Kruistocht

Geweld achter de voordeur, ik heb er op deze plek al vaker over geschreven. In tegenstelling tot wat lang werd gedacht, blijkt de impact van klappen die je krijgt van je echtgenoot of partner, zus of broer, moeder of vader en zoon of dochter veel groter te zijn dan die van een onbekende.

Juist degene met wie je een liefdes- of familierelatie hebt, zou immers ook degene moeten zijn die jou met zorgzaamheid en respect behandelt. In mijn professionele wereld is dit ideaalbeeld echter ver te zoeken. In de vijftien jaar dat ik de huiselijk geweld portefeuille heb beheerd, ben ik alle mogelijke voorbeelden tegengekomen van hoe het niet moet.

Juist omdat ik zelf uit een heel warm nest kom en een lieve, zorgzame partner heb, gun ik iedereen deze geborgenheid. Daarom ben ik destijds mijn eigen kruistocht, zij het op microniveau, begonnen om dit kwaad zoveel mogelijk de kop in te drukken.

En zoals in iedere veldtocht loop ik ook hier tegen allerlei obstakels aan. Een van de grootste hindernissen in de bestrijding van huiselijk geweld is het gegeven dat er zelden anderen bij zijn. Helaas zijn de getuigen die er wel zijn vaak (kleine) kinderen. Die zijn vanwege hun jonge leeftijd niet altijd geschikt als getuige. Maar ook bij oudere kinderen sta ik meestal niet te springen om ze een getuigenverklaring te laten afleggen tegen hun eigen vader of moeder vanwege het risico op een loyaliteitsconflict.

Toch is dit soms onvermijdelijk, wil ik de zaak bewijstechnisch rondkrijgen om zo de cirkel van geweld te doorbreken door oplegging van een sanctie gecombineerd met verplichte hulpverlening.

Vaak is ook het probleem dat het slachtoffer pas na verloop van tijd naar de politie en/of dokter stapt. Zo gaan kostbare sporen van geweld zoals zichtbaar letsel verloren en wordt het een stuk moeilijker om aan te tonen dat er verband is tussen het feit en het opgelopen letsel.

Mijn advies aan slachtoffers en hun omgeving is dan ook om alles zo snel mogelijk vast te (laten) leggen. Ga liefst meteen naar de politie, huisarts of Eerste Hulp, maak foto’s van het letsel of de vernielingen, noteer wanneer wat is gebeurd en wie daarbij waren, neem mensen in vertrouwen.

Want alleen zo kunnen we gezamenlijk optrekken in de kruistocht tegen huiselijk geweld.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 16 april 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Dit kan ons allemaal overkomen

De jonge vrouwelijke verdachte die de zittingzaal binnenkomt is een charmante verschijning, modern gekleed en met een vlot kapsel.

Ze wordt ervan verdacht als inzittende van een geparkeerde personenauto ernstig letsel te hebben toegebracht aan een passerende fietser door juist op het moment dat deze langs reed in een ultrakort moment van onoplettendheid de deur open te doen. Dit is weliswaar een overtreding – er is dus sprake van een bepaalde mate van schuld en niet van opzet – maar wel een met verstrekkende gevolgen.

De jongeman die langs fietste smakte keihard met zijn hoofd tegen het asfalt waardoor hij bewusteloos raakte. Later bleek hij een schedelbasisfractuur, diverse botbreuken, geheugenverlies en blijvende gehoorschade te hebben opgelopen. Hij heeft maandenlang veel pijn gehad en zijn revalidatie verliep moeizaam. Het was de vraag of hij, een veelbelovende student, nog ooit de oude zou worden.

Als de rechter begint met het onderzoek ter terechtzitting, kan onze verdachte het na amper twee zinnen al niet meer droog houden en begint ze zachtjes te huilen. Als ze een zakdoekje naar haar ogen brengt, zie ik dat haar handen trillen.

Het gebeuren heeft haar flink aangegrepen. Zij heeft zelf een tijdje niet kunnen werken omdat ze er helemaal doorheen zat. Uit bestudering van het dossier weet ik dat ze nooit iets heeft misdaan, dat ze een hardwerkende dame is en dat ze op verschillende manieren heeft geprobeerd om contact op te nemen met het slachtoffer om haar excuses aan te bieden. De man en diens familie zaten daar echter niet op te wachten.

Dit zijn zaken waarin ik ontzettend worstel met de strafmaat. Aan de ene kant is er immers die nietsvermoedende jongeman die gewoon netjes op het fietspad fietste en door een noodlottig toeval op het verkeerde moment op de verkeerde plaats was waardoor hij buiten zijn schuld zwaar gewond raakte.

Aan de andere kant is deze verdachte geen crimineel die dit expres heeft gedaan maar juist een normale, nette burger zoals u en ik. Alleen had zij de pech dat ze in die fractie van een seconde waarin ze vergat te kijken het leven van het slachtoffer voorgoed heeft veranderd.

Deze wetenschap alleen al zal voor haar zwaarder zijn dan eender welke geldboete of ontzegging van de rijbevoegdheid.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 8 januari 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Hij wil de cel niet uit, maar in

Tijdens mijn ZSM-dienst belt de politie over een man die stennis schopt in een ziekenhuis. Hij eist hulp, maar na onderzoek blijkt hij niets te mankeren. Als men zegt dat hij het ziekenhuis moet verlaten, gaat hij in bed liggen en komt er niet meer uit.

De beveiliging belt de politie. Als die komt, vernielt hij diverse spullen en wordt hij aangehouden.

