Liever hier in de gevangenis dan vrij in zijn thuisland

Zodra ik zijn naam hoor, denk ik: “Daar gaan we weer!”. Saïd * “ken” ik al bijna zolang ik dit werk doe, dus inmiddels al ruim 17 jaar. Hij is “groot ongewenst vreemdeling”, zoals dat heet. Oftewel in normaal Nederlands: Saïd mag vanwege eerder gepleegde strafbare feiten eigenlijk helemaal niet in Nederland komen, laat staan verblijven. Hij is hier dus illegaal.

Uiteraard is al vaker geprobeerd om Saïd uit te zetten, maar het probleem is dat we zijn juiste identiteit en nationaliteit tot op heden nog steeds niet hebben kunnen vaststellen, ondanks diverse onderzoeken daarnaar door de Vreemdelingenpolitie. Want Saïd werkt nergens aan mee en papieren heeft hij natuurlijk niet. Om het allemaal nog ingewikkelder te maken bedient hij zich ook nog eens van maar liefst acht aliassen. Zodoende is zijn echte land van herkomst moeilijk te achterhalen.

Op basis van taalanalyse lijkt het nog het meest waarschijnlijk dat hij uit Algerije afkomstig is, maar dat land zegt desgevraagd geen gegevens van hem te hebben en verleent dus geen “laissez passer”. Dat is een reisdocument waarmee de diplomatieke vertegenwoordiging van het (vermoedelijke) land van herkomst een onderdaan in staat stelt eenmalig terug te reizen naar het betreffende land.
Gevolg hiervan is dat er inmiddels een patstelling is ontstaan: Saïd mag hier niet zijn en toch loopt hij hier iedere dag rond, en dan ook nog op een manier alsof de stad van hem is. Het is de wereld op zijn kop.

Zijn strafblad is een heuse waslijst van misdrijven. Hij pleegde tot dusverre talloze vermogensdelicten zoals diefstal, heling en inbraak maar ook geweldsdelicten en maakte zich schuldig aan handel in c.q. bezit van verdovende middelen. En het einde is nog niet in zicht, getuige wéér een melding van winkeldiefstal.

Ik had me al vaker afgevraagd waarom iemand dit bestaan zou willen leiden. Hij gaat namelijk al jarenlang van politiecel naar gevangenis en weer terug. Desondanks is hij nog steeds hier.

Mijn vraag werd beantwoord toen ik eens een passage las in een van zijn verhoren waarin hij verklaarde: “Ik zit liever in Nederland in de gevangenis, dan dat ik in mijn thuisland in vrijheid leef”.

Daar werd ik wel even stil van.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 9 juli 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

DNA-gesprek

Ik zit lekker op mijn flexplek te werken als onze planner ineens voor mijn neus staat. Ik ben meteen op mijn hoede want hoe aardig hij ook is, meestal betekent dat een spoedklus.

“We zoeken iemand om een DNA-gesprek te gaan doen en onze back-up is al bezet. Je moet nu vertrekken want deze meneer gaat over een half uur weer op transport naar het Huis van Bewaring”.

Een DNA-gesprek wordt door de officier met de verdachte gevoerd voorafgaand aan diens DNA-afname en gebeurt in het belang van het onderzoek als er bij bepaalde misdrijven sporen op de plaats delict zijn gevonden. In zo’n gesprek kan de verdachte vrijwillig toestemming verlenen om wangslijm af te staan. Zo niet, geef ik een bevel tot afname waarbij hij wordt gedwongen zijn DNA af te staan. In beide gevallen wordt zijn DNA-profiel vervolgens vergeleken met de sporen in de zaak en met alle sporen in de DNA-databank.

“Ok, ik vertrek meteen”, zeg ik. Snel zet ik mijn computer uit, pak mijn tas en spring op de fiets want in tegenstelling tot vroeger zit ons parket niet langer in hetzelfde gebouw als de rechtbank, waar mijn verdachte zich onder in het cellencomplex bevindt.

Een kwartiertje later kom ik aan de balie in de grote hal van het gerechtsgebouw. “Ik kom voor DNA”, zeg ik gehaast tegen de bode. Terwijl deze mijn komst telefonisch doorgeeft aan de parketpolitie beneden, zie ik vanuit mijn ooghoek dat een jonge parketwacht mij nieuwsgierig gadeslaat. Als ik met grote passen richting de deur loop die toegang geeft tot het beveiligde gedeelte, versnelt de parketwacht zijn pas en komt naast me lopen.

“Zo! Dus u komt om DNA af te staan?”, vraagt hij streng. Hij kijkt naar me alsof hij zich afvraagt welk vreselijk misdrijf ik gepleegd zou kunnen hebben. Ik kom abrupt tot stilstand. Inwendig verkneukel ik me want nu snap ik ook waarom hij me zo in de gaten hield.

“Nou nee, ik kom het DNA-gesprek dóen. Ik ben de officier van justitie”, antwoord ik.

De arme jongen krijgt prompt een knalrood hoofd en stamelt een excuus.

“Geen probleem hoor!”, zeg ik snel om hem op zijn gemak te stellen.

Kennelijk zie ik er toch niet zo onschuldig uit als ik dacht.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 16 juli 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Kruistocht

Geweld achter de voordeur, ik heb er op deze plek al vaker over geschreven. In tegenstelling tot wat lang werd gedacht, blijkt de impact van klappen die je krijgt van je echtgenoot of partner, zus of broer, moeder of vader en zoon of dochter veel groter te zijn dan die van een onbekende.

Juist degene met wie je een liefdes- of familierelatie hebt, zou immers ook degene moeten zijn die jou met zorgzaamheid en respect behandelt. In mijn professionele wereld is dit ideaalbeeld echter ver te zoeken. In de vijftien jaar dat ik de huiselijk geweld portefeuille heb beheerd, ben ik alle mogelijke voorbeelden tegengekomen van hoe het niet moet.

Juist omdat ik zelf uit een heel warm nest kom en een lieve, zorgzame partner heb, gun ik iedereen deze geborgenheid. Daarom ben ik destijds mijn eigen kruistocht, zij het op microniveau, begonnen om dit kwaad zoveel mogelijk de kop in te drukken.

En zoals in iedere veldtocht loop ik ook hier tegen allerlei obstakels aan. Een van de grootste hindernissen in de bestrijding van huiselijk geweld is het gegeven dat er zelden anderen bij zijn. Helaas zijn de getuigen die er wel zijn vaak (kleine) kinderen. Die zijn vanwege hun jonge leeftijd niet altijd geschikt als getuige. Maar ook bij oudere kinderen sta ik meestal niet te springen om ze een getuigenverklaring te laten afleggen tegen hun eigen vader of moeder vanwege het risico op een loyaliteitsconflict.

Toch is dit soms onvermijdelijk, wil ik de zaak bewijstechnisch rondkrijgen om zo de cirkel van geweld te doorbreken door oplegging van een sanctie gecombineerd met verplichte hulpverlening.

Vaak is ook het probleem dat het slachtoffer pas na verloop van tijd naar de politie en/of dokter stapt. Zo gaan kostbare sporen van geweld zoals zichtbaar letsel verloren en wordt het een stuk moeilijker om aan te tonen dat er verband is tussen het feit en het opgelopen letsel.

