Het sprookje dat Nederland heet

In een van de artikelen over de MH17 valt mijn oog op een interview van een Nederlandse journalist met een plaatselijke bewoner van het rampgebied. De man betuigt zijn diepe medeleven met de omgekomen passagiers uit Nederland. Zelf kent hij ons land niet. Maar een kennis van hem is wel eens in Nederland geweest, zo vertrouwt hij de interviewer toe. Die had hem verteld dat het leven er goed was. Alles was er netjes en schoon, het was er heel mooi en alles was er goed geregeld. Het was, aldus die kennis, niet zozeer een land maar meer een sprookje.

Op de een of andere manier is deze zin me bijgebleven. Ons land een sprookje? Zo had ik het nog nooit bekeken. Maar hoe meer ik erover nadenk en hoe meer ik om me heen kijk, des te meer ik me realiseer dat deze Oekraïense man/Russische separatist wel eens gelijk zou kunnen hebben. Ik bedoel, kijk een keertje naar het journaal, klik op een internet nieuwssite of werp eens een blik in de krant. Als het over een buitenlandkwestie gaat, wil ik tien tegen één wedden dat men het elders slechter heeft dan hier. En dan druk ik me mild uit.

Het bloedvergieten in Irak. De aanslagen in Afghanistan, de bombardementen in de Gazastrook en de burgeroorlog in Syrië. En, stukken dichter bij huis, de brandhaard in de Oekraïne. Helaas is dit bepaald geen limitatieve opsomming.

Als het al geen oorlogsgeweld is dat een land teistert, dan zijn het wel uitbraken van een dodelijk virus (denk aan Ebola dat momenteel huis houdt in West-Afrika), onderdrukking (Iran, China, Noord-Korea, om maar wat te noemen), natuurrampen (een tyfoon op de Filippijnen) of verschrikkelijke, mensonterende armoede (in zoveel landen dat ik die hier niet kan beginnen op te noemen). In het ergste geval zelfs een combinatie van alledrie.

Zeker, in Nederland zijn helaas ook genoeg voorbeelden van geweld op straat te vinden. Inderdaad, ook wij hadden onze Mexicaanse griep en een watersnoodramp. En ja, ook hier leven mensen die de eindjes niet of alleen heel moeilijk aan elkaar kunnen knopen. En ik ben de eerste om toe te geven dat ik zelf ook vaak genoeg geklaagd heb over ditjes en datjes. Maar ondertussen leven wij wel in een beschaafd en democratisch land. En het beste bewijs voor die beschaving mocht ik onlangs zien in de respectvolle en waardige wijze waarop met onze doden werd omgegaan. Een groter contrast met de barbaarse toestanden die hieraan voorafgingen is nauwelijks denkbaar.

Hoe vaker ik word geconfronteerd met gruwelijke beelden uit verre en minder verre buitenlanden, hoe groter mijn waardering wordt voor ons eigen kikkerlandje. Het cliché dat je iets niet meer ziet als het te dichtbij is, is maar al te waar. Natuurlijk kunnen we blijven klagen over alles wat hier niet goed gaat of beter kan c.q. moet. Maar in plaats van te kijken naar wat we (nog) niet hebben, zouden we eens stil moeten staan bij en dankbaar moeten zijn voor alles wat we in dit kleine landje wél hebben en voor ons zo vanzelfsprekend is, maar waar ze elders alleen over kunnen dromen.

Vrede. Vrijheid. Onderwijs en gezondheidszorg voor iedereen. Rust. Schoon water in overvloed. Duizelingwekkende keuzes in etenswaren. Stemrecht. Onafhankelijke rechtspraak. Wetten en regels. Een goed wegennet en (best wel) betrouwbaar openbaar vervoer. Een fatsoenlijk en goed opgeleid politiekorps. Keurig onderhouden steden en dorpen. Genoeg vertier voor iedereen. Natuurparken, bossen en stranden. Prachtige musea. Goede voetballers. Gezelligheid. Vrolijkheid. Zorgeloosheid. Daarom kan ik de emotionele hartenkreet van onze minister van buitenlandse zaken, Frans Timmermans, dat wij “toch een ongelooflijk goed land zijn” alleen maar volmondig beamen.