In de politiecel zwijgt hij als het graf. De crisisdienst wordt ingeschakeld maar constateert dat meneer geestelijk in orde is. Hij wil zelfs niet praten met een reclasseringsmedewerkster. Omdat het strafrechtelijk onderzoek is afgerond, wordt hij in vrijheid gesteld. Maar onze meneer weigert te vertrekken.

Omdat de politie geen liefdadigheidsinstelling is en haar cellen hard nodig heeft, wordt hij met zachte dwang uit de cel gezet en naar buiten begeleid. Intussen vraag ik me af hoelang we moeten wachten tot de volgende melding.

En inderdaad, binnen een half uur komt er een telefoontje dat meneer zich buiten schuldig heeft gemaakt aan schennis der eerbaarheid. Zodoende zit hij weer vast, dit keer zelfs in adamskostuum omdat hij al zijn kleren heeft uitgedaan. Omdat dit duidelijk een schreeuw om aandacht is, besluit ik dat strafrechtelijk ingrijpen niet gepast is. Maar wat dan wel?

Opeens bedenk ik dat het een idee zou kunnen zijn om een van de politie-onderhandelaars in te schakelen. Deze komen meestal in actie als er een gijzelingssituatie of dreigende zelfmoord aan de orde is. Dat is hier weliswaar niet zo, maar deze professionals hebben veel ervaring en kennis in huis om gestreste mensen te kunnen overtuigen.

De politie vindt het een goed idee. Niet lang erna hoor ik dat meneer – aangekleed en wel – rustig en vrijwillig is vertrokken. Nieuwsgierig bel ik met een van de onderhandelaars.

“In de 30 jaar dat ik bij de politie werk, heb ik nog nooit meegemaakt dat iemand de cel niet uit wilde!”, zegt hij. Dan legt hij uit dat hij en zijn collega’s getraind zijn om geweld te vermijden. Zij luisteren goed, denken mee en leggen de nadruk op hulpverlening. Dankzij hun optreden zag meneer in dat hij niet in de cel thuishoorde.

Een mooi en succesvol voorbeeld van hoe de politie hulp verleent aan hen die dat behoeven.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 2 juli 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Gewoontedier

Natuurlijk wist ik wel dat een officier geen negen tot vijf baan heeft. Ik loop per slot van rekening al een tijdje mee en heb in al die jaren de nodige bereikbaarheidsdiensten (piketten) gedraaid; diensten waarbij ik doordeweeks na kantoortijd en in het weekend van thuis uit voortdurend bereikbaar ben voor de politie en GGD-artsen.

Vanaf 2012 zijn daar de ZSM-diensten bijgekomen. Zoals ik eerder uitlegde zijn dat diensten die ik – ook in het weekend en op feestdagen – draai vanuit een centraal gelegen locatie waar alle aangehouden verdachten vanuit de hele provincie worden aangemeld voor afdoening. Dat doe ik gelukkig niet in mijn eentje, maar in nauwe samenwerking met politie, reclassering, Slachtofferhulp en Raad voor de Kinderbescherming.

Inmiddels is ZSM niet meer weg te denken uit de strafrechtelijke praktijk van alledag en worden vele zaken, mits ze zich daarvoor lenen, binnen een kort tijdsbestek afgedaan.

Sinds kort is de planning in die zin gewijzigd, dat de ZSM-ers hele weekenden achter elkaar worden ingeroosterd. Waren het eerst nog losse zaterdagen of zondagen, nu bestaat een ZSM-weekenddienst uit één aaneengesloten blok van vrijdag tot en met zondag. Dat kan zowel dagdienst (vanaf 8.00 uur) of middagdienst (tot 22.00 uur) zijn.

Onlangs was ik voor het eerst aan de beurt voor zo’n weekenddienst nieuwe stijl. Ik had drie dagdiensten achter elkaar. Omdat ik normaliter vrijdags niet werk (nou ja, althans niet vanaf een andere locatie dan thuis), was dit best een rare gewaarwording. Nog vreemder was het echter dat ik de dag erna én de dag daarna ook op de ZSM-locatie moest gaan werken.

Het gewoontedier in mij was bij tijd en wijle even van slag. Zo bijvoorbeeld toen ik vrijdag namiddag thuiskwam en even goed moest nadenken welke dag het nu was. Of toen ik na mijn zaterdagse dienst ’s avond op de bank plofte om nog even naar RTL Late Night te gaan kijken en me oprecht afvroeg wat voor vreselijks er gebeurd zou kunnen zijn omdat de uitzending niet doorging. En toen ik me op zondagochtend alvorens te gaan werken afvroeg waarom de krant nog steeds niet in de brievenbus was gegooid.

Aahhhh… De macht der gewoonte.

Had Aristoteles nog gelijk toen hij de wijze woorden sprak: “We zijn dat, wat we bij herhaling doen.”

© Pascale Bruinen

Deze column is op 11 juni 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Gewoontedier

Voltooid verleden tijd

“Mijn” rechtbank, inmiddels Rechtbank Limburg geheten, zetelt sinds 1995 in het voormalige ziekenhuis van Maastricht, St. Annadal, in een buitenwijk van de stad. Omdat ik in 1998 als officier van justitie ben begonnen, heb ik geen andere locatie meegemaakt.

Voor 1995 bevond het paleis van justitie zich echter nog midden in het centrum van de stad in een prachtig oud gebouw dat jarenlang dienst had gedaan als Minderbroedersklooster van de orde der Franciscanen. De hoge gewelfde hal met in het midden een grote, statige trap boezemde ontzag in.

