(Te) goed van vertrouwen

Het komt niet iedere dag voor dat ik een eis moet formuleren naar aanleiding van een diefstal van ….. 150 eieren!

Laten we eens inzoomen op een slaperig dorpje in het Limburgse heuvelland. Daar, aan de rand van de dorpskern en hemelsbreed niet al te ver van de plaatselijke rooms-katholieke kerk, ligt een grote boerderij. De stallen op het enorme erf verraden dat de boer koeien heeft. Maar de zwart-witte herkauwers zijn niet zijn enige dieren. Hij heeft ook nog het nodige pluimvee.

Op het erf ligt de boerderijwinkel. Het is een eenvoudig stenen bijgebouw waar de boer en boerin onder andere kakelverse scharreleieren verkopen. Omdat het boerenbedrijf nu eenmaal hard werken is, is de boer of boerin niet altijd in de gelegenheid om persoonlijk in de winkel aanwezig te zijn. Maar niet getreurd, ook als er niemand is kunnen klanten gewoon eieren kopen.

Speciaal met dat doel is een metalen kastje aan de muur gehangen met daarin een opening om het geld in te doen. Op een papiertje staat dat er in dat geval per ei 10 eurocent in het kastje moet worden gedeponeerd.

Als ik dit lees ben ik zwaar onder de indruk. Wat mooi dat dit nog bestaat anno 2015! Want waar kun je nog mensen vinden die zo goed van vertrouwen zijn? Nou, hier dus!

Als ik verder lees, blijkt mijn aanname toch ietwat voorbarig want de boer blijkt zekerheidshalve toch een camera te hebben opgehangen. En daarop is mijn verdachte in volle glorie te zien als hij maar liefst 5 dozen met elk 30 eieren meeneemt zonder de verschuldigde 15 euro in het kastje te stoppen. Sterker nog, in plaats van dat hij er geld in stopt, probeert hij het hele kastje met grof geweld van de muur te rukken.

Gelukkig mislukt dat snode plan, maar de eieren zijn en blijven foetsie.

Tot mijn verbijstering houdt de egoïstische eierenrover ondanks glasheldere camerabeelden doodleuk vol dat hij wel degelijk geld in het kastje heeft gestopt. Maar dankzij de aangifte én de filmopname wordt de booswicht toch veroordeeld.

En zo heeft mijn aanvankelijk optimisme over het vertrouwen in het goede van de mens toch weer een vervelend deukje opgelopen.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 13 augustus 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Need for Speed

De man heeft een woninginbraak en fietsendiefstal bekend. Omdat het niet de eerste keer is dat deze verdachte vermogensdelicten heeft gepleegd én hij al eerder tot een werkstraf werd veroordeeld, heb ik tijdens de voorbereiding op mijn papier geschreven dat er nu een fikse gevangenisstraf aan de orde is.

In zijn politieverhoor heeft hij jammer genoeg geen verklaring gegeven voor zijn crimineel gedrag. Omdat ik graag wil weten waarom hij kort geleden weer heeft gestolen, vraag ik hem naar zijn persoonlijke achtergrond. Verdachte antwoordt dat hij wel eens een jointje rookt. Als ik vraag of dat echt alles is, vang ik ineens het woordje “speed” op.

Op nonchalante wijze zegt hij dat hij vroeger ook wel eens amfetamine gebruikte, maar nu allang niet meer. Als ik indringend naar hem kijk om te doorgronden of dit waar kan zijn, zie ik uit mijn ooghoek dat zijn advocaat met gefronste wenkbrauwen en getuite lippen zijn hoofd schudt alsof hij wil zeggen “Nou, nou, daar denk ik anders over”. Hierop besluit ik door te vragen.

“Weet u zeker dat u nu geen speed meer gebruikt? Want als dat wel het geval is, zou dat veel verklaren. Als daar niets aan wordt gedaan, zien we u hier over een tijdje weer terug. Er staat veel op het spel want ik denk aan gevangenisstraf”. Ik zie dat verdachte zenuwachtig op zijn stoel heen en weer schuift en ietwat hulpeloos naar zijn advocaat kijkt, voordat hij zijn schuldbewuste blik weer op mij richt.

“Als u een verslavingsprobleem heeft, lijkt het me zeer verstandig dat er een reclasseringsrapport wordt opgemaakt. Daarin kan een advies worden gegeven over de strafmaat maar ook over een eventuele behandeling. Want dan heeft u hulp nodig. Misschien wilt u daarover even met uw advocaat overleggen?”

De advocaat kijkt naar zijn cliënt en knikt al bemoedigend van ja. Ze gaan naar buiten en even later bevestigt de verdachte na binnenkomst volmondig dat hij wil meewerken.

De zitting wordt uitgesteld totdat het rapport er is. Voordat verdachte opstaat, kijkt hij me wat langer aan dan gebruikelijk. Dan zegt hij: “Dank u wel”.

Ik kan niet in iemands hoofd kijken, maar dat hoeft dit keer ook niet.
Want dit bedankje komt recht uit het hart.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 6 augustus 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Geld brandt als vuur op de huid

Laten we het spel “Doet’ie het of doet’ie het niet?” spelen.

Casus: een uit Syrië gevluchte asielzoeker, ene Mahmoud Abdullah, woont sinds kort in een Duits opvanghuis waar hij een spartaans ingerichte kamer deelt met een oudere man.

De vlucht naar Duitsland heeft hem zijn laatste centen gekost. Als asielzoeker mag hij niet werken. Van zijn bescheiden uitkering stuurt hij maandelijks vijftig euro naar zijn vrouw en dochter die in Turkije zijn achtergebleven.

Maar dan vindt Mahmoud op straat twee briefjes van vijfhonderd euro en een spaarboekje van de Deutsche Bank.

Vraag: houdt Mahmoud het geld zelf of gaat hij met de vondst naar de politie?

Het zou interessant zijn om te weten hoeveel procent van de lezers meent dat Mahmoud, onder de geschetste moeilijke omstandigheden, het geld voor zichzelf houdt. Als ik eerlijk ben, zou ik ook gedacht hebben dat hij dit grote geldbedrag stiekem in zijn zak zou hebben gestoken om er vervolgens zichzelf en zijn gezin mee te ondersteunen. Hoezo vooroordeel?

Maar onze Mahmoud raapt alles op, twijfelt geen moment en loopt er linea recta mee naar het politiebureau. Hij licht het voor de verbaasde pers als volgt toe: “Bij ons thuis werd ons kinderen altijd voorgehouden dat je iets wat van een ander is, of het nou geld is of goud, altijd moet teruggeven. Andermans geld dat je zelf houdt, brandt als vuur op je huid. Daar word je nooit gelukkig van”.

Zelden heb ik iemand onze nogal platvloerse uitdrukking “het verschil kennen tussen mijn en dijn” mooier horen verwoorden. Dit is niet alleen poëzie van de zuiverste soort, maar zou bovenal de ultieme waarschuwing moeten zijn aan al die lieden, die desalniettemin vinden dat ze anderen moeten bestelen, beroven of afpersen.

