Knaagdier of Casanova?

“Geile muis versiert vrouwtjes met zang”, kopte het Algemeen Dagblad onlangs. Mannelijke muizen, aldus de krant, “zingen uit volle borst een liedje om de vrouwtjes te verleiden”. Wie had dat gedacht? Kennelijk schuwen niet alleen onze gevederde vrienden geen enkel vocaal middel om zich voort te kunnen planten. Een soort van “The Voice” maar dan voor knaagdieren waarbij de prijs geen platencontract maar een stevige vrijpartij is.

Helaas kunnen wij niet van deze romantische serenades genieten want de heren muizen produceren ultrasone geluiden die buiten het bereik van het menselijk gehoor liggen. Toch zijn onderzoekers erin geslaagd de liedjes van laboratoriummuizen voor ons te “vertalen” door de frequentie van hun gezang zestien maal te verlagen. Op de website van wetenschapstijdschrift Plos Biology lijkt het dan bijna alsof je naar zangvogels luistert. Ze gebruiken verschillende klanken die herhaald worden in wisselende maatsoorten, gelijk aan wat vogels doen.

Uit Amerikaans onderzoek komt naar voren dat ze ook nog een breed repertoire ten gehore brengen, al lijkt het gezang van muizenbroers onderling wel op elkaar. Zolang Mevrouw Muis nog uit zicht is, is het liedje complex. Maar zodra het mannetje het vrouwtje ontwaart, wordt het lied opeens stukken eenvoudiger. Alsof een aria van Puccini plotsklaps wordt vervangen door de karaoke-versie van Trijntjes Walk Along, zeg maar.

Uit deze bevindingen concluderen wetenschappers dat de ingewikkelde zang alleen als lokroep wordt ingezet: “Zodra de muis het vrouwtje ziet, schakelt hij over naar een simpel nummer om energie te sparen zodat hij haar achterna kan rennen om met het vrouwtje te paren”. Vrouwtjesmuizen vinden het hoegenaamd fantastisch. “De meeste blijven langer rondhangen bij een mannetje dat een complex liedje zingt”.

Dat geeft toch te denken. Want als ik de vertaalslag maak naar mensen, zou dat betekenen dat de Jan Smitten of Frans Bauers van deze wereld bij de dames geen schijn van kans zouden maken, terwijl beide heren toch al een hele tijd zielsgelukkig zijn met hun respectievelijke partners én er duidelijk in zijn geslaagd om zich voort te planten.

Tja. Wat ik in ieder geval zeker weet, is dat H. blij mag zijn dat hij geen mannetjesmuis is want anders zou hij nooit aan de vrouw zijn gekomen.

Want hoewel gezegend met vele andere talenten zingt hij zo vals als een kraai (sorry schat!).

© Pascale Bruinen

Geile muis2

 

 

 

 

 

 

Het Spookhuis

Onderstaand verhaal (waarvan ik letterlijk de tekst heb overgenomen) schreef ik toen ik een jaar of 10 oud was. Het belandde destijds zelfs in het schoolkrantje van mijn basisschool. Daarmee is dit mijn allereerste officiële publicatie als schrijfster (en nog wel zelf getypt op mijn vaders typemachine)!

Zoals alle meisjes van die leeftijd was ik een paardengek. Iedere zaterdag ging ik ponyrijden, het hoogtepunt van mijn week. Daarnaast las ik alles wat los en vast zat over paarden en miste ik geen aflevering van Black Beauty, de serie die ging over een jonge meid en haar zwarte paard. Mijn verhaal is daar “losjes” op gebaseerd, ben ik bang.

Natuurlijk heb ik mijn ouders jarenlang gek gemaakt om een paard of pony te kopen. Maar verder dan een hoofdstel ben ik helaas nooit gekomen.

Lees en huiver!

Het Spookhuis

“Jane”, riep mevrouw Stone, “Jane, kom je nog of wil je soms te laat komen?”

“Ja, ja”, zei Jane verstoord. Ze was verdiept in een artikel waarin iets stond over een spookhuis in Dartmoor. Jane at vlug het laatste hapje van een boterham, dronk een slok thee, kuste haar moeder goedendag en liep naar de stal. Daar stond Bliksem, haar paard, gezadeld en al. “Aha, dat is werk van moeder, dat is toch een schat”, dacht Jane. Ze stapte op, gaf het paard de sporen en daar gingen ze.

Om vier uur kwam ze uit school. Thuis aangekomen zette ze Bliksem in de wei en liep naar de deur. Ze liet de klopper vallen. “Banggggg”, deed het hard. Jane, die er aan gewend was dat er direct iemand naar de deur kwam, keek verbaasd toen het alsmaar stil bleef. Nog eens liet ze de klopper vallen, maar het had geen zin. Pas toen zag ze een briefje waarop stond: “Ben naar oma. Kom om zes uur pas terug. Sleutel ligt onder de mat. Mama.”

Jane’s gezicht betrok, maar klaarde al snel weer op: ze was een avonturierster en dacht weer aan dat artikel uit de krant. Dat was nu net wat voor haar….

Ze liep naar de wei. Haar besluit was genomen: ze zou naar het spookhuis gaan. Ze stapte op en reed weg. Bomen en struiken schoten voorbij. Onderweg dacht Jane: “Zes uur. Dan moet ik terug”.

Na een half uur kwam ze in Dartmoor. Dartmoor is een gebied in Engeland waar moeras en kale stukken zich afwisselen. Na een poosje te hebben gereden zonder iets te hebben gezien, kwam ze bij een oud uitziend herenhuis. Het was kennelijk verlaten (opmerking: het woord “kennelijk” stond er destijds echt al in, ongelofelijk maar waar). Ze stapte af, bond Bliksem aan een boom en liep naar het huis. De schemer begon al te vallen. De wind gierde om het huis. Ze keek eens door een van de kapotte ramen.

“Wat een troep, als mama dit zag, zou ze meteen beginnen te poetsen”. Ze raapte al haar moed bijeen en deed de deur open, wat bepaald niet ging zonder gepiep of gekraak. Wolken stof dwarrelden door Jane’s gezicht. Ze kuchte eens. Dan……………

Zag ze daar niet iets bewegen? Of was het maar inbeelding? Jane hoopte op het laatste. Ze liep verder, naar de woonkamer, waar ze de overblijfsels zag van de meubels. Toen kwam ze in een gang, waar allemaal harnassen stonden. Ineens….banggggg…..daar viel een vizier dicht! Jane schrok zich een aap. Ze besloot het maar te vergeten. Het zou wel toeval geweest zijn.

Maar dan vloog de deur achter haar dicht. Ze liep ernaar terug en trok aan de deurknop. Deze zat muurvast. De gang scheen nergens op uit te komen, want er was geen andere uitgang. Verdrietig en angstig tegelijk ging ze op de grond zitten. Was ze hier maar nooit aan begonnen.

Eensklaps hoorde ze voetstappen. Ze kwamen steeds dichterbij….Het klonk harder en harder…..Het was nu heel dichtbij. Toen begon het tegen de deur te schoppen. Jane was nu zo bang geworden, dat ze haar ogen maar dicht deed. Ineens vloog de deur open. Jane stond verstijfd van schrik. Toen hoorde ze haar paard hinniken. Ze deed haar ogen open en wat zag ze? Haar paard was naar binnen gekomen! Het was natuurlijk ongerust geworden, omdat het baasje zo lang weg bleef. Toen was hij maar naar binnen gegaan om eens te kijken waar het vrouwtje was; nou, dat was hem aardig gelukt ook.

Jane schreeuwde van vreugde: “Oo Bliksem, hoe heb je me kunnen vinden. Je bent het knapste paard van de hele wereld.”

Ze keek op haar horloge. Half zeven al….. Wat zou moeder ongerust zijn. Ze pakte haar paard bij de teugels en liep snel naar buiten. Daar stapte ze op en reeds snel weg. Na een half uur kon ze haar huis al in de verte zien liggen. Hoewel het al donker werd, kon Jane een gestalte wild zien staan zwaaien voor het hek. Dat was haar moeder.

Bij het hek aangekomen vroeg deze met ongeruste stem: “Kind toch, waar ben je al die tijd geweest?”

Nou, dacht Jane, ik zal maar alles vertellen. En toen ze uitverteld was, zei moeder een beetje bestraffend: “Laat het een les voor je geweest zijn. Ga nooit meer zonder toestemming ergens heen. Begrepen?”

“Ja, mams”, zei Jane.

Sinds dat voorval had Jane veel minder belangstelling voor spookhuizen.

E…i…n…d…e…..

Het spookhuis

Zo zag het er destijds in het schoolkrantje uit.

Van je familie moet je het hebben

De eerste reacties op mijn boek beginnen binnen te druppelen. Hoewel ik gevleid ben als mensen me een welgemeend compliment geven, ben ik vooral benieuwd naar wat mijn naaste omgeving ervan vindt.

Mijn man heeft mijn manuscript voor publicatie in één ruk uitgelezen. Hij vond het geweldig, behalve het deel waarin hij zelf voorkwam. Hij was op dat vlak zodoende strenger dan mijn redacteur.

Mijn moeder, een vitale 85-jarige die nog hartstikke scherp is van geest, heeft mijn boek nog niet helemaal uit kunnen lezen. Daarvoor is ze – gelukkig – te druk geweest met het bijwonen van gezellige activiteiten. Maar wat ze heeft gelezen, heeft indruk op haar gemaakt.

“Ik dacht te weten wat je zoal moest doen voor je werk, maar dat je zoveel afschuwelijke dingen hebt meegemaakt, had ik nooit kunnen denken. Dat jij dat kunt! Dat werk zou echt helemaal niks voor mij zijn geweest!”

Ik moet dit even laten bezinken. Welbeschouwd heeft ze natuurlijk gelijk. Als officier kom je nu eenmaal vooral in aanraking met het slechte in mensen.

De reactie van mijn kinderen is weer een heel ander verhaal.

Dochterlief, typisch kind van de digitale wereld, appte tot mijn verbazing kort na ontvangst: “Ben al bij hoofdstuk 4 van het boek!” (met smiley).

Ik appte meteen terug: “Hi hi hi, ik krijg je wel aan het lezen…Hoe vind je het?”

“Heel leuk om te lezen en heb ook vaker moeten lachen!” (dit keer inclusief twee smileys met knipoog).

Mijn zoon, een verwoed en vooral zeer kritisch lezer van wereldliteratuur, is nog niet eens aan mijn boek kunnen beginnen.

“Zodra ik twee andere boeken uit heb, begin ik aan dat van jou”, belooft hij me. Hij weet me wel alvast te vertellen dat hij de eerste regel, “Er wordt me weleens gevraagd waarom ik officier van justitie ben geworden”, geen goed begin vindt. “Niet origineel genoeg”, is zijn oordeel.

Au! Dat doet toch wel een beetje pijn als nota bene mijn eigen vlees en bloed dit zegt.

Terwijl ik zijn commentaar dapper probeer te verwerken, vervolgt hij quasi serieus: “Ik zeg dit om te voorkomen dat je diva-gedrag gaat vertonen”.

Ik proest het uit.

Vlak voor mijn optreden in RTL Late Night krijg ik nog een appje van hem.

“Diva, succes vanavond!”

© Pascale Bruinen

Deze column is eerder op 12 februari 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad

diva3

 

Achtbaan (3)

Het is The Day After The Night Before. Eenmaal ochtend, lijkt het ineens heel onwerkelijk dat ik gisteren in RTL Late Night heb gezeten. Na een rustig ontbijt, vertrekken we richting zuiden want straks staan er twee tv-interviews op stapel bij de regionale omroepen. Eerst in Roermond bij TV Limburg, dat opgenomen wordt, en dan live in het programma “Avondgasten” van L1.

In Roermond blijkt de tv-studio boven in een winkelcentrum te zijn gelegen. Binnen worden we opgevangen door erg aardige mensen. De verbazing is groot als blijkt dat ik dialect spreek. Even later wordt gevraagd of ik het interview niet in het dialect zou willen doen. Omdat dit me heel leuk lijkt, stem ik toe. Ook hier word ik, dit keer  in een kleine donkere ruimte, nog even opgelapt door een visagiste en dan moet ik de studio in.