Mijn advies aan slachtoffers en hun omgeving is dan ook om alles zo snel mogelijk vast te (laten) leggen. Ga liefst meteen naar de politie, huisarts of Eerste Hulp, maak foto’s van het letsel of de vernielingen, noteer wanneer wat is gebeurd en wie daarbij waren, neem mensen in vertrouwen.

Want alleen zo kunnen we gezamenlijk optrekken in de kruistocht tegen huiselijk geweld.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 16 april 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Dit kan ons allemaal overkomen

De jonge vrouwelijke verdachte die de zittingzaal binnenkomt is een charmante verschijning, modern gekleed en met een vlot kapsel.

Ze wordt ervan verdacht als inzittende van een geparkeerde personenauto ernstig letsel te hebben toegebracht aan een passerende fietser door juist op het moment dat deze langs reed in een ultrakort moment van onoplettendheid de deur open te doen. Dit is weliswaar een overtreding – er is dus sprake van een bepaalde mate van schuld en niet van opzet – maar wel een met verstrekkende gevolgen.

De jongeman die langs fietste smakte keihard met zijn hoofd tegen het asfalt waardoor hij bewusteloos raakte. Later bleek hij een schedelbasisfractuur, diverse botbreuken, geheugenverlies en blijvende gehoorschade te hebben opgelopen. Hij heeft maandenlang veel pijn gehad en zijn revalidatie verliep moeizaam. Het was de vraag of hij, een veelbelovende student, nog ooit de oude zou worden.

Als de rechter begint met het onderzoek ter terechtzitting, kan onze verdachte het na amper twee zinnen al niet meer droog houden en begint ze zachtjes te huilen. Als ze een zakdoekje naar haar ogen brengt, zie ik dat haar handen trillen.

Het gebeuren heeft haar flink aangegrepen. Zij heeft zelf een tijdje niet kunnen werken omdat ze er helemaal doorheen zat. Uit bestudering van het dossier weet ik dat ze nooit iets heeft misdaan, dat ze een hardwerkende dame is en dat ze op verschillende manieren heeft geprobeerd om contact op te nemen met het slachtoffer om haar excuses aan te bieden. De man en diens familie zaten daar echter niet op te wachten.

Dit zijn zaken waarin ik ontzettend worstel met de strafmaat. Aan de ene kant is er immers die nietsvermoedende jongeman die gewoon netjes op het fietspad fietste en door een noodlottig toeval op het verkeerde moment op de verkeerde plaats was waardoor hij buiten zijn schuld zwaar gewond raakte.

Aan de andere kant is deze verdachte geen crimineel die dit expres heeft gedaan maar juist een normale, nette burger zoals u en ik. Alleen had zij de pech dat ze in die fractie van een seconde waarin ze vergat te kijken het leven van het slachtoffer voorgoed heeft veranderd.

Deze wetenschap alleen al zal voor haar zwaarder zijn dan eender welke geldboete of ontzegging van de rijbevoegdheid.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 8 januari 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Hij wil de cel niet uit, maar in

Tijdens mijn ZSM-dienst belt de politie over een man die stennis schopt in een ziekenhuis. Hij eist hulp, maar na onderzoek blijkt hij niets te mankeren. Als men zegt dat hij het ziekenhuis moet verlaten, gaat hij in bed liggen en komt er niet meer uit.

De beveiliging belt de politie. Als die komt, vernielt hij diverse spullen en wordt hij aangehouden.

In de politiecel zwijgt hij als het graf. De crisisdienst wordt ingeschakeld maar constateert dat meneer geestelijk in orde is. Hij wil zelfs niet praten met een reclasseringsmedewerkster. Omdat het strafrechtelijk onderzoek is afgerond, wordt hij in vrijheid gesteld. Maar onze meneer weigert te vertrekken.

Omdat de politie geen liefdadigheidsinstelling is en haar cellen hard nodig heeft, wordt hij met zachte dwang uit de cel gezet en naar buiten begeleid. Intussen vraag ik me af hoelang we moeten wachten tot de volgende melding.

En inderdaad, binnen een half uur komt er een telefoontje dat meneer zich buiten schuldig heeft gemaakt aan schennis der eerbaarheid. Zodoende zit hij weer vast, dit keer zelfs in adamskostuum omdat hij al zijn kleren heeft uitgedaan. Omdat dit duidelijk een schreeuw om aandacht is, besluit ik dat strafrechtelijk ingrijpen niet gepast is. Maar wat dan wel?

Opeens bedenk ik dat het een idee zou kunnen zijn om een van de politie-onderhandelaars in te schakelen. Deze komen meestal in actie als er een gijzelingssituatie of dreigende zelfmoord aan de orde is. Dat is hier weliswaar niet zo, maar deze professionals hebben veel ervaring en kennis in huis om gestreste mensen te kunnen overtuigen.

De politie vindt het een goed idee. Niet lang erna hoor ik dat meneer – aangekleed en wel – rustig en vrijwillig is vertrokken. Nieuwsgierig bel ik met een van de onderhandelaars.

“In de 30 jaar dat ik bij de politie werk, heb ik nog nooit meegemaakt dat iemand de cel niet uit wilde!”, zegt hij. Dan legt hij uit dat hij en zijn collega’s getraind zijn om geweld te vermijden. Zij luisteren goed, denken mee en leggen de nadruk op hulpverlening. Dankzij hun optreden zag meneer in dat hij niet in de cel thuishoorde.

Een mooi en succesvol voorbeeld van hoe de politie hulp verleent aan hen die dat behoeven.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 2 juli 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Gewoontedier

Natuurlijk wist ik wel dat een officier geen negen tot vijf baan heeft. Ik loop per slot van rekening al een tijdje mee en heb in al die jaren de nodige bereikbaarheidsdiensten (piketten) gedraaid; diensten waarbij ik doordeweeks na kantoortijd en in het weekend van thuis uit voortdurend bereikbaar ben voor de politie en GGD-artsen.

Vanaf 2012 zijn daar de ZSM-diensten bijgekomen. Zoals ik eerder uitlegde zijn dat diensten die ik – ook in het weekend en op feestdagen – draai vanuit een centraal gelegen locatie waar alle aangehouden verdachten vanuit de hele provincie worden aangemeld voor afdoening. Dat doe ik gelukkig niet in mijn eentje, maar in nauwe samenwerking met politie, reclassering, Slachtofferhulp en Raad voor de Kinderbescherming.

Inmiddels is ZSM niet meer weg te denken uit de strafrechtelijke praktijk van alledag en worden vele zaken, mits ze zich daarvoor lenen, binnen een kort tijdsbestek afgedaan.

Sinds kort is de planning in die zin gewijzigd, dat de ZSM-ers hele weekenden achter elkaar worden ingeroosterd. Waren het eerst nog losse zaterdagen of zondagen, nu bestaat een ZSM-weekenddienst uit één aaneengesloten blok van vrijdag tot en met zondag. Dat kan zowel dagdienst (vanaf 8.00 uur) of middagdienst (tot 22.00 uur) zijn.