De verhalen van de oudere garde over wat zich in vroeger jaren allemaal op deze historische plek heeft afgespeeld, zijn legendarisch. ’s Middags werd soms ineens voor een hele bubs Chinees gehaald. Of er werd onder de administratief medewerkers en parketsecretarissen een practical joke uitgevoerd. Ik vrees dat we daar nu geen tijd meer voor hebben.

Het grote voordeel van de centrale ligging in het oude gezellige stadshart was dat je tijdens je middagpauze lekker de stad in kon lopen. Recht tegenover de rechtbank lag (en ligt nog steeds) een bruine kroeg, toepasselijk “De Tribunal” geheten waar de parketsecretarissen – de deftige heren officieren hielden zich hier verre van – iedere vrijdag na het werk een Brand biertje gingen drinken om het weekeinde in te luiden.

Destijds bestond ook nog geen noodzaak om alles zo strak te beveiligen als tegenwoordig helaas het geval is. Elektronische pasjes, tegenwoordig voor personeel de enige manier om binnen (en, belangrijker nog, ook weer buiten!) te komen, waren nog niet uitgevonden, toegangscontrole compleet met metaaldetector evenmin. Mocht je het gewild hebben, kon je dus zomaar niet alleen het pand, maar ook de daarbinnen gelegen kamers van rechters en officieren binnen lopen aangezien er alleen een bode aanwezig was. En dat deden sommigen, bijvoorbeeld advocaten, dan ook wel eens.

Bezoekers moesten de kamer van “den Hoofdofficier” – in die tijd zonder uitzondering een streng kijkende man – naar goed toenmalig gebruik achteruit lopend (!) verlaten. Ook heerste er een veel grotere afstand tussen administratie, parketsecretarissen en officieren van justitie dan tegenwoordig, waardoor tutoyeren van laatstgenoemden (zoals nu gelukkig heel normaal is) uit den boze was.

Terugkijkend was vroeger dus wel veel, maar zeker niet alles beter.

Alleen de herinneringen blijven.

De rest is voltooid verleden tijd.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 14 mei 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

vvt2Voltooid verleden tijd

Haar eerste autootje

Dochterlief heeft pas geleden haar rijbewijs gehaald. Niet alleen een feestelijk gebeuren, maar ook een van de mijlpalen in een mensenleven. Dit was ook het moment om mijn belofte in te lossen en haar een tweedehands autootje te kopen van het geld dat ik voor haar heb gespaard.

Dan begint Het Grote Zoeken. Want waar vind je voor een redelijke prijs een wagentje dat weinig kilometers heeft gereden, van een betrouwbare verkoper is, zich ergens binnen een aanvaardbare afstand tot onze woonplaats bevindt, liefst airconditioning én een mooie kleur heeft en er ook nog een beetje leuk uitziet? In de twee weken nadat ze het rijbewijs heeft gekregen, bekijken we zeker zestig auto’s op internet maar iedere keer is er iets anders mee of blijkt hij al verkocht.

Maar dan hebben we beet; een superleuke Fiat 500 die voldoet aan alle vereisten en ook nog in een speciale uitvoering. Mijn dochter is in de wolken want zo kan ze voortaan met de auto naar haar stageplaats en twee bijbaantjes rijden in plaats van met trein en bus. Een groot gemak.

Als ze voor het eerst komt voorrijden in haar kekke bolide, straalt ze bijna achter haar sportieve stuur vandaan. “Moet je kijken mam wat er allemaal in zit! Extra opbergvakken! En heb je dit al gezien?”, roept ze terwijl ze me trots de make-up spiegel toont die verborgen zit in de zonneklep van de bijrijdersstoel. Niet dat ze die veel zal kunnen gebruiken als ze zelf moet rijden, maar haar enthousiasme is aanstekelijk. Daarom antwoord ik naar waarheid dat ik het enig vind (ik ben en blijf natuurlijk vrouw dus snap haar op dit punt maar al te goed).

Eenmaal binnen kunnen H. en ik het niet laten om haar vanuit onze beroepsdeformatie wel nog wat adviezen te geven over zogenoemde hotspots, plekken waar ze haar dierbare wagentje liever niet moet parkeren. Want ja, er zijn nu eenmaal mensen die anderen hun kleine geluk niet gunnen en zonder enig mededogen andermans auto vernielen of stelen.

Ik hoop zo dat onze doelgroep van haar wagentje afblijft want zo niet, weet ik zeker dat het haar hart zou breken.

En daarmee ook het mijne.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 25 juni 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Haar eerste autootje

Prinzipienreiter

Ik zit rustig te wachten op de volgende zaak als de verdachte, een oudere heer met grijze haren, wit baardje en een brilletje, al hardop sputterend de zittingzaal binnenkomt.

“In al die jaren heb ik nog nooit iets gehad aan mijn eerlijkheid. Ik werk overal aan mee en het levert me niets op!” Boos kijkt hij mijn kant op. Ik heb nog niet eens de kans gehad om te zeggen waarvan hij wordt verdacht. “Dit begint al goed”, denk ik bij mezelf.

Zodra ik de verdenking heb voorgehouden – een winkeldiefstal waarbij is gezien dat hij een blikje tonijn in zijn broek stopt – roept hij verongelijkt: “Volgens de officier heb ik het gedaan. Het maakt toch niks meer uit wat ik zeg”.

Als de rechter hem vraagt of hij nu wel of niet heeft gestolen, roept hij luid van niet. De rechter kijkt op zijn computer en scrolt over het scherm. Dan zegt hij: “Behalve degene die aangifte heeft gedaan zijn er nog twee andere getuigen die gezien hebben dat u het blikje in uw broek stopte. Hoe verklaart u dit dan?”