Mahmoud heeft als eerlijke vinder inmiddels al diverse regionale en landelijke tv-ploegen op bezoek gehad. Zelf vindt hij helemaal niet dat hij iets bijzonders heeft gedaan: “Ik voel me goed bij het idee dat de eigenaar zijn geld terug heeft”.

Hij ziet zelfs af van het vindersloon van vijf procent waar hij recht op had en waarmee hij zijn gezin in Turkije een maand had kunnen onderhouden.

“Dat geld is van iemand anders, ik hoef daar niets van te hebben”.

Een lichtend voorbeeld.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 30 juli 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Liever hier in de gevangenis dan vrij in zijn thuisland

Zodra ik zijn naam hoor, denk ik: “Daar gaan we weer!”. Saïd * “ken” ik al bijna zolang ik dit werk doe, dus inmiddels al ruim 17 jaar. Hij is “groot ongewenst vreemdeling”, zoals dat heet. Oftewel in normaal Nederlands: Saïd mag vanwege eerder gepleegde strafbare feiten eigenlijk helemaal niet in Nederland komen, laat staan verblijven. Hij is hier dus illegaal.

Uiteraard is al vaker geprobeerd om Saïd uit te zetten, maar het probleem is dat we zijn juiste identiteit en nationaliteit tot op heden nog steeds niet hebben kunnen vaststellen, ondanks diverse onderzoeken daarnaar door de Vreemdelingenpolitie. Want Saïd werkt nergens aan mee en papieren heeft hij natuurlijk niet. Om het allemaal nog ingewikkelder te maken bedient hij zich ook nog eens van maar liefst acht aliassen. Zodoende is zijn echte land van herkomst moeilijk te achterhalen.

Op basis van taalanalyse lijkt het nog het meest waarschijnlijk dat hij uit Algerije afkomstig is, maar dat land zegt desgevraagd geen gegevens van hem te hebben en verleent dus geen “laissez passer”. Dat is een reisdocument waarmee de diplomatieke vertegenwoordiging van het (vermoedelijke) land van herkomst een onderdaan in staat stelt eenmalig terug te reizen naar het betreffende land.
Gevolg hiervan is dat er inmiddels een patstelling is ontstaan: Saïd mag hier niet zijn en toch loopt hij hier iedere dag rond, en dan ook nog op een manier alsof de stad van hem is. Het is de wereld op zijn kop.

Zijn strafblad is een heuse waslijst van misdrijven. Hij pleegde tot dusverre talloze vermogensdelicten zoals diefstal, heling en inbraak maar ook geweldsdelicten en maakte zich schuldig aan handel in c.q. bezit van verdovende middelen. En het einde is nog niet in zicht, getuige wéér een melding van winkeldiefstal.

Ik had me al vaker afgevraagd waarom iemand dit bestaan zou willen leiden. Hij gaat namelijk al jarenlang van politiecel naar gevangenis en weer terug. Desondanks is hij nog steeds hier.

Mijn vraag werd beantwoord toen ik eens een passage las in een van zijn verhoren waarin hij verklaarde: “Ik zit liever in Nederland in de gevangenis, dan dat ik in mijn thuisland in vrijheid leef”.

Daar werd ik wel even stil van.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 9 juli 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

DNA-gesprek

Ik zit lekker op mijn flexplek te werken als onze planner ineens voor mijn neus staat. Ik ben meteen op mijn hoede want hoe aardig hij ook is, meestal betekent dat een spoedklus.

“We zoeken iemand om een DNA-gesprek te gaan doen en onze back-up is al bezet. Je moet nu vertrekken want deze meneer gaat over een half uur weer op transport naar het Huis van Bewaring”.

Een DNA-gesprek wordt door de officier met de verdachte gevoerd voorafgaand aan diens DNA-afname en gebeurt in het belang van het onderzoek als er bij bepaalde misdrijven sporen op de plaats delict zijn gevonden. In zo’n gesprek kan de verdachte vrijwillig toestemming verlenen om wangslijm af te staan. Zo niet, geef ik een bevel tot afname waarbij hij wordt gedwongen zijn DNA af te staan. In beide gevallen wordt zijn DNA-profiel vervolgens vergeleken met de sporen in de zaak en met alle sporen in de DNA-databank.

“Ok, ik vertrek meteen”, zeg ik. Snel zet ik mijn computer uit, pak mijn tas en spring op de fiets want in tegenstelling tot vroeger zit ons parket niet langer in hetzelfde gebouw als de rechtbank, waar mijn verdachte zich onder in het cellencomplex bevindt.

Een kwartiertje later kom ik aan de balie in de grote hal van het gerechtsgebouw. “Ik kom voor DNA”, zeg ik gehaast tegen de bode. Terwijl deze mijn komst telefonisch doorgeeft aan de parketpolitie beneden, zie ik vanuit mijn ooghoek dat een jonge parketwacht mij nieuwsgierig gadeslaat. Als ik met grote passen richting de deur loop die toegang geeft tot het beveiligde gedeelte, versnelt de parketwacht zijn pas en komt naast me lopen.

“Zo! Dus u komt om DNA af te staan?”, vraagt hij streng. Hij kijkt naar me alsof hij zich afvraagt welk vreselijk misdrijf ik gepleegd zou kunnen hebben. Ik kom abrupt tot stilstand. Inwendig verkneukel ik me want nu snap ik ook waarom hij me zo in de gaten hield.

“Nou nee, ik kom het DNA-gesprek dóen. Ik ben de officier van justitie”, antwoord ik.

De arme jongen krijgt prompt een knalrood hoofd en stamelt een excuus.

“Geen probleem hoor!”, zeg ik snel om hem op zijn gemak te stellen.

Kennelijk zie ik er toch niet zo onschuldig uit als ik dacht.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 16 juli 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Kruistocht

Geweld achter de voordeur, ik heb er op deze plek al vaker over geschreven. In tegenstelling tot wat lang werd gedacht, blijkt de impact van klappen die je krijgt van je echtgenoot of partner, zus of broer, moeder of vader en zoon of dochter veel groter te zijn dan die van een onbekende.

Juist degene met wie je een liefdes- of familierelatie hebt, zou immers ook degene moeten zijn die jou met zorgzaamheid en respect behandelt. In mijn professionele wereld is dit ideaalbeeld echter ver te zoeken. In de vijftien jaar dat ik de huiselijk geweld portefeuille heb beheerd, ben ik alle mogelijke voorbeelden tegengekomen van hoe het niet moet.

Juist omdat ik zelf uit een heel warm nest kom en een lieve, zorgzame partner heb, gun ik iedereen deze geborgenheid. Daarom ben ik destijds mijn eigen kruistocht, zij het op microniveau, begonnen om dit kwaad zoveel mogelijk de kop in te drukken.

