Blauw op straat maar dan anders

Gefascineerd lees ik het artikel in deze krant over een arme en criminele wijk van de stad Pachuca in Mexico die onlangs in vrolijke kleuren is geschilderd. Mijn ogen worden op onweerstaanbare wijze getrokken naar de foto.

Deze toont een tegen een heuvel aangebouwd stadsdeel dat je tegemoet schittert in de kleuren geel, frisgroen, paars, roze, oranje, rood en blauw. Sommige huizen hebben zelfs een combinatie van tinten. Het kostte het kunstenaarscollectief German Crew 14 maanden schilderwerk om 20.000 liter verf op 1500 vierkante meter muur te krijgen. Het oogt als één gigantische regenboog. Het woord “schilderachtig” was zelden toepasselijker. Mijn humeur knapt er onmiddellijk van op.

Mijn wenkbrauwen gaan omhoog als ik lees dat de bewoners tijdens de make-over meer contact met elkaar zoeken en kinderen vaker buiten spelen. Niks bijzonders, zou je zeggen, ware het niet dat deze mensen vantevoren niet eens de deur uit durfden. De vrolijke kleuren van de woningen hebben geleid tot meer gemeenschapszin waarbij de wijkgenoten ook verantwoordelijkheid willen nemen voor hun veiligheid. Bijkomend voordeel is dat een aantal woningen dankzij de schilderklus nu ook gelegaliseerd is. Deze huizen zijn dus “bontgewassen” in plaats van wit. De projectleider, een ex-bendelid dat zijn leven een andere wending heeft gegeven door muurschilderingen en graffitikunst te maken, had nooit verwacht dat de schilderklus zo’n enorme impact zou hebben.

Vrolijke kleuren staan kennelijk niet alleen symbool voor een mooier leven, maar leiden ook daadwerkelijk tot een hogere bestaanskwaliteit. De limoengroene, koningsblauwe en lavendelpaarse tinten geven een gevoel van veiligheid. De roze, oranje en rode tinten bieden hoop aan een categorie mensen die eigenlijk al was afgeschreven.

Frisse kleuren zouden ook een lust voor het oog én een moodbooster kunnen zijn in verzorgings- en verpleeginstellingen, ziekenhuizen of gevangenissen, met alle positieve gevolgen van dien voor het gedrag van de bewoners. En het zou een geweldig idee zijn voor vele Nederlandse buurten die er met hun grijsgrauwe tinten verpauperd en liefdeloos uitzien en waar de criminaliteit welig tiert. Want een dergelijke deprimerende omgeving nodigt nu eenmaal niet uit om de best mogelijke keuzes te maken.

Dit voorbeeld leert ons dat vrolijke verftinten wel eens zouden kunnen leiden tot minder politie-inzet.

Blauw op straat, maar dan anders.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 20 augustus 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Gewoontedier

Natuurlijk wist ik wel dat een officier geen negen tot vijf baan heeft. Ik loop per slot van rekening al een tijdje mee en heb in al die jaren de nodige bereikbaarheidsdiensten (piketten) gedraaid; diensten waarbij ik doordeweeks na kantoortijd en in het weekend van thuis uit voortdurend bereikbaar ben voor de politie en GGD-artsen.

Vanaf 2012 zijn daar de ZSM-diensten bijgekomen. Zoals ik eerder uitlegde zijn dat diensten die ik – ook in het weekend en op feestdagen – draai vanuit een centraal gelegen locatie waar alle aangehouden verdachten vanuit de hele provincie worden aangemeld voor afdoening. Dat doe ik gelukkig niet in mijn eentje, maar in nauwe samenwerking met politie, reclassering, Slachtofferhulp en Raad voor de Kinderbescherming.

Inmiddels is ZSM niet meer weg te denken uit de strafrechtelijke praktijk van alledag en worden vele zaken, mits ze zich daarvoor lenen, binnen een kort tijdsbestek afgedaan.

Sinds kort is de planning in die zin gewijzigd, dat de ZSM-ers hele weekenden achter elkaar worden ingeroosterd. Waren het eerst nog losse zaterdagen of zondagen, nu bestaat een ZSM-weekenddienst uit één aaneengesloten blok van vrijdag tot en met zondag. Dat kan zowel dagdienst (vanaf 8.00 uur) of middagdienst (tot 22.00 uur) zijn.

Onlangs was ik voor het eerst aan de beurt voor zo’n weekenddienst nieuwe stijl. Ik had drie dagdiensten achter elkaar. Omdat ik normaliter vrijdags niet werk (nou ja, althans niet vanaf een andere locatie dan thuis), was dit best een rare gewaarwording. Nog vreemder was het echter dat ik de dag erna én de dag daarna ook op de ZSM-locatie moest gaan werken.

Het gewoontedier in mij was bij tijd en wijle even van slag. Zo bijvoorbeeld toen ik vrijdag namiddag thuiskwam en even goed moest nadenken welke dag het nu was. Of toen ik na mijn zaterdagse dienst ’s avond op de bank plofte om nog even naar RTL Late Night te gaan kijken en me oprecht afvroeg wat voor vreselijks er gebeurd zou kunnen zijn omdat de uitzending niet doorging. En toen ik me op zondagochtend alvorens te gaan werken afvroeg waarom de krant nog steeds niet in de brievenbus was gegooid.

Aahhhh… De macht der gewoonte.

Had Aristoteles nog gelijk toen hij de wijze woorden sprak: “We zijn dat, wat we bij herhaling doen.”

© Pascale Bruinen

Deze column is op 11 juni 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Gewoontedier

Voor jou van mij

Het gebeurt als we terug naar de auto lopen. Op een bankje aan de rand van het park ontwaar ik zomaar een schilderij van Winnie de Poeh. Het staat keurig rechtop en blijkt zorgvuldig ingepakt in cellofaan. Nieuwsgierig loop ik ernaar toe en zie dan dat er aan de binnenkant van het plastic een handgeschreven briefje zit met de volgende tekst:

“Voor jou van mij

Nee, ik ben niet verloren. Dit is hier speciaal voor jou neergelegd. Het enige wat ik vraag is een keer iets goeds te doen voor een ander

Groetjes,

Een anonieme gever van de fb-groep Voor jou van mij”.

Ik kijk meteen om me heen om te zien of iemand mij soms met meer dan gemiddelde belangstelling gadeslaat, maar nee. Toch zal het schilderij nog maar net zijn neergezet want het is een drukke plek waar veel voetgangers langs komen. Of de vorige passanten durfden of wilden het niet meenemen,

Even twijfel ik – het zal toch geen grap zijn? – maar na nog een blik op de lachende snuit van Winnie, die mij lijkt aan te moedigen, pak ik het schilderij op en neem het mee naar huis. Mijn belofte los ik een paar weken later in door een tas met boodschappen naar de auto te dragen van een mevrouw op leeftijd, waarvoor ze me uitbundig bedankt.

Wat een mooi initiatief! Ik vind het hartverwarmend dat iemand zoveel moeite doet om iemand anders blij te maken. Bovendien is mijn “tegenprestatie” als vinder dat ik ook weer iets goeds voor iemand anders moet doen. Tenslotte heeft de anonieme gever er ongetwijfeld een prettig gevoel bij. Driedubbele good vibes dus.

Op de site leer ik dat het achterlaten van zo’n anonieme gift een “dropje” wordt genoemd en echt op de gekste plaatsen kan plaatsvinden: op het damestoilet in het ziekenhuis, bij een kinderdagverblijf, in een bushalte, in een winkelwagen, bij een bejaardenwoning, in iemands fietsmandje, in de sportschool, in een verzorgingstehuis, bij een pinautomaat, in de wachtkamer van de tandarts…Niets is te gek. De mogelijkheden zijn, mits het presentje goed is verpakt tegen de kracht van de elementen, eindeloos.

Heerlijk, mensen die uit pure oprechtheid iets aan anderen weggeven in plaats van iets van anderen weg te nemen.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 18 juni 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Voor jou van mij

Lekkere Lars

Een weekje of wat geleden lees ik deze pakkende kop in de krant: “Iedereen wil instappen bij buschauffeur Lars”. Zou ik dit bericht op basis van mijn eigen ervaringen in de bus nog onbegrijpelijk hebben gevonden, na één blik op de bijgeplaatste foto weet ik wel beter. Want zie daar, achter het stuur van de Arriva-bus zit niets minder dan een echte hunk, compleet met tandpasta-witte glimlach.

Zó’n buschauffeur heb ik in al mijn jaren dat ik (af en toe) tot deze vorm van openbaar vervoer was veroordeeld nog nooit mogen aanschouwen.

Hij blijkt “ontdekt” door een blij verraste dame, tevens freelance fotografe, van 26 die niet wist wat ze zag toen ze nietsvermoedend de bus instapte. Ze vroeg of ze een foto van hem mocht maken, zette deze compleet met een toelichtend berichtje op Facebook en had in een mum van tijd 32.000 likes. Intussen werd zijn werkgever overspoeld door reacties van vrouwelijke fans, die zelfs zo ver gingen om te vragen of arme Lars niet kon worden overgeplaatst (hij rijdt in Den Bosch) zodat zij er ook nog wat aan hadden.

En die fans weten wel van wanten, blijkt als ik op Facebook hun reacties bekijk. Zomaar een greep: “Daar wil ik wel een ritje mee maken”, “Ik ga nooit met het openbaar vervoer maar dit zou een goed excuus zijn”, “Wat een lekker ding”, “Hier wil ik ook wel een beschuitje mee eten”, “Snoepje van de week!”, “Hij is hot!” en “Ik zou geen nee zeggen”. Wat maar weer eens bewijst dat vrouwen als het moet net zo seksistisch kunnen zijn als mannen.

Jammer maar helaas voor al die dames: Lekkere Lars heeft al jaren een vaste vriendin. Tijdens zijn interview in RTL Late Night blijkt overigens dat rijden op de bus slechts zijn “bijbaan” is. Eigenlijk is hij op zoek naar iets in de “periferie van de agrarische sector”, aldus Lars. Waarop iemand uitriep: “Boer zoekt Baan!”. Voor de Bossche dames is het desondanks te hopen dat hij nog enige tijd bij Arriva blijft rijden zodat er nog wat te genieten valt ondanks al die OV-chipkaart problematiek.

