Thuiswerkdag

In mijn tijd als officier van justitie had ik geregeld een thuiswerkdag. Dat ervoer ik als een echte luxe want dan hoefde ik me niet te haasten om op tijd de deur uit te gaan. Meestal verloor ik namelijk de nodige minuten als ik bedacht wat ik aan zou trekken.

Maar nu kon ik lukraak een joggingbroek en een hoody uit de kast graaien, mijn Uggs aantrekken (ik ben een koukleum, vooral als het op mijn voeten aankomt) en me naar beneden begeven. Ja, ja, ik weet het, deze kledingkeuze heeft een glamourgehalte van min 100 maar dat kon me niets schelen want er moest toch alleen maar worden gewerkt. Dus haalde ik mijn laptop tevoorschijn om in te loggen en kon ik van start. Ik vervloek het regelmatig maar soms is het toch wel handig, dat digitale tijdperk.

Ik weet nog goed toen het “Nieuwe Werken” een tijd terug bij het Openbaar Ministerie werd geïntroduceerd. Er was een heuse campagne bedacht om de geneugten van het thuiswerken bij iedereen onder de aandacht te brengen. Dit ging zelfs zó ver, dat ze een medewerker zo gek hadden gekregen om een hele dag, gestoken in kamerjas en pantoffels, op het parket rond te lopen. Voor mij was de aanblik van die dunne, bleke en behaarde benen er een om nooit te vergeten. Of de bezitter van deze ledematen met zijn ludieke actie ook veel collega’s heeft aangezet tot thuiswerken is nooit duidelijk geworden.

Gelukkig heb ik me door dit beeld niet laten afschrikken. Als iets echt af moest, was namelijk niets zo nuttig als thuis werken. Hier werd ik immers niet gestoord door mensen die me wat vroegen, er waren geen telefoons die me irriteerden met de gekste ringtones noch druk converserende collega’s om me heen. Hier heerste absolute stilte, een oase van rust vergeleken met mijn normale werkomgeving. Op een thuiswerkdag kreeg ik daarom veel meer gedaan dan op het parket, ook al omdat ik niet tussen verschillende locaties op en neer hoefde te pendelen.

Een ander niet te versmaden voordeel was dat ik hier nog mijn eigen vaste plekje had, dit in tegenstelling tot die vermaledijde flexplekken waar ik maar niet aan kon wennen. Thuis mocht ik telkens gewoon op dezelfde stoel aan dezelfde eettafel zitten, omringd door bloeiende planten en gezellige ditjes en datjes.

Om nog maar te zwijgen van misschien wel het allergrootste pluspunt: een hoogst eigen prullenmand.

Waar een mens al niet blij van kan worden.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder in iets gewijzigde vorm verschenen in het Algemeen Dagblad.

images

Goed en kwaad

Dat het nog bestaat! In de krant lees ik over een ontsnapping van criminelen uit een Duitse cel. Dit keer geen over de luchtplaats klapwiekende helikopter die een touwladder heeft uitgegooid voor de gedetineerden of ander machtsvertoon. Nee, dit is een ouderwetse ontsnapping compleet met doorgezaagde tralies en aan elkaar geknoopte handdoeken en lakens.

In Nederland is geweldloos ontsnappen uit de gevangenis niet apart strafbaar gesteld. Kennelijk heeft de wetgever op de menselijke oerdrang naar vrijheid geen sanctie willen zetten, al kun je als je wordt gepakt wel disciplinaire maatregelen en uitstel of achterwege laten van voorwaardelijke invrijheidstelling tegemoet zien.

In films ontsnappen vaak gevangenen die onschuldig onder de erbarmelijkste omstandigheden vastzitten. Denk aan sadistische bewaarders, moordzuchtige medegedetineerden en samenzweerderige directeuren. Met ieder theelepeltje aarde waarmee ze hun tunnel naar de vrijheid een vierkante centimeter dieper uitgraven, hoop ik vuriger dat hun ontvluchting lukt. Begrijpelijk, toch?

Minder logisch is dat ik bij sommige rolprenten zelfs op de hand van een crimineel ben die, guilty as hell, op de vlucht is voor de politie. Lang leve de underdog! Als ik enigszins schuldbewust hiervoor een verklaring zoek (ik was per slot van rekening officier van justitie), lijkt het te komen omdat veel boeven in (Amerikaanse) films en tv-series bewust erg sympathiek worden voorgesteld. Ze zijn onbegrepen, hebben een hard leven achter de rug en/of hebben ook goede, zelfs zachtaardige kanten. Om maar te zwijgen van hoe goed die schurken er uit zien. De misdadiger wordt zo, ook voor mij, gebombardeerd tot held van de film. Daarentegen worden de politiemensen die hem opjagen juist vaak gedegradeerd tot corrupte en niet al te snuggere pennenlikkers die ook nog eens voortdurend ruziën over wie bevoegd is (denk aan de eeuwige strijd als de FBI zijn opwachting maakt en de zaak met veel arrogantie overneemt van de plaatselijke politie).

Dankzij deze zwaar aangezette clichés beland ik in de omgedraaide wereld: criminelen worden de good guys die ik als kijker wil steunen, terwijl de gezagsdragers gevoelsmatig de bad guys zijn.

In mijn werk had ik hier gelukkig geen enkele last van. Zo heb ik in al die jaren nog geen enkele verdachte meegemaakt die een held was dan wel op Brad Pitt leek of een politieman ontmoet die door en door slecht was. Wel andersom (nou ja, behalve misschien dat Brad Pitt gedeelte dan, hoewel Han wel heel dichtbij komt en ik hem nooit voor die soon to be ex-husband van Angelina Jolie zou willen inruilen).

Maar het zal altijd moeilijk blijven om precies de grens te trekken tussen waar het goede ophoudt en het kwade begint.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder in iets gewijzigde vorm verschenen in het Algemeen Dagblad.

d41d8cd98f_1363254181_ik-mag-maar-een-laken-om-mijn-matras__list-noup

 

 

 

 

 

Lockpick

Op de zitting moest een man zich verantwoorden voor een poging tot inbraak. Hij had met een zogenaamde “lockpick”, een staafje met een pinnetje erin, geprobeerd om het slot van een winkel te forceren. De politie betrapte hem na een tip van omwonenden en rekende hem in.

Volgens de vertaling is “lockpicking” te beschrijven als het schadevrij openen van sloten zonder sleutel. Uiteraard erg geschikt voor inbrekers. Deze verdachte gaf als verklaring voor zijn gemorrel aan het slot dat hij de lockpick “eens wilde uitproberen”. Mij dunkt dat je dit ook en zelfs bij voorkeur op je eigen slot kunt doen, maar alla, verdachten hebben nou eenmaal het recht om alles te zeggen in de zittingzaal. Ook de meest ongeloofwaardige dingen.