Soms is ook wat je niet hebt ontzettend belangrijk. Zo hebben wij op ons gezegende stukje aarde geen losgeslagen zwaarbewapende idioten rondlopen, geen mijnenvelden, geen lawaai van inslaande granaten of mortieren, geen rokende puinhopen van wat eens een mooie woonwijk was en godzijdank ook geen kinderen, vrouwen of mannen die dodelijk getroffen worden door vijandelijk vuur. Wij hoeven niet iedere dag in angst te leven en ons af te vragen of we de volgende morgen nog halen. Wij hoeven ons niet met gevaar voor eigen leven op de weg te wagen om in een winkel van sinkel misschien wel de laatste snee brood te halen voor onze kinderen. Wij hoeven niet de stank van de dood te ruiken en de haat overal om ons heen te voelen.

Want wij leven in het sprookje dat Nederland heet.

© Pascale Bruinen

Toyboy

Het is warm. Zelfs op de fiets is er nauwelijks een briesje te voelen. Ik moet nu een stukje bergop en het gaat nog maar langzaam. Gelukkig heb ik alleen een mouwloos topje en zo’n capri-broek aan. Alleen heb ik er achteraf spijt van dat ik mijn lange haren niet even in een staartje heb gedaan.

Door de blauw getinte glazen van mijn Rayban ontwaar ik een stukje verderop een groepje kinderen. Als ik iets dichterbij kom, valt mijn oog op een van hen, een in oranje-shirt gestoken jongetje. Hij zal niet ouder zijn dan een jaar of acht, negen. Hij valt mij op omdat ik hem een beetje vind lijken op de zoon van Catalaanse vrienden toen deze ongeveer dezelfde leeftijd had.

Ach, denk ik vertederd terwijl ik bijna bij hem ben, wat schattig, zo’n onschuldig manneke. Tijdens het voorbij fietsen glimlach ik vriendelijk naar het jochie. Net op dat zelfde moment zie ik dat hij ook naar mij kijkt om vervolgens tot mijn verbijstering zijn duim- en wijsvinger in zijn mond te steken en – nog steeds met zijn blik op mij gericht  – als een volleerde bouwvakker op mij te fluiten.

Snel kijk ik om me heen of soms ergens een meisje (van zijn leeftijd) te bekennen valt, maar nee. Ik val nog net niet van mijn fiets. Ik barst spontaan in lachen uit en kom nu bijna helemaal niet meer vooruit.

Het moet nu niet veel gekker meer worden, denk ik terwijl ik schuddebuikend verder probeer te trappen. Ik bedoel, als vijftigjarige geadoreerd worden door een toyboy kán onder omstandigheden natuurlijk hartstikke leuk en eervol zijn (en nee, zelf heb ik er geen en hoef ik er ook geen), maar je kunt het ook overdrijven. Dit exemplaar is nog maar net de zandbak ontgroeid. Zal wel aan die zonnebril gelegen hebben dat het ventje dacht dat ik ergens in de twintig (???), dertig (??) was.

Ik vraag me ineens af of dit manneke soms wat al te vaak heeft gekeken naar die reclame met Lieke van Lexmond; je weet wel, die van dat merk waar iedereen telkens begon te gillen als ze een pakketje kregen afgeleverd. In de nieuwere reeks gooien ze het over een andere boeg. Eerste shot: Lieke komt haar woning uit in een sexy combi en een jongetje van ongeveer dezelfde leeftijd als mijn bewonderaar staat buiten met een step en fluit op haar. Lieke kijkt verrast en daarna blij.

Tweede shot: Lieke komt andermaal uit haar woning, dit maal in een stijlvolle zwarte jurk, draait koket naar links en naar rechts voor het jochie dat haar weer opwacht en…ja hoor, hij fluit weer op haar én geeft haar een knipoog. Lieke glimlacht stralend terug en gaat haars weegs.

Derde shot: Lieke stapt parmantig haar voordeur uit in weer een andere look, kijkt verwachtingsvol naar het ventje maar er gebeurt dit keer he-le-maal niets. Omdat het knulletje niet fluit, kijkt ze ontzet. Misschien ligt het aan die afgetrapte spijkerbroek? Maar nee, want in de volgende scène zien we waarom het kereltje verontschuldigend zijn frêle schoudertjes ophaalt omdat hij niet heeft gefloten: er verschijnt een lieftallig vriendinnetje – van zijn eigen leeftijd – met twee ijsjes. Camera zwenkt naar Lieke, die het nu eindelijk ook snapt en (getuige haar minzame glimlach) het hem vergeeft. Eind goed, al goed.

Heel even kon ik me bijna een echte cougar wanen.

Alleen was mijn toyboy er helaas eentje die echt nog met speelgoed speelt.