De interviewers hebben zich goed voorbereid en stellen heel uiteenlopende vragen. Ik merk dat het heel anders voelt als ik in het dialect praat. Op de een of andere manier lijkt het intiemer, minder afstandelijk. Misschien verloopt het interview wel (mede) daardoor erg gemoedelijk.

Hierna rijden we door naar Maastricht, naar L1, de concurrent. Omdat het dan rond etenstijd is, worden we opgevangen met broodjes en drankjes. Ook hier valt me weer op dat de sfeer heel informeel is. We verblijven in een ietwat rommelige maar heel gezellige ruimte waar de gastvrije visagiste de scepter zwaait. Ze dirigeert me naar een stoel voor een enorme spiegel. Voor de spiegel strekt zich een groot werkblad uit met daarop een arsenaal aan poeders, crèmes, blushes, lippenstiften, papieren tissues en aanverwante artikelen.

Ik moet eerst mijn ogen dicht doen en vervolgens mijn mond openhouden zodat zij haar mooi-maak-werk zo goed mogelijk kan uitvoeren. Ze is net druk doende met het opbrengen van een laagje lipgloss als ze stopt en mij aandachtig bekijkt. Net als ik me afvraag wat er aan de hand is, roept ze uit: “Ik zie opeens heel erg Agnetha van Abba in jou!”.

Ik besterf het bijna. Tussen het schaterlachen door weet ik uit te brengen dat zij mijn jeugdheldin is, mijn Grote Voorbeeld op wie ik altijd zo graag wilde lijken. Dat ging zelfs zo ver, dat ik als tiener met een goede vriendin en twee klasgenoten in een bandje zat dat Abba imiteerde. En inderdaad “was” ik Agnetha Fältskog.  Zo zijn we zowaar nog eens in de schouwburg beland om als Hele Belangrijke Act op te treden op een groots georganiseerd schoolfeest. Ik herinner me nog levendig hoe ik met mijn moeder de stad af had gestruind om kleding te vinden die zoveel mogelijk leek op wat ik op TV had gezien. Deze fifteen minutes of fame zijn me altijd bijgebleven.

Dat ik nu, nota bene op vijftigjarige leeftijd, nog mag meemaken dat iemand vindt dat ik op haar lijk vind ik daarom zeker eervol, maar vooral hilarisch. Te meer omdat ik eigenlijk helemaal niets van haar weg heb als je de gezichtstrekken vergelijkt, maar dat terzijde. De visagiste kan bij mij in ieder geval niet meer kapot.

Tussendoor druppelen de andere gasten binnen. Even later worden we gebriefd over de gang van zaken tijdens de live uitzending en dan is het zover. De beide presentatoren gaan van start en één voor één schuiven we aan de grote ovale tafel aan. Ook hier is de sfeer ontspannen zodat het een leuk interview wordt.

En dan is het tijd om naar huis te gaan.

Ronan Keating schreef het al in zijn tekst van het gelijknamige liedje:

Life is a rollercoaster/Just gotta ride it.

En zo is het maar net.

© Pascale Bruinen

Achtbaan

Achtbaan (2)

Hotel Schiller aan het Rembrandtplein in Amsterdam ziet er bij daglicht toch een tikje anders uit dan zoals je het op TV ziet bij RTL Late Night. ’s Avonds heeft het een magische uitstraling, met al die twinkelende lampjes in de bomen op het plein en veel opgewonden mensen in het publiek. Nu, op een grauwe dinsdagmiddag, lijkt het een doodgewoon hotel.

Nadat we hebben ingecheckt, duiken we meteen de brasserie in waar straks de opnames zullen plaatsvinden. En ja hoor, bij binnenkomst staat links die hoge, wat gek gevormde tafel waaraan alle gasten altijd zitten. Ik straks dus ook.

De hoge stoelen zijn nu nog van donkere stof die betere tijden heeft gekend, maar zullen vlak voor de opname worden vervangen door blitsere, witleren, exemplaren. In de brasserie is er, ondanks dat het uitzendtijdstip nog de nodige uren op zich laat wachten, al de nodige activiteit. Diverse in het zwart geklede mannen lopen rond met kabels, lampen en stellages om het podium op te bouwen waar straks de Ierse band Hozier zal optreden. Maar de ruimte oogt bovenal knus.

Omdat we vroeg zijn, is er tijd genoeg om op het gemak te douchen, haren te wassen en om te kleden voordat we met Jeannette, mijn uitgever, en Ester, de marketingdame, een hapje gaan eten in een nabijgelegen restaurant. Aan tafel heerst een mix van blije opgewondenheid en gezelligheid terwijl we ons de klassieke Franse keuken goed laten smaken.

Iets voor 21.00 uur nemen we afscheid want dan moeten Han en ik ons melden in de Greenroom van Hotel Schiller, een grote ruimte met prachtige glas in lood ramen die uitkijken op het plein, comfortabele fauteuils en een enorme flatscreen tv waar alle gasten, hangers-on en medewerkers voor en na de show verblijven om te praten, foto’s te maken of iets te drinken. Daar worden we opgevangen door een hele aardige dame die ons uitleg geeft en op ons gemak stelt. Maar al ras moet ik door naar de make-up. Dus word ik begeleid naar een andere ruimte, waar Humberto Tan al in een stoel zit voor een grote spiegel met van die witte lampenbollen erop. Ik stel me even voor en moet er dan ook aan geloven. Er wordt gepoederd, geblushed en gestift tot het een lieve lust is.

Ondertussen wordt er naar hartenlust door iedereen gekletst en gelachen, zeker als even later ook Nicolette van Dam binnenwipt. Het is duidelijk dat iedereen elkaar goed kent. De medewerkers vormen een hecht team, bijna een familie.

Als ik klaar ben, mag ik terug naar de Greenroom. Ik zie dat een andere gast, het meisje dat komt vertellen over loverboypraktijken, ook is aangeschoven. Even later zie ik Jessica Vilerius en Jan-Jaap van der Wal binnenkomen.

Rond 22.15 uur krijg ik mijn kleine microfoontje omgehangen en even later vertrekken we in optocht naar beneden. Kort voordat we “op” moeten, krijgen we nog een laatste uitleg van de stagemanager die aangeeft in welke volgorde we zo meteen moeten vertrekken en op welke plek we moeten gaan zitten. Ik sta vlak naast Humberto Tan te wachten achter de coulissen. In de brasserie is het al feest. Er is iemand die uitermate zijn best doet het publiek op te zwepen. Jeannette en Ester staan samen te swingen op de geïmproviseerde dansvloer. Het is vrolijkheid ten top.

Iemand roept dat we zo moeten gaan. Op dat moment voel ik heel even toch wat zenuwen opkomen. Ik probeer er niet aan te denken dat dit programma zometeen zal worden bekeken door gemiddeld zo’n 1.000.000 mensen.

Eenmaal aan tafel krijgen we drankjes voorgezet. Ik hou het bij water. De zoutjes op tafel blijven onaangeraakt. Omdat ik het zo bewust mogelijk wil meemaken, kijk ik eens goed rond. Recht tegenover me zie ik Han naast Jeannette en Ester zitten in het publiek. Zelf zit ik naast Nicolette, met wie ik tussen de bedrijven door wat grappige opmerkingen uitwissel. Een stukje verder naar rechts staat Luuk Ikink die straks zijn ding gaat doen. Links zit Humberto met achter hem meer publiek en de ramen met uitzicht op het Rembrandtplein.

Even later zijn we live op tv. Ik geniet met volle teugen van het optreden van de band. Het is een vreemde gewaarwording om Humberto op zijn vertrouwde plek te zien zitten of Luuk het woord te zien nemen terwijl ik nu zelf aan tafel zit. Het Loverboythema komt aan bod en het meisje, ondersteund door Jessica Vilerius, doet op indrukwekkende wijze haar verhaal. En dan vraagt Humberto mij om hierop te reageren. Ik ben aan de beurt! Ik antwoord recht vanuit mijn hart en voordat ik het weet, is mijn item alweer voorbij.

Na de uitzending praten we in de greenroom allemaal nog even na.  We maken wat foto’s, bedanken iedereen en dan is het tijd om ons bed op te zoeken.

Als ik de opnames zelf terugzie, ben ik inhoudelijk tevreden. Alleen dat licht…Ik was van te voren al even bang geweest voor het beruchte Yolanthe-effect, maar hoopte dat het wel mee zou vallen. Niet dus.

Zo leer ik telkens weer bij.

Want de volgende keer kom ik alleen nog maar opdraven als ik precies dezelfde lichtbak krijg als Linda de Mol.

© Pascale Bruinen

Achtbaan (2)

 

 

 

 

 

Achtbaan (1)

Toen ik – inmiddels een hele tijd geleden – op mijn laptop ijverig mijn boek aan het typen was, had ik in mijn stoutste dromen niet kunnen bevroeden dat ik na publicatie in een heuse achtbaan terecht zou komen.

Rondom de verschijningsdatum blijkt er namelijk behoorlijk wat mediabelangstelling te zijn voor mijn pennenvruchten. En zo kan het gebeuren dat ik al snel onderweg ben naar Hilversum, naar de studio’s van Radio 1 om in het programma “De Nieuws BV” live geïnterviewd te worden. Omdat het toch maar voor de radio is, ben ik voor deze gelegenheid gehuld in spijkerbroek met coltrui.

Als ik nog snel voor uitzending een sanitaire stop maak, tref ik een jonge vrouw op het toilet die hardop verzucht dat ze uitgerekend vandaag een bad hair day heeft terwijl ze zo dadelijk gefilmd gaat worden. Ik wens haar sterkte, onderwijl me gelukkig prijzend dat ik daar lekker geen last van zal hebben. Even later loop ik achter iemand van de NOS aan die mij escorteert naar de juiste locatie.

Daar aangekomen blijken er heerlijke broodjes, koffie, thee en sapjes neergezet voor de radiogasten. Hoe gastvrij! Omdat ik toch nog even tijd heb voordat het mijn beurt is, neem ik een sandwich. Terwijl ik bedachtzaam kauw, zie ik ineens diezelfde jonge vrouw (die van de haarproblemen) de kamer binnenkomen.

“Hee, hallo! Moet jij hier ook zijn?”, vraagt ze joviaal.

Ik slik wat komkommer en een stuk tomaat door voordat ik kan antwoorden.

“Ja. Maar jij moest toch op tv, met je haar en zo?”, vraag ik haar wat dommig.

“Nee joh, ik kom ook voor die radio-uitzending maar ze hebben hier een webcam, vandaar!”

Een webcam?! O, nee hè, daar heb ik dus helemaal niet aan gedacht! Ik laat de rest van het broodje voor wat het is, graai mijn handtas mee en snel naar het dichtstbijzijnde toilet voor wat last minute reparatiewerk onder het motto van “redden wat er te redden valt”.

Ik ben nog niet terug of Felix Meurders, een van de interviewers, betreedt de ruimte en stelt zich voor. Al snel gaan we over op dialect, dat hij nog feilloos blijkt te beheersen. En dan is het zover. We lopen de kleine studio in. Ik neem plaats op de mij aangewezen stoel, onderwijl spiedend naar waar die vermaledijde webcam zich bevindt (eentje zo te zien recht tegenover me). Dan begint het programma. Verschillende nieuwsitems passeren de revue. Vanuit de aangrenzende regieruimte worden aanwijzingen aan de presentatoren gegeven.

Voordat ik aan de beurt kom, is het eerst nog tijd voor het nieuws van 13.00 uur. Terwijl ik een plechtige radiostem een maar al te bekende naam van een nieuwslezer hoor noemen, loopt er vanuit de regieruimte een lange man in vrijetijdskloffie op zijn dooie akkertje de studio in en neemt plaats in de stoel naast me. Vanaf een A-4tje leest hij vervolgens uiterst serieus een aantal zinnen op, die in heel grote letters zijn uitgetypt.

Wat gek, denk ik, om die bekende stem het nieuws te horen lezen terwijl ik nu zelf naast die man zit. Ik kijk eens wat beter naar links, waar de nieuwslezer is aangeschoven. Als mijn blik naar beneden gaat, zie ik tot mijn verbijstering dat hij op blote voeten is. Zijn tenen wiebelen vrolijk op en neer. Aan één teen draagt hij een ring. Op slag weet ik dat dit beeld voor altijd met zijn stem verbonden zal zijn.