Misschien een goede tip voor het Ministerie van Infrastructuur en Milieu; om mensen massaal de auto uit en de bus in te krijgen, zijn er géén dure onderzoeken nodig door externe bureaus. Er hoeven evenmin nóg hogere prijzen voor benzine te worden vastgesteld. En het is zeker niet noodzakelijk om te dreigen met immer langer wordende files.

Nee, busmaatschappijen hoeven eigenlijk maar één ding te doen: neem uitsluitend  bloedmooie chauffeurs, mannen én vrouwen, in dienst en die uiterst gewilde ov-klant komt helemaal vanzelf.

© Pascale Bruinen

Lekkere Lars2

Dit t-shirt lijkt me nu echt wat voor onze Lars…

Kraaientaal

De catalpa in onze achtertuin heeft dezer dagen een magnetische aantrekkingskracht op allerhande vogels. Links beneden zit een merel die naarstig om zich heen kijkt. Rechts van het midden zie ik een koppeltje Turkse tortels zitten. Ik vermoed dat dit hetzelfde ouderpaar is van vorig jaar. Toen is het ook erin geslaagd om heel hoog in onze prachtige boom een nest te maken.

Maar de meest opvallende gevederde vriend die zich nu in de boom ophoudt is toch wel een zwarte kraai. Nu zijn kraaien doorgaans niet de meest geliefde vogels, zeker niet bij boeren omdat zij graag hun zaaigoed opeten. Ook hun harde gekras werkt menigeen op de zenuwen. Deze kraai is vanochtend echter erg rustig. Zij (ik denk gevoelsmatig dat het een vrouwtje is) zit pontificaal op een tak met een houding van “Wie doet me wat?”.

Omdat onze boom nog niet helemaal in het blad zit, kan ik alles wat erin gebeurt op de voet volgen. En zo komt het dat ik op een doordeweekse morgen, zomaar tijdens het ontbijt, getuige ben van iets heel bijzonders.

Onze kraaiendame heeft een hele lange, dunne en gekronkelde tak in haar bek. De twijg is zelfs zo groot en grillig gevormd, dat zij zich maar ternauwernood in balans kan houden als ze over de tak richting een andere tak schuifelt. Geamuseerd sla ik haar gade als ze voortdurend rondkijkt, op zoek naar een geschikte nestplek. De enorme twijg zou daarvoor wel eens het fundament kunnen zijn. Maar die grootte heeft ook zo zijn nadelen, want telkens als ze haar kop draait of zich voortbeweegt stoot die duivelse twijg tegen een of andere dikke tak aan, waardoor ze bijna haar evenwicht verliest en nog net niet uit de boom kukelt.

Inmiddels is ook meneer Kraai ten tonele verschenen. Hij is een stuk groter dan onze onverdroten nestbouwer en zit op de rand van de schutting het hele tafereel van zijn eega ogenschijnlijk geduldig te aanschouwen.

Geboeid blijf ik naar buiten kijken. En, je kon erop wachten, dan gebeurt het onvermijdelijke: terwijl mevrouw Kraai naar een andere tak springt, valt de twijg uit haar bek en landt op het terras, naast de border.

Inmiddels is mijn koffie bijna koud, zo ga ik op in dit schouwspel van de natuur dat ik gratis en voor niks mag meebeleven vanachter mijn woonkamerraam. Mevrouw Kraai draait haar kopje naar beneden en kijkt op bijna beteuterde wijze naar haar gevallen tak. Maar ze heeft kennelijk geen zin om hem te gaan oprapen want ze maakt geen aanstalten om van haar plek op de tak af te komen. In plaats daarvan begint ze geluiden te maken. Een scherp “Kraah, kraah, kraah…” klinkt door onze achtertuin. Omdat ik ergens vermoed wat er nu gaat gebeuren, hou ik als vanzelf al mijn adem in.

En inderdaad, meneer Kraai heeft de boodschap van mevrouw heel goed begrepen. Hij vliegt als bij toverslag van de schutting af en landt met een sierlijke boog bij de gevallen twijg. Ik kijk ongelovig toe hoe hij de twijg in zijn bek neemt en er zonder dralen de boom mee in vliegt. Aldaar voegt hij zich – zoals een goed en gehoorzaam echtgenoot betaamt – keurig bij zijn opdrachtgeefster en biedt haar de gevallen tak aan (niks menselijks is de kraai kennelijk vreemd).

Ik ben verbijsterd. Want dit simpele schouwspel is niets minder dan het bewijs dat er door beide kraaien nagedacht is. Immers, nadat de tak op de grond is gevallen, heeft zij het mannetje met haar specifieke geroep geïnstrueerd dat hij juist die tak op die plaats moest oprapen en terug moest brengen, welke boodschap hij precies heeft begrepen.

Als ik internet raadpleeg, blijkt mijn veronderstelling een juiste. Vogelbescherming Nederland zegt op haar site: “Kraaien vertonen opvallend intelligente gedragspatronen. Ze onderhouden een intensieve communicatie, en zijn zelfs betrapt op het gebruiken van primitieve vormen van gereedschap om problemen op te lossen, iets dat men tot voor kort aan mensen en mensapen voorbehouden achtte.”

Wow. Nu ik dit weet zal ik nooit meer hetzelfde naar kraaien kijken en vind ik dat ze meer krediet verdienen voor hun slimheid.

Of kan ik, indachtig de handelwijze van de vrouwtjeskraai, beter spreken van sluwheid? Na dit staaltje van vrouwelijk machtsvertoon voel ik me in ieder geval best verwant aan mevrouw Kraai.

Want dit voorbeeld laat zien dat mannen er toch altijd weer in trappen.

Of ze nu van de gevederde of van de menselijke variant zijn.

© Pascale Bruinen

Deze column is verschenen in de INFO van Wonen Meerssen, nr. 50 van april 2015.

Kraaientaal

 

De arrogantie van de macht

Vanavond krijgen we eters. Het koppel dat op bezoek komt, kennen we nog niet zo lang. Zij is huisvrouw, hij heeft een eigen bedrijf. Op het menu staan Italiaanse gerechten: een salade caprese met verschillende salumi als antipasti gevolgd door een hoofdgerecht van tagliatelle met zalm. Alleen het toetje, chocolade mousse met slagroom versierd met framboosjes en blauwe bessen, is niet uit het land van de laars.

“Ik moet jullie iets bekennen”, opent onze mannelijke gast het gesprek als we met z’n allen aan tafel schuiven. “Toen mijn vrouw mij vertelde wat jullie voor werk doen, was ik er van overtuigd dat jullie allebei zo’n hele arrogante types zouden zijn.” H. (mijn man) en ik kijken elkaar aan en schieten dan samen in de lach.

“O ja? Hoezo dat?”, kan ik niet nalaten geamuseerd te vragen terwijl ik het warme stokbrood doorgeef aan mijn vriendin. Haar gezichtsuitdrukking verraadt dat ze zich een beetje geneert voor de openhartigheid van haar echtgenoot.

“Nou ja, als officier van justitie en politieman hebben jullie natuurlijk een bepaalde status en macht. Veel mensen in zo’n positie voelen zich daardoor beter dan anderen en laten dat merken ook”, antwoordt hij. “Maar bij jullie bespeur ik daar niets van. Jullie zijn juist heel gewoon en gemakkelijk in de omgang.” Hoor ik daar iets van verbazing in zijn stem?

Ik schep mozzarella met tomaatjes en wat van die geurige basilicumblaadjes op mijn bord en zeg dan: “Ik heb helemaal niks met rangen en standen. Titels interesseren me niet. Ik zou dus niet weten waarom ik me niet normaal zou kunnen gedragen”.

“Zo is dat. Gelukkig dat we ondanks ons werk toch bij jullie in de smaak vallen”, grapt H. als hij het glas heft. Nu moet iedereen lachen. Het volgende moment toosten we alle vier op een gezellige avond.

Als ik heel wat uurtjes later (het was inderdaad heel gezellig) met H. de afwasmachine inruim, galmt die opmerking over arrogantie nog na in mijn hoofd. Zouden meer mensen er zo over denken?

Wat mij betreft is de arrogantie van de macht totaal misplaatst.

Want het gaat in het leven uiteindelijk niet zozeer om wat je doet voor de kost, maar om wie je echt bent.

© Pascale Bruinen

arrogantie van de macht

Deze column is op 2 april 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Magnolia

Als het ook maar even lukt, probeer ik een bezoekje te brengen aan de magnifieke magnoliaboom die een van de mooie straten uit de buurt siert. Gelet op zijn grootte, vermoed ik dat hij vele tientallen jaren oud moet zijn.

Het hele jaar door ligt hij op mijn wandelroute. Bijna altijd stop ik even in zijn nabijheid om zijn majestueuze grilligheid tot in elke vezel van mijn lijf op te nemen. Iedere winter kijk ik verlangend naar zijn ontelbare ovaalvormige knoppen die hun kleurrijke schat nog lang niet prijs willen geven.

Zodra de temperaturen gaan stijgen, hou ik de magnolia angstvallig in de gaten, bang als ik ben dat ik de eerste tekenen van het ontvouwen van zijn bloemknoppen zou kunnen missen.

Een tijdje terug is het zover. Het kwik is een paar daagjes een stuk gestegen dus vertrek ik  vol goede moed richting boom. De ineens opgekomen krokussen die als een paars-wit kleed het grasveld sieren waar ik langs loop, verraden dat mijn hoop weleens gegrond kan zijn.

Halverwege de straat zie ik het al. De bekende contouren van de takken zien er anders uit dan eerst. Als ik de magnolia dichter ben genaderd, zie ik dat de knoppen al een klein beetje van het zachte roze en romige wit hebben onthuld als waren het lieflijke blosjes op zijn wangen. Zijn takken steken prachtig af tegen de felblauwe lucht. Ik sta stil op de weg in het flauwe zonnetje en laat dit vroege voorjaarsschouwspel op me inwerken. Omdat ik niets tussen mij en de boom in wil hebben, zet ik zelfs mijn zonnebril speciaal even af.