Onlangs was ik voor het eerst aan de beurt voor zo’n weekenddienst nieuwe stijl. Ik had drie dagdiensten achter elkaar. Omdat ik normaliter vrijdags niet werk (nou ja, althans niet vanaf een andere locatie dan thuis), was dit best een rare gewaarwording. Nog vreemder was het echter dat ik de dag erna én de dag daarna ook op de ZSM-locatie moest gaan werken.

Het gewoontedier in mij was bij tijd en wijle even van slag. Zo bijvoorbeeld toen ik vrijdag namiddag thuiskwam en even goed moest nadenken welke dag het nu was. Of toen ik na mijn zaterdagse dienst ’s avond op de bank plofte om nog even naar RTL Late Night te gaan kijken en me oprecht afvroeg wat voor vreselijks er gebeurd zou kunnen zijn omdat de uitzending niet doorging. En toen ik me op zondagochtend alvorens te gaan werken afvroeg waarom de krant nog steeds niet in de brievenbus was gegooid.

Aahhhh… De macht der gewoonte.

Had Aristoteles nog gelijk toen hij de wijze woorden sprak: “We zijn dat, wat we bij herhaling doen.”

© Pascale Bruinen

Deze column is op 11 juni 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Gewoontedier

Prinzipienreiter

Ik zit rustig te wachten op de volgende zaak als de verdachte, een oudere heer met grijze haren, wit baardje en een brilletje, al hardop sputterend de zittingzaal binnenkomt.

“In al die jaren heb ik nog nooit iets gehad aan mijn eerlijkheid. Ik werk overal aan mee en het levert me niets op!” Boos kijkt hij mijn kant op. Ik heb nog niet eens de kans gehad om te zeggen waarvan hij wordt verdacht. “Dit begint al goed”, denk ik bij mezelf.

Zodra ik de verdenking heb voorgehouden – een winkeldiefstal waarbij is gezien dat hij een blikje tonijn in zijn broek stopt – roept hij verongelijkt: “Volgens de officier heb ik het gedaan. Het maakt toch niks meer uit wat ik zeg”.

Als de rechter hem vraagt of hij nu wel of niet heeft gestolen, roept hij luid van niet. De rechter kijkt op zijn computer en scrolt over het scherm. Dan zegt hij: “Behalve degene die aangifte heeft gedaan zijn er nog twee andere getuigen die gezien hebben dat u het blikje in uw broek stopte. Hoe verklaart u dit dan?”

De man kijkt indringend naar de rechter en antwoordt dan: “Die hebben er alle drie belang bij om mij aan te wijzen als verdachte!” Nu uit het dossier blijkt dat de betrokkenen verdachte helemaal niet kenden, lijkt mij dit scenario hoogst onwaarschijnlijk. Ik ga er dus van uit dat verdachte ontkent tegen beter weten in. Hij lijkt in een geheel eigen wereld te leven.

Als ik naar zijn strafblad kijk, zie ik dat het inmiddels de tiende keer is dat hij voor een diefstal is veroordeeld, waarvan twee in de laatste vijf jaar. Voor de strafmaat tellen alleen die laatste twee mee, maar het totaalplaatje zegt mij wel dat verdachte kennelijk al langer moeite heeft met mijn en dijn.

De rechter legt hem even later conform mijn eis een werkstraf op, waarna verdachte luidkeels aankondigt meteen in hoger beroep te gaan omdat dit “een principekwestie” is.

Ik kijk hem hoofdschuddend na als hij al foeterend de zittingzaal verlaat. Ik vraag me af of hij, diep van binnen, echt gelooft in zijn onschuld.

Zo ja, ben ik bang dat we onze Prinzipienreiter nog vaker terug mogen verwelkomen achter het hekje.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 4 juni 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Prinzipienreiter

Tot tien tellen

De man achter het hekje, gekleed in een trainingspak van een populaire Engelse voetbalclub, ratelt alsof hij atlete Dafne Schippers verbaal naar de kroon wil steken. In zijn haast om uit te leggen waarom hij een medewerker van een opvanghuis woordelijk heeft bedreigd, struikelt hij zodanig over zijn woorden dat de rechter en ik hem nauwelijks kunnen volgen.

Hij heeft al een behoorlijk strafblad, waaronder veel drugsfeiten waarvoor hij enkele jaren heeft moeten zitten. Intrigerend is dat dit een tijd geleden – althans op papier – is gestopt. Wel is hij recentelijk vaker veroordeeld voor beledigingen en bedreigingen. Ook nu hangt hem daarvoor een maand gevangenisstraf boven het hoofd uit een eerdere zaak.

Nog voordat ik de beschuldiging goed en wel heb kunnen voordragen, roept hij al dat hij stom is geweest. Tijdens de behandeling onderbreekt onze spraakwaterval ongeveer iedere zin van de rechter en mij met een spervuur van toelichtende opmerkingen. Het is echter lastig om echt boos op hem te worden omdat hij zo eerlijk is. Hij neemt volledige verantwoordelijkheid voor wat hij heeft gedaan en legt – van de hak op de tak springend – uit dat hij bij tegenslag heel domme dingen zegt. Op de een of andere manier werkt dit, ondanks de nare beschuldiging, ontwapenend.

De drugs heeft hij bewust achter zich gelaten toen zijn kind iets ouder was, zo antwoordt hij desgevraagd. “Vroeger kon ik zeggen dat ik in een hotel zat, maar nu is ze acht jaar en heel slim, dus dat gelooft ze nu niet meer”.

Ik merk op dat hij kennelijk een ijzersterke wil heeft. Het is immers niet gemakkelijk om uit de drugswereld te stappen. Als hij diezelfde wil nu eens zou inzetten om voortaan eerst tot tien te tellen alvorens iets te zeggen?, zo hou ik hem voor.

Voor het eerst is verdachte even stil als hij hierover nadenkt. Dan zegt hij serieus: “Voor mijn kind wil ik dat proberen”.

Vraag me niet waarom, maar ik geloof hem. Dus eis ik alleen twee weken gevangenisstraf voor de bedreiging maar geen tenuitvoerlegging van die openstaande maand gevangenisstraf.

De rechter vindt het een heel afgewogen eis en vonnist conform.

Nu maar hopen dat hij niets strafbaars roept voordat hij bij drie is aanbeland.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 28 mei 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

tottientellen

 

De tranen van Ali B

Enige tijd geleden was Ali B. in DWDD waar hij al huilend een liedje vertolkte over zijn twee kinderen die veel te snel groot worden. Via Facebook werd ik door een vriendin erop attent gemaakt. Haar aansporing “Echt heel erg mooi…luister” maakte me nieuwsgierig, dus klikte ik op het filmpje.

Ik weet niet wat ik precies verwachtte maar in ieder geval niet dat ik binnen een halve minuut mijn ogen vochtig voelde worden. Ik zag nou eens niets de stoere rapper, maar een uiterst gevoelige vader die het aandurfde om op nationale tv over zijn misschien wel diepste angsten te zingen terwijl de tranen over zijn gezicht stroomden. Wat een moed als je je zo kwetsbaar durft op te stellen. Het feit dat Ali B. later toelichtte dat zijn emoties ook werden veroorzaakt door het recente overlijden van zijn vader doet daar niet aan af.