Toen ik de tenlastelegging voordroeg, realiseerde ik me opeens dat het woord lockpick hardop uitgesproken op zijn zachtst gezegd nogal vreemd klinkt. Want het riep bij mij eerder de associatie met een akelige zedenzaak op. Zoals het bij de inzet van een lokfiets gaat om het op heterdaad kunnen pakken van een fietsendief, zou het hier (met twee c’s minder) kunnen gaan over een zaak waarin een mannelijke undercover agent wordt ingezet om potentiële aanranders of verkrachters die het voorzien hebben op heren in flagrante aan te houden.

Na deze gedachtenkronkel (waarvan ik fervent hoop dat het niks Freudiaans is) moest ik me bedwingen om niet de slappe lach te krijgen. Om het nog wat erger te maken, gaf de raadsman van verdachte even later aan dat hij graag wat foto’s had willen zien van die gebruikte lockpick. Ik moest op mijn lip bijten en probeerde aan iets anders te denken. Gelukkig kreeg ik mezelf weer snel onder controle en kon ik al mijn aandacht richten op waar die hoorde, namelijk bij het onderzoek ter terechtzitting.

Want de man voor het hekje was niet bepaald de gemiddelde verdachte. Hij bleek veel psychische problematiek te hebben. Dit incident zou daarom als een schreeuw om aandacht en hulp moeten worden gezien. Gevraagd naar zijn visie op de nabije toekomst, antwoordde hij: “In de winter ga ik weer gekkigheid uithalen”.

Aangezien het najaar voor de deur stond, betekende deze uitspraak wat mij betreft wel het nodige voor de inschatting van het recidiverisico op de korte en middellange termijn.

Met of zonder lockpick.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

 291x388

Verbale oorvijgen

Nergens kwam ik als officier meer de “gewone burger” tegen dan bij het kantongerecht. Want voor overtredingen hoef je – in tegenstelling tot bij de meeste misdrijven – nooit “boos opzet” te hebben. Het enkele constateren van de verboden gedraging, zoals bijvoorbeeld wildplassen en te hard, zonder rijbewijs of onverzekerd rijden is voldoende.

De kantonrechter die ik regelmatig meemaakte had, net als veel van zijn collega’s, zo zijn stokpaardjes. Één daarvan was te hard rijden door de bebouwde kom, waaraan hij een bloedhekel had.

De eerste jongen die binnen kwam, zou daar snel achter komen.

“Jij vond het nodig je scooter op te voeren?”, vroeg hij de jongeman achter het hekje.

“Ja, want hij ging niet snel genoeg. Soms werd ik bergaf zelfs ingehaald door van die suffe fietsers!” De jongen grijnsde.

“Dus dáárom ging jij veel te hard en ook nog zónder helm door de bebouwde kom, waar voetgangers en fietsers veilig aan het verkeer moeten kunnen deelnemen?”. Het was meer een constatering dan een vraag van de kantonrechter. Zijn stemvolume was nog normaal maar zijn toon klonk al gevaarlijk scherp. Ik zag dat hij blosjes op zijn wangen kreeg. De verdachte had ondertussen niks in de gaten.

“Ja. Het was wel vet om soms zelfs harder te gaan dan een auto!”

Oei. De jongen had net zijn eigen graf gegraven, getuige de pimpelpaarse kleur die toen op de wangen van onze Edelachtbare verscheen.

“Heb jij enig idee hoeveel doden er jaarlijks vallen door mannetjes die net als jij de snelheidsregels aan hun laars lappen?” vroeg de kantonrechter. Naarmate zijn wangen meer purper kleurden, sprak hij zijn woorden vinniger uit.

Nog voordat de ietwat verbaasde verdachte kon antwoorden, vervolgde de rechter met luide stem: “En weet jij hoeveel mensen ieder jaar moeten revalideren in een kliniek omdat ze door een hardrijder zijn aangereden?” De jongen was nu zelf vuurrood en probeerde een antwoord te stamelen.

“Als ik jou nu vraag om van vier hoog voor mij uit het raam te springen, zou je dat dan doen?”, vervolgde de rechter meedogenloos. De jongen keek hem nu met open mond aan voordat hij uiteindelijk mompelde: “Euh,…, nee”.

“Waarom rij jij dan met zo’n idiote snelheid op een scooter zonder helm? Want als je dan valt, is het effect ongeveer hetzelfde!”

“Sorry”, zei hij nauwelijks hoorbaar.

Toen het uiteindelijk mijn beurt was, had ik aan deze verbale oorvijgen niets meer toe te voegen.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

stokpaardjes

Leuk hè, deze vrolijke stokpaardjes? Wat zijn de jouwe?

Een wereld van verschil

Hij sjokt meer dan dat hij loopt. Zijn kleren zijn vaal en gehavend. De onderkant van zijn zwarte broek zit vol met aangekoekte modderplekken. Aan zijn voeten zie ik afgetrapte sportschoenen. Van zijn rechterschoen is de zool los gekomen.

Ik loop op korte afstand achter de man. Hij was me al even eerder opgevallen toen ik de straat overstak na terugkomst van mijn lunchpauze. Zijn leeftijd kan ik niet schatten. Vooral ook omdat hij een veel te grote muts over zijn warrige haardos en een deel van zijn gezicht heeft getrokken.

Hij trekt een grote boodschappentas op wieltjes achter zich aan. Een wiel staat scheef, waardoor het soms blokkeert. Dan geeft hij, zonder zelfs maar achterom te kijken, er een korte ruk aan en sjouwt hij verder. De tas zit zo te zien mudjevol want hij puilt aan alle kanten uit. Bovenop heeft hij een enorm groot pakket bevestigd, omwikkeld met oude plastic zakken en van die brede, grijze tape. Het wankele geheel wordt op zijn plek gehouden door zo’n spin die je normaal gesproken op je bagagedrager van je fiets legt. Aan de zijkant van de tas heeft hij een oude, verweerde paraplu geklemd.

Terwijl ik hem op gepaste afstand volg, vraag ik me af of de spulletjes in de boodschappentas en in de plastic zakken alles zijn wat hij heeft. Maar ik weet het antwoord eigenlijk al.

Waar is hij naar op weg? Wat gaat er in hem om? Heeft hij hulp nodig of zou hij die niet willen? Uit mijn jarenlange ervaringen als officier van justitie weet ik dat er behoorlijk wat dak- en thuislozen zijn met multi problematiek die alle aangeboden hulp al dan niet bewust weigeren. Deze zogenoemde zorgmijders zijn vaak heel schrijnende gevallen. Zo was er in Maastricht een oude man die in alle seizoenen, dag en nacht, buiten bleef. Hij zat steevast op zijn hurken bij een vervallen gebouw en weigerde stelselmatig alle hulp die hem geboden werd.

Alle dak- en thuislozen hebben een verhaal hoe het zover heeft kunnen komen. Ik vraag me af wat het verhaal is van deze man, die slechts een paar meter voor me uitloopt naar god weet waar.