© Pascale Bruinen

Wabi sabi

Nee, wabi sabi is niet een extreem pittig sushigerecht, een niet eerder bekend geworden Star Wars figuur of een of ander Arabisch emiraat maar een Japanse levensfilosofie die uitgaat van een drietal principes: niets is voor eeuwig, niets is ooit af en niets is perfect. En laat ik nou precies het tegendeel hiervan iedere dag najagen.

Want als ik gelukkig ben, wil ik liefst dat er nóóit meer iets verandert, als controlfreak annex Lena Lijstje ben ik compleet verloren zonder mijn ellenlange opsommingen van dingen die ik bijna dwangmatig moet afhandelen (vink! vink! vink!) en van huis uit ben ik juist een perfectionist die altijd alles in orde wil hebben.

Sinds ik vijftig ben, heb ik besloten dat het goed is dat ik eindelijk eens uit mijn comfort zone kom. Misschien dat ik daarom net een vreemde aantrekkingskracht voel als ik stuit op dit soort intrigerende en o zo ver van mijn persoontje af staande denkbeelden.

Hoewel moeilijk te vertalen, betekende wabi oorspronkelijk zoiets als het alleen leven in de natuur, ver van de beschaafde wereld en stond sabi voor verschrompeld, doorleefd. Later kreeg wabi meer de betekenis van rustieke eenvoud, stilte of minimalistische elegantie. Toegepast op voorwerpen ziet het woord op onregelmatigheden die bijdragen aan het unieke karakter ervan. Sabi omschrijft de schoonheid van een object waaraan je de ouderdom en dus zijn eindigheid af kunt zien, bijvoorbeeld door slijtage of reparaties.

Al surfend op het net stuit ik op de site www.simplifylife.nl, die de Amerikaanse Japanoloog Leonard Koren aanhaalt. ‘Wabi sabi vind je niet in de natuur op momenten van bloei en overdaad, maar juist op momenten van teruggang en soberheid. Wabi sabi gaat niet over schitterende bloemen, majestueuze bomen of meeslepende landschappen, het gaat veeleer over het kleine en verborgene, het weifelende en vergankelijke; dingen zo subtiel en voorbijgaand dat ze onzichtbaar zijn voor de alledaagse blik.’

Prachtig gezegd. En wellicht eens de moeite waard om mijn blikveld op deze voor westerlingen toch vrij onorthodoxe wijze te verruimen. De website citeert ook Christopher Weidner, schrijver van het boek “Niet perfect en toch heel gelukkig”: “Wabi sabi voorwerpen kunnen je helpen het perspectief van je huidige leven te veranderen als je de tijd neemt ze op je in te laten werken. Ze herinneren je aan het feit dat je niet op alles een antwoord hoeft te hebben, dat schoonheid vaak in details zit en zich in de onvolkomenheid van de wereld manifesteert. Ze tonen je dat je problemen van voorbijgaande aard zijn en dat je op het verloop van de tijd kunt vertrouwen. En ze bewijzen dat jij uniek bent, juist omdat jouw tekortkomingen je van alle anderen onderscheiden”.

Het mooie in het vergankelijke en onvolmaakte zien, dát is dus de kunst van wabi sabi. Maar hoe doe ik dat? Ik wil best ver gaan buiten mijn comfort zone, maar als ik wabi sabi alleen kan bereiken door trommelend en met een kaalgeschoren kop in vale oranje-rode-roze vodden op sandalen (!) door de straten te gaan lopen, trek ik daar toch echt de grens.

Maar nee, gelukkig is een bekering tot Hare Krishna niet nodig. Want ik beleef een authentiek aha-moment (én realiseer me ontgoocheld dat ik met mijn eeuwige to do lijstjes juist helemaal verkeerd bezig ben) als ik lees wat Weidner verder over dit onderwerp schrijft: “In een leven vol verplichtingen ontbreekt wabi sabi want dat zit juist verstopt in de tijdleemtes waarin niets anders bestaat dan de schoonheid van het moment: herfstbladeren die door de straat dwarrelen, water dat glinstert in de zon. Dan komen we los van onze plannen opeens weer in contact met de schoonheid en het unieke van iets wat nu gebeurt. In feite moeten we dan niets anders doen dan de tijd stoppen en ons met al onze zintuigen op dat moment concentreren.”

Ha! Dát kan ik toevallig ook. Sterker nog, dat deed ik intuïtief al lang (lees voor bewijs van deze stelling maar eens mijn column “Wake up and smell the roses” op deze blog). Die is alvast binnen. Vink! Of nee, vergeet dat ik dit geschreven heb.