En zoals in iedere veldtocht loop ik ook hier tegen allerlei obstakels aan. Een van de grootste hindernissen in de bestrijding van huiselijk geweld is het gegeven dat er zelden anderen bij zijn. Helaas zijn de getuigen die er wel zijn vaak (kleine) kinderen. Die zijn vanwege hun jonge leeftijd niet altijd geschikt als getuige. Maar ook bij oudere kinderen sta ik meestal niet te springen om ze een getuigenverklaring te laten afleggen tegen hun eigen vader of moeder vanwege het risico op een loyaliteitsconflict.

Toch is dit soms onvermijdelijk, wil ik de zaak bewijstechnisch rondkrijgen om zo de cirkel van geweld te doorbreken door oplegging van een sanctie gecombineerd met verplichte hulpverlening.

Vaak is ook het probleem dat het slachtoffer pas na verloop van tijd naar de politie en/of dokter stapt. Zo gaan kostbare sporen van geweld zoals zichtbaar letsel verloren en wordt het een stuk moeilijker om aan te tonen dat er verband is tussen het feit en het opgelopen letsel.

Mijn advies aan slachtoffers en hun omgeving is dan ook om alles zo snel mogelijk vast te (laten) leggen. Ga liefst meteen naar de politie, huisarts of Eerste Hulp, maak foto’s van het letsel of de vernielingen, noteer wanneer wat is gebeurd en wie daarbij waren, neem mensen in vertrouwen.

Want alleen zo kunnen we gezamenlijk optrekken in de kruistocht tegen huiselijk geweld.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 16 april 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Dit kan ons allemaal overkomen

De jonge vrouwelijke verdachte die de zittingzaal binnenkomt is een charmante verschijning, modern gekleed en met een vlot kapsel.

Ze wordt ervan verdacht als inzittende van een geparkeerde personenauto ernstig letsel te hebben toegebracht aan een passerende fietser door juist op het moment dat deze langs reed in een ultrakort moment van onoplettendheid de deur open te doen. Dit is weliswaar een overtreding – er is dus sprake van een bepaalde mate van schuld en niet van opzet – maar wel een met verstrekkende gevolgen.

De jongeman die langs fietste smakte keihard met zijn hoofd tegen het asfalt waardoor hij bewusteloos raakte. Later bleek hij een schedelbasisfractuur, diverse botbreuken, geheugenverlies en blijvende gehoorschade te hebben opgelopen. Hij heeft maandenlang veel pijn gehad en zijn revalidatie verliep moeizaam. Het was de vraag of hij, een veelbelovende student, nog ooit de oude zou worden.

Als de rechter begint met het onderzoek ter terechtzitting, kan onze verdachte het na amper twee zinnen al niet meer droog houden en begint ze zachtjes te huilen. Als ze een zakdoekje naar haar ogen brengt, zie ik dat haar handen trillen.

Het gebeuren heeft haar flink aangegrepen. Zij heeft zelf een tijdje niet kunnen werken omdat ze er helemaal doorheen zat. Uit bestudering van het dossier weet ik dat ze nooit iets heeft misdaan, dat ze een hardwerkende dame is en dat ze op verschillende manieren heeft geprobeerd om contact op te nemen met het slachtoffer om haar excuses aan te bieden. De man en diens familie zaten daar echter niet op te wachten.

Dit zijn zaken waarin ik ontzettend worstel met de strafmaat. Aan de ene kant is er immers die nietsvermoedende jongeman die gewoon netjes op het fietspad fietste en door een noodlottig toeval op het verkeerde moment op de verkeerde plaats was waardoor hij buiten zijn schuld zwaar gewond raakte.

Aan de andere kant is deze verdachte geen crimineel die dit expres heeft gedaan maar juist een normale, nette burger zoals u en ik. Alleen had zij de pech dat ze in die fractie van een seconde waarin ze vergat te kijken het leven van het slachtoffer voorgoed heeft veranderd.

Deze wetenschap alleen al zal voor haar zwaarder zijn dan eender welke geldboete of ontzegging van de rijbevoegdheid.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 8 januari 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Hij wil de cel niet uit, maar in

Tijdens mijn ZSM-dienst belt de politie over een man die stennis schopt in een ziekenhuis. Hij eist hulp, maar na onderzoek blijkt hij niets te mankeren. Als men zegt dat hij het ziekenhuis moet verlaten, gaat hij in bed liggen en komt er niet meer uit.

De beveiliging belt de politie. Als die komt, vernielt hij diverse spullen en wordt hij aangehouden.

In de politiecel zwijgt hij als het graf. De crisisdienst wordt ingeschakeld maar constateert dat meneer geestelijk in orde is. Hij wil zelfs niet praten met een reclasseringsmedewerkster. Omdat het strafrechtelijk onderzoek is afgerond, wordt hij in vrijheid gesteld. Maar onze meneer weigert te vertrekken.

Omdat de politie geen liefdadigheidsinstelling is en haar cellen hard nodig heeft, wordt hij met zachte dwang uit de cel gezet en naar buiten begeleid. Intussen vraag ik me af hoelang we moeten wachten tot de volgende melding.

En inderdaad, binnen een half uur komt er een telefoontje dat meneer zich buiten schuldig heeft gemaakt aan schennis der eerbaarheid. Zodoende zit hij weer vast, dit keer zelfs in adamskostuum omdat hij al zijn kleren heeft uitgedaan. Omdat dit duidelijk een schreeuw om aandacht is, besluit ik dat strafrechtelijk ingrijpen niet gepast is. Maar wat dan wel?

Opeens bedenk ik dat het een idee zou kunnen zijn om een van de politie-onderhandelaars in te schakelen. Deze komen meestal in actie als er een gijzelingssituatie of dreigende zelfmoord aan de orde is. Dat is hier weliswaar niet zo, maar deze professionals hebben veel ervaring en kennis in huis om gestreste mensen te kunnen overtuigen.

De politie vindt het een goed idee. Niet lang erna hoor ik dat meneer – aangekleed en wel – rustig en vrijwillig is vertrokken. Nieuwsgierig bel ik met een van de onderhandelaars.

“In de 30 jaar dat ik bij de politie werk, heb ik nog nooit meegemaakt dat iemand de cel niet uit wilde!”, zegt hij. Dan legt hij uit dat hij en zijn collega’s getraind zijn om geweld te vermijden. Zij luisteren goed, denken mee en leggen de nadruk op hulpverlening. Dankzij hun optreden zag meneer in dat hij niet in de cel thuishoorde.

Een mooi en succesvol voorbeeld van hoe de politie hulp verleent aan hen die dat behoeven.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 2 juli 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Gewoontedier

Natuurlijk wist ik wel dat een officier geen negen tot vijf baan heeft. Ik loop per slot van rekening al een tijdje mee en heb in al die jaren de nodige bereikbaarheidsdiensten (piketten) gedraaid; diensten waarbij ik doordeweeks na kantoortijd en in het weekend van thuis uit voortdurend bereikbaar ben voor de politie en GGD-artsen.