Hoe lang staat deze boom hier al? Hoeveel generaties zijn hier al langs gekomen en hebben hem bewonderd, in hem geklommen of genoten van zijn schaduw? Hoeveel geluksmomenten heeft hij voorbijgangers al niet geschonken met zijn bloemenpracht?

Zoals ieder jaar probeer ik ook deze lente tijdens zijn o zo korte bloeitijd zo vaak mogelijk langs te gaan. Één stevige voorjaarsstorm of hagelbui en de kwetsbare bloemen worden immers ruw afgerukt en dan is het weer een jaar gedaan met de pret.

Nog even en hij is helemaal open. Dan is hij op zijn allermooist, mijn magnolia.

Míjn magnolia, dat klinkt wel mooi.

Want al is hij officieel natuurlijk niet van mij, stiekem voelt het na onze jarenlange gedeelde intimiteit wel zo.

© Pascale Bruinen

Magnolia

 

 

 

Van je familie moet je het hebben

De eerste reacties op mijn boek beginnen binnen te druppelen. Hoewel ik gevleid ben als mensen me een welgemeend compliment geven, ben ik vooral benieuwd naar wat mijn naaste omgeving ervan vindt.

Mijn man heeft mijn manuscript voor publicatie in één ruk uitgelezen. Hij vond het geweldig, behalve het deel waarin hij zelf voorkwam. Hij was op dat vlak zodoende strenger dan mijn redacteur.

Mijn moeder, een vitale 85-jarige die nog hartstikke scherp is van geest, heeft mijn boek nog niet helemaal uit kunnen lezen. Daarvoor is ze – gelukkig – te druk geweest met het bijwonen van gezellige activiteiten. Maar wat ze heeft gelezen, heeft indruk op haar gemaakt.

“Ik dacht te weten wat je zoal moest doen voor je werk, maar dat je zoveel afschuwelijke dingen hebt meegemaakt, had ik nooit kunnen denken. Dat jij dat kunt! Dat werk zou echt helemaal niks voor mij zijn geweest!”

Ik moet dit even laten bezinken. Welbeschouwd heeft ze natuurlijk gelijk. Als officier kom je nu eenmaal vooral in aanraking met het slechte in mensen.

De reactie van mijn kinderen is weer een heel ander verhaal.

Dochterlief, typisch kind van de digitale wereld, appte tot mijn verbazing kort na ontvangst: “Ben al bij hoofdstuk 4 van het boek!” (met smiley).

Ik appte meteen terug: “Hi hi hi, ik krijg je wel aan het lezen…Hoe vind je het?”

“Heel leuk om te lezen en heb ook vaker moeten lachen!” (dit keer inclusief twee smileys met knipoog).

Mijn zoon, een verwoed en vooral zeer kritisch lezer van wereldliteratuur, is nog niet eens aan mijn boek kunnen beginnen.

“Zodra ik twee andere boeken uit heb, begin ik aan dat van jou”, belooft hij me. Hij weet me wel alvast te vertellen dat hij de eerste regel, “Er wordt me weleens gevraagd waarom ik officier van justitie ben geworden”, geen goed begin vindt. “Niet origineel genoeg”, is zijn oordeel.

Au! Dat doet toch wel een beetje pijn als nota bene mijn eigen vlees en bloed dit zegt.

Terwijl ik zijn commentaar dapper probeer te verwerken, vervolgt hij quasi serieus: “Ik zeg dit om te voorkomen dat je diva-gedrag gaat vertonen”.

Ik proest het uit.

Vlak voor mijn optreden in RTL Late Night krijg ik nog een appje van hem.

“Diva, succes vanavond!”

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder op 12 februari 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad

diva3

 

Hulde aan al het goede in de maatschappij

Meestal heb ik het in mijn AD-columns over de duistere kanten van de samenleving. Omdat ik als officier vooral het kwade te zien krijg, ligt het gevaar van beroepsdeformatie al snel op de loer.

Daarom wil ik nu ook eens hulde brengen aan die zwijgende meerderheid die nooit negatief in het nieuws komt. Dan heb ik het dus over al die fijne, goedwillende, betrouwbare, hardwerkende, welopgevoede, fatsoenlijke, zachtmoedige, lieve, warme, beleefde, achtenswaardige, behulpzame, beschaafde, goede, verdraagzame, deugdzame, integere, loyale, keurige, rechtschapen, vriendelijke, brave, barmhartige, menslievende, hoffelijke, vergevingsgezinde, welgemanierde, respectabele, eerzame, onkreukbare burgers en buitenlui die Nederland óók rijk is.

Daarom…

Hulde aan al diegenen die het, om wat voor reden dan ook, niet breed hebben en zich een slag in de rondte werken om op een eerlijke manier rond te komen in plaats van een hennepplantage neer te (laten) zetten of proletarisch te gaan winkelen;

Hulde aan al die tieners die ondanks druk van foute leeftijdsgenoten het hoofd koel houden en een krantenwijk of ander bijbaantje nemen in plaats van de weg van de minste weerstand te kiezen, zoals drugs dealen of omaatjes van hun paar eurootjes beroven;

Hulde aan alle automobilisten die dag in, dag uit, zonder ook maar één glas alcohol achter het stuur gaan zitten of het gaspedaal te diep indrukken en dus nóóit een acceptgiro van het Centraal Justitieel Incassobureau of een dagvaarding om voor de strafrechter te verschijnen op de deurmat vinden;

Hulde aan alle (ex-)echtgenoten, (ex-)partners, kinderen, opa’s en oma’s, zussen, broers, neven en nichten die om elkaar geven, voor elkaar zorgen en elkaar met respect behandelen (ook al is de relatie voorbij) waardoor ze het leven voor iedereen een beetje mooier maken als tegenwicht voor alle ellende van huiselijk geweld;

Hulde aan alle mensen in de zorg en het onderwijs die onze kwetsbaarste medemensen – zieken, mensen met een beperking, ouderen en kinderen – onder moeilijke werkomstandigheden dagelijks op een menswaardige manier behandelen, beter maken en met enthousiasme iets bijleren in plaats van ze te verwaarlozen of misbruik van ze te maken;

Hulde aan alle werknemers in Nederland die nog nooit zelfs maar één paperclip van de baas mee naar huis hebben genomen, laat staan grote sommen geld van hun werkgever hebben verduisterd.

Hulde, kortom, aan al het goede in de maatschappij.

Het werd eens tijd.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 26 februari j.l. verschenen in het Algemeen Dagblad.

Hulde

Achtbaan (3)

Het is The Day After The Night Before. Eenmaal ochtend, lijkt het ineens heel onwerkelijk dat ik gisteren in RTL Late Night heb gezeten. Na een rustig ontbijt, vertrekken we richting zuiden want straks staan er twee tv-interviews op stapel bij de regionale omroepen. Eerst in Roermond bij TV Limburg, dat opgenomen wordt, en dan live in het programma “Avondgasten” van L1.

In Roermond blijkt de tv-studio boven in een winkelcentrum te zijn gelegen. Binnen worden we opgevangen door erg aardige mensen. De verbazing is groot als blijkt dat ik dialect spreek. Even later wordt gevraagd of ik het interview niet in het dialect zou willen doen. Omdat dit me heel leuk lijkt, stem ik toe. Ook hier word ik, dit keer  in een kleine donkere ruimte, nog even opgelapt door een visagiste en dan moet ik de studio in.

De interviewers hebben zich goed voorbereid en stellen heel uiteenlopende vragen. Ik merk dat het heel anders voelt als ik in het dialect praat. Op de een of andere manier lijkt het intiemer, minder afstandelijk. Misschien verloopt het interview wel (mede) daardoor erg gemoedelijk.

Hierna rijden we door naar Maastricht, naar L1, de concurrent. Omdat het dan rond etenstijd is, worden we opgevangen met broodjes en drankjes. Ook hier valt me weer op dat de sfeer heel informeel is. We verblijven in een ietwat rommelige maar heel gezellige ruimte waar de gastvrije visagiste de scepter zwaait. Ze dirigeert me naar een stoel voor een enorme spiegel. Voor de spiegel strekt zich een groot werkblad uit met daarop een arsenaal aan poeders, crèmes, blushes, lippenstiften, papieren tissues en aanverwante artikelen.

Ik moet eerst mijn ogen dicht doen en vervolgens mijn mond openhouden zodat zij haar mooi-maak-werk zo goed mogelijk kan uitvoeren. Ze is net druk doende met het opbrengen van een laagje lipgloss als ze stopt en mij aandachtig bekijkt. Net als ik me afvraag wat er aan de hand is, roept ze uit: “Ik zie opeens heel erg Agnetha van Abba in jou!”.

Ik besterf het bijna. Tussen het schaterlachen door weet ik uit te brengen dat zij mijn jeugdheldin is, mijn Grote Voorbeeld op wie ik altijd zo graag wilde lijken. Dat ging zelfs zo ver, dat ik als tiener met een goede vriendin en twee klasgenoten in een bandje zat dat Abba imiteerde. En inderdaad “was” ik Agnetha Fältskog.  Zo zijn we zowaar nog eens in de schouwburg beland om als Hele Belangrijke Act op te treden op een groots georganiseerd schoolfeest. Ik herinner me nog levendig hoe ik met mijn moeder de stad af had gestruind om kleding te vinden die zoveel mogelijk leek op wat ik op TV had gezien. Deze fifteen minutes of fame zijn me altijd bijgebleven.

Dat ik nu, nota bene op vijftigjarige leeftijd, nog mag meemaken dat iemand vindt dat ik op haar lijk vind ik daarom zeker eervol, maar vooral hilarisch. Te meer omdat ik eigenlijk helemaal niets van haar weg heb als je de gezichtstrekken vergelijkt, maar dat terzijde. De visagiste kan bij mij in ieder geval niet meer kapot.

Tussendoor druppelen de andere gasten binnen. Even later worden we gebriefd over de gang van zaken tijdens de live uitzending en dan is het zover. De beide presentatoren gaan van start en één voor één schuiven we aan de grote ovale tafel aan. Ook hier is de sfeer ontspannen zodat het een leuk interview wordt.

En dan is het tijd om naar huis te gaan.

Ronan Keating schreef het al in zijn tekst van het gelijknamige liedje:

Life is a rollercoaster/Just gotta ride it.

En zo is het maar net.