“D’r komt een tijd dat jullie niet meer willen knuffelen met papa (…). Dan zijn m’n kleine mannetjes niet meer klein. Ik vraag me af, waarom moet het nou zo snel gaan. Ik lach en ik lach een traan, want op een dag laat ik jullie gaan.

Uren die vliegen. Die jaren die liegen. Ze zeggen: doe rustig aan, er is tijd genoeg. Zien jullie niet dat ik jullie zo lief heb. Ik mis jullie nu al, terwijl jullie nog bij me zijn (….).

En misschien valt het allemaal wel mee en ben ik eraan gewend voordat ik het weet. Maar misschien verandert niks aan mijn pijn. Misschien zal ik er tegen die tijd niet eens meer zijn. Misschien weet ik één ding wel zeker: ik mis jullie voor het leven.”

De tekst van zijn liedje – dat inmiddels al op nummer 14 van de tipparade staat –  appelleert aan een oergevoel dat alle ouders over de hele wereld maar al te goed kennen; de angst dat je kinderen in een vloek en een zucht groot zijn en jou niet meer nodig hebben. Het is ons mensen eigen dat we met open ogen een kansloze strijd willen aangaan tegen het meedogenloze doortikken van de tijd, tegen de vergankelijkheid en vluchtigheid van al het mooie in het leven. En als het dan ook nog over ons eigen kroost gaat, komt het allemaal wel heel dichtbij.

Dit universele thema is al vaker bezongen, o.a. door Abba in het prachtige “Slipping through my fingers” dat gaat over een te snel opgroeiend dochtertje:

“Schoolbag in hand, she leaves home in the early morning
Waving goodbye with an absent-minded smile
I watched her go with a surge of that well-known sadness
And I have to sit down for a while

The feeling that I’m losing her forever
And without really entering her world
I’m glad whenever I can share a laughter
That funny little girl

Slipping through my fingers all the time
I try to capture every minute
The feeling in it
Slipping through my fingers all the time
Do I really see what’s in her mind
Each time I think I’m close to knowing
She keeps on growing
Slipping through my fingers all the time (…).

Sometimes I wish that I could freeze the picture
And save it from the funny tricks of time
Slipping through my fingers…”.

Zelf ken ik het gevoel maar al te goed, ook al heb ik inmiddels een zoon van 21 en een dochter van 19 die allang niet meer klein zijn. Want moeder – en vader –  ben je voor altijd.

Als ik dan een troost zou willen bieden, is het deze: zelfs de grote meester Shakespeare had er in zijn tijd al last van toen hij zo mooi verzuchtte: ““I weep to have what I fear to lose”.

Beste Ali, je bevindt je dus in goed gezelschap. Wij lijden allemaal met je mee. Hou je daar in je moeilijke momenten maar aan vast.

© Pascale Bruinen

ali b2

 

Kraaientaal

De catalpa in onze achtertuin heeft dezer dagen een magnetische aantrekkingskracht op allerhande vogels. Links beneden zit een merel die naarstig om zich heen kijkt. Rechts van het midden zie ik een koppeltje Turkse tortels zitten. Ik vermoed dat dit hetzelfde ouderpaar is van vorig jaar. Toen is het ook erin geslaagd om heel hoog in onze prachtige boom een nest te maken.

Maar de meest opvallende gevederde vriend die zich nu in de boom ophoudt is toch wel een zwarte kraai. Nu zijn kraaien doorgaans niet de meest geliefde vogels, zeker niet bij boeren omdat zij graag hun zaaigoed opeten. Ook hun harde gekras werkt menigeen op de zenuwen. Deze kraai is vanochtend echter erg rustig. Zij (ik denk gevoelsmatig dat het een vrouwtje is) zit pontificaal op een tak met een houding van “Wie doet me wat?”.

Omdat onze boom nog niet helemaal in het blad zit, kan ik alles wat erin gebeurt op de voet volgen. En zo komt het dat ik op een doordeweekse morgen, zomaar tijdens het ontbijt, getuige ben van iets heel bijzonders.

Onze kraaiendame heeft een hele lange, dunne en gekronkelde tak in haar bek. De twijg is zelfs zo groot en grillig gevormd, dat zij zich maar ternauwernood in balans kan houden als ze over de tak richting een andere tak schuifelt. Geamuseerd sla ik haar gade als ze voortdurend rondkijkt, op zoek naar een geschikte nestplek. De enorme twijg zou daarvoor wel eens het fundament kunnen zijn. Maar die grootte heeft ook zo zijn nadelen, want telkens als ze haar kop draait of zich voortbeweegt stoot die duivelse twijg tegen een of andere dikke tak aan, waardoor ze bijna haar evenwicht verliest en nog net niet uit de boom kukelt.

Inmiddels is ook meneer Kraai ten tonele verschenen. Hij is een stuk groter dan onze onverdroten nestbouwer en zit op de rand van de schutting het hele tafereel van zijn eega ogenschijnlijk geduldig te aanschouwen.

Geboeid blijf ik naar buiten kijken. En, je kon erop wachten, dan gebeurt het onvermijdelijke: terwijl mevrouw Kraai naar een andere tak springt, valt de twijg uit haar bek en landt op het terras, naast de border.

Inmiddels is mijn koffie bijna koud, zo ga ik op in dit schouwspel van de natuur dat ik gratis en voor niks mag meebeleven vanachter mijn woonkamerraam. Mevrouw Kraai draait haar kopje naar beneden en kijkt op bijna beteuterde wijze naar haar gevallen tak. Maar ze heeft kennelijk geen zin om hem te gaan oprapen want ze maakt geen aanstalten om van haar plek op de tak af te komen. In plaats daarvan begint ze geluiden te maken. Een scherp “Kraah, kraah, kraah…” klinkt door onze achtertuin. Omdat ik ergens vermoed wat er nu gaat gebeuren, hou ik als vanzelf al mijn adem in.

En inderdaad, meneer Kraai heeft de boodschap van mevrouw heel goed begrepen. Hij vliegt als bij toverslag van de schutting af en landt met een sierlijke boog bij de gevallen twijg. Ik kijk ongelovig toe hoe hij de twijg in zijn bek neemt en er zonder dralen de boom mee in vliegt. Aldaar voegt hij zich – zoals een goed en gehoorzaam echtgenoot betaamt – keurig bij zijn opdrachtgeefster en biedt haar de gevallen tak aan (niks menselijks is de kraai kennelijk vreemd).

Ik ben verbijsterd. Want dit simpele schouwspel is niets minder dan het bewijs dat er door beide kraaien nagedacht is. Immers, nadat de tak op de grond is gevallen, heeft zij het mannetje met haar specifieke geroep geïnstrueerd dat hij juist die tak op die plaats moest oprapen en terug moest brengen, welke boodschap hij precies heeft begrepen.