Een paar meter, maar toch een wereld van verschil.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

NEW YORK, NY - DECEMBER 04: A person in economic difficulty holds a homemade sign asking for money along a Manhattan street on December 4, 2013 in New York City. According to a recent study by the by the United States Department of Housing and Urban Development, New York City's homeless population increased by 13 percent at the beginning of this year. Despite an improving local economy, as of last January an estimated 64,060 homeless people were in shelters and on the street in New York. Only Los Angeles had a larger percentage increase than New York for large cities. (Photo by Spencer Platt/Getty Images)


Maatschappelijk werkster

Als aanklager moest ik geregeld slachtoffergesprekken voeren. Meerdere van dit soort gesprekken zijn me, om verschillende redenen, altijd bijgebleven. Zo had ik een keer een afspraak met een mishandelde man. Omdat ik hem wilde ophalen, scanden mijn ogen de grote hal en bleven toen rusten op een kleine, smalle gestalte met een ingevallen gezicht en donker haar. Ondanks zijn leeftijd van begin dertig vertoonde zijn voorhoofd al de nodige inhammen. Ik herkende hem meteen van de foto’s in het dossier dus liep ik met uitgestoken hand op hem toe.

Even later in de slachtofferkamer begon hij zeer gehaast te praten. Hij sprak onduidelijk en ongearticuleerd. Er vieen telkens stukjes woord weg in zijn zinnen, net zoals bij iemand die met een mobiel belt waar een slecht bereik is. Slechts met de grootst mogelijke moeite kon ik hem volgen.

Hij was in zijn eigen bescheiden flatje afgetuigd door een familielid die beweerde dat hij hem nog geld schuldig was. Daarbij was zoveel geweld gebruikt, dat hij zijn bovenste voortanden was kwijtgeraakt.

Toen ik hem vroeg hoe het nu met hem ging, kon ik uiteindelijk uit zijn antwoord opmaken dat hij door het kunstgebit niet meer goed kon kauwen en minder proefde waardoor hij veel was afgevallen. Bovendien maakte hij zich zorgen dat hij nooit meer een leuke vrouw zou vinden.

“Wie wil mij nog zo?”, vroeg hij mij. Om vervolgens even aan zijn voortanden te frunniken, het kunstgebit er geroutineerd uit te wippen en mij plompverloren te confronteren met het gapende rozerode gat in zijn bovenkaak. Nu ik op nog geen halve meter afstand zat, had ik liever gehad dat dit uitzicht mij bespaard was gebleven. Want eerlijk is eerlijk, dit zag er akelig uit. Ik had erg met hem te doen.

“Iemand die u kiest om wie u bent, zal zich hierdoor heus niet laten afschrikken. Dan is dit uiteindelijk net zoiets als een bril of een hoorapparaat”, sprak ik hem moed in. Maar blijkbaar niet genoeg want na mijn ‘oppepper’ begon hij nog te huilen ook.

“Voor mij is het leven niet meer de moeite waard,” snikte hij. Hij keek me daarbij zo ongelukkig en met betraande ogen aan, dat ik me even geen raad wist.

“Dit is weliswaar niet mijn taak maar ik wil u echt adviseren om naar uw huisarts te gaan. Die kan u helpen om deskundige hulp te krijgen want het lijkt erop dat u dit niet alleen aan kunt.”

De arme man beloonde me hiervoor met een intens dankbare blik.

Die middag voelde ik me meer maatschappelijk werkster dan officier.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

images-1

 

Overtuiging

Voor een strafrechtelijke veroordeling heb je zowel wettig als overtuigend bewijs nodig.

Wettig bewijs betekent dat de gebruikte bewijsmiddelen volgens de wet moeten zijn toegestaan, bijvoorbeeld een aangifte of een getuigenverklaring. Maar: “één getuige is geen getuige”, anders zou er slechts één valse verklaring nodig zijn om iemand op te sluiten. Er moet dus een minimum van wettig bewijs zijn, zo niet wordt het vrijspraak.

Daarnaast moet dit minimum aan wettig bewijs ook overtuigend zijn.

Het is vaker voorgekomen dat ik als officier van justitie die overtuiging niet had. Bijvoorbeeld in een zaak waarin twee getuigen, die ruzie hadden met verdachte, belastend over hem verklaarden. Verdachte ontkende van meet af aan. Bij de voorbereiding kreeg ik een onbestemd gevoel dat het allemaal net iets té gladjes was.

Om te achterhalen of de getuigenverklaringen eventueel op elkaar waren afgestemd, riep ik beide getuigen op om ter zitting te komen verklaren. Ondanks dat ze hun belastende verklaringen zelfs onder ede herhaalden, bleef ik na afloop zitten met datzelfde knagende gevoel dat ik eerder ook al had. Ik geloofde ze gewoonweg niet, al kon ik niet aantonen dat ze keihard onder ede hadden gelogen.

Daarentegen kreeg ik van verdachte ook tijdens de zitting een betrouwbare indruk. Enerzijds zat het hem in zijn ontkenning en zijn plausibele verklaring waarom de getuigen tegen hem verklaarden. Anderzijds werd ik ook overtuigd door de lichaamstaal van alle betrokkenen en niet in de laatste plaats door mijn eigen gevoel.

Zodoende vorderde ik zelf vrijspraak vanwege het ontbreken van mijn overtuiging. De rechter bleek even later hetzelfde gevoel te hebben gekregen en sprak verdachte daarom ondanks voldoende wettig bewijs vrij.

Professor mr. C.P.M. Cleiren, hoogleraar straf(proces)recht, schreef over de rechterlijke overtuiging: “De overtuiging is (…) een voorwaarde voor het bewijs van elk strafbaar feit en vormt dus (…) het sluitstuk van zijn oordeelsvorming. (…). Vraagt men rechters hoe de notie van de rechterlijke overtuiging wordt vormgegeven, dan spreekt men veelal in termen van intuïtie, Fingerspitzengefühl, ervaring en praktische wijsheid”.

Rechterlijke overtuiging is dus een vreemde eend in de strafrechtelijke bijt omdat het niet zozeer iets juridisch, maar eerder iets gevoelsmatigs is.

Eén voordeel heeft dit wel.

Zolang rechterlijke overtuiging nodig blijft voor het bewijs, zal robotisering van de (straf)rechtspraak nog lang op zich laten wachten.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

overtuiging2

 

Klokkenspel

Onze strafwet heeft een prachtig juridisch eufemisme bedacht voor het omschrijven van de daden van een potloodventer. Volgens artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht heet dit “openbare schennis der eerbaarheid”.

Als de onverlaat onverhoopt zijn broek laat zakken op een niet openbare plaats, is deze toch strafbaar als “een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is”. Wat maar wil zeggen dat je tegen je wil wordt geconfronteerd met iemand die bijvoorbeeld zijn geslachtsdeel aan je toont.

