doe je toch niet? Maar ja, die gasten denken dat ik, omdat ik toiletjuffrouw ben, geen menselijke gevoelens heb. Ze zien me niet eens. Ik ben lucht voor ze.”

“Ik zie u wel. En wij weten gelukkig hoe het hoort. U mag trots zijn op uw werk want u legt er eer in!”, zeg ik.

“U heeft mijn hele dag goed gemaakt!”, zegt ze, terwijl haar hele gezicht oplicht. Ze ziet er op slag heel anders uit. Jonger, zachter.

“En u die van mij!”, antwoord ik naar waarheid.

© Pascale Bruinen

onzichtbaar

onzichtbaar2

 

Vluchtige Momenten

Het is nog vroeg in de ochtend. Het zonlicht is nu op zijn mooist, nog fris en fruitig.  Ik loop alleen langs de branding van de Caribische Zee. Het zand voelt zo zacht als zijde. Ik ben op zoek naar schelpjes. Morgen vertrekken we weer naar huis en ik wil heel graag iets tastbaars hebben om mee te nemen.

Soms spoelt de zee liefelijk over mijn voeten. Gebiologeerd kijk ik naar mijn voetstappen die ik achter heb gelaten in het witte zand. Het volgende moment zijn ze weg, overspoeld door een golf. Vlakbij duikt een koddige pelikaan loodrecht het kristalheldere water in op zoek naar zijn ontbijt. Ik adem diep in en kijk naar het spectrum van blauw dat zich voor mijn ogen ontvouwt. Het is en blijft een levend kunstwerk.

Op het nog goeddeels verlaten strand komt me een mevrouw tegemoet gelopen. Zo te zien is ze van mijn leeftijd. Ze heeft zo’n ziplockbag bij zich en doet precies hetzelfde als ik. Zo te zien heeft ze er al een paar schelpen in zitten.

Als we elkaar tot heel dicht genaderd zijn, hebben we even oogcontact. In dat moment snappen we elkaar volkomen zonder ook maar iets te hoeven zeggen. Ik voel gewoon dat zij in net zo’n melancholieke bui is als ik.

Er ontstaat een praatje. Zij vertelt dat ze van Boston is.

“Morning is the best time of the day, don’t you think?”, vraagt ze me. Ik knik instemmend.

“I like it so much because you still have the whole day ahead of you”, antwoord ik haar. Nu  is het haar beurt om bevestigend te knikken.

“Yes, you are so right! Have a great day!”, zegt ze. En dan gaan we ieder ons weegs.

Na een tijdje draai ik terug. En ja hoor, even later treffen we elkaar weer. We moeten er beiden om lachen. Als we binnen gehoorsafstand zijn, beken ik aan haar dat ik ook altijd wat zand mee neem. “Oh, I always do that too!”, lacht ze.

“I desperately want to have something that will remind me of all this”, antwoord ik haar terwijl ik een weids gebaar maak. “So once at home, I make a mini Caribbean display with sand and shells. That way, I try to hold on to these beautiful but fleeting moments”.

“I know exactly what you mean”, zegt de vrouw.

We wensen elkaar nog een fijn verblijf en een veilige terugvlucht en dan scheiden onze wegen weer, dit keer voorgoed. Grappig hoe we niet eens van elkaar weten hoe we heten, maar wel zo’n diepgaand gevoel kunnen delen.

Vluchtige momenten.

Wanhopig proberen we ze op de een of andere manier te bewaren. We fotograferen en filmen ons allemaal 24/7 helemaal suf, zodat we prachtige ogenblikken eindeloos kunnen terughalen. Maar wat we eigenlijk willen, is  dat ze nooit voorbij zouden gaan.

Terwijl we druk doende zijn om alles vast te leggen, weten we diep in ons hart al dat we ze los zullen moeten laten.

Daarom kun je maar één ding doen: proberen om zoveel mogelijk memorabele gebeurtenissen aan elkaar te rijgen en ze dan zo bewust mogelijk te beleven.

Want de mooiste dingen in het leven zijn nu eenmaal niet vast te houden.