Als ik internet raadpleeg, blijkt mijn veronderstelling een juiste. Vogelbescherming Nederland zegt op haar site: “Kraaien vertonen opvallend intelligente gedragspatronen. Ze onderhouden een intensieve communicatie, en zijn zelfs betrapt op het gebruiken van primitieve vormen van gereedschap om problemen op te lossen, iets dat men tot voor kort aan mensen en mensapen voorbehouden achtte.”

Wow. Nu ik dit weet zal ik nooit meer hetzelfde naar kraaien kijken en vind ik dat ze meer krediet verdienen voor hun slimheid.

Of kan ik, indachtig de handelwijze van de vrouwtjeskraai, beter spreken van sluwheid? Na dit staaltje van vrouwelijk machtsvertoon voel ik me in ieder geval best verwant aan mevrouw Kraai.

Want dit voorbeeld laat zien dat mannen er toch altijd weer in trappen.

Of ze nu van de gevederde of van de menselijke variant zijn.

© Pascale Bruinen

Deze column is verschenen in de INFO van Wonen Meerssen, nr. 50 van april 2015.

Kraaientaal

 

Man made disaster

Gek hoe ik jarenlang dit werk heb gedaan en me nooit heb gerealiseerd dat ik een zwaar beroep heb. Pas nu ik dankzij mijn boek van veel mensen hoor dat ze mijn job heftig vinden, sta ik daar eens bij stil. Als je er middenin zit, wordt het ongewone kennelijk gewoon.

Ik moet hieraan denken tijdens de cursus die ik met collega’s volg over het voorkomen van secundaire traumatisering, volgens de reader “een beroepsrisico van het dagelijks werken met getraumatiseerde mensen”. Daar leer ik dat “man made disaster”, oftewel wat mensen andere mensen aandoen, een grotere impact op je welzijn heeft dan bijvoorbeeld natuurrampen.

De cursusleiders vertellen over rode vlaggen voor secundaire traumatisering: stresssignalen die zich uiten in zowel geestelijke als lichamelijke symptomen, signalen van demoralisatie (een stijgend gevoel van pessimisme dat hand in hand gaat met verminderde zorgeloosheid en vermoeidheid) en het beroepsmatig minder kunnen verdragen van emoties.

Voor mij zijn sommige signalen een feest der herkenning. Na een huiselijk geweld zaak waarmee ik als zaaksofficier niets van doen had gehad maar waarin wel een dode en een gewonde te betreuren vielen, merkte ik plotseling dat ik geen afstand meer kon nemen van de ellende in dit soort zaken.

In die tijd, inmiddels een aantal jaren geleden, was ik al bijna vijftien jaar portefeuillehouder huiselijk geweld en moest ik in deze formele hoedanigheid uitleggen hoe deze vreselijke gebeurtenissen hadden kunnen plaatsvinden. Sindsdien voelde ik me opeens persoonlijk verantwoordelijk voor alles wat er aan huiselijk geweld in de provincie zou kunnen gebeuren. Ik merkte dat ik bang werd dat er ergens achter een voordeur weer iets vreselijks zou gebeuren en dat ik dan daarvoor ter verantwoording zou worden geroepen.

Rond dezelfde tijd overleed mijn vader. Het verdriet en de stress die zijn dood bij mij opriepen, maakten dat ik me nog kwetsbaarder voelde. In deze precaire situatie kwam de ellende van anderen nog veel harder bij mij binnen.

Destijds was mijn emmertje na de zoveelste druppel kennelijk overvol geraakt en stroomde deze over. Na een ingelaste bedenktijd besloot ik mijn portefeuille over te dragen zodat ik weer wat lucht kreeg. Dat heeft geholpen.

Nu weet ik dat ik ondanks al mijn professionaliteit niet immuun ben voor secundaire traumatisering. Een pijnlijke maar o zo noodzakelijke les.

© Pascale Bruinen

man made disaster

Deze column is op 30 april 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Strooptocht

De meiden zijn samen de stad ingetrokken. Niet om gezellig te lunchen, bij te kletsen of te shoppen, maar met de vooropgezette bedoeling om te gaan stelen.

Daarom hebben ze zich thuis al voorzien van speciaal gereedschap zodat ze de weavers, die anti-diefstal labels, kunnen verwijderen. Ook hebben ze geprepareerde tassen meegenomen om de buit in te kunnen verstoppen.

Als ze in een kledingzaak met zijn tweeën langere tijd doende zijn in één pashokje, trekken ze de aandacht van een medewerkster. Die treft uiteindelijk een berg truitjes, t-shirts, broeken en blouses aan bij beide dames. De labels zijn eraf geknipt en liggen her en der door de paskamer.

Als de politie ter plaatse komt en nader onderzoek doet, blijkt dat de meiden – behalve bij deze winkel – ook hun slag hebben geslagen bij drie andere kledingwinkels, een parfumerie, een groot warenhuis, een boekwinkel en een optiek. Nodeloos te vermelden dat ze samen voor een zeer aanzienlijk bedrag bij elkaar hebben gegapt.

Gelukkig zijn de spullen zelf onbeschadigd gebleven zodat de politie die terug kan geven aan de eigenaren.

Als ik het dossier lees, word ik eerst getroffen door de brutaliteit van deze geplande strooptocht. Zonder enige gêne stelen ze als de raven. Maar even later, bij het lezen van de verklaringen die een van de dames bij de politie heeft afgelegd, ben ik vooral zeer onaangenaam verrast door een paar, haast nonchalant uitgesproken, zinnetjes.

“Stelen is gemakkelijk. Iedereen in mijn omgeving en op school doet aan winkeldiefstallen, dat is gewoon normaal”.

Nu draai ik toch al een tijdje mee en weet ik heus wel dat er massa’s winkeldiefstallen plaatsvinden met grote maatschappelijke schade tot gevolg. Maar ik kan én wil me niet voorstellen dat deze uitspraak echt waar is. Dus hoop ik dat het een bewuste overdrijving is, gedaan in de (onterechte) hoop dat we haar er dan minder op zullen afrekenen.

Maar mocht ze haar uitspraak wel echt gemeend hebben, dan is het des te belangrijker om als politie en justitie telkens weer de norm te handhaven.

En die luidt dat je van andermans spullen afblijft. Dat was vroeger zo, dat is nu zo en dat blijft ook in de toekomst zo.

Dát is, om in haar woorden te blijven, “gewoon normaal”.

© Pascale Bruinen

strooptocht2

Deze column is op 19 februari 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Afscheid

Er is een afscheidsgolf gaande op ons parket. In korte tijd verlaten drie collega’s de werkkring omdat ze gaan genieten van hun welverdiende pensioen. Ik ken ze alledrie, maar met de een heb ik meer van doen gehad dan met de ander.

De drie parketsecretarissen hebben er allemaal een lang dienstverband op zitten. Dit betreft nog de generatie die het hele werkzame leven trouw is geweest aan één en dezelfde baas. Kom daar tegenwoordig maar eens om.

Een aantal collega’s heeft voor een van de vertrekkende mannen (laat ik hem Dirk noemen) een heuse surprise-brunch georganiseerd. Ze hebben allerlei lekkers ingeslagen zoals (paas)eieren, verschillende verse broodjes, vleeswaren en kaas als beleg, lekkere cakes, melk en fruitsap.