© Pascale Bruinen

Achtbaan

Achtbaan (2)

Hotel Schiller aan het Rembrandtplein in Amsterdam ziet er bij daglicht toch een tikje anders uit dan zoals je het op TV ziet bij RTL Late Night. ’s Avonds heeft het een magische uitstraling, met al die twinkelende lampjes in de bomen op het plein en veel opgewonden mensen in het publiek. Nu, op een grauwe dinsdagmiddag, lijkt het een doodgewoon hotel.

Nadat we hebben ingecheckt, duiken we meteen de brasserie in waar straks de opnames zullen plaatsvinden. En ja hoor, bij binnenkomst staat links die hoge, wat gek gevormde tafel waaraan alle gasten altijd zitten. Ik straks dus ook.

De hoge stoelen zijn nu nog van donkere stof die betere tijden heeft gekend, maar zullen vlak voor de opname worden vervangen door blitsere, witleren, exemplaren. In de brasserie is er, ondanks dat het uitzendtijdstip nog de nodige uren op zich laat wachten, al de nodige activiteit. Diverse in het zwart geklede mannen lopen rond met kabels, lampen en stellages om het podium op te bouwen waar straks de Ierse band Hozier zal optreden. Maar de ruimte oogt bovenal knus.

Omdat we vroeg zijn, is er tijd genoeg om op het gemak te douchen, haren te wassen en om te kleden voordat we met Jeannette, mijn uitgever, en Ester, de marketingdame, een hapje gaan eten in een nabijgelegen restaurant. Aan tafel heerst een mix van blije opgewondenheid en gezelligheid terwijl we ons de klassieke Franse keuken goed laten smaken.

Iets voor 21.00 uur nemen we afscheid want dan moeten Han en ik ons melden in de Greenroom van Hotel Schiller, een grote ruimte met prachtige glas in lood ramen die uitkijken op het plein, comfortabele fauteuils en een enorme flatscreen tv waar alle gasten, hangers-on en medewerkers voor en na de show verblijven om te praten, foto’s te maken of iets te drinken. Daar worden we opgevangen door een hele aardige dame die ons uitleg geeft en op ons gemak stelt. Maar al ras moet ik door naar de make-up. Dus word ik begeleid naar een andere ruimte, waar Humberto Tan al in een stoel zit voor een grote spiegel met van die witte lampenbollen erop. Ik stel me even voor en moet er dan ook aan geloven. Er wordt gepoederd, geblushed en gestift tot het een lieve lust is.

Ondertussen wordt er naar hartenlust door iedereen gekletst en gelachen, zeker als even later ook Nicolette van Dam binnenwipt. Het is duidelijk dat iedereen elkaar goed kent. De medewerkers vormen een hecht team, bijna een familie.

Als ik klaar ben, mag ik terug naar de Greenroom. Ik zie dat een andere gast, het meisje dat komt vertellen over loverboypraktijken, ook is aangeschoven. Even later zie ik Jessica Vilerius en Jan-Jaap van der Wal binnenkomen.

Rond 22.15 uur krijg ik mijn kleine microfoontje omgehangen en even later vertrekken we in optocht naar beneden. Kort voordat we “op” moeten, krijgen we nog een laatste uitleg van de stagemanager die aangeeft in welke volgorde we zo meteen moeten vertrekken en op welke plek we moeten gaan zitten. Ik sta vlak naast Humberto Tan te wachten achter de coulissen. In de brasserie is het al feest. Er is iemand die uitermate zijn best doet het publiek op te zwepen. Jeannette en Ester staan samen te swingen op de geïmproviseerde dansvloer. Het is vrolijkheid ten top.

Iemand roept dat we zo moeten gaan. Op dat moment voel ik heel even toch wat zenuwen opkomen. Ik probeer er niet aan te denken dat dit programma zometeen zal worden bekeken door gemiddeld zo’n 1.000.000 mensen.

Eenmaal aan tafel krijgen we drankjes voorgezet. Ik hou het bij water. De zoutjes op tafel blijven onaangeraakt. Omdat ik het zo bewust mogelijk wil meemaken, kijk ik eens goed rond. Recht tegenover me zie ik Han naast Jeannette en Ester zitten in het publiek. Zelf zit ik naast Nicolette, met wie ik tussen de bedrijven door wat grappige opmerkingen uitwissel. Een stukje verder naar rechts staat Luuk Ikink die straks zijn ding gaat doen. Links zit Humberto met achter hem meer publiek en de ramen met uitzicht op het Rembrandtplein.

Even later zijn we live op tv. Ik geniet met volle teugen van het optreden van de band. Het is een vreemde gewaarwording om Humberto op zijn vertrouwde plek te zien zitten of Luuk het woord te zien nemen terwijl ik nu zelf aan tafel zit. Het Loverboythema komt aan bod en het meisje, ondersteund door Jessica Vilerius, doet op indrukwekkende wijze haar verhaal. En dan vraagt Humberto mij om hierop te reageren. Ik ben aan de beurt! Ik antwoord recht vanuit mijn hart en voordat ik het weet, is mijn item alweer voorbij.

Na de uitzending praten we in de greenroom allemaal nog even na.  We maken wat foto’s, bedanken iedereen en dan is het tijd om ons bed op te zoeken.

Als ik de opnames zelf terugzie, ben ik inhoudelijk tevreden. Alleen dat licht…Ik was van te voren al even bang geweest voor het beruchte Yolanthe-effect, maar hoopte dat het wel mee zou vallen. Niet dus.

Zo leer ik telkens weer bij.

Want de volgende keer kom ik alleen nog maar opdraven als ik precies dezelfde lichtbak krijg als Linda de Mol.

© Pascale Bruinen

Achtbaan (2)

 

 

 

 

 

Achtbaan (1)

Toen ik – inmiddels een hele tijd geleden – op mijn laptop ijverig mijn boek aan het typen was, had ik in mijn stoutste dromen niet kunnen bevroeden dat ik na publicatie in een heuse achtbaan terecht zou komen.

Rondom de verschijningsdatum blijkt er namelijk behoorlijk wat mediabelangstelling te zijn voor mijn pennenvruchten. En zo kan het gebeuren dat ik al snel onderweg ben naar Hilversum, naar de studio’s van Radio 1 om in het programma “De Nieuws BV” live geïnterviewd te worden. Omdat het toch maar voor de radio is, ben ik voor deze gelegenheid gehuld in spijkerbroek met coltrui.

Als ik nog snel voor uitzending een sanitaire stop maak, tref ik een jonge vrouw op het toilet die hardop verzucht dat ze uitgerekend vandaag een bad hair day heeft terwijl ze zo dadelijk gefilmd gaat worden. Ik wens haar sterkte, onderwijl me gelukkig prijzend dat ik daar lekker geen last van zal hebben. Even later loop ik achter iemand van de NOS aan die mij escorteert naar de juiste locatie.

Daar aangekomen blijken er heerlijke broodjes, koffie, thee en sapjes neergezet voor de radiogasten. Hoe gastvrij! Omdat ik toch nog even tijd heb voordat het mijn beurt is, neem ik een sandwich. Terwijl ik bedachtzaam kauw, zie ik ineens diezelfde jonge vrouw (die van de haarproblemen) de kamer binnenkomen.

“Hee, hallo! Moet jij hier ook zijn?”, vraagt ze joviaal.

Ik slik wat komkommer en een stuk tomaat door voordat ik kan antwoorden.

“Ja. Maar jij moest toch op tv, met je haar en zo?”, vraag ik haar wat dommig.

“Nee joh, ik kom ook voor die radio-uitzending maar ze hebben hier een webcam, vandaar!”

Een webcam?! O, nee hè, daar heb ik dus helemaal niet aan gedacht! Ik laat de rest van het broodje voor wat het is, graai mijn handtas mee en snel naar het dichtstbijzijnde toilet voor wat last minute reparatiewerk onder het motto van “redden wat er te redden valt”.

Ik ben nog niet terug of Felix Meurders, een van de interviewers, betreedt de ruimte en stelt zich voor. Al snel gaan we over op dialect, dat hij nog feilloos blijkt te beheersen. En dan is het zover. We lopen de kleine studio in. Ik neem plaats op de mij aangewezen stoel, onderwijl spiedend naar waar die vermaledijde webcam zich bevindt (eentje zo te zien recht tegenover me). Dan begint het programma. Verschillende nieuwsitems passeren de revue. Vanuit de aangrenzende regieruimte worden aanwijzingen aan de presentatoren gegeven.

Voordat ik aan de beurt kom, is het eerst nog tijd voor het nieuws van 13.00 uur. Terwijl ik een plechtige radiostem een maar al te bekende naam van een nieuwslezer hoor noemen, loopt er vanuit de regieruimte een lange man in vrijetijdskloffie op zijn dooie akkertje de studio in en neemt plaats in de stoel naast me. Vanaf een A-4tje leest hij vervolgens uiterst serieus een aantal zinnen op, die in heel grote letters zijn uitgetypt.

Wat gek, denk ik, om die bekende stem het nieuws te horen lezen terwijl ik nu zelf naast die man zit. Ik kijk eens wat beter naar links, waar de nieuwslezer is aangeschoven. Als mijn blik naar beneden gaat, zie ik tot mijn verbijstering dat hij op blote voeten is. Zijn tenen wiebelen vrolijk op en neer. Aan één teen draagt hij een ring. Op slag weet ik dat dit beeld voor altijd met zijn stem verbonden zal zijn.

Het daaropvolgende interview gaat me, ondanks dit “tenenkrommende” voorval, gelukkig goed af. Ik neem afscheid van alle aardige mensen in de studio en verlaat het NOS-gebouw, niet wetende dat zich daar luttele dagen later een heus gijzelingsdrama zal afspelen.

En nu meteen door naar Amsterdam, voor een optreden in RTL Late Night, ’s lands best bekeken talkshow.

Humberto Tan, here I come!

© Pascale Bruinen

Achtbaan (1)

Gezellig en ongedwongen sfeertje in de studio tijdens de opnames

 

 

 

 

 

Umtot ’t Vastelaovend is…

Inmiddels is het een traditie geworden dat ik aan de vooravond van carnaval mijn column over vastelaovend hier plaats. Ik heb twee versies ervan geschreven, eentje in het Mestreechs (de bovenste) en eentje in het Nederlands (beneden). Mijn poging om de onbeschrijflijke gevoelens die carnaval in een echte vierder losmaakt toch in woorden te vangen.