Het daaropvolgende interview gaat me, ondanks dit “tenenkrommende” voorval, gelukkig goed af. Ik neem afscheid van alle aardige mensen in de studio en verlaat het NOS-gebouw, niet wetende dat zich daar luttele dagen later een heus gijzelingsdrama zal afspelen.

En nu meteen door naar Amsterdam, voor een optreden in RTL Late Night, ’s lands best bekeken talkshow.

Humberto Tan, here I come!

© Pascale Bruinen

Achtbaan (1)

Gezellig en ongedwongen sfeertje in de studio tijdens de opnames

 

 

 

 

 

Kerstkaartendilemma

Het is weer die tijd van het jaar dat ik word overvallen door die ene, grote, vraag: zal ik wel of niet lekker ouderwets kerstkaarten gaan versturen naar al dan niet verre vrienden, familie en bekenden?

Vorig jaar heb ik me onder het motto van beter iets dan niets uit dit jaarlijks terugkerend dilemma gered door van die (gratis!) Hallmarkkaartjes te sturen per mail. Best grappig, ze bewegen nog ook en zo ziet de ontvanger in ieder geval dat er aan hem of haar is gedacht. Bovendien is het ideaal voor drukbezette mensen zoals ik die er soms pas erg laat aan denken; zo kun je je kerst- en nieuwjaarswensen ongestraft bij wijze van spreken nog op Kerstavond versturen. Ze komen toch een seconde later al aan.

Ondanks deze niet geringe voordelen zat het me toch niet lekker. Het voelde te zeer alsof ik me er gemakkelijk vanaf wilde maken (wat natuurlijk ook wel zo was, al was de geste daarom niet minder gemeend). Mijn onbehaaglijke gevoel werd er niet beter op toen ik bij de post prachtige handgeschreven en  – nog erger –  persoonlijk in elkaar geknutselde kerstkaarten ontving van mensen die ik op mijn beurt nog niet eens een lullig emailtje had gestuurd. Op een gegeven moment keek ik zelfs met angst en beven naar de buiten mijn huis rondscharrelende postbode, oprecht hopend dat hij niet wéér met kerstpost zou komen, bang als ik was dat er weer aan mij gedacht was door iemand die ik zelf had vergeten.

Zo kon het dus gebeuren dat ik, gekweld door schuldgevoel, in die donkere dagen voor Kerst 2013 om de haverklap achter mijn computer moest gaan zitten om snel het zoveelste Hallmarkmailtje de wereld in te sturen teneinde niemand ongewild te kwetsen. Want ja, helemaal niets terugsturen is natuurlijk not done.

Als je denkt dat dit zo ongeveer wel het dieptepunt moet zijn van mijn kerstkaartenmalaise, moet ik je teleurstellen. Want wat te denken van het “hoe-geef-ik-ongezien-mijn-kerstkaart-af-bij-de-buren”-gedoe? En nee, zeg me niet dat jullie daar geen last van hebben want als je een prettige relatie hebt met degenen die naast of tegenover je wonen wordt op dit vlak echt wel iets van je verwacht.

Ieder jaar opnieuw vind ik dit een lastige situatie. Kerstkaarten, compleet met postzegel en al, ergens op de post doen voor mensen die een deur verder wonen vind ik nodeloos ingewikkeld, stom en decadent. Maar het enige alternatief, de kaart dan maar in een envelopje zonder postzegel in de brievenbus van de buren duwen, kan worden opgevat als gemakzuchtig en vrekkerig. En daar wil ik in ieder geval liever niet zelf bij gezien worden.

Mijn oplossing? Ik maak gretig gebruik van de vroeg invallende duisternis. Zo loop ik, schichtig rondkijkend als een dief in de nacht, zo snel mogelijk van de ene naar de andere deur met mijn ongefrankeerde kerstkaarten.

Nu maar hopen dat ik tijdens deze stiekeme postronde niet op heterdaad word betrapt juist op het moment dat ik mijn hand door de brievenbus steek.

© Pascale Bruinen

 

Het kerstkaartendilemma1

Het kerstkaartendilemma

Dierbare familieleden, vrienden, bekenden en collega’s: ik grijp deze gelegenheid aan om door te geven dat ik dit jaar geen kerstkaarten zal sturen noch e-cards zal mailen (voor mijn buren blijf ik alleen dit jaar nog bovenomschreven idiote uitzondering maken). Mijn genegenheid voor jullie is er echter niet minder om, dat jullie dit maar weten. Dus vanaf deze plek wens ik jullie allemaal alvast een heerlijke Kerst en een gelukkig, gezond en sprankelend 2015!

Een behaarde dwerg met Tante Sidonia-neus en Dumbo-oren

Net als ik zo goed als zeker weet dat ik aan mijn tweede jeugd ben begonnen, stuit ik in de krant op een artikel waar ik niet vrolijk van word. Want wat blijkt? Met het klimmen der jaren schijnen er allerhande biologische processen plaats te vinden die een mens er, hoe zal ik het netjes zeggen, niet bepaald mooier op maken.

Ik weet best wel veel maar had er desondanks nog nooit van gehoord dat zowel neuzen als oren ons hele leven lang doorgroeien. Dus vind ik het een nogal verontrustend vooruitzicht als ik lees dat het gemiddelde reukorgaan tijdens je leven een halve centimeter langer wordt. Bovendien gaat de groei van “vrouwenneuzen in voorwaartse richting” levenslang door, “terwijl die bij mannen na hun veertigste afvlakt”. Hoezo gelijke rechten? Ik moet zeggen dat ik het geen prettig idee vind als mensen eerst het puntje van mijn neus zien en dan pas de rest van mijn persoontje.

Bij vrouwenoren is het zo mogelijk nog erger. Die worden nog zeker een centimeter (!) groter tussen het twintigste en zeventigste levensjaar. Met dank aan al die kraakbeencellen die blijkbaar niet van ophouden weten. In combinatie met het gegeven dat de natuur heeft voorzien dat vrouwen tegen hun tachtigste levensjaar ongeveer acht centimeter kleiner zijn geworden dan op hun dertigste, zal ik te zijner tijd qua lichaamsproporties dus verdacht veel weg hebben van Dumbo, dat kleine olifantje met die enorme flaporen.

Godzijdank heb ik lange haren, denk ik terwijl ik al dit moois tot me neem bij de ontbijttafel, die kunnen die reuzenoren mooi camoufleren. Maar even later verslik ik me bijna in mijn thee als ik tot mijn schrik lees dat hoofdhaar met de jaren dunner zal worden. Verdorie, dit is echt geen goed nieuws, zeker niet als ik zie wat ik daarvoor in de plaats krijg: “dikkere, donkere en langere haren” op benen, bovenlip of kin. Iieeeeuwwwww, dit is te veel informatie want nu heb ik geen trek meer.

Maar nog is de toekomstige lijdensweg van de ouder wordende mens niet af want “rond de gewrichten van de vingers ontstaan knobbels”, “de knieën worden dikker”, “voeten groeien in de breedte” en “het gelaat krijgt een meer skeletachtige aanblik”. En voor de mannen onder ons is er ook nog slecht nieuws want tussen het dertigste en zeventigste levensjaar boet hun geslachtsdeel in opgewonden staat zo’n 1 à 2 centimeter in aan lengte (misschien ter compensatie van de ongelijke neusgroei?).

Als je denkt dat je alles hebt gehad, volgt er ten slotte nog een opsomming waar je u tegen zegt: “Borsten, balzak (Ha! Die heb ik gelukkig niet), buik, oogleden, puntje van de neus bij vrouwen, wallen en wangen” gaan op termijn allemaal hangen.

Maar dan valt mijn oog op namen van artsen die aan dit artikel hebben meegewerkt en zie ik dat dit, niet geheel toevallig, een hoogleraar orthopedie en hoogleraar plastische chirurgie zijn. Op slag ben ik gerustgesteld. Geen wonder dat deze feitjes zo prominent op een rij worden gezet, de bedoeling is natuurlijk dat hele volksstammen straks onder het mes gaan. De toko moet immers blijven draaien.

Voor wie zich in de toekomst niet wil laten nippen, tucken en liposucken is er echter maar één devies: Gij zult niet roken, niet zonnen, gezond eten en U een ongeluk bewegen tot en met het bittere einde.

Zo zijn we te zijner tijd in ieder geval fit en afgetraind.

En die sprekende gelijkenis met een behaarde dwerg met Tante Sidonia-neus en Dumbo-oren moeten we dan maar op de koop toe nemen.

© Pascale Bruinen

Een behaarde dwerg met Tante Sidonia-neus en Dumbo-oren

Een behaarde dwerg 3

Ok, toegegeven: het is moeilijk maar probeer je een combinatie van deze twee voor te stellen…

Digitale afhankelijkheid

“Even snel een dienstreis declareren”, denk ik als ik op het werk een paar minuten heb tussen verschillende klussen in. Maar mijn computer denkt daar duidelijk anders over want ik kan niet eens inloggen. Op mijn scherm verschijnt de mededeling dat ik niet verbonden ben met het internet. De computer doet mij echter een hoopvolle suggestie: “Mogelijke acties: verbindingsproblemen vaststellen”.

Nu ben ik wel van de actie en als er ergens een probleem is, wil ik dit steevast oplossen en liefst nog een beetje snel ook. Dus klik ik opgewekt op deze balk. En dan moet ik wachten. Wachten. Wachten. Kennelijk moet mijn computer nu zwaar nadenken want ik zie onderin een groene streep héél langzaam, van links naar rechts, groeien. Als de streep eindelijk helemaal groen gekleurd is, krijg ik mijn langverwachte antwoord: “Het probleem kan niet met Probleemoplossing worden vastgesteld”.

Na een nanoseconde van ongeloof barst ik in schaterlachen uit. Ik vind het zelfs zo grappig dat ik dit moment van technisch vernuft absoluut wil delen met een nietsvermoedende collega, die een stukje verderop rustig zit te werken.

Omdat het hele werkproces op computers is ingericht, zijn we inmiddels zo digitaal afhankelijk geworden dat een grote storing verder werken nagenoeg onmogelijk maakt. Immers, alle correspondentie gaat per mail, stukken typ ik in Word en bijna alle enkelvoudige zittingen zijn geheel gedigitaliseerd.

Bij de voorbereiding van zo’n zitting wil ik onlangs één bepaald document op papier nalezen dus geef ik een printopdracht. Even later haast ik me naar de printer om het er af te halen, maar er rolt alleen de eerste bladzijde uit. Bij een nieuwe printopdracht gebeurt precies hetzelfde. Het is om gek van te worden want ik heb nog meer te doen.

Als ik me over dit euvel luidkeels beklaag, roepen mijn collega’s in koor dat je grotere pdf documenten ook alleen maar in stukjes aan de printer moet aanbieden, anders kan hij het niet verwerken. In stukjes? Kan het niet verwerken? Het gaat hier toch niet over een labiel overwerkt iemand, maar over een apparaat? Zevenentwintig pagina’s is toch niet bizar veel voor een printer, dacht ik zo. Ik kan het even niet meer volgen.

Maar nee, het is echt zo. Dus loop ik terug naar mijn bureau, deel het document op in drie delen en geef mokkend drie nieuwe printopdrachten in plaats van één, onderwijl denkend hoe dit mogelijk is omdat wij toch echt in 2014 leven. En vervolgens loopt alles vast. Eerst op de ene printer, en dan ook op de andere. We drukken diverse knoppen in, ik probeer de opdrachten te annuleren maar niks doet het nog.

Net als ik me erbij neer heb gelegd dat k nooit meer dan één bladzijde van mijn document tegemoet zal kunnen zien, beginnen beide printers ineens weer te ratelen alsof ze uit de dood zijn herrezen en drukken ze alsnog af. En hoe! Zelfs een dik half uur later krijg ik nog van deze en gene het zoveelste exemplaar van die vermaledijde zevenentwintig pagina’s op mijn bureau gelegd.