Tijdens de middagpauze verzamelen zich vele medewerkers in een lege vergaderzaal waar alles al feestelijk klaar staat. Als we allemaal binnen zijn, gaan twee mannen het nietsvermoedende feestvarken ophalen. Ondertussen moeten wij zo stil mogelijk blijven, maar dat blijkt geen sinecure. Zeker niet als tot wel drie keer toe de deur openzwaait en het telkens niet onze pensionado, maar een laatkomer blijkt te zijn.

Maar dan is eindelijk het moment suprême aangebroken en stapt onze bijna-gepensioneerde al kletsend de ruimte binnen om meteen stokstijf te blijven staan bij het zien van al die mensen en het horen van ons gebrulde “Verrassing!”. Een grote glimlach verschijnt op zijn gezicht. Hij is zichtbaar ontroerd.

Onze hoofdofficier houdt een mooie speech waarin hij tot hilariteit van velen memoreert dat het inmiddels bijna 45 jaar geleden is dat onze Dirk als zeventienjarige (!) bij het parket was begonnen als “Schrijver A” (geen idee wat dat inhield) voor het lieve sommetje van 440 gulden per maand.

Braaf sluit ik aan in de rij om afscheid van Dirk te nemen. Als ik aan de beurt ben, blijkt dat hij bepaald niet achter de geraniums zal gaan zitten. Hij gaat lekker genieten van al het moois dat het leven te bieden heeft.

Met drie kussen op de wang (een goed Limburgs gebruik), een bedankje voor onze samenwerking en een ferm “Veel plezier met alles wat je gaat doen!”, neem ik afscheid van een instituut .

Even later zit ik weer achter mijn bureau alsof er niets is gebeurd.

En toch.

Op de een of andere manier voelt het anders.

© Pascale Bruinen

afscheid

Deze column is op 9 april 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad

De arrogantie van de macht

Vanavond krijgen we eters. Het koppel dat op bezoek komt, kennen we nog niet zo lang. Zij is huisvrouw, hij heeft een eigen bedrijf. Op het menu staan Italiaanse gerechten: een salade caprese met verschillende salumi als antipasti gevolgd door een hoofdgerecht van tagliatelle met zalm. Alleen het toetje, chocolade mousse met slagroom versierd met framboosjes en blauwe bessen, is niet uit het land van de laars.

“Ik moet jullie iets bekennen”, opent onze mannelijke gast het gesprek als we met z’n allen aan tafel schuiven. “Toen mijn vrouw mij vertelde wat jullie voor werk doen, was ik er van overtuigd dat jullie allebei zo’n hele arrogante types zouden zijn.” H. (mijn man) en ik kijken elkaar aan en schieten dan samen in de lach.

“O ja? Hoezo dat?”, kan ik niet nalaten geamuseerd te vragen terwijl ik het warme stokbrood doorgeef aan mijn vriendin. Haar gezichtsuitdrukking verraadt dat ze zich een beetje geneert voor de openhartigheid van haar echtgenoot.

“Nou ja, als officier van justitie en politieman hebben jullie natuurlijk een bepaalde status en macht. Veel mensen in zo’n positie voelen zich daardoor beter dan anderen en laten dat merken ook”, antwoordt hij. “Maar bij jullie bespeur ik daar niets van. Jullie zijn juist heel gewoon en gemakkelijk in de omgang.” Hoor ik daar iets van verbazing in zijn stem?

Ik schep mozzarella met tomaatjes en wat van die geurige basilicumblaadjes op mijn bord en zeg dan: “Ik heb helemaal niks met rangen en standen. Titels interesseren me niet. Ik zou dus niet weten waarom ik me niet normaal zou kunnen gedragen”.

“Zo is dat. Gelukkig dat we ondanks ons werk toch bij jullie in de smaak vallen”, grapt H. als hij het glas heft. Nu moet iedereen lachen. Het volgende moment toosten we alle vier op een gezellige avond.

Als ik heel wat uurtjes later (het was inderdaad heel gezellig) met H. de afwasmachine inruim, galmt die opmerking over arrogantie nog na in mijn hoofd. Zouden meer mensen er zo over denken?

Wat mij betreft is de arrogantie van de macht totaal misplaatst.

Want het gaat in het leven uiteindelijk niet zozeer om wat je doet voor de kost, maar om wie je echt bent.

© Pascale Bruinen

arrogantie van de macht

Deze column is op 2 april 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Onschuld

De vrijstaande woning waar de rechter-commissaris in alle vroegte voor een doorzoeking aanbelt, is ruim, strak en modern. Over zijn schouder kijk ik toe hoe de heer des huizes de deur open doet. De man wordt verdacht van grootschalige drugshandel en witwassen van crimineel geld.

Terwijl wij onze legitimatiebewijzen tonen, houdt een van de politiemannen hem aan en zegt dat hij niet tot antwoorden is verplicht. We gaan naar binnen.

In de riante woonkamer met leistenen vloer worden mijn ogen onmiddellijk getrokken naar een enorme flatscreen TV en een Bose geluidsinstallatie. De open keuken wordt gedomineerd door een groot kookeiland met dure apparatuur. Je kunt er van de grond eten. Alles oogt nieuw. Op de bovenverdieping wordt een kamer omgebouwd tot saunaruimte en in de achtertuin staat een flink formaat jacuzzi zelfs nog in de verpakking. En dat alles bij iemand die officieel van een uitkering zou moeten rondkomen.

Zijn echtgenote is er niet. Wel zijn er twee jonge kindjes. Eentje kan zo te zien nog maar net lopen. Zoals altijd voel ik me enigszins onbehaaglijk bij een doorzoeking omdat ik, hoewel daartoe bevoegd, toch ongevraagd een privédomein binnendring. Maar als er onschuldige kinderen bij betrokken zijn, voel ik dat des te meer.

Terwijl ik samen met de rechter-commissaris toekijk hoe de politiemensen beginnen met hun zoektocht, komt het peutertje vrolijk naar me toe gewaggeld. Het jongetje brabbelt iets onverstaanbaars achter zijn speen. Dan trekt hij de speen uit zijn mondje, gooit die demonstratief op de grond en lacht voluit naar mij.

Ik kan niet anders dan teruglachen naar dit aandoenlijke en guitige kind. Hoewel ik me ongemakkelijk voel om te spelen met een peutertje van een verdachte die ik mogelijk ga vervolgen, raap ik – zoals overduidelijk ook zijn bedoeling was – het speentje op en geef het terug. Prompt gooit hij het opnieuw met een sierlijke boog op de grond. Onwillekeurig moet ik denken aan mijn eigen kroost toen het die leeftijd had. Gek hoe alle kinderen precies hetzelfde doen.

Zelfs na al die jaren dat ik dit werk doe, blijf ik het een pijnlijke situatie vinden dat kinderen, die zich van geen kwaad bewust zijn, de dupe worden van het gedrag van hun ouders.