© Pascale Bruinen

Noot van auteur d.d. 13 december 2024: Voortschrijdend inzicht doet me gelukkig al sinds de nodige jaren beseffen dat het meenemen van schelpen en zand echt niet kan en ook nooit gekund heeft. Ik kan het verleden helaas niet ongedaan maken maar ik zal nooit meer iets van Moeder Natuur ergens ter wereld meenemen. Mijn herinneringen probeer ik nu vast te houden in foto’s en in mijn hoofd. Beloofd! Beloof jij dit ook?

Vluchtige momenten

RTL Late Night…

Lieve lezers van mijn blogs, vanavond mag ik aan tafel aanschuiven bij Humberto Tan in RTL Late Night om te praten over mijn boek “Mijn eerste lijk is gelukkig vers”!!!

Omdat uitgerekend nu Facebook er uit ligt (ik kom er althans niet op), deel ik dit grote nieuws maar even op deze manier met jullie.

Morgenavond ben ik te zien bij Limburg Vandaag van TV Limburg, om 18.00 uur.

Veel liefs van mij en tot vanavond!

Pizza

Schreef ik de vorige week nog over taart, nu gaat het over pizza.

Eens in de zoveel tijd komen we met alle officieren die daartoe in de gelegenheid zijn na werktijd bij elkaar. Omdat de inwendige mens rond die tijd ook wat wil, wordt er voor iedereen pizza besteld. Zodoende kunnen we dan, onder het genot van pizza margarita, pizza al tonno of pizza quatttro formaggi al die kwesties bespreken waar we overdag door diverse verplichtingen en drukte niet aan toe komen.

De sfeer bij deze pizza-bijeenkomsten is gemoedelijk en gezellig. Het is een goede gelegenheid om ook weer eens collega’s te spreken met wie je niet dagelijks van doen hebt of die je op de een of andere manier telkens misloopt bij de koffiehoek, in het trappenhuis of in de kantine. In die zin dienen deze bijeenkomsten ook een sociaal doel en zorgen ze voor een gevoel van verbondenheid.

De onderwerpen zijn zeer gevarieerd. Het kan gaan over een tendens die we in de strafmaten van de rechtbank menen te bespeuren, de laatste beslissingen van de rechters-commissarissen over het wel of niet in bewaring stellen van onze verdachten of de interessante projecten waarmee sommige collega’s druk bezig zijn in onze mooie provincie.

Er is bewust geen echte agenda, zodat iedereen naar believen onderwerpen kan aansnijden. Evenmin worden er actiepunten geformuleerd. Die zijn bestemd voor onze teamvergaderingen. De pizza-bijeenkomst moet daarentegen vooral een moment zijn om met een voeten-op-tafel-houding frank en vrij te kunnen discussiëren over alles wat ons als juridische professionals zoal bezig houdt.

Terwijl ik voorzichtig een hap neem van een dampend hete pizzapunt, zie ik dat de meeste collega’s zelfs tijdens het eten nog druk op hun gsm’s aan het scrollen zijn. Zo zullen ze het hun kinderen zeker niet geleerd hebben, maar gelukkig zijn die hier niet bij.

Ik hoor menig lezer nu denken dat wij officieren behoorlijk ongezond bezig zijn. De ene keer eten we slagroomtaart, de andere keer duwen we ons vol met een combinatie van deeg, vet en zout.

Gelukkig was er laatst een verstandige collega die een doos met tomaatjes naar de pizza-bijeenkomst had meegenomen en die ruimhartig uitdeelde. Ze waren zo op.

Zo konden we ons collectief schuldgevoel over al die genuttigde calorieën nog een beetje het zwijgen opleggen.

© Pascale Bruinen

Pizza

Deze column is op 11 september 2014 verschenen in het Algemeen Dagblad.

 

 

De Afpaktaart

Als officier eis ik niet alleen werkstraffen, geldboetes of gevangenisstraffen, maar vraag ik de rechter ook geregeld om crimineel geld en goed af te pakken. Dit laatste is gebaseerd op de zogenoemde plukze-wetgeving, een term die niks aan de verbeelding overlaat. Mensen die geld verdiend hebben dankzij het plegen van misdrijven zullen aan den lijve moeten ondervinden dat ze alles tot de laatste cent moeten terugbetalen.