Wabi sabi gaat er verder van uit dat je nooit iets afkrijgt: “Het gaat erom dat je dat wat je doet, van ganser harte doet. Door jouw hand wordt iets uniek. En omdat het uniek is, zal het onvolmaakt zijn. Perfectie sluit verandering en ontwikkeling uit en is het tegengestelde van het leven.”

Tja, daar zit wel wat in. Bovendien heb ik ook hierover nog niet zo lang geleden al een column geschreven (zie “Kairos”).

Ik ben dus wel al een stukje op de goede weg. En als ik de eerstvolgende keer bij fel licht in mijn vergrotingsspiegel kijk en een gil van ontzetting wil slaken bij het zien van een nieuwe kraaienpoot, zal ik in plaats daarvan volmaakt rustig en tevreden mijn nieuwe mantra aanheffen: “Schoonheid zit in het onvolmaakte en vergankelijke”.

Dat belooft nog wat voor de toekomst.

© Pascale Bruinen

Een schwalbe, een paal en een teen

Ik wou dat ik kon zeggen dat ik deze pakkende titel zelf had bedacht, maar helaas. Deze woorden, die refereren aan de respectievelijke redenen voor de drie verloren WK-finales, komen uit de mond van Bert van Oostveen, directeur betaald voetbal bij de KNVB.

Drie WK-finales, driemaal tweede. Een triest record. En wat een eventuele vierde finale had opgeleverd, zullen we nu nooit weten. Met dank aan het geboorteland van onze Koningin.

Mijn gevoel, altijd befaamd om zijn gelijk, heeft me dit keer faliekant in de steek gelaten. Ik was namelijk heilig ervan overtuigd dat we niet alleen de finale zouden halen, maar het dit keer écht zouden gaan flikken.

Waarom? Omdat het kon. Omdat dit elftal een hecht team was dat voor elkaar tot het uiterste wilde gaan. Omdat ik dit elftal met iedere wedstrijd zag groeien, hetgeen onmisbaar is voor toernooivoetbal zoals een WK dat nou eenmaal is. Omdat deze 23 man het geluk, dat ook nodig is, met z’n allen – zowel op het veld als op de bank – keer op keer afdwongen. Omdat we een bondscoach hebben die niet bang is om onorthodoxe ingrepen te doen. Omdat het allengs tijd was om die Coupe Jules Rimet mee naar huis te nemen. En omdat soms, heel soms, ook het meest onwaarschijnlijke scenario werkelijkheid wordt.

Het heeft niet zo mogen zijn. Lag het aan het niet inbrengen van Tim Krul waardoor de Argentijnen, nu de geniale keeperswisseltruc dit maal uitbleef, psychologisch gezien al op voorsprong stonden terwijl er nog geen strafschop was genomen? Kwam het door de onmacht van RVP die zich als een gedrogeerde zombie over het veld voortsleepte in slow motion? Of was het toch misschien wel de verdienste van een Argentijns team dat steeds wel met 20 veldspelers leek te spelen in plaats van met 10?

Het eindeloos op en neer gaande schaakspel – balletje breed, voorzichtig passje naar voren, niet doorkomen, tikkie terug – dreef me af en toe tot wanhoop. Zelfs Arjen Robben was bijna niet zichtbaar, op een paar dribbelacties in de tweede helft na waarbij hij wéér de wedstrijd tijdens de laatste speelminuten had kunnen beslissen, ware het niet dat de voet van Mascherano nét wat te ver werd uitgestoken.

Geen titel dus. Maar wat wel blijft, zijn de mooie herinneringen. Zeker, het voetbal was eerder nagelbijtend spannend dan wonderschoon (op de tweede helft tegen Spanje na dan). Maar het plezier dat dit verrassende Nederlands elftal ons de voorbije weken heeft gebracht, mag ook wel wat waard zijn.

Op voorhand gaf immers niemand – ondergetekende incluis – ook maar een stuiver voor dit veredelde eredivisie-elftal vol onervaren jonkies met een keeper die vorig seizoen nog in de eerste divisie voetbalde. “We” konden niet verdedigen. De bondscoach werd met de grond gelijk gemaakt of zelfs – door sommigen, al dan niet op nationale televisie  – ver de grond in getrapt. De vedettes hadden veel te grote ego’s. “We” hadden daar in Brazilië niks te zoeken.