Vanaf 2012 zijn daar de ZSM-diensten bijgekomen. Zoals ik eerder uitlegde zijn dat diensten die ik – ook in het weekend en op feestdagen – draai vanuit een centraal gelegen locatie waar alle aangehouden verdachten vanuit de hele provincie worden aangemeld voor afdoening. Dat doe ik gelukkig niet in mijn eentje, maar in nauwe samenwerking met politie, reclassering, Slachtofferhulp en Raad voor de Kinderbescherming.

Inmiddels is ZSM niet meer weg te denken uit de strafrechtelijke praktijk van alledag en worden vele zaken, mits ze zich daarvoor lenen, binnen een kort tijdsbestek afgedaan.

Sinds kort is de planning in die zin gewijzigd, dat de ZSM-ers hele weekenden achter elkaar worden ingeroosterd. Waren het eerst nog losse zaterdagen of zondagen, nu bestaat een ZSM-weekenddienst uit één aaneengesloten blok van vrijdag tot en met zondag. Dat kan zowel dagdienst (vanaf 8.00 uur) of middagdienst (tot 22.00 uur) zijn.

Onlangs was ik voor het eerst aan de beurt voor zo’n weekenddienst nieuwe stijl. Ik had drie dagdiensten achter elkaar. Omdat ik normaliter vrijdags niet werk (nou ja, althans niet vanaf een andere locatie dan thuis), was dit best een rare gewaarwording. Nog vreemder was het echter dat ik de dag erna én de dag daarna ook op de ZSM-locatie moest gaan werken.

Het gewoontedier in mij was bij tijd en wijle even van slag. Zo bijvoorbeeld toen ik vrijdag namiddag thuiskwam en even goed moest nadenken welke dag het nu was. Of toen ik na mijn zaterdagse dienst ’s avond op de bank plofte om nog even naar RTL Late Night te gaan kijken en me oprecht afvroeg wat voor vreselijks er gebeurd zou kunnen zijn omdat de uitzending niet doorging. En toen ik me op zondagochtend alvorens te gaan werken afvroeg waarom de krant nog steeds niet in de brievenbus was gegooid.

Aahhhh… De macht der gewoonte.

Had Aristoteles nog gelijk toen hij de wijze woorden sprak: “We zijn dat, wat we bij herhaling doen.”

© Pascale Bruinen

Deze column is op 11 juni 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Gewoontedier

Voltooid verleden tijd

“Mijn” rechtbank, inmiddels Rechtbank Limburg geheten, zetelt sinds 1995 in het voormalige ziekenhuis van Maastricht, St. Annadal, in een buitenwijk van de stad. Omdat ik in 1998 als officier van justitie ben begonnen, heb ik geen andere locatie meegemaakt.

Voor 1995 bevond het paleis van justitie zich echter nog midden in het centrum van de stad in een prachtig oud gebouw dat jarenlang dienst had gedaan als Minderbroedersklooster van de orde der Franciscanen. De hoge gewelfde hal met in het midden een grote, statige trap boezemde ontzag in.

De verhalen van de oudere garde over wat zich in vroeger jaren allemaal op deze historische plek heeft afgespeeld, zijn legendarisch. ’s Middags werd soms ineens voor een hele bubs Chinees gehaald. Of er werd onder de administratief medewerkers en parketsecretarissen een practical joke uitgevoerd. Ik vrees dat we daar nu geen tijd meer voor hebben.

Het grote voordeel van de centrale ligging in het oude gezellige stadshart was dat je tijdens je middagpauze lekker de stad in kon lopen. Recht tegenover de rechtbank lag (en ligt nog steeds) een bruine kroeg, toepasselijk “De Tribunal” geheten waar de parketsecretarissen – de deftige heren officieren hielden zich hier verre van – iedere vrijdag na het werk een Brand biertje gingen drinken om het weekeinde in te luiden.

Destijds bestond ook nog geen noodzaak om alles zo strak te beveiligen als tegenwoordig helaas het geval is. Elektronische pasjes, tegenwoordig voor personeel de enige manier om binnen (en, belangrijker nog, ook weer buiten!) te komen, waren nog niet uitgevonden, toegangscontrole compleet met metaaldetector evenmin. Mocht je het gewild hebben, kon je dus zomaar niet alleen het pand, maar ook de daarbinnen gelegen kamers van rechters en officieren binnen lopen aangezien er alleen een bode aanwezig was. En dat deden sommigen, bijvoorbeeld advocaten, dan ook wel eens.

Bezoekers moesten de kamer van “den Hoofdofficier” – in die tijd zonder uitzondering een streng kijkende man – naar goed toenmalig gebruik achteruit lopend (!) verlaten. Ook heerste er een veel grotere afstand tussen administratie, parketsecretarissen en officieren van justitie dan tegenwoordig, waardoor tutoyeren van laatstgenoemden (zoals nu gelukkig heel normaal is) uit den boze was.

Terugkijkend was vroeger dus wel veel, maar zeker niet alles beter.

Alleen de herinneringen blijven.

De rest is voltooid verleden tijd.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 14 mei 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

vvt2Voltooid verleden tijd

Haar eerste autootje

Dochterlief heeft pas geleden haar rijbewijs gehaald. Niet alleen een feestelijk gebeuren, maar ook een van de mijlpalen in een mensenleven. Dit was ook het moment om mijn belofte in te lossen en haar een tweedehands autootje te kopen van het geld dat ik voor haar heb gespaard.

Dan begint Het Grote Zoeken. Want waar vind je voor een redelijke prijs een wagentje dat weinig kilometers heeft gereden, van een betrouwbare verkoper is, zich ergens binnen een aanvaardbare afstand tot onze woonplaats bevindt, liefst airconditioning én een mooie kleur heeft en er ook nog een beetje leuk uitziet? In de twee weken nadat ze het rijbewijs heeft gekregen, bekijken we zeker zestig auto’s op internet maar iedere keer is er iets anders mee of blijkt hij al verkocht.

Maar dan hebben we beet; een superleuke Fiat 500 die voldoet aan alle vereisten en ook nog in een speciale uitvoering. Mijn dochter is in de wolken want zo kan ze voortaan met de auto naar haar stageplaats en twee bijbaantjes rijden in plaats van met trein en bus. Een groot gemak.

Als ze voor het eerst komt voorrijden in haar kekke bolide, straalt ze bijna achter haar sportieve stuur vandaan. “Moet je kijken mam wat er allemaal in zit! Extra opbergvakken! En heb je dit al gezien?”, roept ze terwijl ze me trots de make-up spiegel toont die verborgen zit in de zonneklep van de bijrijdersstoel. Niet dat ze die veel zal kunnen gebruiken als ze zelf moet rijden, maar haar enthousiasme is aanstekelijk. Daarom antwoord ik naar waarheid dat ik het enig vind (ik ben en blijf natuurlijk vrouw dus snap haar op dit punt maar al te goed).

Eenmaal binnen kunnen H. en ik het niet laten om haar vanuit onze beroepsdeformatie wel nog wat adviezen te geven over zogenoemde hotspots, plekken waar ze haar dierbare wagentje liever niet moet parkeren. Want ja, er zijn nu eenmaal mensen die anderen hun kleine geluk niet gunnen en zonder enig mededogen andermans auto vernielen of stelen.