Op zitting heb ik twee verdachten die ieder een hennepplantage hadden. Niet omdat ze de plant van de botanische soort cannabis sativa zo mooi vonden, maar omdat ze er grof geld mee wilden verdienen.

Zodoende schrokken ze er niet voor terug om diverse kamers van hun huurhuis (!) te transformeren tot één grote zooi van houten stellages, vijferfolie, potten, planten, jerrycans met groeimiddelen, koolstoffilters, transformatoren, afzuiginstallaties, warmtelampen en wat al niet meer. Getuige de foto’s hadden zij geen gezellige slaapkamer met leuke kussens op het bed, sfeervolle verlichting en mooi meubilair maar een smerige overvolle ruimte die nog het meest lijkt op een Intratuin from hell. En dan heb ik het nog maar niet over de weeïge stank die er moet hangen waar ik van over mijn nek ga (jullie snappen, ik ben geen wietfan).

Ik slaag er in om in beide zaken samen voor bijna € 103.000,- af te pakken. Met een goed gevoel keer ik terug naar het parket. Onder het mom van “als ik het zelf niet doe, doet niemand het”, besluit ik mijn niet geringe prestatie subtiel per mail onder de aandacht te brengen van mijn leidinggevende en de collega’s van het afpakteam. Niet alleen omdat dit wel mooi staat bij een volgend functioneringsgesprek, maar vooral vanwege de heerlijke afpaktaart die laatstgenoemden bij mooi plukresultaat in het vooruitzicht stellen.

De dag erna ben ik mijn mailtje alweer vergeten als ik zie dat nota bene mijn hoofdofficier aan komt lopen met twee taartdozen. En ik moet zeggen: ik ben aangenaam verrast. In een mum van tijd stroomt iedereen toe want dit is een welkome variant op het van huis meegebrachte broodje kaas. De grote baas houdt een heuse speech en is er zelfs nog een fotomoment.

Nodeloos te zeggen dat de afpaktaart me uitstekend heeft gesmaakt. Al had ik het in de trant van “loon naar werken” ook niet erg gevonden als er een bescheiden percentage van het geplukte bedrag zou zijn bijgeschreven op mijn bankrekening.

© Pascale Bruinen

Afpaaktaart

Bron: http://www.OM.nl

Deze column is op 4 september 2014 in iets andere vorm verschenen in het Algemeen Dagblad.

 

 

Chinees Spreekwoord

Ik ben best een doelgericht type. Zo had ik mij jaren geleden, niet gehinderd door enige gêne of valse bescheidenheid, voorgenomen dat ik in het jaar dat ik vijftig zou worden een heus boek moest hebben geschreven. En laat dat van mij nou op 27 januari 2015 uit komen, nipt voor het begin van mijn eenenvijftigste levensjaar.

Omdat ik als officier publiekelijk onder een vergrootglas lig en bij mijn doelgroep niet bepaald de populariteitsprijs win, heb ik lang getwijfeld over het nastreven van een parallelle schrijfcarrière. Want eigenlijk is het zaak om zo low profile mogelijk te blijven. Uiteindelijk hebben mijn schrijfdrang en bijbehorende wens gelezen te worden het toch gewonnen van mijn angst om anderen deelgenoot te maken van mijn gevoelens en ben ik begonnen met columns schrijven.

En geloof me, mijn diepste zielenroerselen toevertrouwen aan een groot en onbekend publiek voelde voor mij in het begin even eng als, pak hem beet, selfies maken in mijn blote kont en die vervolgens vrolijk posten op Facebook (en nee, aangezien ik niet Heleen van Royen ben, doe ik dit niet echt dus bespaar jullie de moeite om nu snel te gaan kijken).

Sinds ik mijn manuscript bij mijn uitgever heb ingeleverd, begint zich bij mij dus langzaam maar zeker een gezonde spanning op te bouwen. Want ik steek toch op een enorme manier mijn officiersnek uit. Er is immers tot dusverre nog niemand in mijn vakgebied die eerder op zo’n openhartige manier stelling heeft genomen over de meest uiteenlopende onderwerpen die mijn beroep aangaan.