De man kijkt indringend naar de rechter en antwoordt dan: “Die hebben er alle drie belang bij om mij aan te wijzen als verdachte!” Nu uit het dossier blijkt dat de betrokkenen verdachte helemaal niet kenden, lijkt mij dit scenario hoogst onwaarschijnlijk. Ik ga er dus van uit dat verdachte ontkent tegen beter weten in. Hij lijkt in een geheel eigen wereld te leven.

Als ik naar zijn strafblad kijk, zie ik dat het inmiddels de tiende keer is dat hij voor een diefstal is veroordeeld, waarvan twee in de laatste vijf jaar. Voor de strafmaat tellen alleen die laatste twee mee, maar het totaalplaatje zegt mij wel dat verdachte kennelijk al langer moeite heeft met mijn en dijn.

De rechter legt hem even later conform mijn eis een werkstraf op, waarna verdachte luidkeels aankondigt meteen in hoger beroep te gaan omdat dit “een principekwestie” is.

Ik kijk hem hoofdschuddend na als hij al foeterend de zittingzaal verlaat. Ik vraag me af of hij, diep van binnen, echt gelooft in zijn onschuld.

Zo ja, ben ik bang dat we onze Prinzipienreiter nog vaker terug mogen verwelkomen achter het hekje.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 4 juni 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Prinzipienreiter

Tot tien tellen

De man achter het hekje, gekleed in een trainingspak van een populaire Engelse voetbalclub, ratelt alsof hij atlete Dafne Schippers verbaal naar de kroon wil steken. In zijn haast om uit te leggen waarom hij een medewerker van een opvanghuis woordelijk heeft bedreigd, struikelt hij zodanig over zijn woorden dat de rechter en ik hem nauwelijks kunnen volgen.

Hij heeft al een behoorlijk strafblad, waaronder veel drugsfeiten waarvoor hij enkele jaren heeft moeten zitten. Intrigerend is dat dit een tijd geleden – althans op papier – is gestopt. Wel is hij recentelijk vaker veroordeeld voor beledigingen en bedreigingen. Ook nu hangt hem daarvoor een maand gevangenisstraf boven het hoofd uit een eerdere zaak.

Nog voordat ik de beschuldiging goed en wel heb kunnen voordragen, roept hij al dat hij stom is geweest. Tijdens de behandeling onderbreekt onze spraakwaterval ongeveer iedere zin van de rechter en mij met een spervuur van toelichtende opmerkingen. Het is echter lastig om echt boos op hem te worden omdat hij zo eerlijk is. Hij neemt volledige verantwoordelijkheid voor wat hij heeft gedaan en legt – van de hak op de tak springend – uit dat hij bij tegenslag heel domme dingen zegt. Op de een of andere manier werkt dit, ondanks de nare beschuldiging, ontwapenend.

De drugs heeft hij bewust achter zich gelaten toen zijn kind iets ouder was, zo antwoordt hij desgevraagd. “Vroeger kon ik zeggen dat ik in een hotel zat, maar nu is ze acht jaar en heel slim, dus dat gelooft ze nu niet meer”.

Ik merk op dat hij kennelijk een ijzersterke wil heeft. Het is immers niet gemakkelijk om uit de drugswereld te stappen. Als hij diezelfde wil nu eens zou inzetten om voortaan eerst tot tien te tellen alvorens iets te zeggen?, zo hou ik hem voor.

Voor het eerst is verdachte even stil als hij hierover nadenkt. Dan zegt hij serieus: “Voor mijn kind wil ik dat proberen”.

Vraag me niet waarom, maar ik geloof hem. Dus eis ik alleen twee weken gevangenisstraf voor de bedreiging maar geen tenuitvoerlegging van die openstaande maand gevangenisstraf.

De rechter vindt het een heel afgewogen eis en vonnist conform.

Nu maar hopen dat hij niets strafbaars roept voordat hij bij drie is aanbeland.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 28 mei 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

tottientellen

 

Man made disaster

Gek hoe ik jarenlang dit werk heb gedaan en me nooit heb gerealiseerd dat ik een zwaar beroep heb. Pas nu ik dankzij mijn boek van veel mensen hoor dat ze mijn job heftig vinden, sta ik daar eens bij stil. Als je er middenin zit, wordt het ongewone kennelijk gewoon.

Ik moet hieraan denken tijdens de cursus die ik met collega’s volg over het voorkomen van secundaire traumatisering, volgens de reader “een beroepsrisico van het dagelijks werken met getraumatiseerde mensen”. Daar leer ik dat “man made disaster”, oftewel wat mensen andere mensen aandoen, een grotere impact op je welzijn heeft dan bijvoorbeeld natuurrampen.

De cursusleiders vertellen over rode vlaggen voor secundaire traumatisering: stresssignalen die zich uiten in zowel geestelijke als lichamelijke symptomen, signalen van demoralisatie (een stijgend gevoel van pessimisme dat hand in hand gaat met verminderde zorgeloosheid en vermoeidheid) en het beroepsmatig minder kunnen verdragen van emoties.

Voor mij zijn sommige signalen een feest der herkenning. Na een huiselijk geweld zaak waarmee ik als zaaksofficier niets van doen had gehad maar waarin wel een dode en een gewonde te betreuren vielen, merkte ik plotseling dat ik geen afstand meer kon nemen van de ellende in dit soort zaken.

In die tijd, inmiddels een aantal jaren geleden, was ik al bijna vijftien jaar portefeuillehouder huiselijk geweld en moest ik in deze formele hoedanigheid uitleggen hoe deze vreselijke gebeurtenissen hadden kunnen plaatsvinden. Sindsdien voelde ik me opeens persoonlijk verantwoordelijk voor alles wat er aan huiselijk geweld in de provincie zou kunnen gebeuren. Ik merkte dat ik bang werd dat er ergens achter een voordeur weer iets vreselijks zou gebeuren en dat ik dan daarvoor ter verantwoording zou worden geroepen.