Ik hoop zo dat onze doelgroep van haar wagentje afblijft want zo niet, weet ik zeker dat het haar hart zou breken.

En daarmee ook het mijne.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 25 juni 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Haar eerste autootje

Voor jou van mij

Het gebeurt als we terug naar de auto lopen. Op een bankje aan de rand van het park ontwaar ik zomaar een schilderij van Winnie de Poeh. Het staat keurig rechtop en blijkt zorgvuldig ingepakt in cellofaan. Nieuwsgierig loop ik ernaar toe en zie dan dat er aan de binnenkant van het plastic een handgeschreven briefje zit met de volgende tekst:

“Voor jou van mij

Nee, ik ben niet verloren. Dit is hier speciaal voor jou neergelegd. Het enige wat ik vraag is een keer iets goeds te doen voor een ander

Groetjes,

Een anonieme gever van de fb-groep Voor jou van mij”.

Ik kijk meteen om me heen om te zien of iemand mij soms met meer dan gemiddelde belangstelling gadeslaat, maar nee. Toch zal het schilderij nog maar net zijn neergezet want het is een drukke plek waar veel voetgangers langs komen. Of de vorige passanten durfden of wilden het niet meenemen,

Even twijfel ik – het zal toch geen grap zijn? – maar na nog een blik op de lachende snuit van Winnie, die mij lijkt aan te moedigen, pak ik het schilderij op en neem het mee naar huis. Mijn belofte los ik een paar weken later in door een tas met boodschappen naar de auto te dragen van een mevrouw op leeftijd, waarvoor ze me uitbundig bedankt.

Wat een mooi initiatief! Ik vind het hartverwarmend dat iemand zoveel moeite doet om iemand anders blij te maken. Bovendien is mijn “tegenprestatie” als vinder dat ik ook weer iets goeds voor iemand anders moet doen. Tenslotte heeft de anonieme gever er ongetwijfeld een prettig gevoel bij. Driedubbele good vibes dus.

Op de site leer ik dat het achterlaten van zo’n anonieme gift een “dropje” wordt genoemd en echt op de gekste plaatsen kan plaatsvinden: op het damestoilet in het ziekenhuis, bij een kinderdagverblijf, in een bushalte, in een winkelwagen, bij een bejaardenwoning, in iemands fietsmandje, in de sportschool, in een verzorgingstehuis, bij een pinautomaat, in de wachtkamer van de tandarts…Niets is te gek. De mogelijkheden zijn, mits het presentje goed is verpakt tegen de kracht van de elementen, eindeloos.

Heerlijk, mensen die uit pure oprechtheid iets aan anderen weggeven in plaats van iets van anderen weg te nemen.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 18 juni 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Voor jou van mij

Prinzipienreiter

Ik zit rustig te wachten op de volgende zaak als de verdachte, een oudere heer met grijze haren, wit baardje en een brilletje, al hardop sputterend de zittingzaal binnenkomt.

“In al die jaren heb ik nog nooit iets gehad aan mijn eerlijkheid. Ik werk overal aan mee en het levert me niets op!” Boos kijkt hij mijn kant op. Ik heb nog niet eens de kans gehad om te zeggen waarvan hij wordt verdacht. “Dit begint al goed”, denk ik bij mezelf.

Zodra ik de verdenking heb voorgehouden – een winkeldiefstal waarbij is gezien dat hij een blikje tonijn in zijn broek stopt – roept hij verongelijkt: “Volgens de officier heb ik het gedaan. Het maakt toch niks meer uit wat ik zeg”.

Als de rechter hem vraagt of hij nu wel of niet heeft gestolen, roept hij luid van niet. De rechter kijkt op zijn computer en scrolt over het scherm. Dan zegt hij: “Behalve degene die aangifte heeft gedaan zijn er nog twee andere getuigen die gezien hebben dat u het blikje in uw broek stopte. Hoe verklaart u dit dan?”

De man kijkt indringend naar de rechter en antwoordt dan: “Die hebben er alle drie belang bij om mij aan te wijzen als verdachte!” Nu uit het dossier blijkt dat de betrokkenen verdachte helemaal niet kenden, lijkt mij dit scenario hoogst onwaarschijnlijk. Ik ga er dus van uit dat verdachte ontkent tegen beter weten in. Hij lijkt in een geheel eigen wereld te leven.

Als ik naar zijn strafblad kijk, zie ik dat het inmiddels de tiende keer is dat hij voor een diefstal is veroordeeld, waarvan twee in de laatste vijf jaar. Voor de strafmaat tellen alleen die laatste twee mee, maar het totaalplaatje zegt mij wel dat verdachte kennelijk al langer moeite heeft met mijn en dijn.

De rechter legt hem even later conform mijn eis een werkstraf op, waarna verdachte luidkeels aankondigt meteen in hoger beroep te gaan omdat dit “een principekwestie” is.

Ik kijk hem hoofdschuddend na als hij al foeterend de zittingzaal verlaat. Ik vraag me af of hij, diep van binnen, echt gelooft in zijn onschuld.

Zo ja, ben ik bang dat we onze Prinzipienreiter nog vaker terug mogen verwelkomen achter het hekje.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 4 juni 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Prinzipienreiter

Tot tien tellen

De man achter het hekje, gekleed in een trainingspak van een populaire Engelse voetbalclub, ratelt alsof hij atlete Dafne Schippers verbaal naar de kroon wil steken. In zijn haast om uit te leggen waarom hij een medewerker van een opvanghuis woordelijk heeft bedreigd, struikelt hij zodanig over zijn woorden dat de rechter en ik hem nauwelijks kunnen volgen.

Hij heeft al een behoorlijk strafblad, waaronder veel drugsfeiten waarvoor hij enkele jaren heeft moeten zitten. Intrigerend is dat dit een tijd geleden – althans op papier – is gestopt. Wel is hij recentelijk vaker veroordeeld voor beledigingen en bedreigingen. Ook nu hangt hem daarvoor een maand gevangenisstraf boven het hoofd uit een eerdere zaak.

Nog voordat ik de beschuldiging goed en wel heb kunnen voordragen, roept hij al dat hij stom is geweest. Tijdens de behandeling onderbreekt onze spraakwaterval ongeveer iedere zin van de rechter en mij met een spervuur van toelichtende opmerkingen. Het is echter lastig om echt boos op hem te worden omdat hij zo eerlijk is. Hij neemt volledige verantwoordelijkheid voor wat hij heeft gedaan en legt – van de hak op de tak springend – uit dat hij bij tegenslag heel domme dingen zegt. Op de een of andere manier werkt dit, ondanks de nare beschuldiging, ontwapenend.

De drugs heeft hij bewust achter zich gelaten toen zijn kind iets ouder was, zo antwoordt hij desgevraagd. “Vroeger kon ik zeggen dat ik in een hotel zat, maar nu is ze acht jaar en heel slim, dus dat gelooft ze nu niet meer”.