Zo wijd ik een hoofdstuk aan mijn goede en minder goede ervaringen met strafrechters en verwoord ik in een ander hoofdstuk wat ik zoal meemaak met advocaten. Dat varieert van grappige momenten tot situaties waarin ik me groen en geel erger. En ja, nadat mijn boek op de markt is, zal ik ze in de rechtszaal nog tegenkomen.

De rode draad in het boek is de impact die mijn beroep heeft op verdachten, slachtoffers en op mijzelf en mijn gezin. Omdat ik me kwetsbaar opstel, is het een uiterst persoonlijk boek geworden.

Zou het daarom zijn dat ik, naarmate de publicatiedatum dichterbij komt, vaker moet denken aan dat wijze Chinese spreekwoord: “Wees voorzichtig met wat je wenst, want je wens zou nog wel eens uit kunnen komen”?

Over een maand zal ik het weten.

© Pascale Bruinen

Deze column is in iets andere vorm op 28 augustus 2014 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Chinees spreekwoord

 

 

The Ghost Of Christmas Past

In deze donkere dagen dwalen mijn gedachten geregeld af naar hoe wij vroeger thuis Kerstmis vierden. In de weken ervoor was mama al druk bezig met het maken van kerststukjes. Normaal gesproken is ze nogal ongedurig van aard, maar als ze bezig was met dennentakken, hulst, kerstballen, nepsneeuw en dat groene vierkante steekschuim kon ze urenlang geconcentreerd aan tafel zitten. Af en toe keek ik haar op de vingers, gebiologeerd toeziend hoe ze al die verschillende spulletjes telkens weer wist om te toveren tot een smaakvol geheel.

De tijd voor Kerst bestookten alle familieleden, papa en ik voorop, mama steevast hoopvol met diverse culinaire verzoeken die vermomd waren als goedbedoelde suggesties. Zo wilden wij liefst de “enige echte stroganoff” op de kerstdis, terwijl anderen bedelden om reerug of tournedos rossini. Gelukkig wist mama, een ware keukenkoningin, daar altijd raad op. Want als echte people pleaser was mama’s oplossing dat we het kerstmenu dan maar afwisselden zodat iedereen aan zijn of haar trekken kwam.

Mama’s dikke rode kerstkookboek, “Het ruikt naar Kerst”, was een bron van inspiratie. Zelfs ik ging ijverig aan de slag met het maken van kerstkoekjes van zanddeeg in de vorm van kerstboonpjes, sterren en kerstklokjes die ik voorzag van drie soorten mierzoet glazuur en afmaakte met van die keiharde zilveren decoratiebolletjes die je altijd tussen je tanden voelde knarsen.

Een paar dagen na Sinterklaas ging papa de kerstboom halen en uiteraard ging ik, als echt papa’s kind,  trouw met hem mee. Ik vond dit altijd een opwindende klus waarvoor ik goed beslagen ten ijs wilde komen. Zo deed ik steevast mijn oudste kleren aan, voorzag ik papa en mij van dikke werkhandschoenen en zocht ik stevig touw uit om de boom mee vast te sjorren voor de terugreis. 

Meestal kozen we in goed gezamenlijk overleg een uit de kluit(en) gewassen exemplaar dat we ternauwernood zelf naar huis konden vervoeren. De rit terug loeide de verwarming op volle toeren om de kou, die via de open achterklep van de auto binnenkwam, enigszins te compenseren.

Eenmaal goed en wel thuis aangekomen was het papa’s taak als man des huizes om in de achtertuin de stam zo recht mogelijk af te zagen. Getuige zijn soms niet erg met de kerstgedachte strokende uitroepen lukte dat niet altijd een-twee-drie. Maar uiteindelijk werd de boom met vereende krachten terug naar binnen gesleept, in dat onding van een voet geperst en stond hij – na het nodige duw- en trekwerk tegen de stam – min of meer rechtop te pronken in onze huiskamer die meteen naar den geurde. Mijn handschoenen plakten van de hars, in mijn trui staken allemaal naalden met van die scherpe uiteinden (Nordmanns met van die zachtere naalden die niet uitvallen bestonden toen nog niet) en op mijn broek zaten moddervegen, maar wat voelde ik me trots dat het wéér gelukt was.