Eerst afzeiken, dan de hemel in prijzen. Typisch Nederlands trekje dat wellicht voortkomt uit de wonden van ons roerige WK-verleden. In 1974 leidde de veronderstelde, breed in de (Duitse!) pers uitgemeten, schwalbe van Bernd Hölzenbein tot een benutte penalty waardoor West-Duitsland op 1-1 kwam en ons uiteindelijk het wereldkampioenschap kostte. Al moet daar eerlijkheidshalve bij gezegd worden dat Hölzenbein later door de rechter in het gelijk werd gesteld toen hij hiervan een rectificatie eiste én dat het Nederlands elftal ook zelf schuld had aan deze nederlaag door na die vroege voorsprong al te denken de titel op zak te hebben.

De paal was nog de enige hindernis op weg naar eeuwige roem voor Rob Rensenbrink en het Nederlands elftal in de heksenketel van de WK-finale in Buenos Aires. Die paal heeft nog menig Nederlands tv-toestel op gewelddadige wijze het leven gekost.

En dan, vier jaar geleden, die vermaledijde teen van de Spaanse keeper Iker Casillas. Arjen zal er menig nachtje niet van hebben kunnen slapen.

Weer geen wereldkampioen. Maar na een paar dagen van bezinning waarin ik de teleurstelling een plek heb kunnen geven, ben ik tot de conclusie gekomen dat dit niet eens zo erg is. Want dit keer waren er geen schandalen over spelers die tot in de vroege uurtjes gingen stappen, met stoeipoezen in het zwembad zaten, per se hun eigen merk wilden dragen in plaats van dat van de sponsor, een kabel vormden, niet met de pers wilden praten, karatetrappen uitdeelden, anderen kaarten wilden aannaaien of alles tot meerdere eer en glorie van zichzelf altijd maar alleen wilden doen. Nee, deze 23 deden het sámen en gaven zo het stralende sportieve voorbeeld voor al die kleine spelertjes en spelers die straks weer onze Nederlandse voetbalvelden bevolken (en waar het gras nog écht groen is en niet het resultaat van een verfbeurt). Daarom sierde het Arjen Robben ook zeer toen hij op tv publiekelijk zijn excuses aanbood voor een schwalbe. Arjen heeft – als papa – nu ook begrepen hoe het in de praktijk zit met zijn voorbeeldfunctie.

Morgen mogen ze nog eens aantreden tegen het gastland, dat na die vernedering tegen Duitsland gebrand zal zijn op een eclatante overwinning. Maar wat de uitkomst van deze troostfinale ook mogen zijn, voor mij heeft Nederland al gewonnen sinds het moment dat Arjen bij Jack van Gelder bijna de tranen in zijn ogen kreeg toen hij geëmotioneerd sprak over hoe trots hij was op alle spelers van deze selectie. Waarmee gelukkig maar weer eens bewezen is dat voetbal meer emotie is dan oorlog.

Nee, die Coupe Jules Rimet komt ook in 2014 niet naar Nederland. Maar onze jongens zijn de beste ploeg van dit WK op een veel belangrijker vlak.

Want wij zijn de onbetwiste wereldkampioen teamspirit. 

© Pascale Bruinen

Teigetje versus Iejoor

Je kent ze vast wel. De types die altijd wel iets te mekkeren, te zeiken of te zaniken hebben. Het kan je immer pessimistische buurman zijn, je voortdurend in de klaagstand verkerende schoonmoeder of – als je echt pech hebt – je eigen echtgeno(o)t(e), partner of kind(eren) bij wie het glas nog niet eens voor een kwart vol te krijgen is.

De Amerikaanse bestseller auteur Gretchen Rubin noemt ze plastisch “happiness leeches”, oftewel de geluks-bloedzuigers. Door hun niet aflatende negativiteit rond te spuien putten ze zelfs de meest optimistische mensen zo uit, dat er van enig geluksgevoel nauwelijks nog sprake is.

Gretchen onderscheidt drie soorten bloedzuigers:

De lanterfanters, die niet hun eerlijk deel van het werk doen en soms expres een slecht resultaat afleveren of voortdurend op een negatieve manier aandacht vragen;

De hufters, die geen respect voor anderen hebben, voortdurend tarten of bekritiseren, zich onfatsoenlijk of brutaal gedragen, kwaadaardige roddels verspreiden, anderen expres in verlegenheid brengen, pesten of commanderen, met andermans veren strijken, noodzakelijke informatie achterhouden of de conversatie domineren.