Geniet van deze moeder aller feesten. Zij maakt geen onderscheid naar wie wat doet in het dagelijks leven, dat is totaal onbelangrijk. Tijdens deze dagen gaan onze maskers juist áf en zijn we meer dan ooit onszelf. In deze tijden is het misschien wel belangrijker dan ooit om – al is het maar één keer per jaar – letterlijk en figuurlijk allemaal samen te komen en verbinding te voelen met elkaar. Dan zie je ook dat we meer overeenkomsten hebben dan dat we van elkaar verschillen.

Laten we het (plastic!) glas heffen op onze verworvenheden, onze vrijheden, lief zijn en respect hebben voor elkaar maar laten we bovenal met volle teugen van dit prachtige volksfeest genieten, weer of geen weer!

Vastelaovend same!

Leefdesverklaoring

Vastelaovend. ‘T fies vaan mèt doen. Vaan aonstekelikke oetgelaoteheid. Sjaterlache, óngezjeneerd flawwe köl make, diech weer eve keend veule, aw bekinde zien, hielemaol los goon, diech ónderdómpele in de löstige minsemassa’s boete en binne.

Kaffees binne goon boestiech aanders noets kumps, mèt wèldvreemde ut groetste plezeer höbbe, mèt eederein euveral klasjenere. De zón die ‘t leech weersjijnt vaan doezende paillètte, de boonte oonderein vaan kleure, veendels en drappo’s. Diech wie ‘ne vogel zoe vrijj veule, de zaolige zörregeloosheid, eve nörreges aon hove te dinke.

De vertroude muffe geur vaan de vastelaovendspekskes in ‘t koffer, de nostalgiese reuk vaan schmink, de cortèges oetloupe of al haverwege d’roet goon umtot de kaffee lónk, spontaan mèt goon mèt ‘n veurbijj koumende rijaloet, danse en springe, inhaoke mèt dee dee touwvallig neve diech steit, de óngeluifelikke saamhurigheid, d’n oongekinde humer. Altied e werrem bad, óngeach de boetetemperatuur.

Meziek make. Achter de meziek aon goon. Swinge op de hypnotiserende sjelle en doffe toene vaan ‘n sambaband, aollemaol same ‘t zellefde leedsje woord veur woord mèt blère aon d’n toog. De blijje opwinding veule estiech ‘t sjalle vaan de trompötte huurs echoë tege de iewenaajde mör vaan de smale sfeervolle sträötsjes, de euvergaof boemèt zellefs de slechste muzzekant de lèste noot oet zien instremint peers. De bastoene vaan de dikke sjiem diestiech tot in d’nne boek veuls resonere. Meziek beleve in eedere vezel vaan dien lief mer veural in d’n ziel.

Kinderkes die ‘t mèt de paplepel ingegote kriege, bebie’s die tösse de kakefonie vaan geluide slaope wie un roes in un tot mini-kastiel umgeboude bolderkaar. Dee hierlik awwerwètse reuk vaan knakkers oet e speulgood sjeetgeweer, de oonveurstèlbaar sjoen zellef gemaakde kreasies, de inzinjeus en sóms loedzwoer konstruksies die luijj al die daog mèt sjouwe, barbecuë midde op de straot, de giechelende gezèlligheid este mèt z’n alle in de rijj steis veur de wc, de boel opsjöppe bijj de Chinees, good wèllende “Hollenders” en boetelenders leefdevol inwijje in de geheime vaan us allersjoenste tradisie.

De grepkes en de kunskes, straot tejater op eederen hook, spontaan tuike springe in e getske. Publiek weurt kemedie-speuler, d’n kemedie-speuler weurt publiek.

Mer ouch ut fies vaan kepot meuj zien, neet mie veuroet kinne, ‘t ieskaajd höbbe, door en door naat zien, diech gebroke veule, pijjn aon d’n veuj vaan ‘t väöle loupe, las vaan d’nne rök door ‘t stoon en ‘t gewiech vaan d’n pekske, un stroot wie sjoorpepier höbbe, de gleujetigge hits estiech mèt al d’n kleijjinglaoge örreges naor binne geis, de dóffe ellende estiech in ‘n väöl te klein wc al die laoge ein veur ein oet moos doen boebeijj d’n tamboerijjn en aandere touwbehure in de weeg haange.

De vètte happe aon de kraom, de groete rómmel op straot, toch nog väöl te väöl glaze die kepot goon (per óngelök of expres), luijj die ‘t nog altied neet begrepe höbbe en meine tot ‘t aordig is e huudsje vaan iemes aof te trekke of in iemes z’n batse te kniepe. Sómmige, joonk of aajd, die ten oonrechte dinke tot in recordtied zaat weure hijj ouch mer get mèt te make heet.

De pruuk die al nao vief menute jeuk wie de ziekte, d’n portemonnee verleere, de res vaan de gróp kwiet zien (en dat neet ‘ns erreg vinde), de schmink en de glitters ’s nachs neet mie d’raof kriege, d’n hoes bezejd mèt aofgevalle paillètte, plakkerigge vere vaan boa’s, stökskes glaas die oet d’n sjeunlappe zien gevalle, naate confetti, modderigge snie. Euveral kleijing die ruuk naar die bekinde mingeling vaan rouk, beer en zweit.

‘T fies vaan besjouwe. Zellef touwsjouwer zien. Diech verwóndere. Bewóndere. Relativere, filosofere, deepe en serjeus gesprekke höbbe terwijl stiech ‘n kenariekouw op d’nne kop höbs stoon. Unnen duvel dee puunt mèt unne bissjop. Range en stande die wegvalle. De verlegene toent ziech extravert, de pótsvrouw is keuningin. Manne weure vrouwe, vrouwe weure manne. Óngestuurd kinne zien wee of watste mer wèls. Wat belangrijk is, weurt oonbelangrijk en aandersum. De óntreuring este loers naor al die lachende geziechte, naor luijj die ónbekommerd plezeer höbbe.

‘T is ‘t aollemaol en tegeliek is ‘t zoeväöl miejer es de som vaan de deile.

E sentimint vaan chauvinisme, vaan óneindige leefde veur d’n stad, veur boeste vendan kumps. E hiel sterrek geveul vaan verbóndenheid. En vaan gruutsheid. Gruuts op dit sjieke fies. ‘T geveul vaan: dit is vaan en veur us, veur eederein dee mèt wèlt doen, dit pak niemes us mie aof. ‘T geveul vaan extase dat ziech puur natuur vaan diech meister maak es doezende stroote tegeliek oetbarste in samezaank op e fiestelik verliech plein, ‘t euverweldigend geveul örreges ech bijj te hure.

‘T surrealistiese vaan de stèlzwiegende aofspraok um dees daog oet alle windstreke verkleijd same te koume op e paar veerkante kilometer heilige groond. Sjus wie ‘n sókkerspin: zoe hapste d’rin en zoe is ‘t weer eweg. De vurige hoop um vollegend jaor weer debijj te mage zien. Eder kier e paar stepkes veur perbere te blieve op d’n eige ónontkoumbare vergaankelikheid. E geveul vaan urgensie want alles kin zoemer obbins veurbijj zien.

De traone die ónwillekeurig koume estiech weer veur e jaor aofsjeid mós numme vaan dit sjoenste fies vaan al. Meuj gestrijjd vaan de viefdaogse oetpöttingsslaag dee stiech same mèt al die aandere geliekgestumde oonder alle dinkbare weersumstandighede höbs volbrach. ‘T deit pijn tot in ‘t deepst vaan d’n weze mer in d’n hart wètste: ‘t is good gewees. Diech höbs d’nnen accu opgelaoje, diech höbs weer intens mage beleve wie ‘t is um hijjvaan deil oet te mage make. Diech bis weer de bijj gewees.

‘T is e veurrech. Eder jaor obbenuijts.

Geneet devaan.

© Pascale Bruinen

———————————————————————————————-

Liefdesverklaring

Carnaval. Het feest van meedoen. Van aanstekelijke uitgelatenheid. Schateren van het lachen, ongegeneerd flauwekul maken, je weer voor even kind voelen, oude bekenden zien, helemaal uit je dak gaan, je onderdompelen in de vrolijke mensenmassa’s buiten en binnen. Café’s binnen gaan waar je anders nooit komt, met wildvreemden de grootste lol hebben, met iedereen overal een praatje aanknopen. De zon die het licht weerkaatst van duizenden pailletten, de kakelbonte mengeling van kleuren, de vaandels en de vlaggen. Je als een vogel zo vrij voelen, de zalige zorgeloosheid, even nergens aan hoeven denken.

De vertrouwde muffe geur van de carnavalskleren in de koffer, de nostalgische reuk van schmink, de optochten uitlopen of er al halverwege uitgaan omdat het café lonkt, spontaan meegaan met een voorbijkomende polonaise, dansen en springen, inhaken met degene die toevallig net naast je staat, de ongelooflijke saamhorigheid, de ongekende humor. Altijd een warm bad, ongeacht de buitentemperatuur.

Muziek maken. Achter de muziek aan gaan. Swingen op de hypnotiserende schelle en doffe dreunen van een sambaband, allemaal samen hetzelfde liedje woord voor woord meeblèren aan de bar. De blije opwinding voelen als je het geschal van de trompetten hoort echoën tegen de eeuwenoude muren van de smalle sfeervolle straatjes, de overgave waarmee zelfs de slechtste muzikant de laatste noot uit zijn instrument perst. De bastonen van de grote trom die tot in je buik trillen. Muziek beleven in elke vezel van je lijf maar vooral in je ziel.

Kindertjes die het met de paplepel ingegoten krijgen, baby’s die te midden van de kakofonie van geluiden slapen als een roos in een tot mini-kasteel omgebouwde bolderkar. De heerlijk ouderwetse geur van knakkers uit een speelgoedpistooltje, de onvoorstelbaar mooie zelfgemaakte creaties, de ingewikkelde en soms loodzware constructies die mensen al die dagen meesjouwen, barbecuen midden op straat, de giechelende gezelligheid als je met z’n allen in de rij staat voor de wc, de boel op stelten zetten bij de Chinees, goedwillende “Hollanders” en buitenlanders liefdevol inwijden in de geheimen van onze allermooiste traditie.