Rond dezelfde tijd overleed mijn vader. Het verdriet en de stress die zijn dood bij mij opriepen, maakten dat ik me nog kwetsbaarder voelde. In deze precaire situatie kwam de ellende van anderen nog veel harder bij mij binnen.

Destijds was mijn emmertje na de zoveelste druppel kennelijk overvol geraakt en stroomde deze over. Na een ingelaste bedenktijd besloot ik mijn portefeuille over te dragen zodat ik weer wat lucht kreeg. Dat heeft geholpen.

Nu weet ik dat ik ondanks al mijn professionaliteit niet immuun ben voor secundaire traumatisering. Een pijnlijke maar o zo noodzakelijke les.

© Pascale Bruinen

man made disaster

Deze column is op 30 april 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Strooptocht

De meiden zijn samen de stad ingetrokken. Niet om gezellig te lunchen, bij te kletsen of te shoppen, maar met de vooropgezette bedoeling om te gaan stelen.

Daarom hebben ze zich thuis al voorzien van speciaal gereedschap zodat ze de weavers, die anti-diefstal labels, kunnen verwijderen. Ook hebben ze geprepareerde tassen meegenomen om de buit in te kunnen verstoppen.

Als ze in een kledingzaak met zijn tweeën langere tijd doende zijn in één pashokje, trekken ze de aandacht van een medewerkster. Die treft uiteindelijk een berg truitjes, t-shirts, broeken en blouses aan bij beide dames. De labels zijn eraf geknipt en liggen her en der door de paskamer.

Als de politie ter plaatse komt en nader onderzoek doet, blijkt dat de meiden – behalve bij deze winkel – ook hun slag hebben geslagen bij drie andere kledingwinkels, een parfumerie, een groot warenhuis, een boekwinkel en een optiek. Nodeloos te vermelden dat ze samen voor een zeer aanzienlijk bedrag bij elkaar hebben gegapt.

Gelukkig zijn de spullen zelf onbeschadigd gebleven zodat de politie die terug kan geven aan de eigenaren.

Als ik het dossier lees, word ik eerst getroffen door de brutaliteit van deze geplande strooptocht. Zonder enige gêne stelen ze als de raven. Maar even later, bij het lezen van de verklaringen die een van de dames bij de politie heeft afgelegd, ben ik vooral zeer onaangenaam verrast door een paar, haast nonchalant uitgesproken, zinnetjes.

“Stelen is gemakkelijk. Iedereen in mijn omgeving en op school doet aan winkeldiefstallen, dat is gewoon normaal”.

Nu draai ik toch al een tijdje mee en weet ik heus wel dat er massa’s winkeldiefstallen plaatsvinden met grote maatschappelijke schade tot gevolg. Maar ik kan én wil me niet voorstellen dat deze uitspraak echt waar is. Dus hoop ik dat het een bewuste overdrijving is, gedaan in de (onterechte) hoop dat we haar er dan minder op zullen afrekenen.

Maar mocht ze haar uitspraak wel echt gemeend hebben, dan is het des te belangrijker om als politie en justitie telkens weer de norm te handhaven.

En die luidt dat je van andermans spullen afblijft. Dat was vroeger zo, dat is nu zo en dat blijft ook in de toekomst zo.

Dát is, om in haar woorden te blijven, “gewoon normaal”.

© Pascale Bruinen

strooptocht2

Deze column is op 19 februari 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Afscheid

Er is een afscheidsgolf gaande op ons parket. In korte tijd verlaten drie collega’s de werkkring omdat ze gaan genieten van hun welverdiende pensioen. Ik ken ze alledrie, maar met de een heb ik meer van doen gehad dan met de ander.

De drie parketsecretarissen hebben er allemaal een lang dienstverband op zitten. Dit betreft nog de generatie die het hele werkzame leven trouw is geweest aan één en dezelfde baas. Kom daar tegenwoordig maar eens om.

Een aantal collega’s heeft voor een van de vertrekkende mannen (laat ik hem Dirk noemen) een heuse surprise-brunch georganiseerd. Ze hebben allerlei lekkers ingeslagen zoals (paas)eieren, verschillende verse broodjes, vleeswaren en kaas als beleg, lekkere cakes, melk en fruitsap.

Tijdens de middagpauze verzamelen zich vele medewerkers in een lege vergaderzaal waar alles al feestelijk klaar staat. Als we allemaal binnen zijn, gaan twee mannen het nietsvermoedende feestvarken ophalen. Ondertussen moeten wij zo stil mogelijk blijven, maar dat blijkt geen sinecure. Zeker niet als tot wel drie keer toe de deur openzwaait en het telkens niet onze pensionado, maar een laatkomer blijkt te zijn.

Maar dan is eindelijk het moment suprême aangebroken en stapt onze bijna-gepensioneerde al kletsend de ruimte binnen om meteen stokstijf te blijven staan bij het zien van al die mensen en het horen van ons gebrulde “Verrassing!”. Een grote glimlach verschijnt op zijn gezicht. Hij is zichtbaar ontroerd.

Onze hoofdofficier houdt een mooie speech waarin hij tot hilariteit van velen memoreert dat het inmiddels bijna 45 jaar geleden is dat onze Dirk als zeventienjarige (!) bij het parket was begonnen als “Schrijver A” (geen idee wat dat inhield) voor het lieve sommetje van 440 gulden per maand.