Ik merk op dat hij kennelijk een ijzersterke wil heeft. Het is immers niet gemakkelijk om uit de drugswereld te stappen. Als hij diezelfde wil nu eens zou inzetten om voortaan eerst tot tien te tellen alvorens iets te zeggen?, zo hou ik hem voor.

Voor het eerst is verdachte even stil als hij hierover nadenkt. Dan zegt hij serieus: “Voor mijn kind wil ik dat proberen”.

Vraag me niet waarom, maar ik geloof hem. Dus eis ik alleen twee weken gevangenisstraf voor de bedreiging maar geen tenuitvoerlegging van die openstaande maand gevangenisstraf.

De rechter vindt het een heel afgewogen eis en vonnist conform.

Nu maar hopen dat hij niets strafbaars roept voordat hij bij drie is aanbeland.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 28 mei 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

tottientellen

 

De tranen van Ali B

Enige tijd geleden was Ali B. in DWDD waar hij al huilend een liedje vertolkte over zijn twee kinderen die veel te snel groot worden. Via Facebook werd ik door een vriendin erop attent gemaakt. Haar aansporing “Echt heel erg mooi…luister” maakte me nieuwsgierig, dus klikte ik op het filmpje.

Ik weet niet wat ik precies verwachtte maar in ieder geval niet dat ik binnen een halve minuut mijn ogen vochtig voelde worden. Ik zag nou eens niets de stoere rapper, maar een uiterst gevoelige vader die het aandurfde om op nationale tv over zijn misschien wel diepste angsten te zingen terwijl de tranen over zijn gezicht stroomden. Wat een moed als je je zo kwetsbaar durft op te stellen. Het feit dat Ali B. later toelichtte dat zijn emoties ook werden veroorzaakt door het recente overlijden van zijn vader doet daar niet aan af.

“D’r komt een tijd dat jullie niet meer willen knuffelen met papa (…). Dan zijn m’n kleine mannetjes niet meer klein. Ik vraag me af, waarom moet het nou zo snel gaan. Ik lach en ik lach een traan, want op een dag laat ik jullie gaan.

Uren die vliegen. Die jaren die liegen. Ze zeggen: doe rustig aan, er is tijd genoeg. Zien jullie niet dat ik jullie zo lief heb. Ik mis jullie nu al, terwijl jullie nog bij me zijn (….).

En misschien valt het allemaal wel mee en ben ik eraan gewend voordat ik het weet. Maar misschien verandert niks aan mijn pijn. Misschien zal ik er tegen die tijd niet eens meer zijn. Misschien weet ik één ding wel zeker: ik mis jullie voor het leven.”

De tekst van zijn liedje – dat inmiddels al op nummer 14 van de tipparade staat –  appelleert aan een oergevoel dat alle ouders over de hele wereld maar al te goed kennen; de angst dat je kinderen in een vloek en een zucht groot zijn en jou niet meer nodig hebben. Het is ons mensen eigen dat we met open ogen een kansloze strijd willen aangaan tegen het meedogenloze doortikken van de tijd, tegen de vergankelijkheid en vluchtigheid van al het mooie in het leven. En als het dan ook nog over ons eigen kroost gaat, komt het allemaal wel heel dichtbij.

Dit universele thema is al vaker bezongen, o.a. door Abba in het prachtige “Slipping through my fingers” dat gaat over een te snel opgroeiend dochtertje:

“Schoolbag in hand, she leaves home in the early morning
Waving goodbye with an absent-minded smile
I watched her go with a surge of that well-known sadness
And I have to sit down for a while

The feeling that I’m losing her forever
And without really entering her world
I’m glad whenever I can share a laughter
That funny little girl

Slipping through my fingers all the time
I try to capture every minute
The feeling in it
Slipping through my fingers all the time
Do I really see what’s in her mind
Each time I think I’m close to knowing
She keeps on growing
Slipping through my fingers all the time (…).

Sometimes I wish that I could freeze the picture
And save it from the funny tricks of time
Slipping through my fingers…”.

Zelf ken ik het gevoel maar al te goed, ook al heb ik inmiddels een zoon van 21 en een dochter van 19 die allang niet meer klein zijn. Want moeder – en vader –  ben je voor altijd.

Als ik dan een troost zou willen bieden, is het deze: zelfs de grote meester Shakespeare had er in zijn tijd al last van toen hij zo mooi verzuchtte: ““I weep to have what I fear to lose”.

Beste Ali, je bevindt je dus in goed gezelschap. Wij lijden allemaal met je mee. Hou je daar in je moeilijke momenten maar aan vast.

© Pascale Bruinen

ali b2

 

Knaagdier of Casanova?

“Geile muis versiert vrouwtjes met zang”, kopte het Algemeen Dagblad onlangs. Mannelijke muizen, aldus de krant, “zingen uit volle borst een liedje om de vrouwtjes te verleiden”. Wie had dat gedacht? Kennelijk schuwen niet alleen onze gevederde vrienden geen enkel vocaal middel om zich voort te kunnen planten. Een soort van “The Voice” maar dan voor knaagdieren waarbij de prijs geen platencontract maar een stevige vrijpartij is.

Helaas kunnen wij niet van deze romantische serenades genieten want de heren muizen produceren ultrasone geluiden die buiten het bereik van het menselijk gehoor liggen. Toch zijn onderzoekers erin geslaagd de liedjes van laboratoriummuizen voor ons te “vertalen” door de frequentie van hun gezang zestien maal te verlagen. Op de website van wetenschapstijdschrift Plos Biology lijkt het dan bijna alsof je naar zangvogels luistert. Ze gebruiken verschillende klanken die herhaald worden in wisselende maatsoorten, gelijk aan wat vogels doen.

Uit Amerikaans onderzoek komt naar voren dat ze ook nog een breed repertoire ten gehore brengen, al lijkt het gezang van muizenbroers onderling wel op elkaar. Zolang Mevrouw Muis nog uit zicht is, is het liedje complex. Maar zodra het mannetje het vrouwtje ontwaart, wordt het lied opeens stukken eenvoudiger. Alsof een aria van Puccini plotsklaps wordt vervangen door de karaoke-versie van Trijntjes Walk Along, zeg maar.

Uit deze bevindingen concluderen wetenschappers dat de ingewikkelde zang alleen als lokroep wordt ingezet: “Zodra de muis het vrouwtje ziet, schakelt hij over naar een simpel nummer om energie te sparen zodat hij haar achterna kan rennen om met het vrouwtje te paren”. Vrouwtjesmuizen vinden het hoegenaamd fantastisch. “De meeste blijven langer rondhangen bij een mannetje dat een complex liedje zingt”.

Dat geeft toch te denken. Want als ik de vertaalslag maak naar mensen, zou dat betekenen dat de Jan Smitten of Frans Bauers van deze wereld bij de dames geen schijn van kans zouden maken, terwijl beide heren toch al een hele tijd zielsgelukkig zijn met hun respectievelijke partners én er duidelijk in zijn geslaagd om zich voort te planten.