Ik heb in de rechtszaal al heel wat schennisplegers voorbij zien komen. Gelukkig hadden ze toen hun broek niet naar beneden. Maar als zo’n verdachte binnen kwam, zag ik onwillekeurig de gênante scène – vaak zo kleurrijk in het proces-verbaal van de politie omschreven – voor me. Vaak zijn het mannen (een vrouw heb ik nooit voor zo’n feit gehad) die geestelijke problemen hebben. Eigenlijk best zielig, maar dat is het ook voor de mensen die dit ongewild moeten aanschouwen.

Het klassieke voorbeeld van de potloodventer die iedereen wel kent, is de “vieze man” (vrij naar Van Kooten en De Bie). Je weet wel, zo’n verlopen kerel met een smerige regenjas die onschuldige bloedjes van kinderen onverhoeds vanuit de bosjes trakteert op een onsmakelijk uitzicht. Hoewel zo’n types er ook tussen zaten, zijn de meeste schennisplegers die ik beroepshalve ben tegengekomen echter gewone burgers die er doorsnee uit zien.

Zo ook in het geval van die grijze bovenmodale zestiger. Nooit eerder in aanraking gekomen met politie of justitie, altijd een goede baan gehad én een gezin. Zijn tuin is zijn lust en zijn leven, zo las ik in het reclasseringsrapport. Ja, dank je de koekoek. In zijn verhoor had ik gelezen dat hij de gewoonte had om zijn voortuin om te spitten in een open hangende kamerjas. Met niets daaronder, wel te verstaan. Tot afgrijzen van zijn chique buurtgenoten die daardoor hun mooie wijk teloor zagen gaan en bij “klokkenspel” normaliter alleen denken aan hun parochiekerk.

Maar onze man met de groene vingers maalde er niet om. Hij vond dat hij een “principieel recht” had om in adamskostuum de rulle aarde van onze prachtige planeet te bewerken. Het was zijn tuin, toch?

Dit was nu een van de zeer weinige verdachten die zich zelf volgaarne bloot gaf.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

images-2

Respect

Onlangs kom ik al zappend uit bij het tv-programma “Nineteen kids and counting”. Gefascineerd blijf ik even kijken om te zien hoe het er in dit bijzondere Amerikaanse gezin aan toe gaat.

De kinderen variëren in leeftijd van in de twintig tot één jaar oud. Zou ik al geen raad weten met een stuk of vijf, dit koppel blijft liefdevol en onverstoorbaar richting al het grote en kleine grut dat door het huis rent, met speelgoed gooit en rondkruipt op de meest onhandige plekken.

De grotere kinderen, veelal pubers, helpen als vanzelfsprekend met het verzorgen en aankleden van de kleinere. Er wordt zonder gezeur samen gekookt, gewassen en gepoetst. Het ademt een en al saamhorigheid.

Als het bijna Kerstmis is, vertelt een van de oudste dochters dat ze in deze tijd van het jaar altijd taarten en koekjes bakken om aan het politie- en brandweerpersoneel te brengen. Als een kleintje vraagt waarom ze dat doen, antwoordt de oudere zus ernstig: “Omdat ze het hele jaar door over onze veiligheid waken”.

Mijn mond valt open van verbazing. Het contrast met Nederland, waar het soms wel een nationale sport lijkt om onze hulpverleners uit te schelden, te bedreigen en te mishandelen, kan niet groter zijn.

Het volgende moment zien we het kroost in de weer in een megakeuken. De allerkleinsten staan op krukjes en helpen mee met het maken van het deeg. De iets oudere jongens en meisjes schillen een enorme berg appels, terwijl de pubers in de weer zijn met het in partjes snijden van het fruit en het in en uit de ovens schuiven van chocoladekoekjes en appelkruimelgebak.

Als alles klaar is, wordt de hele handel feestelijk ingepakt en in een paar grote bestelbussen geladen. Zo rijden ze achtereenvolgens naar het lokale politiebureau, de sheriff en de brandweerkazerne. Op alle plaatsen delen ze lekkers en bedankjes uit, die beide dankbaar worden aanvaard.

Nu we kennelijk leven in een tijd waarin onze veiligheid permanent onder druk staat, zouden wij ook kunnen laten zien dat we onze hulpverleners en andere overheidsdienaren waarderen.

Dus doe eens gek en geef eens – zomaar! – een welgemeend complimentje of bloemetje aan een politieagent, brandweervrouw of ambulancebroeder.

Want zij verdienen allemaal ons respect in plaats van onze middelvinger.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

images-2

 

Betaling in Natura

Het is hennephaaldag. De hele zitting staat volgepland met verdachten die een weedplantage hadden. Omdat de groei van de verboden planten stroom vreet, hebben sommigen ook nog elektriciteit gestolen door de meter te (laten) manipuleren. Dat kan tot levensgevaarlijke situaties leiden, bijvoorbeeld kortsluiting gevolgd door brand.

De volgende verdachte is een vrouw die er een stuk ouder uitziet dan haar kalenderleeftijd van 29 aangeeft. Ze heeft een bleek, vlekkerig gezicht. De uitgroei van haar blondering is tot aan haar oren gezakt. De slobbertrui kan niet verhullen dat ze graatmager is. Ze ziet er ongezond uit.

Ze bekent de hennepplanten op zolder te hebben gehad, zo’n 150 stuks. Het was de eerste keer. En ja, voor de stroom buiten de meter om te laten leggen heeft ze een mannetje laten komen. “Ik had afgesproken dat ik die man € 500,- zou betalen”, zegt ze terwijl ze luidruchtig haar neus ophaalt.

“Hoe heeft u die man dan betaald?”, vraag ik haar omdat ik in het dossier heb gelezen dat ze ruim € 15.000,- schuld heeft. “U had toch helemaal geen geld maar alleen schulden?”

“Toen hij een paar dagen later kwam, had ik mij uitdagend gekleed. Ik wilde het er op aan laten komen dat ik in natura zou betalen. Ik heb die man vier uur lang bezig gehouden. Ik vond hem wel aantrekkelijk”.

Soms kun je als officier ook te veel informatie krijgen. Ik vraag me onwillekeurig af hoe die elektricien er dan wel niet uitzag, want onze verdachte is bepaald niet moeders mooiste. Als ik een snelle blik werp in de richting van de politierechter – die toch wel wat gewend is – zie ik dat zij de verdachte aanstaart.

“Zo, zo, vier uur lang. Dat is een hele tijd”, hoor ik de rechter droogjes zeggen. “Dat hij dan ook nog tijd heeft gehad om de stroom om te leiden. Knap hoor”.

“Ja hè? Hij had het zó gefikst!”, roept verdachte.

“Dat geloof ik graag”, antwoordt de rechter.