De kankeraars, die altijd ongelukkig, pessimistisch, angstig of steun zoekend zijn. Omdat negatieve emoties besmettelijker zijn dan positieve en ook langer aanhouden, kan één kankeraar de stemming van een hele groep beïnvloeden. Het probleem met deze bloedzuigers is dat ze, waar ze ook maar opduiken, de sfeer voor iederéén verpesten.

Een prototype van de kankeraar is Iejoor, de ezel uit het verhaal van Winnie de Poeh. Hij is Winnie’s vriend maar o zo pessimistisch, somber en gedeprimeerd van aard. Iejoor loopt daarom ook altijd met zijn hoofd omlaag.

Diens tegenhanger is Teigetje, de kleine onbezonnen en hyperactieve tijger uit hetzelfde verhaal. Hij houdt juist heel erg van blij rond stuiteren. Teigetje is een beetje gek en altijd vrolijk. Hij heeft naar alle waarschijnlijkheid ADHD en een overdosis optimisme.

En hoe verleidelijk het voor een Teigetje ook is om zo’n Iejoor proberen op te vrolijken, het devies is: doe het niet! Trap niet in die val want je kunt andermans stemming niet veranderen. Het tegendeel is waar: bloedzuigers worden doorgaans juist minder stellig in hun negatieve uitspraken als ze voelen dat de ander hun uitgangspunt erkent in plaats van aanvalt of weg redeneert.

Als ik dit advies van Gretchen lees, beleef ik een waar Aha-moment. Want ik heb inderdaad precies dezelfde ervaringen. Als ik wel eens per toeval een geluks-bloedzuiger tegenkom, kan ik het scenario al uittekenen:

Bloedzuiger: kijkt met permanent gefronste wenkbrauwen de wereld in, mondhoeken staan naar beneden, gepijnigde blik op zijn gezicht.

Ik, zo jolig en energiek mogelijk: “Héé, hallóóó! En, hoe is t’ie?”, met glimlach van oor tot oor.

Bloedzuiger (nauwelijks verstaanbaar en zonder ook maar een spier te vertrekken): “Niet zo goed.”

Ik, in ware cheerleader stand: “O…, jóh! Nou, dat zal toch wel allemaal meevallen, niet? Moet je zien wat een heerlijk weer het is, lekker hè, zo buiten?”

Bloedzuiger: “Ik haat het als het zo warm is. Het felle licht doet me pijn aan mijn ogen. Ik zweet om niks. Ik ben blij als het eindelijk afkoelt. Geef mij maar regen.”

Ik, nu ietwat geforceerd: “Ha, ha! Grappig! Nee maar even serieus, zalig dat het nu zo lang licht is, niet? Kun je nog lekker veel doen buiten! Even terrasje pikken, een eind gaan fietsen of wat rommelen in de tuin. Aaah…” (zucht van tevredenheid), “niks mooier dan een lange zomeravond, vind je niet?”

Bloedzuiger: “Ik kan niet slapen als het niet donker is. Daardoor word ik nog vermoeider als ik al was. Ik word ook altijd gestoken door muggen. Daarom zul je mij niet buiten zien als het avond wordt, voor geen goud! Kan niet wachten totdat de klok weer terug gaat en alles weer normaler wordt. Ik vind sowieso dat zomer altijd overschat wordt. Ik snap niet wat jij er aan vindt. Ik haat de zomer.”

Ik, uit het veld geslagen: “Euh…” Gebeurt niet zo vaak, maar dan kan ik zelfs soms geen woorden meer vinden. In mijn pogingen dit soort bloedzuigers te overtuigen optimistisch in het leven te staan, blijf ik er tegen in gaan. Fout, fout, helemaal fout.

Onze Gretchen ontwaarde ook al dit patroon. Teigetjes steken juist hun überpositivo kopjes op in reactie op Iejoors en andersom. Mensen die nadrukkelijk positief zijn ingesteld en mensen die nadrukkelijk negatief zijn ingesteld polariseren elkaar. Als een Teigetje een Iejoor tegenkomt, wordt de eerste nóg dwingender opgewekt en laatstgenoemde nóg negatiever. Zo proberen ze elkaars invloed te neutraliseren maar ondertussen putten ze elkaar compleet uit. Met ieder vrolijk uitgesproken “Kop op! Het zal echt niet zo erg zijn!”, zakt de ander verder weg in zijn eigen loopgraaf vol met ellende.

Deze patstelling kun je alleen doorbreken door de gevoelens van de ander te erkennen zonder deze te corrigeren of te ontkennen. Hierdoor zal de spanning verminderen.