Voor mij went dat kennelijk nooit.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 18 december 2014 verschenen in het Algemeen Dagblad.

onschuld7

Pooiergozer

De laatste jaren duikt het fenomeen “loverboy” op; een jongen die doet alsof hij verliefd is op een meisje, haar in het begin overlaadt met aandacht en cadeautjes en haar ondertussen door chantage, bedreiging en geweld steeds verder isoleert van haar familie en vrienden. Hierdoor wordt ze steeds afhankelijker van hem.

Eenmaal dolverliefd merkt ze dat ze gestaag minder aandacht krijgt en droogt ook de stroom presentjes ineens op. Hij stelt geldproblemen te hebben en geeft haar hiervan de schuld.

Het verliefde meisje snapt niks van deze ommekeer en wil hem uit liefde en schuldgevoel op alle mogelijke manieren helpen. Op dat moment slaat de “loverboy” toe door het meisje schijnbaar moeiteloos over te halen om als prostituee voor hem te gaan werken. Als ze écht van hem houdt, moet ze dat maar op die manier “bewijzen.”

Juridisch gezien is dit een vorm van mensenhandel, een manier waarop grof geld wordt verdiend door aan te zetten tot prostitutie, soms letterlijk over de rug van meisjes die oprecht dachten dat ze de ware liefde hadden gevonden.

Omdat het hele proces niets, maar dan ook niets met echte liefde te maken heeft, pleit ik voor het loslaten van de veel te romantische term “loverboys” en dit om te dopen in “pooiergozers”. Want het zijn gewoon ordinaire souteneurs. Overigens zijn het tegenwoordig ook regelmatig meiden die andere meisjes overhalen zich te prostitueren.

Probleem is hoe deze pooiergozers te herkennen, want liefde, aandacht en (normale) cadeautjes horen ook thuis in alle gewone liefdesrelaties. Wees in ieder geval alert op bepaalde signalen bij meisjes, zoals plotseling uitdagendere kleding en make-up dragen, liegen, bedriegen, weglopen, schooluitval, nieuwe “vrienden” terwijl de oude worden verwaarloosd, een slaafse houding ten opzichte van het nieuwe vriendje, obsessief bezig zijn met een of meerdere gsm’s, gedragsveranderingen, rondhangen op vreemde of afgelegen locaties, schuldopbouw of juist opeens beschikken over (dure) nieuwe spullen en contant geld.

Onze meiden moeten weten dat echte liefde nooit isoleert, maar verbindt, nooit chanteert maar los kan laten en nooit eist dat je verandert maar je juist neemt zoals je bent. Echte liefde is onbaatzuchtig, onvoorwaardelijk en onovertroffen in het bieden van warmte, geborgenheid en respect.

Zegt het voort.

Want iedere meid die uit de klauwen van een pooiergozer blijft, is er één.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 12 maart 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad

pooiergozer

Hulde aan al het goede in de maatschappij

Meestal heb ik het in mijn AD-columns over de duistere kanten van de samenleving. Omdat ik als officier vooral het kwade te zien krijg, ligt het gevaar van beroepsdeformatie al snel op de loer.

Daarom wil ik nu ook eens hulde brengen aan die zwijgende meerderheid die nooit negatief in het nieuws komt. Dan heb ik het dus over al die fijne, goedwillende, betrouwbare, hardwerkende, welopgevoede, fatsoenlijke, zachtmoedige, lieve, warme, beleefde, achtenswaardige, behulpzame, beschaafde, goede, verdraagzame, deugdzame, integere, loyale, keurige, rechtschapen, vriendelijke, brave, barmhartige, menslievende, hoffelijke, vergevingsgezinde, welgemanierde, respectabele, eerzame, onkreukbare burgers en buitenlui die Nederland óók rijk is.

Daarom…

Hulde aan al diegenen die het, om wat voor reden dan ook, niet breed hebben en zich een slag in de rondte werken om op een eerlijke manier rond te komen in plaats van een hennepplantage neer te (laten) zetten of proletarisch te gaan winkelen;

Hulde aan al die tieners die ondanks druk van foute leeftijdsgenoten het hoofd koel houden en een krantenwijk of ander bijbaantje nemen in plaats van de weg van de minste weerstand te kiezen, zoals drugs dealen of omaatjes van hun paar eurootjes beroven;

Hulde aan alle automobilisten die dag in, dag uit, zonder ook maar één glas alcohol achter het stuur gaan zitten of het gaspedaal te diep indrukken en dus nóóit een acceptgiro van het Centraal Justitieel Incassobureau of een dagvaarding om voor de strafrechter te verschijnen op de deurmat vinden;

Hulde aan alle (ex-)echtgenoten, (ex-)partners, kinderen, opa’s en oma’s, zussen, broers, neven en nichten die om elkaar geven, voor elkaar zorgen en elkaar met respect behandelen (ook al is de relatie voorbij) waardoor ze het leven voor iedereen een beetje mooier maken als tegenwicht voor alle ellende van huiselijk geweld;

Hulde aan alle mensen in de zorg en het onderwijs die onze kwetsbaarste medemensen – zieken, mensen met een beperking, ouderen en kinderen – onder moeilijke werkomstandigheden dagelijks op een menswaardige manier behandelen, beter maken en met enthousiasme iets bijleren in plaats van ze te verwaarlozen of misbruik van ze te maken;

Hulde aan alle werknemers in Nederland die nog nooit zelfs maar één paperclip van de baas mee naar huis hebben genomen, laat staan grote sommen geld van hun werkgever hebben verduisterd.

Hulde, kortom, aan al het goede in de maatschappij.

Het werd eens tijd.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 26 februari j.l. verschenen in het Algemeen Dagblad.

Hulde

Onzichtbaar

We zitten aan de lunch op de Dam in Amsterdam. Straks heb ik een live radio interview in het Amstel Hotel, dus nu maar eerst even de inwendige mens versterken.

Als ik mijn Thaise kip curry met smaak heb verorberd, besluit ik voor vertrek nog even een sanitaire stop te houden. Ik volg de trap naar beneden, waar een mevrouw – zo te zien al wat op leeftijd – juist al dweilend de toiletruimte verlaat. De vloer is nog nat.

“Kan ik al naar binnen?”, vraag ik haar. “Zo maak ik vast weer voetafdrukken op uw mooi gedweilde vloer!”

“Jazeker mag u dat, ga u gang hoor!”, antwoordt ze joviaal. Op het toilet kun je – bij wijze van spreken dan – van de vloer eten. Alles is keurig afgesopt en het ruikt er heerlijk fris.

Even later tref ik haar in het halletje. Ze zit op een kruk naast een tafeltje met daarop een rieten mandje. Ik deponeer 50 cent erin.

“Dank u wel voor het kraakheldere toilet! “, zeg ik tegen haar. Ik zie een blik van verbazing op haar gezicht. Dan buigt ze zich iets in mijn richting en zegt ze: “Weet u dat u de eerste bent die dat zegt? De meeste mensen doen alsof ze me niet zien.”

“Wat erg! Ieder mens wil toch graag erkenning voor wat hij of zij doet, niet?”, antwoord ik haar. Ik zie haar knikken. “Ik heb een hekel aan mensen die anderen als deel van het meubilair beschouwen. Dat is zo respectloos. Ik krijg altijd last van plaatsvervangende schaamte als ik dat zie”, zeg ik.