In een staat van blije opgewondenheid haalde ik met papa de dozen met kerstspullen van de vliering in de garage, me verheugend op de hernieuwde kennismaking met glazen ballen in de mooiste kleuren, glinsterende trompetten en zilveren kerstslingers. Maar eerst moest nog “even” de snoeren rotzooi worden ontward van alle slingers met kerstlichtjes. En zoals ieder jaar sneed ik me bij het decoreren van de boom aan dat vermaledijde engelenhaar. Maar dat alles mocht de versierpret niet drukken. 

Samen met mama drapeerde ik rotspapier om de lelijke voet van de boom en bespoot ik het geheel rijkelijk met nep sneeuw. Vervolgens werd de antieke kerststal opgezet. De drie ietwat gehavende koningen (eentje miste een stuk van zijn hand, een ander had een gat in zijn robe en de derde had in de loop der jaren het puntje van zijn neus verloren) kwamen op gepaste afstand van Jozef en Maria om het kerstkribje te staan bij de open haard, de dieren in een kring eromheen.

Op kerstochtend werd ik traditiegetrouw al vroeg wakker van het gezellige geklingel-klangel van potten en pannen alsmede van de onmiskenbare geur van vers gezette koffie vermengd met het aroma van “gebakken bammen”, een eigen culinaire uitvinding van mama die nog het meeste weg heeft van een hele smakelijke kruising tussen pizza en tosti (voor de liefhebbers: het recept staat onderaan deze column).

Aangezien Kerst vroeger zeker niet altijd wit was, hielden we ’s morgens de gordijnen dicht zodat we de druilerige grijze lucht niet konden zien en we ons een wit winterwonderland voor konden stellen. Het enige toegestane kunstlicht was afkomstig van de gekleurde lampjes van onze kerstboom. Mama stak overal in de huiskamer en op de feestelijk gedekte tafel theelichten en kaarsjes aan. Met hun flakkerende vlammetjes die een gouden gloed wierpen op het “goede servies” zorgden ze voor een feeërieke en intieme sfeer in de donkere ruimte. Vooral de mobiel gemaakt van houten kerstengeltjes die ronddraaiden dankzij de opstijgende warmte van de kaarsjes staat voor altijd in mijn geheugen gegrift. Als de engeltjes draaiden, wist ik dat het echt Kerstmis was.

Ik verzorgde de muziek. Steevast legde ik de stokoude lp van Bing Crosby op de platenspeler. Terwijl wij ons te goed deden aan vers sinaasappelsap en een lekkere “bam”, croonde Good ol’ Bing over white Christmas en een Hawaiiaanse kerstgroet (Mele Kalikimaka) waarbij – o, zalige geruststelling! – de lp ieder jaar opnieuw weer oversloeg op precies dezelfde plek.

Gisteren heb ik de traditie voortgezet en “gebakken bammen” gemaakt voor ons kerstontbijt. Ze waren goed gelukt en vonden gretig aftrek, al smaakten ze toch anders dan toen mama ze maakte. Maar als ik eerlijk ben gaat het mij veeleer om de zoete herinneringen aan warme, liefdevolle en zorgeloze Kerstdagen die ze bij mij losmaken.

Die dierbare momenten van geborgenheid mogen dan lang vervlogen zijn, het gevoel dat erbij hoort zal ik nooit vergeten.

© Pascale Bruinen

Dit is weliswaar geen foto van onze kerstboom vroeger, maar hij kan zomaar doorgaan voor zijn dubbelganger. Wat ik nog mis zijn de gekleurde lampjes, de ornamenten van vogeltjes, trompetten, klokjes, huisjes en engeltjes…

Recept voor echte Bruiniaanse “gebakken bammen”: men neme tomatenpuree die op laag vuur wordt gemengd met koffiemelk en op smaak wordt gebracht met peper, zout en gedroogde peterselie (een gefruit wit uitje mag naar believen ook worden toegevoegd maar hoort er eigenlijk niet in). Men strooie vervolgens stukjes lekkere ham en geraspte oude kaas door dit mengsel en men smere dit uit over witte boterhammen. Garneer de “bammen” bovenop met nog wat meer geraspte kaas en bak de “bammen” in een voorverwarmde oven op 180 graden in een minuut of 7 à 8 tot ze lekker knapperig zijn. Voor de finishing touch kun je de gebakken “bammen” net voor het opdienen nog bestrooien met vers gehakte peterselie of – een eigentijdsere variant – basilicum. Smakelijk eten!