Tja. Wat ik in ieder geval zeker weet, is dat H. blij mag zijn dat hij geen mannetjesmuis is want anders zou hij nooit aan de vrouw zijn gekomen.

Want hoewel gezegend met vele andere talenten zingt hij zo vals als een kraai (sorry schat!).

© Pascale Bruinen

Geile muis2

 

 

 

 

 

 

Lekkere Lars

Een weekje of wat geleden lees ik deze pakkende kop in de krant: “Iedereen wil instappen bij buschauffeur Lars”. Zou ik dit bericht op basis van mijn eigen ervaringen in de bus nog onbegrijpelijk hebben gevonden, na één blik op de bijgeplaatste foto weet ik wel beter. Want zie daar, achter het stuur van de Arriva-bus zit niets minder dan een echte hunk, compleet met tandpasta-witte glimlach.

Zó’n buschauffeur heb ik in al mijn jaren dat ik (af en toe) tot deze vorm van openbaar vervoer was veroordeeld nog nooit mogen aanschouwen.

Hij blijkt “ontdekt” door een blij verraste dame, tevens freelance fotografe, van 26 die niet wist wat ze zag toen ze nietsvermoedend de bus instapte. Ze vroeg of ze een foto van hem mocht maken, zette deze compleet met een toelichtend berichtje op Facebook en had in een mum van tijd 32.000 likes. Intussen werd zijn werkgever overspoeld door reacties van vrouwelijke fans, die zelfs zo ver gingen om te vragen of arme Lars niet kon worden overgeplaatst (hij rijdt in Den Bosch) zodat zij er ook nog wat aan hadden.

En die fans weten wel van wanten, blijkt als ik op Facebook hun reacties bekijk. Zomaar een greep: “Daar wil ik wel een ritje mee maken”, “Ik ga nooit met het openbaar vervoer maar dit zou een goed excuus zijn”, “Wat een lekker ding”, “Hier wil ik ook wel een beschuitje mee eten”, “Snoepje van de week!”, “Hij is hot!” en “Ik zou geen nee zeggen”. Wat maar weer eens bewijst dat vrouwen als het moet net zo seksistisch kunnen zijn als mannen.

Jammer maar helaas voor al die dames: Lekkere Lars heeft al jaren een vaste vriendin. Tijdens zijn interview in RTL Late Night blijkt overigens dat rijden op de bus slechts zijn “bijbaan” is. Eigenlijk is hij op zoek naar iets in de “periferie van de agrarische sector”, aldus Lars. Waarop iemand uitriep: “Boer zoekt Baan!”. Voor de Bossche dames is het desondanks te hopen dat hij nog enige tijd bij Arriva blijft rijden zodat er nog wat te genieten valt ondanks al die OV-chipkaart problematiek.

Misschien een goede tip voor het Ministerie van Infrastructuur en Milieu; om mensen massaal de auto uit en de bus in te krijgen, zijn er géén dure onderzoeken nodig door externe bureaus. Er hoeven evenmin nóg hogere prijzen voor benzine te worden vastgesteld. En het is zeker niet noodzakelijk om te dreigen met immer langer wordende files.

Nee, busmaatschappijen hoeven eigenlijk maar één ding te doen: neem uitsluitend  bloedmooie chauffeurs, mannen én vrouwen, in dienst en die uiterst gewilde ov-klant komt helemaal vanzelf.

© Pascale Bruinen

Lekkere Lars2

Dit t-shirt lijkt me nu echt wat voor onze Lars…

Kraaientaal

De catalpa in onze achtertuin heeft dezer dagen een magnetische aantrekkingskracht op allerhande vogels. Links beneden zit een merel die naarstig om zich heen kijkt. Rechts van het midden zie ik een koppeltje Turkse tortels zitten. Ik vermoed dat dit hetzelfde ouderpaar is van vorig jaar. Toen is het ook erin geslaagd om heel hoog in onze prachtige boom een nest te maken.

Maar de meest opvallende gevederde vriend die zich nu in de boom ophoudt is toch wel een zwarte kraai. Nu zijn kraaien doorgaans niet de meest geliefde vogels, zeker niet bij boeren omdat zij graag hun zaaigoed opeten. Ook hun harde gekras werkt menigeen op de zenuwen. Deze kraai is vanochtend echter erg rustig. Zij (ik denk gevoelsmatig dat het een vrouwtje is) zit pontificaal op een tak met een houding van “Wie doet me wat?”.

Omdat onze boom nog niet helemaal in het blad zit, kan ik alles wat erin gebeurt op de voet volgen. En zo komt het dat ik op een doordeweekse morgen, zomaar tijdens het ontbijt, getuige ben van iets heel bijzonders.

Onze kraaiendame heeft een hele lange, dunne en gekronkelde tak in haar bek. De twijg is zelfs zo groot en grillig gevormd, dat zij zich maar ternauwernood in balans kan houden als ze over de tak richting een andere tak schuifelt. Geamuseerd sla ik haar gade als ze voortdurend rondkijkt, op zoek naar een geschikte nestplek. De enorme twijg zou daarvoor wel eens het fundament kunnen zijn. Maar die grootte heeft ook zo zijn nadelen, want telkens als ze haar kop draait of zich voortbeweegt stoot die duivelse twijg tegen een of andere dikke tak aan, waardoor ze bijna haar evenwicht verliest en nog net niet uit de boom kukelt.

Inmiddels is ook meneer Kraai ten tonele verschenen. Hij is een stuk groter dan onze onverdroten nestbouwer en zit op de rand van de schutting het hele tafereel van zijn eega ogenschijnlijk geduldig te aanschouwen.

Geboeid blijf ik naar buiten kijken. En, je kon erop wachten, dan gebeurt het onvermijdelijke: terwijl mevrouw Kraai naar een andere tak springt, valt de twijg uit haar bek en landt op het terras, naast de border.

Inmiddels is mijn koffie bijna koud, zo ga ik op in dit schouwspel van de natuur dat ik gratis en voor niks mag meebeleven vanachter mijn woonkamerraam. Mevrouw Kraai draait haar kopje naar beneden en kijkt op bijna beteuterde wijze naar haar gevallen tak. Maar ze heeft kennelijk geen zin om hem te gaan oprapen want ze maakt geen aanstalten om van haar plek op de tak af te komen. In plaats daarvan begint ze geluiden te maken. Een scherp “Kraah, kraah, kraah…” klinkt door onze achtertuin. Omdat ik ergens vermoed wat er nu gaat gebeuren, hou ik als vanzelf al mijn adem in.

En inderdaad, meneer Kraai heeft de boodschap van mevrouw heel goed begrepen. Hij vliegt als bij toverslag van de schutting af en landt met een sierlijke boog bij de gevallen twijg. Ik kijk ongelovig toe hoe hij de twijg in zijn bek neemt en er zonder dralen de boom mee in vliegt. Aldaar voegt hij zich – zoals een goed en gehoorzaam echtgenoot betaamt – keurig bij zijn opdrachtgeefster en biedt haar de gevallen tak aan (niks menselijks is de kraai kennelijk vreemd).