Mede door dit soort ervaringen ben ik zo’n type dat dus enorm dankbaar is als de computer zonder problemen opstart en de printer gewoon print. Daarom ben ik ook allergisch voor updates. Ik word niet goed van dat eeuwige gemorrel aan de software om die “nog sneller, beter en veiliger” te maken. Heb ik eindelijk programma’s die het gewoon doen en weet ik na veel ups en downs hoe een en ander werkt, komt er om de haverklap zo’n afgrijselijke update overheen waarna alles weer anders is of, zoals ik deze week merkte toen ik mijn column voor het Algemeen Dagblad wilde uploaden, de “plugin” ineens blijkt te zijn geblokkeerd. Ik dreigde mijn deadline niet te halen alleen maar omdat er weer zo nodig de tigste update moest worden geïnstalleerd (dit keer van flash player), waar ik overigens pas na veel gebel met de helpdesk achter kwam.

Ik weet niet of ik de enige ben met een afkeer van updates. Zo nee, stel ik voor om een vereniging op te richten die de belangen behartigt van al die digibeten zoals ik die gevrijwaard willen blijven van almaar nieuwe versies van een goed werkend programma. Sterker nog, dit zou een grondrecht moeten zijn.

Dus bij deze heb ik een dringende boodschap voor al die mensen die zich beroepshalve hiermee bezig houden: handen af van mijn software!

© Pascale Bruinen

Royalty-Free (RF) Clipart Illustration of an Angry Computer Supp

 

 

 

Body Pump (3)

Het is nu een dikke vijftien maanden geleden dat ik mijn eerste bodypumples volgde (hoe dat in zijn werk ging, kun je lezen in Bodypump (1) en (2) op deze blog). En ik moet zeggen, zeker het laatste half jaar begin ik echt resultaat te zien. Vooral de voormalige gevarenzone van mijn bovenarmen is onherkenbaar veranderd.

Ik weet nu eindelijk hoe een Jean-Claude van Damme zich voelt want ook mijn T-shirtjes beginnen verdacht strak aan te voelen bij de mouwen. Af en toe moet ik ze zelfs oprekken omdat mijn imposante biceps/triceps er anders niet meer in passen.

Dat dit geen grootspraak is, blijkt afgelopen april als H. en ik op een cruiseschip in het Caribisch gebied rondvaren. Ik zit nietsvermoedend in een mouwloos topje te genieten van het diner aan een grote tafel met vier andere koppels als ik zie dat de vrouw tegenover me aandachtig naar me kijkt. Als ik haar blik vang, vraagt ze op die typisch Amerikaanse, o zo directe manier: “Do you lift weights?”

Ik stik ter plekke bijna in mijn ossenhaas. “Yes, as a matter of fact I do!”, weet ik bijna ademloos uit te brengen. “You mean that you can actually notice it?”, kan ik niet nalaten te vragen naar de bekende weg.

Are you kidding? You look so toned!”

Ik moet me uit alle macht inhouden om niet ter plekke op de tafel te springen, mijn vuisten te ballen in een overwinningsgeste en een triomfantelijk “Yeeeeeeeeeeesssss!” door de eetzaal te roepen. Al dat harde werken en peentjes zweten zijn dus niet voor niks geweest.

Eigenlijk heb ik dit alles aan mijn dochter te danken die op een mooie zomerdag in een onbewaakt ogenblik zachtjes tegen mijn ontblote bovenarmen aantikte en zei: “Hmmm, dat beweegt wel erg op en neer, hè?”. Dat was de bekende druppel want ik had toen zelf ook al gemerkt dat die kipfilets langzamerhand wel erg prominent werden. Ik deed namelijk geregeld de zelfzwaaitest: ik ging voor de spiegel staan in een topje en zwaaide dan uitbundig met beide armen terwijl ik met haviksogen keek naar waar mijn triceps zouden moeten zitten. Anatomisch gezien wist ik natuurlijk dat ik ze had, ik zag ze alleen niet. Daarom is deze test ook alleen weggelegd voor de allermoedigsten onder ons, anders geldt: don’t try this at home!

Maar bodypump is voor mij veel meer dan alleen een uur mijn spieren trainen. Ik ben na de les weliswaar half dood, maar mijn andere helft krijgt een enorme boost van al die positieve energie die onze instructrices uitdragen. “Doe er gerust een kilootje bij. Waarom? Omdat het kan! We worden er alleen maar mooier en sterker van!”. Daar word je toch vanzelf blij van, niet dan?

Het is ook een sociaal gebeuren met al die dames van zestien tot zestig (mannen zijn doorgaans dun gezaaid, die hangen liever aan die vreselijke apparaten). Er wordt voor de les dan ook druk gekletst en gelachen.

Maar bovenal is het een ideale manier om mijn hoofd leeg te maken. Want als ik die gewichten in een razend tempo op de dreunende muziek op en neer moet bewegen, is het nog slechts een kwestie van zien te overleven tot het einde van elk nummer.

Ik word er dus helemaal happy van.

En niet in het minst omdat ik inmiddels met vlag en wimpel slaag voor mijn zelfzwaaitest.

© Pascale Bruinen

En, slaag jij voor de ‘zelfzwaaitest’?

Van grazende nijlpaarden en parende pinguïns

Ter gelegenheid van mijn vijftigste verjaardag heb ik geen surprise party, groots opgezet familiefeest of een soortgelijk sociaal gebeuren. Nee, bij deze speciale gelegenheid zorg ik ervoor dat ik héél ver weg ben, zodat enige heimelijke Sarah-activiteiten aan mijn voordeur al op voorhand wreed in de kiem worden gesmoord. Want ik reis met H. naar Zuid-Afrika, iets dat we al veel langer wilden doen maar er nog niet van was gekomen. Dit keer gaat het gebeuren want een beter moment is er niet (zie voor eerdere columns over deze trip “Wat ruist er door het struikgewas?” (1), (2) en (3) op deze blog).

In de aanloop naar onze droomreis krijgen we nogal wat commentaar als we aangeven dat we daar met zijn tweetjes gaan rondreizen in een huurauto. In no time stapelen zich de horrorverhalen op. Vrienden, collega’s en familieleden waarschuwen dat we een levensgroot risico lopen op verkrachting, overval en moord of dikke kans maken om opgevreten te worden door op mensenvlees beluste katachtigen (aan land) danwel the great white (op zee). En mochten we dat allemaal niet meemaken c.q. wel overleven, hetgeen zo goed als ondenkbaar is, dan worden we vast geveld door malaria of geplet door een opgefokte mannetjes olifant met een overdosis aan testosteron.

Dat laatste blijkt overigens misschien nog wel het minst onwaarschijnlijke scenario, getuige het nieuwsbericht dat we tegenkomen luttele dagen voor ons vertrek. In het Krugerpark (yep, daar gaan wij ook naar toe) blijkt een dolgedraaide dikhuid een koppel dat er in hun huurautootje reed te hebben aangevallen. De onfortuinlijke safarigangers zijn beiden gewond geraakt, van wie de vrouw zelfs ernstig. En, jawel, uiteraard heeft iemand het hele dramatische gebeuren op youtube gezet. En nee, ik heb niet gekeken want dat is niet bepaald mijn idee van voorpret.

Een van onze bestemmingen is St. Lucia, een plaatsje aan de Indische Oceaan dat ligt temidden van het natuurreservaat iSimangaliso Wetland Park en bekend staat om zijn krokodillen en nijlpaarden. Laatstgenoemden zouden zelfs na het invallen van de duisternis door de straatjes van het stadje lopen… Als ik ’s ochtends bij het ontbijt in onze gezellige Bed & Breakfast van een Engelse gast hoor dat zij gisteravond met succes in het donker is gaan zoeken naar nijlpaarden, kunnen wij natuurlijk moeilijk achterblijven. Dus besluiten we gezamenlijk (nou ja, H. wil ook na enig aandringen mijnerzijds) dat dit ons avondvermaak zal worden.

En zo geschiedt het dat we in onze huurauto de pikdonkere straten van St. Lucia opzoeken. We denken dat we de meeste kans maken langs het water (toegegeven, hiervoor hoef je bepaald geen raketgeleerde te zijn) dus rijdt H. daar extra langzaam en met groot licht aan rond. Als we na ruim een kwartier nog steeds geen nijlpaard hebben gevonden, begint het lollige gevoel plaats te maken voor teleurstelling. Hier rijden we dan de duistere straten op en af zonder ook maar één hippo tegen te komen. Maar dan roept H. luid: “Daar zijn ze!” en even later baden twee nijlpaarden in de zee van onze koplampen. Ze staan langs de oever (dus toch!) op een grasveld en grazen net als een Nederlandse koe dat zou doen. Het is een potsierlijk gezicht, die logge beesten met hun belachelijk korte dikke pootjes die zich te goed doen aan het gras. En, o ironie, ze staan met zijn tweeën pal onder het bord dat passanten waarschuwt voor…juist ja, nijlpaarden.

Onze reis voert ons later nog naar de regio rondom Kaapstad, alwaar een ander bijzonder dier resideert: de Afrikaanse pinguïn. Deze leeft, in tegenstelling tot de meeste van zijn soortgenoten, niet tussen sneeuw en ijs maar op een fantastisch wit zandstrand (als ik pinguïn was, zou ik ook wel weten waar ik liever rond zou willen waggelen). Op het oogverblindend mooie Boulders beach vinden we ze terwijl ze druk bezig zijn met paren en vooral nesten maken voor hun donzige jongen. Ze zijn zo koddig en aandoenlijk dat ik, ook na behoorlijk lange tijd staren, fotograferen en filmen, nog steeds geen zin heb om te gaan.

Terwijl ik daar in de stralende zonneschijn aan dat hek sta en deze prachtige dieren mag aanschouwen in hun natuurlijke habitat van strand en zee, voel ik me intens gelukkig. Dit is waarom ik zo graag reis. Zo voel ik me vrij. Zo voel ik me rijk. Zo voel ik dat ik lééf.

Augustinus verwoordde het zo: “De wereld is een boek. Wie niet reist, leest enkel één bladzijde”.

Geef mij maar dat hele boek.

© Pascale Bruinen.

Toyboy

Het is warm. Zelfs op de fiets is er nauwelijks een briesje te voelen. Ik moet nu een stukje bergop en het gaat nog maar langzaam. Gelukkig heb ik alleen een mouwloos topje en zo’n capri-broek aan. Alleen heb ik er achteraf spijt van dat ik mijn lange haren niet even in een staartje heb gedaan.

Door de blauw getinte glazen van mijn Rayban ontwaar ik een stukje verderop een groepje kinderen. Als ik iets dichterbij kom, valt mijn oog op een van hen, een in oranje-shirt gestoken jongetje. Hij zal niet ouder zijn dan een jaar of acht, negen. Hij valt mij op omdat ik hem een beetje vind lijken op de zoon van Catalaanse vrienden toen deze ongeveer dezelfde leeftijd had.

Ach, denk ik vertederd terwijl ik bijna bij hem ben, wat schattig, zo’n onschuldig manneke. Tijdens het voorbij fietsen glimlach ik vriendelijk naar het jochie. Net op dat zelfde moment zie ik dat hij ook naar mij kijkt om vervolgens tot mijn verbijstering zijn duim- en wijsvinger in zijn mond te steken en – nog steeds met zijn blik op mij gericht  – als een volleerde bouwvakker op mij te fluiten.

Snel kijk ik om me heen of soms ergens een meisje (van zijn leeftijd) te bekennen valt, maar nee. Ik val nog net niet van mijn fiets. Ik barst spontaan in lachen uit en kom nu bijna helemaal niet meer vooruit.

Het moet nu niet veel gekker meer worden, denk ik terwijl ik schuddebuikend verder probeer te trappen. Ik bedoel, als vijftigjarige geadoreerd worden door een toyboy kán onder omstandigheden natuurlijk hartstikke leuk en eervol zijn (en nee, zelf heb ik er geen en hoef ik er ook geen), maar je kunt het ook overdrijven. Dit exemplaar is nog maar net de zandbak ontgroeid. Zal wel aan die zonnebril gelegen hebben dat het ventje dacht dat ik ergens in de twintig (???), dertig (??) was.

Ik vraag me ineens af of dit manneke soms wat al te vaak heeft gekeken naar die reclame met Lieke van Lexmond; je weet wel, die van dat merk waar iedereen telkens begon te gillen als ze een pakketje kregen afgeleverd. In de nieuwere reeks gooien ze het over een andere boeg. Eerste shot: Lieke komt haar woning uit in een sexy combi en een jongetje van ongeveer dezelfde leeftijd als mijn bewonderaar staat buiten met een step en fluit op haar. Lieke kijkt verrast en daarna blij.