Kerstkaartendilemma

Het is weer die tijd van het jaar dat ik word overvallen door die ene, grote, vraag: zal ik wel of niet lekker ouderwets kerstkaarten gaan versturen naar al dan niet verre vrienden, familie en bekenden?

Vorig jaar heb ik me onder het motto van beter iets dan niets uit dit jaarlijks terugkerend dilemma gered door van die (gratis!) Hallmarkkaartjes te sturen per mail. Best grappig, ze bewegen nog ook en zo ziet de ontvanger in ieder geval dat er aan hem of haar is gedacht. Bovendien is het ideaal voor drukbezette mensen zoals ik die er soms pas erg laat aan denken; zo kun je je kerst- en nieuwjaarswensen ongestraft bij wijze van spreken nog op Kerstavond versturen. Ze komen toch een seconde later al aan.

Ondanks deze niet geringe voordelen zat het me toch niet lekker. Het voelde te zeer alsof ik me er gemakkelijk vanaf wilde maken (wat natuurlijk ook wel zo was, al was de geste daarom niet minder gemeend). Mijn onbehaaglijke gevoel werd er niet beter op toen ik bij de post prachtige handgeschreven en  – nog erger –  persoonlijk in elkaar geknutselde kerstkaarten ontving van mensen die ik op mijn beurt nog niet eens een lullig emailtje had gestuurd. Op een gegeven moment keek ik zelfs met angst en beven naar de buiten mijn huis rondscharrelende postbode, oprecht hopend dat hij niet wéér met kerstpost zou komen, bang als ik was dat er weer aan mij gedacht was door iemand die ik zelf had vergeten.

Zo kon het dus gebeuren dat ik, gekweld door schuldgevoel, in die donkere dagen voor Kerst 2013 om de haverklap achter mijn computer moest gaan zitten om snel het zoveelste Hallmarkmailtje de wereld in te sturen teneinde niemand ongewild te kwetsen. Want ja, helemaal niets terugsturen is natuurlijk not done.

Als je denkt dat dit zo ongeveer wel het dieptepunt moet zijn van mijn kerstkaartenmalaise, moet ik je teleurstellen. Want wat te denken van het “hoe-geef-ik-ongezien-mijn-kerstkaart-af-bij-de-buren”-gedoe? En nee, zeg me niet dat jullie daar geen last van hebben want als je een prettige relatie hebt met degenen die naast of tegenover je wonen wordt op dit vlak echt wel iets van je verwacht.

Ieder jaar opnieuw vind ik dit een lastige situatie. Kerstkaarten, compleet met postzegel en al, ergens op de post doen voor mensen die een deur verder wonen vind ik nodeloos ingewikkeld, stom en decadent. Maar het enige alternatief, de kaart dan maar in een envelopje zonder postzegel in de brievenbus van de buren duwen, kan worden opgevat als gemakzuchtig en vrekkerig. En daar wil ik in ieder geval liever niet zelf bij gezien worden.

Mijn oplossing? Ik maak gretig gebruik van de vroeg invallende duisternis. Zo loop ik, schichtig rondkijkend als een dief in de nacht, zo snel mogelijk van de ene naar de andere deur met mijn ongefrankeerde kerstkaarten.

Nu maar hopen dat ik tijdens deze stiekeme postronde niet op heterdaad word betrapt juist op het moment dat ik mijn hand door de brievenbus steek.

© Pascale Bruinen

 

Het kerstkaartendilemma1

Het kerstkaartendilemma

Dierbare familieleden, vrienden, bekenden en collega’s: ik grijp deze gelegenheid aan om door te geven dat ik dit jaar geen kerstkaarten zal sturen noch e-cards zal mailen (voor mijn buren blijf ik alleen dit jaar nog bovenomschreven idiote uitzondering maken). Mijn genegenheid voor jullie is er echter niet minder om, dat jullie dit maar weten. Dus vanaf deze plek wens ik jullie allemaal alvast een heerlijke Kerst en een gelukkig, gezond en sprankelend 2015!