Braaf sluit ik aan in de rij om afscheid van Dirk te nemen. Als ik aan de beurt ben, blijkt dat hij bepaald niet achter de geraniums zal gaan zitten. Hij gaat lekker genieten van al het moois dat het leven te bieden heeft.

Met drie kussen op de wang (een goed Limburgs gebruik), een bedankje voor onze samenwerking en een ferm “Veel plezier met alles wat je gaat doen!”, neem ik afscheid van een instituut .

Even later zit ik weer achter mijn bureau alsof er niets is gebeurd.

En toch.

Op de een of andere manier voelt het anders.

© Pascale Bruinen

afscheid

Deze column is op 9 april 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad

De arrogantie van de macht

Vanavond krijgen we eters. Het koppel dat op bezoek komt, kennen we nog niet zo lang. Zij is huisvrouw, hij heeft een eigen bedrijf. Op het menu staan Italiaanse gerechten: een salade caprese met verschillende salumi als antipasti gevolgd door een hoofdgerecht van tagliatelle met zalm. Alleen het toetje, chocolade mousse met slagroom versierd met framboosjes en blauwe bessen, is niet uit het land van de laars.

“Ik moet jullie iets bekennen”, opent onze mannelijke gast het gesprek als we met z’n allen aan tafel schuiven. “Toen mijn vrouw mij vertelde wat jullie voor werk doen, was ik er van overtuigd dat jullie allebei zo’n hele arrogante types zouden zijn.” H. (mijn man) en ik kijken elkaar aan en schieten dan samen in de lach.

“O ja? Hoezo dat?”, kan ik niet nalaten geamuseerd te vragen terwijl ik het warme stokbrood doorgeef aan mijn vriendin. Haar gezichtsuitdrukking verraadt dat ze zich een beetje geneert voor de openhartigheid van haar echtgenoot.

“Nou ja, als officier van justitie en politieman hebben jullie natuurlijk een bepaalde status en macht. Veel mensen in zo’n positie voelen zich daardoor beter dan anderen en laten dat merken ook”, antwoordt hij. “Maar bij jullie bespeur ik daar niets van. Jullie zijn juist heel gewoon en gemakkelijk in de omgang.” Hoor ik daar iets van verbazing in zijn stem?

Ik schep mozzarella met tomaatjes en wat van die geurige basilicumblaadjes op mijn bord en zeg dan: “Ik heb helemaal niks met rangen en standen. Titels interesseren me niet. Ik zou dus niet weten waarom ik me niet normaal zou kunnen gedragen”.

“Zo is dat. Gelukkig dat we ondanks ons werk toch bij jullie in de smaak vallen”, grapt H. als hij het glas heft. Nu moet iedereen lachen. Het volgende moment toosten we alle vier op een gezellige avond.

Als ik heel wat uurtjes later (het was inderdaad heel gezellig) met H. de afwasmachine inruim, galmt die opmerking over arrogantie nog na in mijn hoofd. Zouden meer mensen er zo over denken?

Wat mij betreft is de arrogantie van de macht totaal misplaatst.

Want het gaat in het leven uiteindelijk niet zozeer om wat je doet voor de kost, maar om wie je echt bent.

© Pascale Bruinen

arrogantie van de macht

Deze column is op 2 april 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Onschuld

De vrijstaande woning waar de rechter-commissaris in alle vroegte voor een doorzoeking aanbelt, is ruim, strak en modern. Over zijn schouder kijk ik toe hoe de heer des huizes de deur open doet. De man wordt verdacht van grootschalige drugshandel en witwassen van crimineel geld.

Terwijl wij onze legitimatiebewijzen tonen, houdt een van de politiemannen hem aan en zegt dat hij niet tot antwoorden is verplicht. We gaan naar binnen.

In de riante woonkamer met leistenen vloer worden mijn ogen onmiddellijk getrokken naar een enorme flatscreen TV en een Bose geluidsinstallatie. De open keuken wordt gedomineerd door een groot kookeiland met dure apparatuur. Je kunt er van de grond eten. Alles oogt nieuw. Op de bovenverdieping wordt een kamer omgebouwd tot saunaruimte en in de achtertuin staat een flink formaat jacuzzi zelfs nog in de verpakking. En dat alles bij iemand die officieel van een uitkering zou moeten rondkomen.

Zijn echtgenote is er niet. Wel zijn er twee jonge kindjes. Eentje kan zo te zien nog maar net lopen. Zoals altijd voel ik me enigszins onbehaaglijk bij een doorzoeking omdat ik, hoewel daartoe bevoegd, toch ongevraagd een privédomein binnendring. Maar als er onschuldige kinderen bij betrokken zijn, voel ik dat des te meer.

Terwijl ik samen met de rechter-commissaris toekijk hoe de politiemensen beginnen met hun zoektocht, komt het peutertje vrolijk naar me toe gewaggeld. Het jongetje brabbelt iets onverstaanbaars achter zijn speen. Dan trekt hij de speen uit zijn mondje, gooit die demonstratief op de grond en lacht voluit naar mij.

Ik kan niet anders dan teruglachen naar dit aandoenlijke en guitige kind. Hoewel ik me ongemakkelijk voel om te spelen met een peutertje van een verdachte die ik mogelijk ga vervolgen, raap ik – zoals overduidelijk ook zijn bedoeling was – het speentje op en geef het terug. Prompt gooit hij het opnieuw met een sierlijke boog op de grond. Onwillekeurig moet ik denken aan mijn eigen kroost toen het die leeftijd had. Gek hoe alle kinderen precies hetzelfde doen.