Ik vorder dat verdachte een werkstraf krijgt. Een geldboete zie ik bij deze verdachte niet zitten. Niet alleen omdat ze financiële problemen heeft, maar vooral vanwege haar instelling.

Want voordat je het weet, staat ze ook uitdagend gekleed op de stoep bij het Centraal Justitieel Incassobureau.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

3adf1f0a-3e1f-11e5-982d-c6ae4a83349e

Jammer genoeg voor de elektricien zag de dame in kwestie er niet zo uit…

Vers lijk

Ik zit nietsvermoedend achter mijn bureau als mijn opleider ineens aankondigt dat ik naar een gerechtelijke sectie moet. Pardon? Even denk ik nog dat een grapje is, maar het blijkt een serieus voorstel. Hoort bij de opleiding.

Het idee om lijfelijk aanwezig te moeten zijn als een dode van boven tot onder wordt opengesneden vind ik niet bepaald aanlokkelijk. Ik verdring deze informatie in de veronderstelling dat het toch al heel raar moet lopen, wil er zich binnenkort een dergelijke onverkwikkelijke situatie voordoen. Vanaf nu mogen er gewoon geen niet-natuurlijke doden meer vallen.

Twee dagen later ben ik met kramp in mijn maag onderweg naar het mortuarium van het ziekenhuis. Eentje is toch verscheiden, hoogstwaarschijnlijk door een overdosis harddrugs. De politie troost me met de mededeling dat ik ontzettend veel geluk heb. Mijn eerste lijk is namelijk een vers lijk. Om vervolgens in geuren en kleuren te verhalen over de staat waarin een oud waterlijk pleegt te verkeren.

Naar goed plaatselijk gebruik wordt er voorafgaand aan het snijfestijn eerst gezellig samen vlaai gegeten met de politie, de patholoog-anatoom en zijn slagershulpje. Een beer van een vent met handen als kolenschoppen. Ik krijg nauwelijks een hap door mijn keel.

Maar dan moet ik er aan geloven. Het lijk van de onfortuinlijke man ligt op een stalen tafel. Kort na de incisie in Y-vorm begin ik een penetrante rotte eieren lucht te ruiken. De patholoog zegt dat we allemaal zo ruiken van binnen. Lekker!

De ervaring valt uiteindelijk mee. Ik val niet flauw, hoef niet over te geven en vind het zelfs interessant om menselijke organen van zo nabij in het echt te zien.

Bij thuiskomst sla ik de spaghetti bolognese voor één keertje over.

Kwestie van verkeerde associaties.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad en heeft geleid tot de titel van mijn eerste boek, Mijn eerste lijk is gelukkig vers.

1280px-Rembrandt_Harmensz._van_Rijn_007

Dit is een wat minder vers lijk…

Te gast bij de Vrouwenopvang

Het is zomaar een toegangsdeur in een onopvallend gebouw. Een naambordje ontbreekt. Wel is er een intercom. Ik meld me aan. Even later gaat de deur open en bevind ik me in een sluis. De deur tot de hal blijft nog even dicht. Aan de door dik glas afgeschermde balie zeg ik dat ik een afspraak heb. Dan schuift ook de andere deur open en sta ik in het Vrouwenopvanghuis.

Een jonge meid in nep uggs en een jas met bontkraag loopt langs me heen de hal uit. Hoewel zelf nog een kind duwt ze met één hand een kinderwagen en bedient ze met de andere haar smartphone. Ze glimlacht flauwtjes naar me.

Na een warme ontvangst word ik voorgesteld aan een prachtige jonge vrouw die veel gelijkenis vertoont met de Amerikaanse actrice Halle Berry. Zij is een ex-cliënte die persoonlijk haar verhaal durft te doen over wat zij heeft meegemaakt. Ik schud haar de hand. Haar donkere ogen kijken taxerend in de mijne. Ze verraden een mix van emoties. Angst. Verdriet. Schaamte. Maar ze stralen ook hoop, liefde en hervonden zelfvertrouwen uit.

Zo’n anderhalf jaar geleden heeft zij – samen met haar twee jonge kindjes – huis en haard halsoverkop moeten verlaten omdat ze na jarenlange mishandeling haar leven niet meer zeker was. Haar toenmalige echtgenoot was onberekenbaar en agressief. Hij hield haar ook scherp in de gaten. Dus moest ze gebruik maken van dat éne moment dat hij even niet thuis was. Ver weg van haar vertrouwde omgeving vond ze hier een veilige plek waar ze niet langer bang hoefde te zijn. Hier kwam ze tot rust.

Na een lang proces heeft ze nu dankzij haar veerkracht, harde werken en hulp van de Vrouwenopvang een eigen huisje gekregen. Ze is klaar voor een nieuwe start.

Bij het afscheid complimenteer ik haar met de waardige manier waarop ze dit pijnlijke verhaal met mij heeft willen delen.

Zij is het levende bewijs van wat ik altijd al wist.

Vrouwen zijn sterk.

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder verschenen in het Algemeen Dagblad.

images-1

 

 

 

 

 

 

 

Penitentiaire Vrijhavens

In een van mijn lezingen hou ik mijn publiek voor dat ze zelf de sleutel hebben van hun “gevangenis”. Daarmee doel ik op alle beperkingen en belemmeringen die mensen zichzelf – al dan niet bewust – opleggen waardoor ze per saldo nooit die concrete stap zetten op weg naar hun droom. Ter illustratie toon ik een dia van mezelf achter de tralies van een cel in het roemruchte Alcatraz terwijl vlak naast me de deur wagenwijd openstaat.

Toen ik dit onlangs deelde met mijn toehoorders kon ik niet bevroeden dat echte gedetineerden óók zelf over de sleutel van hun celdeur kunnen beschikken. Als ik het kopje van het bericht in de krant scan, denk ik daarom eerst nog aan een verlate 1 april-grap. Maar het blijkt echt zo te zijn.

Want gevangenen kunnen dankzij binnen gesmokkelde smartphones niet alleen ongestoord telefoneren en internetten, maar krijgen tegenwoordig ook steeds vaker de sleutel van hun eigen cel “om ze meer verantwoordelijkheid te geven”. Dat gebeurt onder andere in Dordrecht. In Zaandam gaat ze dit nog niet ver genoeg want daar krijgen de veroordeelden ook eigenhandig toegang tot andere afdelingen, bijvoorbeeld waar ze werken. Ik probeer me voor te stellen hoe een gevangene zichzelf vrijwillig insluit: eerst even de celdeur goed op slot draaien, vervolgens weer een dag digitaal afstrepen op zijn iPhone en tenslotte  – met sleutel en al – op zijn bed gaan liggen.