“O mevrouw, u moest eens weten! Ik werk hier nu al jaren, maar als u eens wist wat ik hier allemaal aantref! Wat mensen gewoon op de grond smijten zonder op te rapen of wat ze soms expres voor mij achter laten. Ze maken er vaak één grote bende van! En het zijn soms juist de mensen van wie je het niet zou verwachten. Met mooie kleren an en zo”, vervolgt ze met een behoorlijk Amsterdams accent.

“Tja, hoe mensen er uit zien zegt inderdaad zeker niet alles. Ik vraag me wel altijd af hoe het er dan bij die mensen thuis uit ziet”, zeg ik.

De vrouw voelt even of haar knotje nog goed zit. Dan zegt ze met een zucht: “Precies, dat is ook waar ik dan nieuwsgierig naar ben. Zoiets doe je toch niet? Maar ja, die gasten denken dat ik, omdat ik toiletjuffrouw ben, geen menselijke gevoelens heb. Ze zien me niet eens. Ik ben lucht voor ze.”

“Ik zie u wel. En wij weten gelukkig hoe het hoort. U mag trots zijn op uw werk want u legt er eer in!”, zeg ik.

“U heeft mijn hele dag goed gemaakt!”, zegt ze, terwijl haar hele gezicht oplicht. Ze ziet er op slag heel anders uit. Jonger, zachter.

“En u die van mij!”, antwoord ik naar waarheid.

© Pascale Bruinen

onzichtbaar

onzichtbaar2

 

De Afpaktaart

Als officier eis ik niet alleen werkstraffen, geldboetes of gevangenisstraffen, maar vraag ik de rechter ook geregeld om crimineel geld en goed af te pakken. Dit laatste is gebaseerd op de zogenoemde plukze-wetgeving, een term die niks aan de verbeelding overlaat. Mensen die geld verdiend hebben dankzij het plegen van misdrijven zullen aan den lijve moeten ondervinden dat ze alles tot de laatste cent moeten terugbetalen.

Op zitting heb ik twee verdachten die ieder een hennepplantage hadden. Niet omdat ze de plant van de botanische soort cannabis sativa zo mooi vonden, maar omdat ze er grof geld mee wilden verdienen.

Zodoende schrokken ze er niet voor terug om diverse kamers van hun huurhuis (!) te transformeren tot één grote zooi van houten stellages, vijferfolie, potten, planten, jerrycans met groeimiddelen, koolstoffilters, transformatoren, afzuiginstallaties, warmtelampen en wat al niet meer. Getuige de foto’s hadden zij geen gezellige slaapkamer met leuke kussens op het bed, sfeervolle verlichting en mooi meubilair maar een smerige overvolle ruimte die nog het meest lijkt op een Intratuin from hell. En dan heb ik het nog maar niet over de weeïge stank die er moet hangen waar ik van over mijn nek ga (jullie snappen, ik ben geen wietfan).

Ik slaag er in om in beide zaken samen voor bijna € 103.000,- af te pakken. Met een goed gevoel keer ik terug naar het parket. Onder het mom van “als ik het zelf niet doe, doet niemand het”, besluit ik mijn niet geringe prestatie subtiel per mail onder de aandacht te brengen van mijn leidinggevende en de collega’s van het afpakteam. Niet alleen omdat dit wel mooi staat bij een volgend functioneringsgesprek, maar vooral vanwege de heerlijke afpaktaart die laatstgenoemden bij mooi plukresultaat in het vooruitzicht stellen.

De dag erna ben ik mijn mailtje alweer vergeten als ik zie dat nota bene mijn hoofdofficier aan komt lopen met twee taartdozen. En ik moet zeggen: ik ben aangenaam verrast. In een mum van tijd stroomt iedereen toe want dit is een welkome variant op het van huis meegebrachte broodje kaas. De grote baas houdt een heuse speech en is er zelfs nog een fotomoment.

Nodeloos te zeggen dat de afpaktaart me uitstekend heeft gesmaakt. Al had ik het in de trant van “loon naar werken” ook niet erg gevonden als er een bescheiden percentage van het geplukte bedrag zou zijn bijgeschreven op mijn bankrekening.

© Pascale Bruinen

Afpaaktaart

Bron: http://www.OM.nl

Deze column is op 4 september 2014 in iets andere vorm verschenen in het Algemeen Dagblad.

 

 

Chinees Spreekwoord

Ik ben best een doelgericht type. Zo had ik mij jaren geleden, niet gehinderd door enige gêne of valse bescheidenheid, voorgenomen dat ik in het jaar dat ik vijftig zou worden een heus boek moest hebben geschreven. En laat dat van mij nou op 27 januari 2015 uit komen, nipt voor het begin van mijn eenenvijftigste levensjaar.

Omdat ik als officier publiekelijk onder een vergrootglas lig en bij mijn doelgroep niet bepaald de populariteitsprijs win, heb ik lang getwijfeld over het nastreven van een parallelle schrijfcarrière. Want eigenlijk is het zaak om zo low profile mogelijk te blijven. Uiteindelijk hebben mijn schrijfdrang en bijbehorende wens gelezen te worden het toch gewonnen van mijn angst om anderen deelgenoot te maken van mijn gevoelens en ben ik begonnen met columns schrijven.

En geloof me, mijn diepste zielenroerselen toevertrouwen aan een groot en onbekend publiek voelde voor mij in het begin even eng als, pak hem beet, selfies maken in mijn blote kont en die vervolgens vrolijk posten op Facebook (en nee, aangezien ik niet Heleen van Royen ben, doe ik dit niet echt dus bespaar jullie de moeite om nu snel te gaan kijken).

Sinds ik mijn manuscript bij mijn uitgever heb ingeleverd, begint zich bij mij dus langzaam maar zeker een gezonde spanning op te bouwen. Want ik steek toch op een enorme manier mijn officiersnek uit. Er is immers tot dusverre nog niemand in mijn vakgebied die eerder op zo’n openhartige manier stelling heeft genomen over de meest uiteenlopende onderwerpen die mijn beroep aangaan.

Zo wijd ik een hoofdstuk aan mijn goede en minder goede ervaringen met strafrechters en verwoord ik in een ander hoofdstuk wat ik zoal meemaak met advocaten. Dat varieert van grappige momenten tot situaties waarin ik me groen en geel erger. En ja, nadat mijn boek op de markt is, zal ik ze in de rechtszaal nog tegenkomen.

De rode draad in het boek is de impact die mijn beroep heeft op verdachten, slachtoffers en op mijzelf en mijn gezin. Omdat ik me kwetsbaar opstel, is het een uiterst persoonlijk boek geworden.

Zou het daarom zijn dat ik, naarmate de publicatiedatum dichterbij komt, vaker moet denken aan dat wijze Chinese spreekwoord: “Wees voorzichtig met wat je wenst, want je wens zou nog wel eens uit kunnen komen”?

Over een maand zal ik het weten.

© Pascale Bruinen

Deze column is in iets andere vorm op 28 augustus 2014 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Chinees spreekwoord