Zelfs na al die jaren dat ik dit werk doe, blijf ik het een pijnlijke situatie vinden dat kinderen, die zich van geen kwaad bewust zijn, de dupe worden van het gedrag van hun ouders.

Voor mij went dat kennelijk nooit.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 18 december 2014 verschenen in het Algemeen Dagblad.

onschuld7

Pooiergozer

De laatste jaren duikt het fenomeen “loverboy” op; een jongen die doet alsof hij verliefd is op een meisje, haar in het begin overlaadt met aandacht en cadeautjes en haar ondertussen door chantage, bedreiging en geweld steeds verder isoleert van haar familie en vrienden. Hierdoor wordt ze steeds afhankelijker van hem.

Eenmaal dolverliefd merkt ze dat ze gestaag minder aandacht krijgt en droogt ook de stroom presentjes ineens op. Hij stelt geldproblemen te hebben en geeft haar hiervan de schuld.

Het verliefde meisje snapt niks van deze ommekeer en wil hem uit liefde en schuldgevoel op alle mogelijke manieren helpen. Op dat moment slaat de “loverboy” toe door het meisje schijnbaar moeiteloos over te halen om als prostituee voor hem te gaan werken. Als ze écht van hem houdt, moet ze dat maar op die manier “bewijzen.”

Juridisch gezien is dit een vorm van mensenhandel, een manier waarop grof geld wordt verdiend door aan te zetten tot prostitutie, soms letterlijk over de rug van meisjes die oprecht dachten dat ze de ware liefde hadden gevonden.

Omdat het hele proces niets, maar dan ook niets met echte liefde te maken heeft, pleit ik voor het loslaten van de veel te romantische term “loverboys” en dit om te dopen in “pooiergozers”. Want het zijn gewoon ordinaire souteneurs. Overigens zijn het tegenwoordig ook regelmatig meiden die andere meisjes overhalen zich te prostitueren.

Probleem is hoe deze pooiergozers te herkennen, want liefde, aandacht en (normale) cadeautjes horen ook thuis in alle gewone liefdesrelaties. Wees in ieder geval alert op bepaalde signalen bij meisjes, zoals plotseling uitdagendere kleding en make-up dragen, liegen, bedriegen, weglopen, schooluitval, nieuwe “vrienden” terwijl de oude worden verwaarloosd, een slaafse houding ten opzichte van het nieuwe vriendje, obsessief bezig zijn met een of meerdere gsm’s, gedragsveranderingen, rondhangen op vreemde of afgelegen locaties, schuldopbouw of juist opeens beschikken over (dure) nieuwe spullen en contant geld.

Onze meiden moeten weten dat echte liefde nooit isoleert, maar verbindt, nooit chanteert maar los kan laten en nooit eist dat je verandert maar je juist neemt zoals je bent. Echte liefde is onbaatzuchtig, onvoorwaardelijk en onovertroffen in het bieden van warmte, geborgenheid en respect.

Zegt het voort.

Want iedere meid die uit de klauwen van een pooiergozer blijft, is er één.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 12 maart 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad

pooiergozer

Van je familie moet je het hebben

De eerste reacties op mijn boek beginnen binnen te druppelen. Hoewel ik gevleid ben als mensen me een welgemeend compliment geven, ben ik vooral benieuwd naar wat mijn naaste omgeving ervan vindt.

Mijn man heeft mijn manuscript voor publicatie in één ruk uitgelezen. Hij vond het geweldig, behalve het deel waarin hij zelf voorkwam. Hij was op dat vlak zodoende strenger dan mijn redacteur.

Mijn moeder, een vitale 85-jarige die nog hartstikke scherp is van geest, heeft mijn boek nog niet helemaal uit kunnen lezen. Daarvoor is ze – gelukkig – te druk geweest met het bijwonen van gezellige activiteiten. Maar wat ze heeft gelezen, heeft indruk op haar gemaakt.

“Ik dacht te weten wat je zoal moest doen voor je werk, maar dat je zoveel afschuwelijke dingen hebt meegemaakt, had ik nooit kunnen denken. Dat jij dat kunt! Dat werk zou echt helemaal niks voor mij zijn geweest!”

Ik moet dit even laten bezinken. Welbeschouwd heeft ze natuurlijk gelijk. Als officier kom je nu eenmaal vooral in aanraking met het slechte in mensen.

De reactie van mijn kinderen is weer een heel ander verhaal.

Dochterlief, typisch kind van de digitale wereld, appte tot mijn verbazing kort na ontvangst: “Ben al bij hoofdstuk 4 van het boek!” (met smiley).

Ik appte meteen terug: “Hi hi hi, ik krijg je wel aan het lezen…Hoe vind je het?”

“Heel leuk om te lezen en heb ook vaker moeten lachen!” (dit keer inclusief twee smileys met knipoog).

Mijn zoon, een verwoed en vooral zeer kritisch lezer van wereldliteratuur, is nog niet eens aan mijn boek kunnen beginnen.

“Zodra ik twee andere boeken uit heb, begin ik aan dat van jou”, belooft hij me. Hij weet me wel alvast te vertellen dat hij de eerste regel, “Er wordt me weleens gevraagd waarom ik officier van justitie ben geworden”, geen goed begin vindt. “Niet origineel genoeg”, is zijn oordeel.

Au! Dat doet toch wel een beetje pijn als nota bene mijn eigen vlees en bloed dit zegt.

Terwijl ik zijn commentaar dapper probeer te verwerken, vervolgt hij quasi serieus: “Ik zeg dit om te voorkomen dat je diva-gedrag gaat vertonen”.

Ik proest het uit.

Vlak voor mijn optreden in RTL Late Night krijg ik nog een appje van hem.