Tweede shot: Lieke komt andermaal uit haar woning, dit maal in een stijlvolle zwarte jurk, draait koket naar links en naar rechts voor het jochie dat haar weer opwacht en…ja hoor, hij fluit weer op haar én geeft haar een knipoog. Lieke glimlacht stralend terug en gaat haars weegs.

Derde shot: Lieke stapt parmantig haar voordeur uit in weer een andere look, kijkt verwachtingsvol naar het ventje maar er gebeurt dit keer he-le-maal niets. Omdat het knulletje niet fluit, kijkt ze ontzet. Misschien ligt het aan die afgetrapte spijkerbroek? Maar nee, want in de volgende scène zien we waarom het kereltje verontschuldigend zijn frêle schoudertjes ophaalt omdat hij niet heeft gefloten: er verschijnt een lieftallig vriendinnetje – van zijn eigen leeftijd – met twee ijsjes. Camera zwenkt naar Lieke, die het nu eindelijk ook snapt en (getuige haar minzame glimlach) het hem vergeeft. Eind goed, al goed.

Heel even kon ik me bijna een echte cougar wanen.

Alleen was mijn toyboy er helaas eentje die echt nog met speelgoed speelt.

© Pascale Bruinen

Wabi sabi

Nee, wabi sabi is niet een extreem pittig sushigerecht, een niet eerder bekend geworden Star Wars figuur of een of ander Arabisch emiraat maar een Japanse levensfilosofie die uitgaat van een drietal principes: niets is voor eeuwig, niets is ooit af en niets is perfect. En laat ik nou precies het tegendeel hiervan iedere dag najagen.

Want als ik gelukkig ben, wil ik liefst dat er nóóit meer iets verandert, als controlfreak annex Lena Lijstje ben ik compleet verloren zonder mijn ellenlange opsommingen van dingen die ik bijna dwangmatig moet afhandelen (vink! vink! vink!) en van huis uit ben ik juist een perfectionist die altijd alles in orde wil hebben.

Sinds ik vijftig ben, heb ik besloten dat het goed is dat ik eindelijk eens uit mijn comfort zone kom. Misschien dat ik daarom net een vreemde aantrekkingskracht voel als ik stuit op dit soort intrigerende en o zo ver van mijn persoontje af staande denkbeelden.

Hoewel moeilijk te vertalen, betekende wabi oorspronkelijk zoiets als het alleen leven in de natuur, ver van de beschaafde wereld en stond sabi voor verschrompeld, doorleefd. Later kreeg wabi meer de betekenis van rustieke eenvoud, stilte of minimalistische elegantie. Toegepast op voorwerpen ziet het woord op onregelmatigheden die bijdragen aan het unieke karakter ervan. Sabi omschrijft de schoonheid van een object waaraan je de ouderdom en dus zijn eindigheid af kunt zien, bijvoorbeeld door slijtage of reparaties.

Al surfend op het net stuit ik op de site www.simplifylife.nl, die de Amerikaanse Japanoloog Leonard Koren aanhaalt. ‘Wabi sabi vind je niet in de natuur op momenten van bloei en overdaad, maar juist op momenten van teruggang en soberheid. Wabi sabi gaat niet over schitterende bloemen, majestueuze bomen of meeslepende landschappen, het gaat veeleer over het kleine en verborgene, het weifelende en vergankelijke; dingen zo subtiel en voorbijgaand dat ze onzichtbaar zijn voor de alledaagse blik.’

Prachtig gezegd. En wellicht eens de moeite waard om mijn blikveld op deze voor westerlingen toch vrij onorthodoxe wijze te verruimen. De website citeert ook Christopher Weidner, schrijver van het boek “Niet perfect en toch heel gelukkig”: “Wabi sabi voorwerpen kunnen je helpen het perspectief van je huidige leven te veranderen als je de tijd neemt ze op je in te laten werken. Ze herinneren je aan het feit dat je niet op alles een antwoord hoeft te hebben, dat schoonheid vaak in details zit en zich in de onvolkomenheid van de wereld manifesteert. Ze tonen je dat je problemen van voorbijgaande aard zijn en dat je op het verloop van de tijd kunt vertrouwen. En ze bewijzen dat jij uniek bent, juist omdat jouw tekortkomingen je van alle anderen onderscheiden”.

Het mooie in het vergankelijke en onvolmaakte zien, dát is dus de kunst van wabi sabi. Maar hoe doe ik dat? Ik wil best ver gaan buiten mijn comfort zone, maar als ik wabi sabi alleen kan bereiken door trommelend en met een kaalgeschoren kop in vale oranje-rode-roze vodden op sandalen (!) door de straten te gaan lopen, trek ik daar toch echt de grens.

Maar nee, gelukkig is een bekering tot Hare Krishna niet nodig. Want ik beleef een authentiek aha-moment (én realiseer me ontgoocheld dat ik met mijn eeuwige to do lijstjes juist helemaal verkeerd bezig ben) als ik lees wat Weidner verder over dit onderwerp schrijft: “In een leven vol verplichtingen ontbreekt wabi sabi want dat zit juist verstopt in de tijdleemtes waarin niets anders bestaat dan de schoonheid van het moment: herfstbladeren die door de straat dwarrelen, water dat glinstert in de zon. Dan komen we los van onze plannen opeens weer in contact met de schoonheid en het unieke van iets wat nu gebeurt. In feite moeten we dan niets anders doen dan de tijd stoppen en ons met al onze zintuigen op dat moment concentreren.”

Ha! Dát kan ik toevallig ook. Sterker nog, dat deed ik intuïtief al lang (lees voor bewijs van deze stelling maar eens mijn column “Wake up and smell the roses” op deze blog). Die is alvast binnen. Vink! Of nee, vergeet dat ik dit geschreven heb.

Wabi sabi gaat er verder van uit dat je nooit iets afkrijgt: “Het gaat erom dat je dat wat je doet, van ganser harte doet. Door jouw hand wordt iets uniek. En omdat het uniek is, zal het onvolmaakt zijn. Perfectie sluit verandering en ontwikkeling uit en is het tegengestelde van het leven.”

Tja, daar zit wel wat in. Bovendien heb ik ook hierover nog niet zo lang geleden al een column geschreven (zie “Kairos”).

Ik ben dus wel al een stukje op de goede weg. En als ik de eerstvolgende keer bij fel licht in mijn vergrotingsspiegel kijk en een gil van ontzetting wil slaken bij het zien van een nieuwe kraaienpoot, zal ik in plaats daarvan volmaakt rustig en tevreden mijn nieuwe mantra aanheffen: “Schoonheid zit in het onvolmaakte en vergankelijke”.

Dat belooft nog wat voor de toekomst.

© Pascale Bruinen

Vakantieherinneringen (3)

De tijd: ergens begin jaren tachtig van de vorige eeuw. De plaats: een Novotel, ergens in het midden van Frankrijk.

Mijn vader, bon vivant en lekkerbek pur sang, heeft de gewoonte om nogal wat Franse kazen te verschalken als dessert. Dit tot grote ergernis van mama, die zich steevast schaamt omdat ze vindt dat hij te veel van deze hartige hapjes opeet. Na de zoveelste discussie is hij het zat. Om zeker te weten wat de etiquette in deze nu precies voorschrijft, besluit hij aan een Franse ober advies te vragen over hoeveel hij nu echt mag kiezen van zo’n kaasplateau. Het antwoord? “Tant que vous voulez, monsieur!” (Zoveel als u maar wilt, meneer!).

Dat is natuurlijk niet aan dovemansoren gezegd. En dus bestelt hij de eerstvolgende keer op vakantie in Frankrijk met enig gevoel van triomf weer het kaasplateau en… ja hoor, de ober is zo onverstandig het ook nu weer onbeheerd op tafel achter te laten. Papa doet zich dan ook zonder enige schuldgevoel tegoed aan het ene na het andere heerlijk stukje fromage. Als hij eindelijk klaar is liggen nog zegge en schrijve anderhalf schijfje Brie, drie walnoten en zes (= alle!) druiven op de chique etagère.

Papa roept de ober voor de rekening. Als de garçon onze tafel nadert zie ik hem van kleur verschieten. Hij kijkt nadrukkelijk naar het bijna leeggeplunderde plateau, neemt het sierlijk bij het zilveren stangetje in zijn hand en draait het – demonstratief en extra langzaam – pal voor paps neus in de rondte. Ik zie dat dit schouwspel ook de aandacht trekt van de andere gasten in de eetzaal.

Mama’s gezicht staat op onweer. Ze heeft grote rode blossen op haar wangen en weet niet waar ze moet kijken. Het zou mij niet verbazen als papa’s scheenbeen nu ieder moment kan worden geraakt door een welgemikte trap van onder het tafelkleed. Ondertussen zit papa er, indachtig het gegeven advies, zo te zien helemaal niet mee. Hij lijkt de onschuld zelve.

Een variant op dit kaasdrama is de keer dat we in een ander Novotel overnachten op weg naar onze eindbestemming in Spanje. We gaan ’s avonds dineren in het restaurant. Bij het gekozen menu hoort een dessertbuffet. Mama ziet de bui al weer hangen, kijkt pap waarschuwend aan en zegt dat hij zich dit keer in moet houden. Advies van Franse obers of niet,  maar een publiekelijke vernedering zoals die vorige keer trekt ze niet meer.

Tot ons beider verbazing gedraagt papa zich echter meer dan keurig. Zo neemt hij deze keer slechts twee bescheiden plakjes kaas en zelfs helemaal geen fruit.

Mama’s opluchting is dan ook groot maar duurt slechts tot in de gang naar de hotelkamer. Op dat moment zien we papa namelijk ineens schuddebuiken van het lachen. Omdat we het niet vertrouwen, vragen we hem enigszins achterdochtig wat er in hemelsnaam zo grappig is.

“Nou, dit hier!”, weet hij nog net hikkend uit te brengen.

En dan opent hij de palm van zijn hand zodat deze de verborgen inhoud ervan prijs geeft: een klokkenhuis van iets wat ooit een peer en een appel is geweest was en een heel stel druivenpitten…

© Pascale Bruinen

Hulp in de huishouding

Jaren geleden had ik een fantastische hulp in de huishouding die eigenlijk meer vriendin was dan wat anders. Bij haar wist je zeker dat je met een gerust hart de deur achter je dicht kon trekken. Zij was er zo een die precies wist hoe je het wilde zonder dat je iets hoefde te zeggen. Koffiedrinken vond ze eigenlijk maar een vervelende onderbreking van haar noeste arbeid. En áls ze al even ging zitten, zat ik er graag bij want dan was het ook echt gezellig.

Helaas heeft ze op een gegeven moment vanwege problemen met haar arm ander werk moeten kiezen. Sindsdien raas ik zelf als een tornado door het huis.

Niet dat ik geen andere hulp heb geprobeerd. Na een tip van een kennis (“Ze is echt aan te raden en is van nette komaf!”) besluit ik het te proberen. Omdat ik van nature wel enigszins wantrouwend ben, dek ik me bij de potentiële kandidate in door – in flagrante strijd met de waarheid – iets vaags te roepen over rugklachten waardoor ik in eerste instantie misschien tijdelijk een poetshulp nodig heb. Dit met het idee dat als ze niet goed en betrouwbaar genoeg is, ik altijd nog kan zeggen dat ik ineens op miraculeuze wijze genezen ben. Een leugentje om bestwil moet per slot van rekening kunnen.

Ik besluit de eerste keer de hele tijd erbij te blijven want ik laat een nieuwkomer natuurlijk niet meteen aan haar lot over. De hulp in kwestie blijkt bij binnenkomst al aardig op leeftijd. Monter houd ik mezelf voor dat dit nog niks zegt. Vriendelijk nodig ik haar uit te gaan zitten voor een kort kennismakingspraatje.

Als ik tien minuten later al volledig op de hoogte ben van de niet geringe problemen van haar kennelijk asociale buren kan ik me wel voor mijn kop slaan. Maar eerlijk is eerlijk, wie weet wat ze voor poetswonder is want ik heb haar nog niet in actie gezien. Na een korte toer door het huis en wat instructies van mijn kant gaat ze aan de slag.