Mijn advies aan alle Teigetjes? Geef de strijd op en accepteer dat je de ander niet zult kunnen bekeren.

En misschien, héél misschien, zal Iejoor zijn kop dan ietsie pietsie minder laten hangen.

© Pascale Bruinen

WK s(c)ores

Prachtig, dat WK voetbal in Brazilië.

Spannende wedstrijden, heel veel doelpunten en een Oranje dat in ieder geval doorgaat naar de tweede ronde. Fijne shots van exotische stranden, adembenemende stadions en mooie dames met dito billen.

De NOS wint het met Studio Brasil eindelijk van RTL’s VI Oranje en dat alleen maar dankzij Messi, de teckel, en niet zozeer door de hondenogen van Hugo Borst.

Onze Nigel trapt tegenwoordig niet meer op borsthoogte van de tegenstander maar keurig een stuk(je) daaronder, Memphis wordt nog een hele grote en Robin moet je tegenwoordig bijna een pleister op zijn mond plakken als hij voor een microfoon wordt gezet want hij práát maar door.

Niet zo lang geleden was dat nog heel anders. Op youtube staat een geweldige scène uit De TV Kantine waarin Carlo Boszhard RVP nadoet als hij met frisse tegenzin een interview moet doen tijdens het vorige WK. We zien een “Robin” die in nikszeggende bewoordingen antwoordt, tussendoor respectloos aan zijn waterflesje lurkt en bijna ieder antwoord na een korte pauze besluit met het jeukerig irritant uitgesproken woordje: ”…toch?” Briljant! Iedere keer als ik het filmpje bekijk, lig ik in een deuk. Enig nadelig neveneffect hiervan is dat ik inmiddels ook de neiging heb om op iedere vraag te antwoorden met: “Dat is aan de bondscoach, … toch?”

En nu ik het over laatstgenoemde heb; zelfs onze Louis heeft in Brazilië (meestal) goede zin, maar misschien komt dat wel omdat hij – zo wordt gefluisterd – een Gouden Geslachtsdeel zou bezitten. Zou zomaar de titel van een nieuw Suske en Wiske album kunnen zijn.

Maar een keerzijde is er ook. Zo wordt zijn naamgenoot als spits geacht gretig te zijn maar je kunt het ook overdrijven. Luis Suárez, Uruguay’s hoop in bange dagen, was tegen Italië een beetje al te happig want zette meteen maar zijn tanden in de schouder van de verbijsterde Giorgio Chiellini. En laat dit nou al de derde keer zijn dat Luis van zich af bijt. Negen interlands geschorst, vier maanden een wereldwijd stadionverbod en daarna zou ik zeggen: muilkorven die hap.

Maar het WK heeft meer duistere kanten. Als fervent voetbalfan schrok ik onlangs dan ook van een artikel in de Britse krant The Guardian waarin de politie de vrees uitspreekt voor een hausse aan huiselijk geweld tijdens het WK.

Bij het vorige wereldkampioenschap in 2010 nam huiselijk geweld na een nederlaag van het Engelse team toe met maar liefst 31,5%. Gek genoeg was er echter een nagenoeg dezelfde vermeerdering te zien als Engeland had gewonnen, namelijk 27,7%. Emotionele stress, het sterke competitie-element en de testosteronniveaus zijn kennelijk (bijna) even groot na verlies als na winst.

De Engelse politie haast zich overigens te zeggen dat het overgrote deel van de voetbalsupporters zich normaal gedraagt. Het betreft slechts een kleine minderheid die zeer agressief reageert. Voor zover ik weet is dit bijverschijnsel in Nederland trouwens nog niet onderzocht.

In het kader van een publiciteitscampagne hebben ze in Engeland in ieder geval twee mooie slogans in voetbaltermen bedacht. Voor de potentiële daders: “Leave the striking to the players” (“Laat het (doel) treffen aan de spelers over”, waarbij “strike” ook slaan betekent). Voor de slachtoffers en het publiek: “Blow the whistle on domestic abuse” (“Stel huiselijk geweld als misstand aan de kaak”, met een referentie naar het scheidsrechtersfluitje).

Komt dát even goed uit, dat Engeland nu al naar huis moet.

Want anders zouden niet alleen de voetballers, maar ook veel slachtoffers in de knock-outfase zijn beland.

© Pascale Bruinen

Vakantieherinneringen (3)

De tijd: ergens begin jaren tachtig van de vorige eeuw. De plaats: een Novotel, ergens in het midden van Frankrijk.