De grappen en de grollen, straattheater op iedere hoek, spontaan met zijn allen touwtje springen in een steeg. Publiek wordt entertainer, de entertainer wordt publiek.

Maar ook het feest van kapot moe zijn, niet meer vooruit kunnen, het ijskoud hebben, door en door nat zijn, je gebroken voelen, pijn aan je voeten van het vele lopen, last van je rug van het staan en het gewicht van je carnavalspak, een keel als schuurpapier hebben, de gloeiende hitte als je met al je kledinglagen ergens naar binnen gaat, de doffe ellende als je in een veel te klein wc hokje al die lagen één voor één moet zien uit te doen waarbij je tamboerijn en andere toebehoren in de weg hangen.

De vette happen aan de kraam, de onvoorstelbare hoeveelheden rotzooi op straat, toch nog veel te veel glazen die kapot gaan (per ongeluk of expres), mensen die het nog altijd niet begrepen hebben en menen dat het “leuk” is een hoedje van iemand af te trekken of in iemands billen te knijpen. Sommigen, jong of oud, die ten onrechte denken dat in recordtijd dronken worden hier ook maar iets mee van doen heeft.

De pruik die al na vijf minuten jeukt als de ziekte, je portemonnee verliezen, de rest van de groep kwijt zijn (en dat soms niet eens erg vinden), de schmink en glitters er ’s nachts niet meer af krijgen, je huis bezaaid met afgevallen pailletten, plakkerige veren van boa’s, stukjes glas die uit je schoenzolen zijn gevallen, natte confetti-stukjes, modderige sneeuw. Overal kleren die ruiken naar de bekende mengeling van rook, bier en zweet.

Het feest van beschouwen. Zelf toeschouwer zijn. Je verwonderen. Bewonderen. Relativeren, filosoferen, diepe en serieuze gesprekken hebben terwijl je een kanariekooi op je kop hebt staan. Een duivel die kust met een bisschop. Rangen en standen die wegvallen. De verlegene toont zich extravert, de poetshulp is koningin. Mannen worden vrouwen, vrouwen worden mannen. Ongestoord zijn wie of wat je maar wilt. Het belangrijke wordt onbelangrijk en andersom. De ontroering als je kijkt naar al die lachende gezichten, naar mensen die onbekommerd plezier hebben.

Het is het allemaal en tegelijk is het zo veel meer dan de som der delen.

Een sentiment van chauvinisme, van oneindige liefde voor je stad, voor waar je vandaan komt. Een heel sterk gevoel van verbondenheid. En van trots. Trots op dit prachtige feest. Het gevoel van: dit is van en voor ons, voor iedereen die wil meedoen, dit pakt niemand ons meer af. Het gevoel van extase dat zich puur natuur van je meester maakt als duizenden kelen tegelijk uitbarsten in samenzang op een sprookjesachtig verlicht plein, het overweldigende gevoel ergens echt bij te horen.

Het surrealistische van de stilzwijgende afspraak om deze dagen uit alle windstreken verkleed samen te komen op een paar vierkante kilometer heilige grond. Net een suikerspin: zo hap je er in en zo is het weer weg. De vurige hoop er volgend jaar weer bij te mogen zijn. Telkens een paar stapjes vóór proberen te blijven op je eigen onontkoombare vergankelijkheid. Een gevoel van urgentie want alles kan zomaar ineens voorbij zijn. De tranen die onwillekeurig komen als je weer voor een jaar afscheid moet nemen van dit “feest der feesten”. Moegestreden van de vijfdaagse uitputtingsslag die je samen met al die andere gelijkgestemden onder alle denkbare weersomstandigheden hebt volbracht. Het doet pijn tot in het diepst van je wezen maar in je hart weet je: het is goed geweest. Je hebt je accu opgeladen, je hebt weer intens mogen beleven hoe het is om hiervan deel te mogen uitmaken. Je bent er weer bij geweest.

Het is een voorrecht. Elk jaar opnieuw.

Geniet ervan.

© Pascale Bruinen

 

 

vastelaovend

Onzichtbaar

We zitten aan de lunch op de Dam in Amsterdam. Straks heb ik een live radio interview in het Amstel Hotel, dus nu maar eerst even de inwendige mens versterken.

Als ik mijn Thaise kip curry met smaak heb verorberd, besluit ik voor vertrek nog even een sanitaire stop te houden. Ik volg de trap naar beneden, waar een mevrouw – zo te zien al wat op leeftijd – juist al dweilend de toiletruimte verlaat. De vloer is nog nat.

“Kan ik al naar binnen?”, vraag ik haar. “Zo maak ik vast weer voetafdrukken op uw mooi gedweilde vloer!”

“Jazeker mag u dat, ga u gang hoor!”, antwoordt ze joviaal. Op het toilet kun je – bij wijze van spreken dan – van de vloer eten. Alles is keurig afgesopt en het ruikt er heerlijk fris.

Even later tref ik haar in het halletje. Ze zit op een kruk naast een tafeltje met daarop een rieten mandje. Ik deponeer 50 cent erin.

“Dank u wel voor het kraakheldere toilet! “, zeg ik tegen haar. Ik zie een blik van verbazing op haar gezicht. Dan buigt ze zich iets in mijn richting en zegt ze: “Weet u dat u de eerste bent die dat zegt? De meeste mensen doen alsof ze me niet zien.”

“Wat erg! Ieder mens wil toch graag erkenning voor wat hij of zij doet, niet?”, antwoord ik haar. Ik zie haar knikken. “Ik heb een hekel aan mensen die anderen als deel van het meubilair beschouwen. Dat is zo respectloos. Ik krijg altijd last van plaatsvervangende schaamte als ik dat zie”, zeg ik.

“O mevrouw, u moest eens weten! Ik werk hier nu al jaren, maar als u eens wist wat ik hier allemaal aantref! Wat mensen gewoon op de grond smijten zonder op te rapen of wat ze soms expres voor mij achter laten. Ze maken er vaak één grote bende van! En het zijn soms juist de mensen van wie je het niet zou verwachten. Met mooie kleren an en zo”, vervolgt ze met een behoorlijk Amsterdams accent.

“Tja, hoe mensen er uit zien zegt inderdaad zeker niet alles. Ik vraag me wel altijd af hoe het er dan bij die mensen thuis uit ziet”, zeg ik.

De vrouw voelt even of haar knotje nog goed zit. Dan zegt ze met een zucht: “Precies, dat is ook waar ik dan nieuwsgierig naar ben. Zoiets doe je toch niet? Maar ja, die gasten denken dat ik, omdat ik toiletjuffrouw ben, geen menselijke gevoelens heb. Ze zien me niet eens. Ik ben lucht voor ze.”

“Ik zie u wel. En wij weten gelukkig hoe het hoort. U mag trots zijn op uw werk want u legt er eer in!”, zeg ik.

“U heeft mijn hele dag goed gemaakt!”, zegt ze, terwijl haar hele gezicht oplicht. Ze ziet er op slag heel anders uit. Jonger, zachter.

“En u die van mij!”, antwoord ik naar waarheid.

© Pascale Bruinen

onzichtbaar

onzichtbaar2

 

RTL Late Night…

Lieve lezers van mijn blogs, vanavond mag ik aan tafel aanschuiven bij Humberto Tan in RTL Late Night om te praten over mijn boek “Mijn eerste lijk is gelukkig vers”!!!

Omdat uitgerekend nu Facebook er uit ligt (ik kom er althans niet op), deel ik dit grote nieuws maar even op deze manier met jullie.

Morgenavond ben ik te zien bij Limburg Vandaag van TV Limburg, om 18.00 uur.

Veel liefs van mij en tot vanavond!

The Ghost Of Christmas Past

In deze donkere dagen dwalen mijn gedachten geregeld af naar hoe wij vroeger thuis Kerstmis vierden. In de weken ervoor was mama al druk bezig met het maken van kerststukjes. Normaal gesproken is ze nogal ongedurig van aard, maar als ze bezig was met dennentakken, hulst, kerstballen, nepsneeuw en dat groene vierkante steekschuim kon ze urenlang geconcentreerd aan tafel zitten. Af en toe keek ik haar op de vingers, gebiologeerd toeziend hoe ze al die verschillende spulletjes telkens weer wist om te toveren tot een smaakvol geheel.

De tijd voor Kerst bestookten alle familieleden, papa en ik voorop, mama steevast hoopvol met diverse culinaire verzoeken die vermomd waren als goedbedoelde suggesties. Zo wilden wij liefst de “enige echte stroganoff” op de kerstdis, terwijl anderen bedelden om reerug of tournedos rossini. Gelukkig wist mama, een ware keukenkoningin, daar altijd raad op. Want als echte people pleaser was mama’s oplossing dat we het kerstmenu dan maar afwisselden zodat iedereen aan zijn of haar trekken kwam.

Mama’s dikke rode kerstkookboek, “Het ruikt naar Kerst”, was een bron van inspiratie. Zelfs ik ging ijverig aan de slag met het maken van kerstkoekjes van zanddeeg in de vorm van kerstboonpjes, sterren en kerstklokjes die ik voorzag van drie soorten mierzoet glazuur en afmaakte met van die keiharde zilveren decoratiebolletjes die je altijd tussen je tanden voelde knarsen.

Een paar dagen na Sinterklaas ging papa de kerstboom halen en uiteraard ging ik, als echt papa’s kind,  trouw met hem mee. Ik vond dit altijd een opwindende klus waarvoor ik goed beslagen ten ijs wilde komen. Zo deed ik steevast mijn oudste kleren aan, voorzag ik papa en mij van dikke werkhandschoenen en zocht ik stevig touw uit om de boom mee vast te sjorren voor de terugreis. 

Meestal kozen we in goed gezamenlijk overleg een uit de kluit(en) gewassen exemplaar dat we ternauwernood zelf naar huis konden vervoeren. De rit terug loeide de verwarming op volle toeren om de kou, die via de open achterklep van de auto binnenkwam, enigszins te compenseren.