Nou ben ik zo’n neurotisch type dat ik geen rustig moment heb als mijn hulp voor mij aan het werk is. Ik voel me niet alleen niet vrij in mijn eigen huis maar, erger nog, ik heb evenmin de rust om iets voor mezelf te doen. Zo kán ik bijvoorbeeld niet met een boek gaan zitten en – zonder ook maar op te kijken – mijn benen even van de vloer doen als de hulp om mij heen aan het stofzuigen is. Zo van: kijk mij hier decadent zitten niksen terwijl jij lekker al het werk doet.

Om te voorkomen dat ze denkt dat ik een aartslui en super verwend nest ben, zorg ik er dus voor dat ik voortdurend binnen haar gezichtsveld druk bezig ben met precies dezelfde dingen waarvoor ik haar toch niet verkeerd betaal.

Op een gegeven moment ben ik in de woonkamer in sneltreinvaart het dressoir aan het afstoffen als ik een gepuf, gekreun en gesteun hoor dat nog het meeste lijkt op een vrouw in barensnood die bezig is met de allerlaatste persweeën. Verbaasd kijk ik op, alleen maar om te constateren dat het mijn kennelijk zeer kortademige hulp is die in slow motion een keukenkastje sopt. Gealarmeerd loop ik in haar richting, onderwijl koortsachtig proberend om me te herinneren hoe ik ook alweer moet reanimeren. Maar nee, er blijkt niks ernstigs aan de hand.

Mijn nieuwe hulp is zo langzaam dat ik haar taken al af heb op het moment dat zij de stofzuiger nog moet uithalen. Ik heb mijn min of meer knarsentandend gedane aanbod koffie te zetten nog niet uitgesproken of ze zit – met een snelheid die duidelijk omgekeerd evenredig is aan haar poetstempo – al buiten in het zonnetje, wachtend op het moment dat ze door mij bediend zal worden. Na ruim een kwartier vind ik het welletjes, vooral omdat ze onophoudelijk aan het woord is en het daardoor nogal begint op te vallen dat ze een irritant nasaal stemgeluid heeft.

Hoewel ik demonstratief kopjes en schoteltjes naar binnen begin te brengen is ook dat voor haar nog onvoldoende aansporing weer te beginnen. Pas als ze na een aantal minuten ziet dat ik niet meer naar buiten kom, gaat ze met veel gehijg, ge-oei-oei en demonstratief gestrek van haar rug weer aan het werk.

Als ik haar vraag om verder te gaan met dweilen, krijg ik als antwoord dat dit niet goed is voor de vloer. Als ik haar uitleg dat mijn vloer deze behandeling al jaren zonder noemenswaardige schade doorstaat én ik uit oogpunt van hygiëne echt wil dat gedweild wordt, houdt ze stug vol dat het toch beter is van niet.

Ik voel mijn geduld in rap tempo op raken en kan maar ternauwernood de neiging onderdrukken om de hele onderverdieping stante pede zelf te gaan dweilen. Als ik mijn verzoek (ditmaal met opeen geperste kaken) herhaal, zie ik haar hoofdschuddend naar de kraan lopen. Als ik haar even later steels observeer, dweilt ze de woonkamervloer met een gezicht waar de afkeuring van af spat en hoor ik haar in zichzelf mompelen. Ik spits mijn oren en meen iets op te vangen als “eigenwijs” en “die moderne vrouwen”, maar zeker weet ik het niet.

Als haar tijd er eindelijk op zit, is ze aan de bovenverdieping niet eens toegekomen. Als ik naar mijn hoogglans keukenkastjes gluur, zie ik overal nog strepen en vingers erop. Spullen die ze heeft weggepakt om onder protest te kunnen dweilen, blijken (met opzet?) niet te zijn teruggezet.

Mijn opluchting is dan ook onbeschrijflijk als ik, na haar geforceerd glimlachend te hebben uitgezwaaid, de deur achter haar dicht kan doen. Ik maak zelfs een heus vreugdesprongetje. Daarna tackel ik mijn keukenkastjes, zet alles terug op zijn plek en poets ik de hele bovenverdieping in de tijd dat zij waarschijnlijk nog niet eens terug thuis is aangekomen.

Na een paar dagen bel ik haar op met de mededeling dat er nog net geen medisch wonder is gebeurd omdat mijn rugklachten kort na haar poestbeurt ineens zijn verdwenen. Als doekje voor het bloeden veins ik nog op vakkundige wijze de nodige teleurstelling, waarna ik inwendig juichend de verbinding verbreek.

Zelf je huis mogen poetsen zou een grondrecht moeten zijn.

© Pascale Bruinen

Back to the eighties

Samen met een aantal bevriende koppels zijn we op een eighties party. De tijd van de schoudervullingen, Ronald Reagan en Ijzeren Maggie, ontplofte kapsels en yuppies. Maar dus ook van veel leuke muziek. Madonna, U2 en Michael Jackson domineren in die tijd de hitlijsten.

De jaren tachtig roepen herinneringen op aan Duran Duran, Spargo, Rick Astley. Frank Duvall, Bucks Fizz en Stock, Aitken & Waterman. Maar ook aan Maywood, Milli Vanilli, Boys Town Gang of Irene Carra. Proud to be fout, kortom.

Maar laten we ons niets wijs maken. Aan de gemiddelde leeftijd te zien van de mannen en vrouwen om me heen, zijn zij allemaal hier om dezelfde reden als ik: me dankzij de muziek even terug in de tijd wanen om nostalgisch te zwijmelen bij de zorgeloze herinneringen als twentysomething. 

Good old Erik de Zwart is er ook en doet zijn naam qua hoofdbedekking nog volop eer aan. Eerlijk is eerlijk, hij ziet er voor zijn leeftijd nog goed uit. Hij schnabbelt vanavond een paar duizend euro’s door de boel aan elkaar te praten en dat doet hij goed. Als ik mijn ogen even sluit en luister naar die overbekende stem, ben ik plots weer 25 jaar oud en zit ik voor mijn tv-tje te kijken naar de Top 40.

Behalve dat er dj’s zijn die ons moeten gaan opzwepen, zijn er ook live optredens gepland. Stralende middelpunt van vanavond is Billy Ocean. De platen die ik van hem ken, zijn When the going gets tough, the tough get going, Caribbean Queen en Get outta my dreams, get into my car. Gezellige meezingers, maar niet meer dan dat. Precies goed dus voor een avond ongecompliceerde lol.

Als het tijdstip nadert waarop hij aan de beurt is, ga ik met een paar vriendinnen helemaal vooraan staan bij het podium om maar niets van zijn optreden te hoeven missen. Ingespannen tuur ik naar de bühne waar hij nu ieder moment kan verschijnen.

Opeens zie ik een oude grijze man tussen de coulissen door naar voren komen. Wat doet die nou hier op zo’n moment?, denk ik nog lichtelijk geïrriteerd. De spanning in de zaal loopt voelbaar op. Waar blijft Billy Ocean?

Tot mijn verbijstering grijpt de brutale bejaarde ineens de microfoon. Het applaus en gejoel van het publiek zwellen nu aan tot boven de toegestane decibelnorm. En dan valt bij mij pas het kwartje.

O mijn god. Dit ís Billy Ocean! Wat is er met hem gebeurd???

Ik kan alleen maar sprakeloos en met open mond staren naar de man op het podium die nog het meeste weg heeft van een kloon van de voormalige Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan.

Om te zeggen dat ik in shock ben, is het understatement van het jaar. Hoe wreed is de tand des tijds. Want wáár is de fris en fruitige Billy Ocean met zwart haar gebleven die ik ken uit al die leuke clips? Ik zie er kennelijk zó geschrokken en verslagen uit, dat mijn vriendinnen in een deuk liggen.

“Wat had jij dan gedacht? Dat hij er nog net zo uit ziet als in 1984?”, grinnikt er eentje.

Euh, ja. Eigenlijk wel. Mick Jagger is toch ook geen spat veranderd sinds 1961?

Pas na een paar nummers gebiologeerd staren naar het gezicht en luisteren naar de stem van deze grijsaard, ben ik overtuigd dat het hem echt is. Alleen het vocale deel van hem is nog precies hetzelfde als in de jaren tachtig.

“Ik denk dat ik beter met mijn rug naar het podium kan gaan staan”, fluister ik daarom tegen mijn vriendin die naast me staat en voeg de daad meteen maar bij het woord.

Even later besluit ik terug naar achter in de zaal te lopen.

Ik hoef het verval niet zo nodig van dichtbij in het gezicht te kijken.

© Pascale Bruinen

De Sandwichgeneratie (2)

Als lid van de sandwichgeneratie, de generatie van veertig- tot zestigjarigen die zowel voor hun opgroeiende kinderen als voor hun vader en moeder die beginnen te kwakkelen moeten zorgen, maak ik als geen ander kennis met onze ouderen.

En zij met mij.

Ongemakkelijk ingeklemd liggend op dat broodje mag je je niet alleen verheugen op jarenlang puberleed, maar ook op het in- en uitlopen van verzorgings- of verpleegtehuizen en geregelde bezoekjes met je ouders aan de huisarts, vrijwel alle specialismen in het ziekenhuis, de hoorapparatenspecialist, de opticiën, de fysiotherapeut, de eerste hart hulp, de apotheek, de gemeente (voor alle papierrompslomp) en niet te vergeten MediReva. Je weet wel, die supertrendy, oergezellige zaak waar je allerlei kekke medische hulpmiddelen in de friste kleurtjes kunt scoren, namelijk vijftig tinten grijs.

Gelukkig zijn er ook bedrijven die die duffe en truttige rollators en scootmobielen kunnen leveren in fuchsiaroze, lichtgroen of pastelblauw. Of in een vrolijke print met bloemetjes, vogeltjes of polkadots. Neem gerust eens een kijkje op http://www.pimpmyrollator.nl. Niet dat ik persoonlijk ooit ook maar één oudere heb gezien die was uitgerust met een rollator met zebrastrepen.

Grote vraag is waarom niet. Omdat we Nederlanders zijn, heb ik een vaag vermoeden dat het wel weer over geld zal gaan. Of misschien willen onze ouderen juist graag met acuut depressief stemmende hulpmiddelen door het verzorgingstehuis strompelen omdat ze graag klagen en zo’n vreselijk grijze rollator nu eenmaal veel medelijden oproept.

Ook de rest van de standaarduitrusting van veel vijfenzeventigplussers, te weten een stok, een rolstoel of desnoods een zuurstoffles, zou zo verfraaid kunnen worden. En, nu ik toch bezig ben, laten we dan ook ein-de-lijk die steunkousen eens aanpassen. Want wáárom zie ik die bij ouderen toch altijd in zo’n schijtkleur beige terwijl er wel degelijk steunkousen zijn die van een vrolijker dessin zijn voorzien? Jahaa, er zijn zelfs steunkousen met hartjes, schaakbordmotief of witte sterren.

Vervolgens zou je die hulpmiddelen, afhankelijk van of er wel of niet is gefraudeerd met je persoonsgebondenbudget, nog verder kunnen versieren. Zo zou de oudere naar believen allerlei gadgets kunnen toevoegen. Zoals daar zijn: een houder met minstens vijfentwintig verschillende vakjes voor de dagelijkse dosis medicijnen, een gezellige kralen- of schelpenketting om die lelijke alarmknop aan te hangen en een handig plastic mapje – uiteraard gestyled door Maik de Boer – om in geval van nood het kunstgebit in op te bergen.

Cool, toch?

Dit is allemaal leuk en aardig, maar mijn ervaring als sandwichdeskundige leert me ook dat er bij 99,9% van de dames in verzorgingshuizen ook wel een haar make-over plaats zou mogen vinden. Wat zeg ik, een haarrrevolutie. Die één tiende procent bij wie dit niet hoeft, is mijn moeder. Zij gaat zo ongeveer vanaf het moment dat ze uit de luiers was eenmaal per week (!) naar de kapper (daar gaat mijn erfenis) en laat haar haren tot op de dag van vandaag nog steeds  in een ernstig verjongend zwart verven.

Dat zij zonder overdrijven zowat de enige is in het verzorgingshuis die niet wit/grijs/paars haar heeft, bleek onlangs nog toen er iets te doen was en de regionale krant een foto had geplaatst die van bovenaf was genomen in de grote hal waar iedereen naast elkaar zat. In de zee van grijze hoofden zag ik welgeteld één zwarte kruin. Ra ra wie dat was.