Volgens het ministerie van Veiligheid en Justitie “scheelt het de cipiers ook het nodige werk.” Ja, dank je de koekoek. Weer een ordinaire bezuinigingsmaatregel die via een PR-campagne wordt verkocht onder het mom van “zelfredzaamheid”. Hoewel ik ieder mens zijn maximale vrijheid gun, is dit volgens mij een ietwat doorgeschoten voorbeeld van de participatiemaatschappij. En ik altijd maar denken dat gevangenbewaarders het insluiten van gedetineerden als kerntaak hadden. Als we toch bezig zijn met taakverlichting kunnen we gevangenen beter meteen ook de sleutel van de buitendeur verstrekken.

Maar wacht, wat lees ik nu?! “Gedetineerden kunnen niet dag en nacht gebruik maken van de sleutel, maar alleen overdag tussen acht en vijf uur”. Ach gossie.

In de penitentiaire vrijhavens van ons gezellige kikkerlandje is het wachten nu alleen nog op de eerste klacht wegens ongelijke behandeling namens de gedetineerden van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in Vught.

© Pascale Bruinen

images-1

En het is…..een boek!!!

Zoals eerder aangekondigd was vandaag de deadline voor mijn tweede boek, Het Jaar van de Uil. Zojuist heb ik het definitieve manuscript doorgezonden aan mijn uitgever dus ben ik, precies op de uitgerekende datum, vanmiddag bevallen van mijn langverwachte literaire spruit. Het is dus met enige vermoeidheid maar grote trots dat ik jullie deze geboorte nu mag aankondigen! De komende tijd zal mijn geliefde baby, die ik helaas al meteen weer heb moeten afstaan, helemaal uit elkaar worden geplukt in het redactieproces maar ik vertrouw erop dat ik hem heelhuids terug zal zien :-))) Ik hou jullie op de hoogte!

IMG_1468

 

Voor altijd zusjes (2)

Mijn oudste zus Jacky en ik schelen maar liefst zestien jaar, ik ben een nakomertje. Daardoor hebben we ook langere tijd niet veel met elkaar opgetrokken. Zij was immers al het huis uit toen ik nog heel jong was. Natuurlijk zagen we elkaar geregeld bij feesten en partijen en zondagse maaltijden bij mijn ouders. Maar zij had haar leven en ik het mijne. Maar gaandeweg verloor het leeftijdsverschil zijn betekenis en groeiden we steeds wat meer naar elkaar toe. We besloten eens af te spreken, zomaar voor de gezelligheid. Dat was er nog nooit eerder van gekomen.

Die afspraakjes verliepen zo prettig dat we op een gegeven moment wekelijks met elkaar op pad gingen. Eerst alleen de vrijdagochtend, maar al snel werd het bijna de hele vrijdag, compleet met een lekkere lunch. Onvermoeibaar renden we door de stad, van de ene winkel naar de andere. We pasten op zo’n dag met gemak de inhoud van een heel kledingrek, ondertussen commentaar gevend op hoe we eruitzagen als we die broek, dat jurkje of die trui aanhadden.

Zo kwamen we er ook achter dat we nagenoeg dezelfde smaak hadden. We gierden het geregeld samen uit als we allebei tegelijk precies hetzelfde kledingstuk omhooghielden dat we aan elkaar wilden laten zien. We hadden elkaar eindelijk gevonden en hadden de grootste lol samen.

In deze fase heb ik eens een miniatuurboekje van Jacky cadeau gekregen met de titel Voor altijd zusjes. Daarin stonden mooie en grappige spreuken over zussen. Toen ik het presentje uitpakte en de titel las, raakte me dit recht in mijn hart. Dit moment was voor mij het hoogtepunt in onze relatie, want het was haar manier om te zeggen dat ze van me hield.

En uitgerekend nu kreeg ik het bericht dat ze borstkanker heeft.

Het vervolgtraject blijkt één doffe ellende. Jacky krijgt inderdaad de borstbesparende operatie. Maar als ze daarna het weefsel analyseren, blijkt dat haar borst alsnog geamputeerd moet worden. Dat geschiedt uitgerekend in oktober, de maand die traditiegetrouw in het teken staat van borstkanker. Ook haar poortwachtersklier moet er helemaal uit, aangezien daar uitzaaiingen zijn aangetroffen. Vervolgens moet ze starten met de eerste van in totaal zes chemokuren. Voor iedere kuur moet ze geprikt worden om te zien of ze een volgende kuur lichamelijk wel aankan. Tijdens de kuur krijgt ze zware antibiotica om infecties ten gevolge van verzwakking van haar immuunsysteem te voorkomen.

Omdat ze binnenkort haar haren zal verliezen, besluit mijn zus om ze zelf al kort te laten knippen en alvast een pruik uit te gaan zoeken. Ik ga met haar mee. In de kapsalon kijk ik zwijgend naar al die verschillende pruiken die op witte gezichtloze hoofden zitten. Ik voel dat het zweet me uitbreekt. Het doet me nog het meeste denken aan een angstaanjagende verzameling trofeeën van een gestoorde seriemoordenaar.

Op de een of andere manier komt de ellende die deze genadeloze ziekte veroorzaakt pas echt vol bij mij binnen als ik even later, gezeten naast mijn nu bijna kale zus, haar blik vang in de spiegel van de kapperszaak. Wat ik daar zie, maakt dat ik mijn ogen meteen afwend.

Een paar weken na haar tweede operatie laat Jacky zich door haar man overhalen om eens een bezoek te brengen aan het Toon Hermans Huis in Maastricht. Eerst wil ze er niet heen, bang als ze is dat het daar alleen maar over ziekte en dood zou gaan. Maar tot haar verrassing blijkt dit mee te vallen. Er wordt zelfs juist geregeld gelachen en de vrijwilligers die er werken zijn ontzettend aardig.

Als ze ziet dat er een cursus schilderen wordt aangeboden, besluit ze een proefles te nemen. Die bevalt haar zo goed dat ze zich inschrijft voor wekelijkse lessen. Schilderen is iets dat ze altijd al heeft willen doen, maar waar ze nooit eerder de tijd voor heeft gehad of genomen. Het lijkt haar geweldig leuk, maar ze heeft geen idee of ze het kan.

In het begin van haar ziekteproces schildert ze haar woede, boosheid en verdriet van zich af in drukke, sombere taferelen met voornamelijk donkere kleuren. Vooral zwart en bordeauxrood zijn favoriet. Met iedere chemokuur die ze ondergaat, voelt ze zich zieker en is ze een tijd tot niets in staat. Als ze eindelijk de zesde en laatste kuur achter de rug heeft, duurt het nog bijna vier maanden voordat haar haren beginnen terug te groeien.

Langzamerhand begint ze zich wat beter en sterker te voelen. Naarmate haar herstel vordert, worden de kleuren die ze in haar schilderijen gebruikt vrolijker, lichter en zachter. Lichtrood en allerlei tinten geel doen hun intrede. Ze blijkt talent te hebben en heeft veel plezier van haar nieuwe hobby. Ze gaat zelfs exposeren, waarbij er geregeld serieuze belangstelling is van kopers. Schilderen heeft haar afleiding geboden, gesteund en rustiger gemaakt.