Eenmaal goed en wel thuis aangekomen was het papa’s taak als man des huizes om in de achtertuin de stam zo recht mogelijk af te zagen. Getuige zijn soms niet erg met de kerstgedachte strokende uitroepen lukte dat niet altijd een-twee-drie. Maar uiteindelijk werd de boom met vereende krachten terug naar binnen gesleept, in dat onding van een voet geperst en stond hij – na het nodige duw- en trekwerk tegen de stam – min of meer rechtop te pronken in onze huiskamer die meteen naar den geurde. Mijn handschoenen plakten van de hars, in mijn trui staken allemaal naalden met van die scherpe uiteinden (Nordmanns met van die zachtere naalden die niet uitvallen bestonden toen nog niet) en op mijn broek zaten moddervegen, maar wat voelde ik me trots dat het wéér gelukt was.

In een staat van blije opgewondenheid haalde ik met papa de dozen met kerstspullen van de vliering in de garage, me verheugend op de hernieuwde kennismaking met glazen ballen in de mooiste kleuren, glinsterende trompetten en zilveren kerstslingers. Maar eerst moest nog “even” de snoeren rotzooi worden ontward van alle slingers met kerstlichtjes. En zoals ieder jaar sneed ik me bij het decoreren van de boom aan dat vermaledijde engelenhaar. Maar dat alles mocht de versierpret niet drukken. 

Samen met mama drapeerde ik rotspapier om de lelijke voet van de boom en bespoot ik het geheel rijkelijk met nep sneeuw. Vervolgens werd de antieke kerststal opgezet. De drie ietwat gehavende koningen (eentje miste een stuk van zijn hand, een ander had een gat in zijn robe en de derde had in de loop der jaren het puntje van zijn neus verloren) kwamen op gepaste afstand van Jozef en Maria om het kerstkribje te staan bij de open haard, de dieren in een kring eromheen.

Op kerstochtend werd ik traditiegetrouw al vroeg wakker van het gezellige geklingel-klangel van potten en pannen alsmede van de onmiskenbare geur van vers gezette koffie vermengd met het aroma van “gebakken bammen”, een eigen culinaire uitvinding van mama die nog het meeste weg heeft van een hele smakelijke kruising tussen pizza en tosti (voor de liefhebbers: het recept staat onderaan deze column).

Aangezien Kerst vroeger zeker niet altijd wit was, hielden we ’s morgens de gordijnen dicht zodat we de druilerige grijze lucht niet konden zien en we ons een wit winterwonderland voor konden stellen. Het enige toegestane kunstlicht was afkomstig van de gekleurde lampjes van onze kerstboom. Mama stak overal in de huiskamer en op de feestelijk gedekte tafel theelichten en kaarsjes aan. Met hun flakkerende vlammetjes die een gouden gloed wierpen op het “goede servies” zorgden ze voor een feeërieke en intieme sfeer in de donkere ruimte. Vooral de mobiel gemaakt van houten kerstengeltjes die ronddraaiden dankzij de opstijgende warmte van de kaarsjes staat voor altijd in mijn geheugen gegrift. Als de engeltjes draaiden, wist ik dat het echt Kerstmis was.

Ik verzorgde de muziek. Steevast legde ik de stokoude lp van Bing Crosby op de platenspeler. Terwijl wij ons te goed deden aan vers sinaasappelsap en een lekkere “bam”, croonde Good ol’ Bing over white Christmas en een Hawaiiaanse kerstgroet (Mele Kalikimaka) waarbij – o, zalige geruststelling! – de lp ieder jaar opnieuw weer oversloeg op precies dezelfde plek.

Gisteren heb ik de traditie voortgezet en “gebakken bammen” gemaakt voor ons kerstontbijt. Ze waren goed gelukt en vonden gretig aftrek, al smaakten ze toch anders dan toen mama ze maakte. Maar als ik eerlijk ben gaat het mij veeleer om de zoete herinneringen aan warme, liefdevolle en zorgeloze Kerstdagen die ze bij mij losmaken.

Die dierbare momenten van geborgenheid mogen dan lang vervlogen zijn, het gevoel dat erbij hoort zal ik nooit vergeten.

© Pascale Bruinen

Dit is weliswaar geen foto van onze kerstboom vroeger, maar hij kan zomaar doorgaan voor zijn dubbelganger. Wat ik nog mis zijn de gekleurde lampjes, de ornamenten van vogeltjes, trompetten, klokjes, huisjes en engeltjes…

Recept voor echte Bruiniaanse “gebakken bammen”: men neme tomatenpuree die op laag vuur wordt gemengd met koffiemelk en op smaak wordt gebracht met peper, zout en gedroogde peterselie (een gefruit wit uitje mag naar believen ook worden toegevoegd maar hoort er eigenlijk niet in). Men strooie vervolgens stukjes lekkere ham en geraspte oude kaas door dit mengsel en men smere dit uit over witte boterhammen. Garneer de “bammen” bovenop met nog wat meer geraspte kaas en bak de “bammen” in een voorverwarmde oven op 180 graden in een minuut of 7 à 8 tot ze lekker knapperig zijn. Voor de finishing touch kun je de gebakken “bammen” net voor het opdienen nog bestrooien met vers gehakte peterselie of – een eigentijdsere variant – basilicum. Smakelijk eten!

Kerstkaartendilemma

Het is weer die tijd van het jaar dat ik word overvallen door die ene, grote, vraag: zal ik wel of niet lekker ouderwets kerstkaarten gaan versturen naar al dan niet verre vrienden, familie en bekenden?

Vorig jaar heb ik me onder het motto van beter iets dan niets uit dit jaarlijks terugkerend dilemma gered door van die (gratis!) Hallmarkkaartjes te sturen per mail. Best grappig, ze bewegen nog ook en zo ziet de ontvanger in ieder geval dat er aan hem of haar is gedacht. Bovendien is het ideaal voor drukbezette mensen zoals ik die er soms pas erg laat aan denken; zo kun je je kerst- en nieuwjaarswensen ongestraft bij wijze van spreken nog op Kerstavond versturen. Ze komen toch een seconde later al aan.

Ondanks deze niet geringe voordelen zat het me toch niet lekker. Het voelde te zeer alsof ik me er gemakkelijk vanaf wilde maken (wat natuurlijk ook wel zo was, al was de geste daarom niet minder gemeend). Mijn onbehaaglijke gevoel werd er niet beter op toen ik bij de post prachtige handgeschreven en  – nog erger –  persoonlijk in elkaar geknutselde kerstkaarten ontving van mensen die ik op mijn beurt nog niet eens een lullig emailtje had gestuurd. Op een gegeven moment keek ik zelfs met angst en beven naar de buiten mijn huis rondscharrelende postbode, oprecht hopend dat hij niet wéér met kerstpost zou komen, bang als ik was dat er weer aan mij gedacht was door iemand die ik zelf had vergeten.

Zo kon het dus gebeuren dat ik, gekweld door schuldgevoel, in die donkere dagen voor Kerst 2013 om de haverklap achter mijn computer moest gaan zitten om snel het zoveelste Hallmarkmailtje de wereld in te sturen teneinde niemand ongewild te kwetsen. Want ja, helemaal niets terugsturen is natuurlijk not done.

Als je denkt dat dit zo ongeveer wel het dieptepunt moet zijn van mijn kerstkaartenmalaise, moet ik je teleurstellen. Want wat te denken van het “hoe-geef-ik-ongezien-mijn-kerstkaart-af-bij-de-buren”-gedoe? En nee, zeg me niet dat jullie daar geen last van hebben want als je een prettige relatie hebt met degenen die naast of tegenover je wonen wordt op dit vlak echt wel iets van je verwacht.

Ieder jaar opnieuw vind ik dit een lastige situatie. Kerstkaarten, compleet met postzegel en al, ergens op de post doen voor mensen die een deur verder wonen vind ik nodeloos ingewikkeld, stom en decadent. Maar het enige alternatief, de kaart dan maar in een envelopje zonder postzegel in de brievenbus van de buren duwen, kan worden opgevat als gemakzuchtig en vrekkerig. En daar wil ik in ieder geval liever niet zelf bij gezien worden.

Mijn oplossing? Ik maak gretig gebruik van de vroeg invallende duisternis. Zo loop ik, schichtig rondkijkend als een dief in de nacht, zo snel mogelijk van de ene naar de andere deur met mijn ongefrankeerde kerstkaarten.

Nu maar hopen dat ik tijdens deze stiekeme postronde niet op heterdaad word betrapt juist op het moment dat ik mijn hand door de brievenbus steek.

© Pascale Bruinen

 

Het kerstkaartendilemma1

Het kerstkaartendilemma

Dierbare familieleden, vrienden, bekenden en collega’s: ik grijp deze gelegenheid aan om door te geven dat ik dit jaar geen kerstkaarten zal sturen noch e-cards zal mailen (voor mijn buren blijf ik alleen dit jaar nog bovenomschreven idiote uitzondering maken). Mijn genegenheid voor jullie is er echter niet minder om, dat jullie dit maar weten. Dus vanaf deze plek wens ik jullie allemaal alvast een heerlijke Kerst en een gelukkig, gezond en sprankelend 2015!

Een behaarde dwerg met Tante Sidonia-neus en Dumbo-oren

Net als ik zo goed als zeker weet dat ik aan mijn tweede jeugd ben begonnen, stuit ik in de krant op een artikel waar ik niet vrolijk van word. Want wat blijkt? Met het klimmen der jaren schijnen er allerhande biologische processen plaats te vinden die een mens er, hoe zal ik het netjes zeggen, niet bepaald mooier op maken.

Ik weet best wel veel maar had er desondanks nog nooit van gehoord dat zowel neuzen als oren ons hele leven lang doorgroeien. Dus vind ik het een nogal verontrustend vooruitzicht als ik lees dat het gemiddelde reukorgaan tijdens je leven een halve centimeter langer wordt. Bovendien gaat de groei van “vrouwenneuzen in voorwaartse richting” levenslang door, “terwijl die bij mannen na hun veertigste afvlakt”. Hoezo gelijke rechten? Ik moet zeggen dat ik het geen prettig idee vind als mensen eerst het puntje van mijn neus zien en dan pas de rest van mijn persoontje.