Maar ze heeft groot gelijk. Waarom zou je, alleen omdat je ineens bijna vijfentachtig bent, zo’n saaie, nietszeggende, oudmakende haarkleur willen hebben? Het leven is de moeite waard om tot het aller-, allerlaatste moment zo goed mogelijk te worden geleefd. Zo goed mogelijk uitzien, je haar verven en leuke kleren aan kan heus ook op gevorderde leeftijd. Ik zou niet weten waarom niet.

Stel je toch eens voor wat een fris kleurtje op al die ongezellige maar noodzakelijke hulpmiddelen én in de haarcoupes voor onmiddellijk effect zou sorteren in de samenleving. Al die blonde, rood-, bruin- of zwartharig geverfde hangouderen die buiten samenscholen met zuurstokroze of pimpelpaarse steunkousen in van die hippe, vette wagentjes of ondersteund door een stok met zonnebloem- of kolibrieprint. Nog wat strakke, gekleurde brilmonturen erbij in plaats van die ouderwetse goudomrande en…voilà, je zou je bijna gaan verheugen op je oude dag! Hoe cool is dat?

Ouderen zijn ondertussen dankzij de vergrijzing big business geworden. Er valt immers veel geld aan ze te verdienen. Verzorgingshuizen puilen uit. Nu ik daar ook geregeld kom, valt me op dat er nog steeds veel te veel betutteling van ouderen plaatsvindt. Zo sluit het gezellige restaurant met zitgedeelte om 19.30 uur (!). Als je daarna als oudere nog gezellig met je vrienden verder wilt borrelen onder het genot van wat onschuldige bitterballen, zul je je heil toch echt ergens anders moeten gaan zoeken.

Voor slimme ouderen is het gemiddelde verzorgingshuis helemaal een ramp. Die moeten het ineens doen met kienen of bingo als intellectueel hoogtepunt van de week. Alsof je, alleen omdat je ver boven de zeventig bent, ineens ook dommer bent geworden.

Let wel, ik misgun niemand zijn pleziertjes. Een halve haan winnen alleen maar omdat je als eerste alle omgeroepen getallen op je kaart hebt weggestreept kán heel leuk en opwindend zijn. Maar waarom wordt er standaard van uitgegaan dat mensen hun normale interesses die ze hadden toen ze jonger waren, verliezen als ze ouder worden?

Wat ik heb geleerd door regelmatig om te gaan met ouderen, is juist dat ze precies hetzelfde blijven. Mensen die vroeger graag de bloemetjes buiten zetten, vaak uit gingen en lol trapten, doen dit op gevorderde leeftijd ook nog het liefst. Ze mogen dan misschien wel gerimpeld zijn, die ondeugende twinkeling in hun ogen is er nog steeds.

Evenzo zijn degenen die als jongeren al een lang gezicht hadden, veel te vroeg achter de geraniums zijn gaan zitten en overal commentaar op hadden als ze oud en grijs zijn nog steeds niet geneigd voorop te gaan in de rollatorpolonaise.

Wie dat wel doet, is mijn moeder. Een nog steeds beeldschone, zwartharige diva die altijd positief blijft en zich graag amuseert. Een voorbeeld voor velen.

Fijne moederdag, mama.

© Pascale Bruinen

De sandwichgeneratie(1)

De Sandwichgeneratie (1)

Help! Ik word geplet tussen mijn verantwoordelijkheden. Enerzijds voor mijn jongvolwassen kinderen en anderzijds voor mijn moeder op leeftijd. Alledrie benodigen ze zorg, aandacht en liefde.

In mijn levensfase, (nipt!) 50 plus, hoort het er kennelijk bij om voortdurend in deze  ongemakkelijke, soms zelfs pijnlijke spagaat te verkeren. Want net als je denkt dat je het ergste puberleed wel gehad hebt en eindelijk meer quality time voor jezelf krijgt, breekt de tijd aan dat je ouders steeds minder zelfstandig kunnen.

Wij zijn de sandwichgeneratie, volgens http://www.encyclo.nl de “generatie van mensen tussen de 40 en de 60 jaar die ingeklemd zit tussen opgroeiende kinderen en ouders die gaan kwakkelen”.

Voorwaar geen sinecure als je bedenkt dat daarnaast juist door deze 40- tot 60-jarigen vaak ook nog buitenshuis moet worden gewerkt (soms met een behoorlijke stressbaan) en binnenshuis moet worden gepoetst, gewassen en gekookt. En, o ja, je wilt ook nog leuke dingen doen met je lief, op vakantie gaan (liefst meerdere keren per jaar), je sociale contacten onderhouden (al was het maar om steen en been te klagen over alles wat op je bordje ligt want waar zijn al die vriendinnen anders voor) en zeker twee maar liever nog drie keer per week naar de sportschool.

Want je mag dan wel ingeklemd zitten, dat betekent nog niet dat je ook nog overgewicht, een conditie van een 100-jarige of van die blubberarmen wilt hebben. Je zult toch maar net die ene knappe vrijwilliger van onder de veertig in het verzorgingshuis tegen het mooie lijf lopen,  je hoogbejaarde vader begeleiden naar die jonge, zeer appetijtelijke geriater of met je moeder meegaan naar het incontinentiespreekuur van die sexy uroloog. Dan wil je zelf toch zo fit, slank en strak mogelijk voor de dag komen (al heb je wel het voordeel dat je dit al snel lijkt naast iemand die minimaal twintig jaar ouder is).

Als trots lid van de sandwichgeneratie blus ik het ene moment het zoveelste puberbrandje om het volgende ogenblik met groot materieel uit te rukken voor een crisissituatie bij mijn moeder op leeftijd want haar iPad “doet weer zo raar”.

De laatste jaren zijn H. en ik onder andere ingezet als respectievelijk koerier (hoogstpersoonlijk een belangrijke brief afgeven bij de gemeente uit angst dat die anders niet op de juiste plek zou aankomen), klusjesman (de slang van de verplaatsbare airco was er uit gevallen), en bezorgservice (boodschappen en medicijnen afleveren aan huis).

Een paar jaar geleden zijn mijn ouders verhuisd naar een mooi appartement in een verzorgingshuis. Als rechtgeaarde sandwichers moesten H. en ik uiteraard ook ons steentje hieraan bijdragen.

De organisatie rondom hun verhuizing was grofweg vergelijkbaar met die van de onlangs in Nederland gehouden internationale nucleaire top NSS. Maanden van tevoren werd begonnen met de voorbereiding. Dat wil zeggen: mijn vader deelde aan iedereen orders uit die stelselmatig werden genegeerd en mijn moeder keek vooral veel en vaak met een vertwijfelde blik om zich heen naar alles wat (vooral door haar) in de loop van járen was verzameld.

Zo had de garage van mijn ouderlijk huis meer weg van een lokale vestiging van de Mediamarkt door alle overbodige en overtollige elektrische apparaten die daar bij elkaar op ettelijke planken stonden te verstoffen. Dat wafelijzer van de reclame waarmee geen enkele van die zoete lekkernijen was gebakken. Die must have krulset die nooit was ontmaagd. Of de vijfde grill die nimmer daglicht heeft mogen aanschouwen.

Maar het ergste waren de kleren, schoenen, tassen, sjaaltjes en kilo’s sieraden (helaas niet van edelmetalen) van mama (je ziet, ik heb het van geen vreemde). Op een dag ga ik als dochter annex verhuizer annex sandwicher mama helpen om orde in deze chaos te scheppen. Dit met het idee dat het wiskundig onmogelijk is om alles mee te nemen naar haar volgende woning. Om te voorkomen dat we veel te veel gaan verhuizen alleen maar om het straks in het nieuwe appartement te moeten wegdoen, ben ik aangetreden.

Staand temidden van een onoverzienbare stapel winterjassen wijs ik haar streng doch rechtvaardig op het gegeven dat zeker een op de vier stuks (eigenlijk drie op de vier maar ja, het is je moeder hè?) weg moet. Ik zie dat ze van deze mededeling in shock is.

“Ja maar die heb ik nodig voor als het echt koud is. En deze, die doe ik niet weg. Nooit!”

Ik, hoopvol wijzend op een andere jas: “Maar die is toch niet meer zo leuk, nietwaar? Die doen we in de doos voor de kledingbak”.

“Nééééé…..! Die zéker niet!”. Om hem vervolgens, net als de zeven andere, liefdevol in te pakken in de verhuisdoos.

Nodeloos te zeggen dat dit met al de rest van de spullen ook zo is gegaan, mijn ferme taal ten spijt. En zo komt het dat op het einde van D-Day, de dag van hun verhuizing, niemand in hun mooie nieuwe appartement zich meer voor- of achteruit kan bewegen tussen de overal tot aan het plafond opgestapelde verhuisdozen.

Ik weet het, ik weet het, ik ben een watje. Ik mag dan wel officier van justitie zijn die nota bene de respectabele leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt, maar in aanwezigheid van mijn moeder voel ik me in no time weer een kleuter van vijf.

Ik zie het maar als gratis regressietherapie.

© Pascale Bruinen

sandwichgeneratie (1) 2e

Slakken en zagen

In de tijd dat mijn pubers nog moeten gaan blokken voor hun eindexamen, is dochter een keer opmerkelijk spraakzaam bij het avondeten. Het gespreksonderwerp?  De slaag/zakregeling.

De normen zijn behoorlijk aangescherpt. Tijdens de ouder-informatieavond zagen we dan ook wit om de neus toen ons op dreigende toon werd voorgehouden dat het écht véél moeilijker zou worden om dat felbegeerde diploma te bemachtigen. Wat nog ten overvloede werd gestaafd met het naast elkaar leggen van twee exact dezelfde puntenlijsten. Waar de kandidaat eerder nog geslaagd zou zijn, zou deze volgens de nieuwe normering zakken als de spreekwoordelijke baksteen. Het was genoeg informatie om me zowat te verslikken in de slappe koffie (hoe kon ik toen ook weten dat wonderen nog echt bestaan en ze het beiden zouden halen?).

Dochter meldt al etende terloops dat ze een tegenvallend punt heeft gehaald voor een Kleine Praktische Opdracht. En dat uitgerekend bij biologie, waar ze toch al niet een kei in is.

“Goh, wat jammer”,  zeg ik, “want daar kun je zelfs ieder tiende punt extra goed gebruiken”.

“Nou, een tiende punt zal echt niks uitmaken, hoor”, spreekt ze tegen, terwijl ze de spaghetti geroutineerd om haar vork draait.

Nu is het mijn beurt om te sputteren tegen zoveel eigenwijsheid.

“Tuurlijk wel”, antwoord ik, “één tiende punt kan straks het verschil maken tussen slakken en zagen”. Of het nou aan de spaghetti ligt die ik net op dat moment mijn keel in laat glijden of dat er een kortsluiting in mijn hersenpan optreedt, de woorden komen er in ieder geval verkeerd uit.

Dochter schatert het uit. “Slakken en zagen! Slakken en zagen, ha ha ha!”. Haar lach werkt aanstekelijk, want ook ik kom niet meer bij als ik me realiseer dat mijn verspreking een nogal merkwaardig beeld oproept.

“Zie je het al voor je”, breng ik met moeite uit tussen de gierende lachbuien door, “zo’n slijmerige beestjes die druk aan het zagen zijn?” Van de weeromstuit heb ik ook nog de hik gekregen, hetgeen dochterlief zó hard doet lachen dat ik even vrees dat ze stikt in haar spaghettislierten.

Maar ze herpakt zich en begint doodleuk over doorligwonden.

“Doorligwonden? Hoe kom je daar nu weer bij? Lekker, we zijn aan het eten hoor. Kun je het daar niet een ander keertje over hebben?”

Maar ze heeft het net op school gehad en moet haar ei kwijt. Terwijl ze gloedvol feitjes opdist over decubitus, zoals deze nogal onsmakelijke aandoening in medisch jargon heet, kijkt haar broer haar met stijgende verbazing en – zie ik het goed? – iets van stiekeme bewondering aan. Maar zo snel als de blik komt opzetten, is die ook weer verdwenen.