“Diva, succes vanavond!”

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder op 12 februari 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad

diva3

 

Hulde aan al het goede in de maatschappij

Meestal heb ik het in mijn AD-columns over de duistere kanten van de samenleving. Omdat ik als officier vooral het kwade te zien krijg, ligt het gevaar van beroepsdeformatie al snel op de loer.

Daarom wil ik nu ook eens hulde brengen aan die zwijgende meerderheid die nooit negatief in het nieuws komt. Dan heb ik het dus over al die fijne, goedwillende, betrouwbare, hardwerkende, welopgevoede, fatsoenlijke, zachtmoedige, lieve, warme, beleefde, achtenswaardige, behulpzame, beschaafde, goede, verdraagzame, deugdzame, integere, loyale, keurige, rechtschapen, vriendelijke, brave, barmhartige, menslievende, hoffelijke, vergevingsgezinde, welgemanierde, respectabele, eerzame, onkreukbare burgers en buitenlui die Nederland óók rijk is.

Daarom…

Hulde aan al diegenen die het, om wat voor reden dan ook, niet breed hebben en zich een slag in de rondte werken om op een eerlijke manier rond te komen in plaats van een hennepplantage neer te (laten) zetten of proletarisch te gaan winkelen;

Hulde aan al die tieners die ondanks druk van foute leeftijdsgenoten het hoofd koel houden en een krantenwijk of ander bijbaantje nemen in plaats van de weg van de minste weerstand te kiezen, zoals drugs dealen of omaatjes van hun paar eurootjes beroven;

Hulde aan alle automobilisten die dag in, dag uit, zonder ook maar één glas alcohol achter het stuur gaan zitten of het gaspedaal te diep indrukken en dus nóóit een acceptgiro van het Centraal Justitieel Incassobureau of een dagvaarding om voor de strafrechter te verschijnen op de deurmat vinden;

Hulde aan alle (ex-)echtgenoten, (ex-)partners, kinderen, opa’s en oma’s, zussen, broers, neven en nichten die om elkaar geven, voor elkaar zorgen en elkaar met respect behandelen (ook al is de relatie voorbij) waardoor ze het leven voor iedereen een beetje mooier maken als tegenwicht voor alle ellende van huiselijk geweld;

Hulde aan alle mensen in de zorg en het onderwijs die onze kwetsbaarste medemensen – zieken, mensen met een beperking, ouderen en kinderen – onder moeilijke werkomstandigheden dagelijks op een menswaardige manier behandelen, beter maken en met enthousiasme iets bijleren in plaats van ze te verwaarlozen of misbruik van ze te maken;

Hulde aan alle werknemers in Nederland die nog nooit zelfs maar één paperclip van de baas mee naar huis hebben genomen, laat staan grote sommen geld van hun werkgever hebben verduisterd.

Hulde, kortom, aan al het goede in de maatschappij.

Het werd eens tijd.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 26 februari j.l. verschenen in het Algemeen Dagblad.

Hulde

Pizza

Schreef ik de vorige week nog over taart, nu gaat het over pizza.

Eens in de zoveel tijd komen we met alle officieren die daartoe in de gelegenheid zijn na werktijd bij elkaar. Omdat de inwendige mens rond die tijd ook wat wil, wordt er voor iedereen pizza besteld. Zodoende kunnen we dan, onder het genot van pizza margarita, pizza al tonno of pizza quatttro formaggi al die kwesties bespreken waar we overdag door diverse verplichtingen en drukte niet aan toe komen.

De sfeer bij deze pizza-bijeenkomsten is gemoedelijk en gezellig. Het is een goede gelegenheid om ook weer eens collega’s te spreken met wie je niet dagelijks van doen hebt of die je op de een of andere manier telkens misloopt bij de koffiehoek, in het trappenhuis of in de kantine. In die zin dienen deze bijeenkomsten ook een sociaal doel en zorgen ze voor een gevoel van verbondenheid.

De onderwerpen zijn zeer gevarieerd. Het kan gaan over een tendens die we in de strafmaten van de rechtbank menen te bespeuren, de laatste beslissingen van de rechters-commissarissen over het wel of niet in bewaring stellen van onze verdachten of de interessante projecten waarmee sommige collega’s druk bezig zijn in onze mooie provincie.

Er is bewust geen echte agenda, zodat iedereen naar believen onderwerpen kan aansnijden. Evenmin worden er actiepunten geformuleerd. Die zijn bestemd voor onze teamvergaderingen. De pizza-bijeenkomst moet daarentegen vooral een moment zijn om met een voeten-op-tafel-houding frank en vrij te kunnen discussiëren over alles wat ons als juridische professionals zoal bezig houdt.

Terwijl ik voorzichtig een hap neem van een dampend hete pizzapunt, zie ik dat de meeste collega’s zelfs tijdens het eten nog druk op hun gsm’s aan het scrollen zijn. Zo zullen ze het hun kinderen zeker niet geleerd hebben, maar gelukkig zijn die hier niet bij.

Ik hoor menig lezer nu denken dat wij officieren behoorlijk ongezond bezig zijn. De ene keer eten we slagroomtaart, de andere keer duwen we ons vol met een combinatie van deeg, vet en zout.

Gelukkig was er laatst een verstandige collega die een doos met tomaatjes naar de pizza-bijeenkomst had meegenomen en die ruimhartig uitdeelde. Ze waren zo op.

Zo konden we ons collectief schuldgevoel over al die genuttigde calorieën nog een beetje het zwijgen opleggen.

© Pascale Bruinen

Pizza

Deze column is op 11 september 2014 verschenen in het Algemeen Dagblad.