Voor Jacky heeft het Toon Hermans Huis het verschil gemaakt; als ze er niet heen zou zijn gegaan, zou ze altijd zijn blijven rondlopen met het gevoel dat ze er alleen voor stond. In plaats daarvan heeft ze haar verdriet kunnen delen met lotgenoten en en passant ook nog haar passie ontdekt. En zo krijgt een gitzwarte periode uiteindelijk toch nog een gouden randje.

Inmiddels zijn we ruim acht jaar verder. Jacky is genezen verklaard. Het gaat goed met haar. Ze komt nog steeds wekelijks in het Toon Hermans Huis, waar ze zich al schilderend kan uitleven. De nieuwe Jacky heeft geleerd nu wel de tijd te nemen voor bezigheden waar ze gelukkig van wordt.

Onlangs kwam ik het boekje dat ze me destijds heeft geschonken weer tegen. Ik nam het uit de kast en deed het lukraak op een bladzijde open. In stilte las ik:

Zussen beschermen je tegen de wreedheden in het leven.’

Ik moest even slikken. Ja, was dat maar zo. Mij is het in ieder geval niet gelukt.

Maar wat er ook gebeurt, in voor- of tegenspoed, onze familieband zal blijven bestaan.

Want zusjes zijn we voor altijd.

© Pascale Bruinen

Dit verhaal komt uit de bundel “Onveranderd Anders” (juli 2016), waarvan de opbrengst ten goede komt aan de Limburgse Toon Hermans Huizen.

images

 

 

Meditatie voor politieagenten

In de Huffington Post stond een mooi artikel over Canadese politieagenten die les kregen in mindfulness en meditatie. Maar ook in de Verenigde Staten zijn er al verschillende initiatieven op dit vlak, zoals het bericht van vorig jaar over de politie in Madison die in reactie op het toenemende politiegeweld een programma met mediteren en mindfulness gaat volgen. Helaas laten de actuele gebeurtenissen zien dat het anno 2016 meer dan ooit noodzakelijk is om zo snel mogelijk betekenisvolle stappen te zetten om het geweld in te dammen.

Mijns inziens is dit een veel betere weg naar een intrinsiek veiligere samenleving dan de zoveelste aanpassing van protocollen, het aanschaffen of inzetten van nog zwaarder wapentuig of het ophangen van nog meer camera’s. Meditatie zorgt immers voor innerlijke rust en een vreedzaam gevoel, brengt je weer in contact met jezelf (welk contact in de hectiek van alledag nogal eens verloren kan gaan) en leidt tot grotere geestelijke evenwichtigheid. Iets wat geen enkele andere maatregel die doorgaans na een gewelddadig incident wordt genomen kan bewerkstelligen.

Zoals de Integrale Beroepsvaardigheids Training (IBT) voor de politie een noodzakelijke  exercitie is om lichamelijk optimaal voorbereid te zijn op de uitdagingen van het dagelijkse werk, zou meditatietraining het mentale equivalent daarvan moeten zijn. Lichaam en geest zijn immers onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Daarom lijkt me dit ook een uitstekend idee voor onze Nederlandse dienders. Zij staan dagelijks met de poten in de modder voor onze veiligheid. Ga maar na waar zij in dit mooie en boeiende maar ook zware vak dagelijks mee te maken krijgen: enorme werkdruk, spanningen door het voortdurend moeten functioneren onder het vergrootglas van de samenleving en stress van het omgaan met gevaarlijke en verwarde mensen.

Dus Nationale Politie: waar wacht je nog op?

© Pascale Bruinen

o-PEEL-POLICE-MEDITATION-570

Wordt dit ook bij ons binnenkort een vertrouwd beeld?

Voor altijd zusjes (1)

Ik zit rustig te werken achter mijn bureau als ik het telefoontje krijg. In het display van mijn gsm zie ik dat het mijn oudste zus is. Ze is net terug van vakantie. Gezellig, denk ik, meteen maar even kijken of we nog een shopafspraak kunnen vastleggen.

‘Hoi Jacky!’ roep ik uitgelaten zodra ik het gesprek heb aangenomen. Aan de andere kant blijft het echter stil. Of nee, wacht, ik hoor in de verte iets dat op een soort geritsel lijkt.

‘Jacky? Ben je daar?’

Ik luister met gespitste oren. Iemand ademt hoorbaar in en uit. Even gaat de absurde gedachte door me heen dat een of andere akelige hijger de mobiele telefoon van mijn zus in handen heeft gekregen en nu lukraak haar contacten lastigvalt. Maar dan hoor ik een gesmoorde snik en een bekende stem.

‘Het is helemaal mis, Pascale.’ Er klinkt meer gesnuif en ik besef dat ze aan het huilen is. Een microseconde later maken mijn hersenen de gevreesde connectie. Shit, ze heeft me gezegd dat ze meteen na haar vakantie naar die bus moest om mee te doen aan dat bevolkingsonderzoek naar borstkanker. O god, o god…

‘Dat meen je niet! Weet je zeker dat ze zich niet hebben vergist?’ vraag ik nog.

Maar vanbinnen weet ik het antwoord al. Een paar seconden geleden was ik nog in een staat van onbezorgde vrolijkheid. Nu voel ik me alsof een ijskoude hand langzaam maar zeker mijn keel dichtknijpt. Met horten en stoten vertelt ze dat ze op de laatste dag van haar vakantie iets raars had gezien aan de huid van een van haar borsten. Ze vertrouwde het niet helemaal, maar gelukkig had ze – stom toevallig – meteen na thuiskomst sowieso een afspraak staan voor het bevolkingsonderzoek. Daarna kreeg ze een telefoontje van haar huisarts dat ze op de foto aan een kant iets verontrustends zagen. Met een weinig overtuigend ‘Het kan ook iets goedaardigs zijn,’ verwees hij haar meteen door naar het ziekenhuis. Daar maakten ze met spoed nog meer foto’s en een echo, waarna ze een biopt namen.

Zojuist heeft ze in het ziekenhuis de uitslag daarvan gekregen, waarbij haar angstige voorgevoelens zijn bevestigd. Ze heeft een agressieve vorm van borstkanker.

Ik hoor het haar allemaal zeggen, maar kan er in de tussentijd met mijn gedachten niet bij. Het was toch gewoon een leeftijdsgebonden routineonderzoek? Daar ga je – tussen al je andere verplichtingen door – snel even heen, maakt die stomme, pijnlijke röntgenfoto’s met dat apparaat dat meer op een martelwerktuig lijkt en vervolgens krijg je de uitslag, die altijd goed is.

‘Niks aan de hand, mevrouw, bedankt voor uw bezoek!’

Alleen is het dit keer anders.