Bij vrouwenoren is het zo mogelijk nog erger. Die worden nog zeker een centimeter (!) groter tussen het twintigste en zeventigste levensjaar. Met dank aan al die kraakbeencellen die blijkbaar niet van ophouden weten. In combinatie met het gegeven dat de natuur heeft voorzien dat vrouwen tegen hun tachtigste levensjaar ongeveer acht centimeter kleiner zijn geworden dan op hun dertigste, zal ik te zijner tijd qua lichaamsproporties dus verdacht veel weg hebben van Dumbo, dat kleine olifantje met die enorme flaporen.

Godzijdank heb ik lange haren, denk ik terwijl ik al dit moois tot me neem bij de ontbijttafel, die kunnen die reuzenoren mooi camoufleren. Maar even later verslik ik me bijna in mijn thee als ik tot mijn schrik lees dat hoofdhaar met de jaren dunner zal worden. Verdorie, dit is echt geen goed nieuws, zeker niet als ik zie wat ik daarvoor in de plaats krijg: “dikkere, donkere en langere haren” op benen, bovenlip of kin. Iieeeeuwwwww, dit is te veel informatie want nu heb ik geen trek meer.

Maar nog is de toekomstige lijdensweg van de ouder wordende mens niet af want “rond de gewrichten van de vingers ontstaan knobbels”, “de knieën worden dikker”, “voeten groeien in de breedte” en “het gelaat krijgt een meer skeletachtige aanblik”. En voor de mannen onder ons is er ook nog slecht nieuws want tussen het dertigste en zeventigste levensjaar boet hun geslachtsdeel in opgewonden staat zo’n 1 à 2 centimeter in aan lengte (misschien ter compensatie van de ongelijke neusgroei?).

Als je denkt dat je alles hebt gehad, volgt er ten slotte nog een opsomming waar je u tegen zegt: “Borsten, balzak (Ha! Die heb ik gelukkig niet), buik, oogleden, puntje van de neus bij vrouwen, wallen en wangen” gaan op termijn allemaal hangen.

Maar dan valt mijn oog op namen van artsen die aan dit artikel hebben meegewerkt en zie ik dat dit, niet geheel toevallig, een hoogleraar orthopedie en hoogleraar plastische chirurgie zijn. Op slag ben ik gerustgesteld. Geen wonder dat deze feitjes zo prominent op een rij worden gezet, de bedoeling is natuurlijk dat hele volksstammen straks onder het mes gaan. De toko moet immers blijven draaien.

Voor wie zich in de toekomst niet wil laten nippen, tucken en liposucken is er echter maar één devies: Gij zult niet roken, niet zonnen, gezond eten en U een ongeluk bewegen tot en met het bittere einde.

Zo zijn we te zijner tijd in ieder geval fit en afgetraind.

En die sprekende gelijkenis met een behaarde dwerg met Tante Sidonia-neus en Dumbo-oren moeten we dan maar op de koop toe nemen.

© Pascale Bruinen

Een behaarde dwerg met Tante Sidonia-neus en Dumbo-oren

Een behaarde dwerg 3

Ok, toegegeven: het is moeilijk maar probeer je een combinatie van deze twee voor te stellen…

Twee verschillende laarzen

Omdat ik stipt om 9.00 uur compleet met toga en bef in de zittingzaal klaar moet zitten, moet ik ruim op tijd de deur uit. Hoewel ik dat weet, kan ik toch de verleiding niet weerstaan om in mijn ochtendjas “even” tussen de bedrijven door nog snel iets op te zoeken op internet. En zoals altijd val ik dan van het een in het ander. Totdat een terloopse blik op het klokje van mijn iMac me tot mijn schrik leert dat het al bijna acht uur is.

Daarom haast ik me naar mijn kamer waar mijn kledingkasten (ja, in meervoud) staan, schiet ik met de snelheid van het licht een grijs jurkje aan met een bijpassende maillot en graai ik een paar zwarte laarzen mee. Snel trek ik ze in het schemerdonker aan en spoed me de trap af naar beneden.

Ik werk mijn ontbijt in een recordtijd naar binnen, prop mijn toga vrij onceremonieel in zo’n tas die je om kunt hangen en spoed me dan naar mijn fiets. Mijn bodypumplessen komen nu goed van pas want dankzij deze spieroefeningen kan ik zelfs in de vijfde versnelling (bergop!) flink doortrappen om toch nog netjes op tijd bij de rechtbank te komen.

Als ik op een onbewaakt ogenblik naar mijn fluks ronddraaiende benen kijk, blijft mijn blik iets langer hangen dan normaal. Maar hoe goed ik ook kijk, het beeld blijft in dit vroege ochtendlicht precies hetzelfde: ik heb een donkerbruine en een zwarte laars aangetrokken.

Daar waar ik vroeger hoogstwaarschijnlijk een flauwte zou hebben gekregen van schaamte, proest ik het nu tot mijn eigen verbazing uit. De jaren hebben me kennelijk milder gemaakt voor mezelf.

In de gauwigheid merk je het verschil niet meteen op. Het is namelijk een hele donkerbruine laars. En gelukkig zijn het wel precies dezelfde laarzen, want ik kon destijds uiteraard niet kiezen en heb dus allebei de paren gekocht. Maar wie beter kijkt, ziet het echt wel.

Ik probeer zen te blijven dus verzoen ik me met mijn lot en troost ik me met de gedachte dat het schaamschot (dat deel van mijn tafel in de zittingzaal dat tot op de grond reikt) mijn fashion faux pas aan het zicht zal onttrekken.

Volgende keer toch maar liever nog iets eerder opstaan.

© Pascale Bruinen

Deze column is verschenen in het Algemeen Dagblad op 20 november 2014.

Twee verschillende laarzen

Metamorfose in het interieur

De laatste fuchsiaroze bloemen proberen het buiten vol te houden in de plantenbakken maar zien er nog maar zielig uit. Met hangende kopjes, alsof ze zelf ook weten dat hun einde nabij is, zoeken ze zich een weg naar beneden tussen de afstervende bladeren van hun stengels. In de grond staat zegge en schrijve nog één bloeiend lavendelbloemetje fier omhoog, haar collega’s hebben het een tijdje terug al opgegeven. De varens, zes maanden geleden nog zo frisgroen dat je er pijn van aan je ogen kreeg, zijn allengs geel en bruin geworden. Hetzelfde lot treft de hosta’s. Weldra zal daarvan bijna niets meer zichtbaar zijn. Alsof ze er nooit zijn geweest.

En dan wordt het ook nog steeds donkerder en kouder de komende maanden. Is het dan een wonder dat mijn aandacht zich in de herfst verlegt van buiten naar binnen? Want het najaar is bij uitstek de tijd om het in huis gezelliger, knusser en warmer te maken. En bij mij gaat dat, net zoals bij meer dingen, meteen op grootse wijze. Want mijn interieur wordt niet alleen opgesmukt met een theelichtje hier en daar, maar ondergaat een ware gedaanteverwisseling. En dat niet één, maar twee keer per jaar.

Ik kies daarvoor het moment dat de klok voor- en achteruit wordt gezet. Zo maakt mijn voorjaars/zomer-woonkamer in de laatste week van oktober plaats voor de najaars/winter-woonkamer. Dit valt trouwens vrijwel samen met het omwisselen van al mijn kleding, tassen, schoenen en laarzen, ook al zo’n megaklus (hoe me dat ieder jaar vergaat kun je lezen in de column “Reis door mijn kledingkast in drie dagen” op deze blog).

Wat ik zoal verander in huis? Kort gezegd: bijna alles. Alleen de grote meubelstukken blijven hetzelfde, al de rest wordt voor een half jaar omgewisseld. Ik begin altijd met alle kleinere voorwerpen en accessoires zoals vaasjes, fotolijstjes, kaarsen, dienbladen, bloempotten, schaaltjes, beeldjes, tafelkleden, schilderijen en dergelijke op te ruimen en weg te leggen. Vervolgens rol ik het grote vloerkleed op, maak de rol vast met tape en sleep dat enorme onding twee trappen omhoog waar het een tijdelijke rustplaats krijgt op zolder. In lente en zomer heb ik een lichtgroen karpet in de woonkamer liggen, zodat het lijkt alsof de natuur naar binnen komt. In herfst en winter vervang ik dit door óf een donkerpaars óf een donkerbruin gemêleerd exemplaar. Uiteraard wordt de rest van het interieur hieraan aangepast, zelfs tot servies en vaatdoeken (in keuken) en handdoeken aan toe (in badkamer en WC).

Nu is het gekke dat ik, hoewel ik er zelf voor kies, toch altijd een beetje sentimenteel word als ik mijn zorgvuldig uitgezochte spulletjes één voor één wegpak en opruim. Het staat toch ook symbool voor het einde van een mooi seizoen. En in afscheid nemen, al is het maar van een schilderij, ben ik nou eenmaal nooit een kei geweest. Bovendien heb ik ook een half jaar met veel plezier ernaar gekeken, dus dan doet het me wel wat om het op te ruimen.

Maar ik krijg er ook veel voor terug. Want als het nieuwe vloerkleed op zijn plek ligt, krijgt de kamer meteen een heel andere uitstraling. Met een donkerbruin of diep paars hoogpolig karpet wordt de sfeer in huis op slag een stuk warmer, wat natuurlijk ook de bedoeling is. Vervolgens wissel ik de lampenkappen en hoezen van kussens om in exemplaren van bijpassende kleuren. Ik vervang de schilderijen en bloempotten en haal de “nieuwe” accessoires tevoorschijn (oftewel de spulletjes die dus jaarlijks gerecycled worden). En dan begint het grote gepuzzel van wat waar moet komen. Mijn woonkamer is niet zo groot, dus ik wil het zeker niet te vol zetten.

Deze metamorfose neemt met gemak een hele dag in beslag, maar is absoluut de moeite waard. Zo gaat je interieur nooit vervelen. Ik kan het dan ook iedereen aanraden.

Alleen ben ik ’s avonds zo uitgeteld van al dat sjouwen en inrichten dat ik nauwelijks nog kan opstaan van de bank waarop ik vlak voor H.’s thuiskomst ben neergeploft. Het gebeurt maar zelden maar dan kan ik echt geen boe of bah meer zeggen.

Een welkome afwisseling voor H., al is het dan maar twee keer per jaar.

© Pascale Bruinen