“Als jij ’s morgens nóg langer in bed blijft liggen, krijg jij straks ook decubitus!”, roept hij over de tafel heen, onderwijl zijn bord nog eens rijkelijk opscheppend. Haar uitslaapgewoonten komen zo ineens in een heel ander daglicht te staan.

Dochterlief laat zich echter voor één keer niet provoceren en stapt alweer moeiteloos op het volgende onderwerp over.

“Weet je trouwens dat hier geesten in huis zitten? Ik weet het zeker!”, zegt ze schijnbaar onbezorgd als ze de parmezaanse kaas voor de tweede keer boven haar bord raspt.

Geamuseerd kijk ik haar aan.

“Geesten? Hoe dat zo?”, vraag ik grinnikend.

“Nou, laatst was ik alleen thuis en toen hoorde ik ineens dat de TomTom vanzelf begon te praten. “Rechtsaf slaan!”, riep dat ding zomaar. Er was niemand in de buurt, hoor!”, voegt ze er enigszins gepikeerd aan toe als ze mijn opgetrokken wenkbrauwen ziet.

“Oh, dát. Dat gebeurt als wij de TomTom insteken om op te laden. Als die de satellieten gevonden heeft, kan het wel eens zijn dat hij alvast begint met de route uit te kramen. Dus als jij dacht dat dit geesten waren die alvast de weg wilden uitstippelen, moet ik je helaas teleurstellen”. Ik hou m’n gezicht nog net in de plooi.

“Oh. Ok dan. Was lekker. Doei!”. En weg is ze, naar boven toe. Het onderwerp heeft zijn aantrekkingskracht al weer verloren.

Een korte aandachtsspanne kan soms zo z’n voordelen hebben.

© Pascale Bruinen

slakken

zaag

Bij gebrek aan plaatjes van zagende slakken, dit keer twee aparte foto’s.

Wat ruist er door het struikgewas? (3)

Mijn eerste nacht in onze safaritent in het private game reserve is er een om nooit te vergeten. Ik ga pas liggen nadat ik alle beddengoed van ons mooie ledikant heb afgehaald om te controleren of zich geen zwarte mamba erin heeft verstopt. Het is zo’n klamme hitte dat ik bijna mijn bed uitdrijf. Airco is alleen nog maar een mooie droom.

Hoewel ik kapot moe ben van de lange reis en alle indrukken, kan ik de slaap niet vatten. Een megakoor van krekels brult zo luid als de motoren van de Formule 1. Ik vind het prachtig maar in plaats van dat het me in slaap wiegt, word ik er alleen maar wakkerder van.

En krekels zijn niet de enige dieren die ik hoor. Want als ik mijn oren spits (en dat doe ik), hoor ik daar tussendoor ook vele vogels roepen, tsjilpen en krijsen. Kennelijk zijn die Zuid-Afrikaanse gevederde vrienden in tegenstelling tot hun Nederlandse collega’s ook ’s nachts actief.

Wat me enigszins verontrust zijn de geluiden die ik niet kan thuis brengen. En dat zijn er nogal wat. Ik hoor door de krekel- en vogelkakofonie namelijk ook regelmatig een soort gebrom, gesis en gehuil. Nodeloos te zeggen dat ik hierdoor helemaal geen oog dicht doe.

Net als ik denk dat ik nu wel alles gehad heb, hoor ik buiten – vlak achter mijn hoofd – een luid gekraak. Ik zit in één ruk rechtop in bed. Het was het geluid van een doorbrekende tak. En een grote, zo te horen. Dat gebeurt niet spontaan. Mijn hart lijkt zo’n vijfentwintig centimeter omhoog te zijn geschoten en zit nu ongeveer ter hoogte van mijn keel.

Ik por H.,  die naast me doodleuk de slaap der onschuldigen slaapt, in zijn zij.

“Heb je dat gehoord? Er zit hier een of ander dier pal naast onze tent! Word wakker!!!”, schreeuw-fluister ik terwijl ik aan hem rammel. Hoe is het mogelijk dat hij gewoon doorslaapt alsof ons niet slechts een flinterdun tentzeil scheidt van God weet wat voor bloeddorstig wild beest.

“Hè? Wat? Wat is er? Heb niks gehoord, ga slapen!”, antwoordt H. slaapdronken in het pikkedonker. Mooie boel is dit. We bevinden ons misschien wel in een potentieel levensbedreigende situatie en meneertje draait zich nog eens lekker om.

“Aan jou heb ik ook niks!”, sis ik als een boze slang. Ineens bedenk ik me dat het ook nog zou kunnen dat het iets op twéé benen was. Ik weet niet wat ik erger vind, want in het laatste geval hoeft de kwaadwillende maar de rits van de badkamer omhoog te trekken en hij staat al binnen. Ik wou dat ik kon zeggen dat het zweet me uitbrak bij die gedachte, maar dan zou ik liegen. Ik ben namelijk al drijfnat.

Één voordeel zie ik wel. Godzijdank is de nacht maar kort want om kwart over vier gaat de wekker al.

Als ik eindelijk uit bed mag klauteren, ga ik rechtstreeks de douche in. Nou ja, niet dan nadat ik bij het armzalige licht van mijn batterij-lamp heb gecheckt of ik me niet soms samen met een schorpioen dreig te gaan wassen.

Tegen half vijf worden we door de porter opgehaald. Willard en Zablon wachten op ons in het restaurant, waar we een snelle kop koffie drinken. Het wordt al bijna licht. Even later is ons gezelschap compleet en vertrekken we.

Buiten is het, zeker vergeleken met die bakoven binnen in de tent, heerlijk koel. Ik kan zelfs een dun jasje verdragen. Het belooft een prachtige dag te worden want de lucht is helder met slechts hier en daar een wolkje.

De zonsopkomst boven het wildreservaat is een spectaculair schouwspel. Ik pak mijn fototoestel en maak om de minuut een totaal andere foto, zo snel verandert het licht. Dromerig staar ik naar het landschap dat zich steeds duidelijker ontvouwt in zeeën van tinten rood, roze, oranje en geel. Ik voel diepe dankbaarheid dat ik dit mag zien.

Het is februari en hier is het hoogzomer. De grassen zijn plaatselijk wel driekwart meter hoog. In de verte zie ik de grillige vormen van een baobab-boom, die op zijn kop lijkt te staan. Volgens Willard eten olifanten de zachte bast van de boom en apen de vruchten. Daarom wordt de baobab ook wel apenbroodboom genoemd.

Terwijl ik rond speur over de vlakte voel ik dat Willard de auto stop zet. Ik kijk recht vooruit. Op zo’n twintig meter voor ons lopen een mannetjes- en een vrouwtjesleeuw midden op de weg met een air alsof het reservaat hen toebehoort (je bent niet voor niets de koning der dieren). Ik neem mijn camera ter hand en besluit te filmen. Als ik door de lens kijk, kan ik mijn ogen niet geloven. Het mannetje bestijgt de leeuwin en gaat met haar paren. Het is kort en luidruchtig. Meteen erna gooit het vrouwtje zich op de grond. Het mannetje draait wat om haar heen en maakt dan aanstalten om haar weer te beklimmen. Maar daar is mevrouw niet van gediend, getuige haar gebrul en de ferme uithaal van haar klauwen in zijn richting. Het mannetje blijft nog even beteuterd staan en geeft het dan op.

Ook de mannetjesleeuw gaat nu liggen met zijn machtige kop in onze richting gedraaid. Met mijn toestel haal ik hem zo dichtbij dat ik zelfs de krassen op zijn snuit kan zien. Het lijkt alsof hij mij recht aankijkt en ik hem zo kan aanraken. H. is bezig foto’s te maken met de iPad en steekt het ding een stuk uit de Landrover om hem beter in beeld te krijgen. Prompt tilt de leeuw zijn kop op en kijkt indringend in onze richting. “Je doorbreekt het profiel!”, fluister ik hem gealarmeerd toe, waarop hij snel eieren voor zijn geld kiest en de iPad naar binnen haalt.

Willard heeft de beste baan van de wereld, denk ik als we weer verder rijden. Ik zou zelf wel ranger willen zijn. Als ik mijn gedachte met hem deel, zegt hij: “Yes, because this (hij maakt een breed handgebaar van links naar rechts over de wildernis) is my office!”. Het is jaloersmakend.

Hierna zien we nog meer giraffes, olifanten, impala’s en zebra’s. Willard rijdt het struikgewas in omdat hij in de verte een aantal witte neushoorns heeft gespot. Als hij de motor uitzet, komen ze een voor een dichterbij. Ze zijn nieuwsgierig en omdat ze slechte ogen hebben, willen ze ons nader kunnen bekijken. Ik zie dat ze allemaal door de modder hebben gerold want ze zijn bedekt met dikke stukken grijze opgedroogde grond. Op eentje z’n rug zit zo’n vogeltje met een rode bek dat zich tegoed doet aan insecten. Als Willard de auto weer in beweging zet, schrikken ze en zetten het op een aandoenlijk drafje.

Het is tijd voor een korte pauze. Willard kiest een open stuk uit en zet de Landrover dan stop. Nu mogen we allemaal uitstappen. Wat op zich wel vreemd is omdat de instructie luidt dat het tijdens de game drive ten strengste verboden is om uit de Landrover te stappen. Kennelijk acht Willard het hier veilig genoeg, hoewel het landschap precies hetzelfde is. Ik zie wel dat hij en Zablon voortdurend rond kijken. Al vraag ik me af wat ze zouden doen als er ineens een roofdier nadert want ze hebben geen geweren bij zich.

Wat ze wel hebben, achterin de Landrover, is een minibar. Niks frivools maar aluminium bekers voor koffie of thee, vergezeld van een koekje. Om ons heen omarmt het oneindige landschap ons als ware het een omhelzing van een geliefde. Ik zucht eens diep en adem de heerlijke geur van de Afrikaanse natuur in. Terwijl ik mijn koffie drink, draai ik langzaam alle kanten op. Want stel je voor dat ik ineens zo’n beige staart met een zwarte pluim aan het uiteinde boven het hoge gras zie naderen. Zekerheidshalve blijf ik op sprong-afstand van de Landrover.

Willard vertelt dat hij begrip ervoor heeft dat we graag wilde dieren zien. Maar hij vraagt ook nadrukkelijk aandacht voor kleine wonderen, zoals bijvoorbeeld een minuscuul  stengeltje van een grashalm. Het zal niet groter zijn dan anderhalve centimeter en is flinterdun. Hij vraagt ons om het uiteinde ervan vochtig te maken met wat speeksel en vervolgens goed op te letten.

Als ik doe wat hij vraagt en naar het stengeltje kijk, zie ik tot mijn verbijstering dat het vochtig gemaakte uiteinde ineens gaat bewegen. Het draait rond en rond, als een mini-boor. En dat is ook precies de bedoeling, zegt Willard, want zo is een enkele dauwdruppel voldoende om ervoor te zorgen dat het zichzelf de grond in draait zodat nieuw gras op kan komen. Wel zo handig onder extreme omstandigheden.

Vol ontzag kijk ik naar het nietige stengeltje. Het wow-effect is inderdaad even groot als bij het zien van een olifant.

Na onze pauze hebben we nog het geluk dat we een kudde buffels zien, exotische vogels kunnen bewonderen en twee prachtige jachtluipaarden vinden die verscholen liggen tussen het hoge gras. Ze zijn perfect gecamoufleerd. Als ik mijn foto’s heb geschoten, kijk ik met een intense blik naar deze wondermooie dieren. Ik wil deze beelden voor altijd vasthouden.

Het gevoel één te zijn met de natuur, het gevoel van vrijheid, de prachtige vergezichten, de eindeloze horizon, het licht, de dieren, de begroeiing, de mensen…Het zijn stuk voor stuk uitstekende redenen om terug te gaan naar Zuid-Afrika, dit ontroerend mooie land.

Om in de woorden van Arnold Schwarzenegger te blijven:

I’ll be back!”

© Pascale Bruinen

wat ruist (3) 1

 

zonsopkomst boven het Zuid-Afrikaanse land

wat ruist (3) 2

en dit zien we rond half zes in de ochtend…

wat ruist (3) 3

De enige echte Koning der Dieren

wat ruist (3) 5

Impala

wat ruist? (3) neushoorns

 

de modderige neushoorns

wat ruist? (3) luipaarden het jachtluipaard