Het lijkt alsof ik langzaam vanbinnen verstijf. Ik voel tranen opkomen. Mijn kamergenoot ziet het en verlaat discreet onze gezamenlijke kantoorruimte. Mijn zus heeft kanker. Mijn zus heeft kanker. Mijn zus heeft kanker. Het lijkt wel een meditatiemantra, maar dan een hele gemene. Maar het volgende moment denk ik weer: heeft ze wel kanker? Misschien hebben ze het biopt verwisseld. Iedereen kan fouten maken.

‘Wat gaat er nu gebeuren?’ vraag ik huilend.

‘Ik moet terug naar het ziekenhuis en word dan waarschijnlijk eerst ingepland voor een borstbesparende operatie. Maar als daarna blijkt dat dit niet genoeg is, moet mijn borst er alsnog af. En daarna zal ik chemo moeten, ik…’ Ze maakt haar zin niet af. In plaats daarvan hoor ik een onderdrukte snik. Mijn dossiers, die voor me op mijn bureau liggen, lijken plots wel te zwemmen. Ik realiseer me dat ik wazig zie en wrijf met mijn vrije hand door mijn ogen.

‘Waar ben je nu? Moet ik naar je toe komen?’

‘Nee, laat maar. Ik ben nu thuis.’ Gelukkig is haar man bij haar. Een minuut later beëindig ik het gesprek met de belofte dat ik zo snel mogelijk langs ga, en het verzoek me te bellen zodra ze meer weet van haar bezoek aan het ziekenhuis. Ik druk op het rode telefoontje en zie in een flits dat we vier minuten en drieëntwintig seconden nodig hebben gehad om dit vreselijke nieuws te bespreken. Ik leg mijn gsm neer op mijn bureau en staar naar mijn aantekeningen die vijf minuten geleden nog o zo belangrijk leken. Ik heb geen idee wat ik nu moet doen. Verder werken heeft in ieder geval geen enkele zin want mijn concentratie is weg. Ik hoor een zachte klop op de deur en Roy, mijn collega, steekt zijn hoofd om de deur. In zijn hand heeft hij een glaasje water.

‘Kom maar binnen,’ zeg ik.

‘Slecht nieuws?’ vraagt hij terwijl hij de witte plastic beker voor me neerzet.

‘Mijn zus heeft borstkanker.’ Op de een of andere manier is het echt nu ik het hardop heb uitgesproken. Ik schrik er zelf van. Ik buk me om een zakdoek uit mijn tas te halen.

‘Jeetje! Wat erg. Waarom ga je niet naar huis?’

‘Ja, dat ga ik ook doen. Ik heb vanmiddag gelukkig geen verplichtingen.’ Ik drink een paar slokken water en snuit dan mijn neus. Vervolgens pak ik mijn jas en spullen en loop richting de deur.

‘Bedankt voor je goede zorgen.’

‘Geen dank en sterkte!’

Onderweg naar mijn auto strijden allerlei wilde gedachten in mijn hoofd om voorrang. Wat als ze doodgaat? Wordt ze ooit nog wel beter? Zal haar borst eraf moeten? Het is allemaal zó oneerlijk. Het nieuws komt nog extra hard bij mij binnen, omdat het juist samenvalt met het moment dat ik een hechte band met Jacky heb opgebouwd.

Ik kan het niet geloven.

© Pascale Bruinen

Volgende week kun je in deel 2 lezen hoe dit afloopt. Dit verhaal komt uit de bundel “Onveranderd Anders” (juli 2016), waarvan de opbrengst ten goede komt aan de Limburgse Toon Hermans Huizen. http://www.onveranderdanders.nl/

images-3

 

 

 

 

Onveranderd Anders

Op vrijdag 1 juli j.l. was de presentatie van de bundel “Onveranderd Anders” in het Toon Hermans Huis te Sittard. En wat is het een prachtige en ontroerende middag geworden! De feel good vibes vlogen door de lucht, mede dankzij de mooie muzikale omlijsting verzorgd door Paul van Loo. Ingetogen en bescheiden, maar hij raakte iedereen recht in het hart met de zeer toepasselijke teksten. Initiatiefneemster Andrea Germeraad mocht alvast een eerste cheque uitreiken aan het Toon Hermans Huis voor het bedrag van 850 euro aan in de voorverkoop verkochte exemplaren. Daarvoor zal vast een prima bestemming worden gevonden. Het was voor mij een voorrecht om met deze fijne club mensen te hebben mogen samenwerken!

IMG_8960

Met Andrea Germeraad…

“Zeg, ken ik u niet ergens van?”

Mijn vrij anonieme bestaan als officier van justitie eindigt abrupt nadat ik ben gefilmd voor het tv-programma De Volgende Zaak van SBS 6. Veronderstel ik eerst dat er toch bijna niemand naar kijkt, blijkt vervolgens dat het meteen achter het kijkcijferkanon van “Peter R. De Vries, misdaadverslaggever” is geprogrammeerd. Daar gaat mijn low profile.

Gelukkig ben ik telkens maar een paar seconden in beeld en niet eens van dichtbij. Maar ik heb de macht van televisie schromelijk onderschat. Want hele volksstammen hebben mij gezien én herkend. En dat zal ik weten ook.

Als ik in een kiosk nietsvermoedend een tijdschrift wil kopen, kijkt de man achter de kassa me ineens aandachtig aan. “Ken ik u niet ergens van?”, vraagt hij. Ik zeg dat ik denk van niet. Even later roept hij door de zaak: ”Hé, u was gister op tv! U bent officier van justitie!”. Ik ben verbijsterd, want ik heb nu nota bene mijn haren in een paardenstaart en niet los, zoals op televisie.

“Hmm”, mompel ik zo onopvallend mogelijk. De klanten die achter me in de rij staan, stappen opzij en gapen me aan. “Jahaa”, roept er eentje, “ze is het!” Nieuwsgierig kijken ze naar het gekochte tijdschrift dat de verkoper tergend langzaam oprolt. Ik wil zo snel mogelijk weg. “Ze leest Oprah Magazine!”, fluistert eentje triomfantelijk tegen de rest in de rij. Even weet ik hoe de harige bewoners van de Apenheul zich moeten voelen. Of een willekeurige BN-er.

Ik slaak daarom een zucht van verlichting als de serie uitzendingen is afgelopen. Alles weer terug naar normaal. Ware het niet dat ze de reeks in de slappe zomermaanden herhalen zodat ik wéér wekelijks met mijn snufferd op tv kom.

En ja hoor, ook de weken erna moet ik van de onwaarschijnlijkste mensen tot vervelens toe horen dat ik officier van justitie ben. Alsof ik dat nog niet wist. Zelfs een verre neef die ik sinds mijn kindertijd niet meer heb gezien, houdt me staande in de stad.

Maar net als ik die aandacht stiekem wel een beetje leuk begin te vinden, zijn ook de herhalingen voorbij. Dat waren ze dan.

Mijn fifteen minutes of fame.

© Pascale Bruinen

15-minutes-of-fame