Ik ben verbijsterd. Want dit simpele schouwspel is niets minder dan het bewijs dat er door beide kraaien nagedacht is. Immers, nadat de tak op de grond is gevallen, heeft zij het mannetje met haar specifieke geroep geïnstrueerd dat hij juist die tak op die plaats moest oprapen en terug moest brengen, welke boodschap hij precies heeft begrepen.

Als ik internet raadpleeg, blijkt mijn veronderstelling een juiste. Vogelbescherming Nederland zegt op haar site: “Kraaien vertonen opvallend intelligente gedragspatronen. Ze onderhouden een intensieve communicatie, en zijn zelfs betrapt op het gebruiken van primitieve vormen van gereedschap om problemen op te lossen, iets dat men tot voor kort aan mensen en mensapen voorbehouden achtte.”

Wow. Nu ik dit weet zal ik nooit meer hetzelfde naar kraaien kijken en vind ik dat ze meer krediet verdienen voor hun slimheid.

Of kan ik, indachtig de handelwijze van de vrouwtjeskraai, beter spreken van sluwheid? Na dit staaltje van vrouwelijk machtsvertoon voel ik me in ieder geval best verwant aan mevrouw Kraai.

Want dit voorbeeld laat zien dat mannen er toch altijd weer in trappen.

Of ze nu van de gevederde of van de menselijke variant zijn.

© Pascale Bruinen

Deze column is verschenen in de INFO van Wonen Meerssen, nr. 50 van april 2015.

Kraaientaal

 

Man made disaster

Gek hoe ik jarenlang dit werk heb gedaan en me nooit heb gerealiseerd dat ik een zwaar beroep heb. Pas nu ik dankzij mijn boek van veel mensen hoor dat ze mijn job heftig vinden, sta ik daar eens bij stil. Als je er middenin zit, wordt het ongewone kennelijk gewoon.

Ik moet hieraan denken tijdens de cursus die ik met collega’s volg over het voorkomen van secundaire traumatisering, volgens de reader “een beroepsrisico van het dagelijks werken met getraumatiseerde mensen”. Daar leer ik dat “man made disaster”, oftewel wat mensen andere mensen aandoen, een grotere impact op je welzijn heeft dan bijvoorbeeld natuurrampen.

De cursusleiders vertellen over rode vlaggen voor secundaire traumatisering: stresssignalen die zich uiten in zowel geestelijke als lichamelijke symptomen, signalen van demoralisatie (een stijgend gevoel van pessimisme dat hand in hand gaat met verminderde zorgeloosheid en vermoeidheid) en het beroepsmatig minder kunnen verdragen van emoties.

Voor mij zijn sommige signalen een feest der herkenning. Na een huiselijk geweld zaak waarmee ik als zaaksofficier niets van doen had gehad maar waarin wel een dode en een gewonde te betreuren vielen, merkte ik plotseling dat ik geen afstand meer kon nemen van de ellende in dit soort zaken.

In die tijd, inmiddels een aantal jaren geleden, was ik al bijna vijftien jaar portefeuillehouder huiselijk geweld en moest ik in deze formele hoedanigheid uitleggen hoe deze vreselijke gebeurtenissen hadden kunnen plaatsvinden. Sindsdien voelde ik me opeens persoonlijk verantwoordelijk voor alles wat er aan huiselijk geweld in de provincie zou kunnen gebeuren. Ik merkte dat ik bang werd dat er ergens achter een voordeur weer iets vreselijks zou gebeuren en dat ik dan daarvoor ter verantwoording zou worden geroepen.

Rond dezelfde tijd overleed mijn vader. Het verdriet en de stress die zijn dood bij mij opriepen, maakten dat ik me nog kwetsbaarder voelde. In deze precaire situatie kwam de ellende van anderen nog veel harder bij mij binnen.

Destijds was mijn emmertje na de zoveelste druppel kennelijk overvol geraakt en stroomde deze over. Na een ingelaste bedenktijd besloot ik mijn portefeuille over te dragen zodat ik weer wat lucht kreeg. Dat heeft geholpen.

Nu weet ik dat ik ondanks al mijn professionaliteit niet immuun ben voor secundaire traumatisering. Een pijnlijke maar o zo noodzakelijke les.

© Pascale Bruinen

man made disaster

Deze column is op 30 april 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Strooptocht

De meiden zijn samen de stad ingetrokken. Niet om gezellig te lunchen, bij te kletsen of te shoppen, maar met de vooropgezette bedoeling om te gaan stelen.

Daarom hebben ze zich thuis al voorzien van speciaal gereedschap zodat ze de weavers, die anti-diefstal labels, kunnen verwijderen. Ook hebben ze geprepareerde tassen meegenomen om de buit in te kunnen verstoppen.

Als ze in een kledingzaak met zijn tweeën langere tijd doende zijn in één pashokje, trekken ze de aandacht van een medewerkster. Die treft uiteindelijk een berg truitjes, t-shirts, broeken en blouses aan bij beide dames. De labels zijn eraf geknipt en liggen her en der door de paskamer.

Als de politie ter plaatse komt en nader onderzoek doet, blijkt dat de meiden – behalve bij deze winkel – ook hun slag hebben geslagen bij drie andere kledingwinkels, een parfumerie, een groot warenhuis, een boekwinkel en een optiek. Nodeloos te vermelden dat ze samen voor een zeer aanzienlijk bedrag bij elkaar hebben gegapt.

Gelukkig zijn de spullen zelf onbeschadigd gebleven zodat de politie die terug kan geven aan de eigenaren.

Als ik het dossier lees, word ik eerst getroffen door de brutaliteit van deze geplande strooptocht. Zonder enige gêne stelen ze als de raven. Maar even later, bij het lezen van de verklaringen die een van de dames bij de politie heeft afgelegd, ben ik vooral zeer onaangenaam verrast door een paar, haast nonchalant uitgesproken, zinnetjes.

“Stelen is gemakkelijk. Iedereen in mijn omgeving en op school doet aan winkeldiefstallen, dat is gewoon normaal”.

Nu draai ik toch al een tijdje mee en weet ik heus wel dat er massa’s winkeldiefstallen plaatsvinden met grote maatschappelijke schade tot gevolg. Maar ik kan én wil me niet voorstellen dat deze uitspraak echt waar is. Dus hoop ik dat het een bewuste overdrijving is, gedaan in de (onterechte) hoop dat we haar er dan minder op zullen afrekenen.

Maar mocht ze haar uitspraak wel echt gemeend hebben, dan is het des te belangrijker om als politie en justitie telkens weer de norm te handhaven.

En die luidt dat je van andermans spullen afblijft. Dat was vroeger zo, dat is nu zo en dat blijft ook in de toekomst zo.

Dát is, om in haar woorden te blijven, “gewoon normaal”.

© Pascale Bruinen

strooptocht2

Deze column is op 19 februari 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.