Mijn vader, bon vivant en lekkerbek pur sang, heeft de gewoonte om nogal wat Franse kazen te verschalken als dessert. Dit tot grote ergernis van mama, die zich steevast schaamt omdat ze vindt dat hij te veel van deze hartige hapjes opeet. Na de zoveelste discussie is hij het zat. Om zeker te weten wat de etiquette in deze nu precies voorschrijft, besluit hij aan een Franse ober advies te vragen over hoeveel hij nu echt mag kiezen van zo’n kaasplateau. Het antwoord? “Tant que vous voulez, monsieur!” (Zoveel als u maar wilt, meneer!).

Dat is natuurlijk niet aan dovemansoren gezegd. En dus bestelt hij de eerstvolgende keer op vakantie in Frankrijk met enig gevoel van triomf weer het kaasplateau en… ja hoor, de ober is zo onverstandig het ook nu weer onbeheerd op tafel achter te laten. Papa doet zich dan ook zonder enige schuldgevoel tegoed aan het ene na het andere heerlijk stukje fromage. Als hij eindelijk klaar is liggen nog zegge en schrijve anderhalf schijfje Brie, drie walnoten en zes (= alle!) druiven op de chique etagère.

Papa roept de ober voor de rekening. Als de garçon onze tafel nadert zie ik hem van kleur verschieten. Hij kijkt nadrukkelijk naar het bijna leeggeplunderde plateau, neemt het sierlijk bij het zilveren stangetje in zijn hand en draait het – demonstratief en extra langzaam – pal voor paps neus in de rondte. Ik zie dat dit schouwspel ook de aandacht trekt van de andere gasten in de eetzaal.

Mama’s gezicht staat op onweer. Ze heeft grote rode blossen op haar wangen en weet niet waar ze moet kijken. Het zou mij niet verbazen als papa’s scheenbeen nu ieder moment kan worden geraakt door een welgemikte trap van onder het tafelkleed. Ondertussen zit papa er, indachtig het gegeven advies, zo te zien helemaal niet mee. Hij lijkt de onschuld zelve.

Een variant op dit kaasdrama is de keer dat we in een ander Novotel overnachten op weg naar onze eindbestemming in Spanje. We gaan ’s avonds dineren in het restaurant. Bij het gekozen menu hoort een dessertbuffet. Mama ziet de bui al weer hangen, kijkt pap waarschuwend aan en zegt dat hij zich dit keer in moet houden. Advies van Franse obers of niet,  maar een publiekelijke vernedering zoals die vorige keer trekt ze niet meer.

Tot ons beider verbazing gedraagt papa zich echter meer dan keurig. Zo neemt hij deze keer slechts twee bescheiden plakjes kaas en zelfs helemaal geen fruit.

Mama’s opluchting is dan ook groot maar duurt slechts tot in de gang naar de hotelkamer. Op dat moment zien we papa namelijk ineens schuddebuiken van het lachen. Omdat we het niet vertrouwen, vragen we hem enigszins achterdochtig wat er in hemelsnaam zo grappig is.

“Nou, dit hier!”, weet hij nog net hikkend uit te brengen.

En dan opent hij de palm van zijn hand zodat deze de verborgen inhoud ervan prijs geeft: een klokkenhuis van iets wat ooit een peer en een appel is geweest was en een heel stel druivenpitten…

© Pascale Bruinen

Kairos

Herken je dat? Dat je, naarmate je ouder wordt, steeds vaker op zoek gaat naar een concreet levensdoel? Dat je steeds meer “Zen” wordt naarmate je grotere verbanden gaat zien en dichterbij je “poolster”, oftewel je eigen ik, komt?

Die poolster heb ik geleend van Martha Beck, een Amerikaanse psychologe die al jaren een zeer succesvolle life coach is. Ik kwam haar op het spoor dankzij het maandelijkse artikel dat ze schrijft in O, het tijdschrift van Oprah Winfrey.Tijdens het lezen werd ik telkens overmand door een sterk Aha Erlebnis. Zij weet als geen ander complexe psychologische fenomenen met een gezonde portie humor en wijsheid te vertalen naar begrijpelijke en o zo praktische tips voor alledag.

Martha Beck bleek bij nader onderzoek (lees: na googlen) ook auteur te zijn van een aantal bestsellers. Haar boek, Expecting Adam, over de periode dat ze zwanger bleek van een zoontje met Down-syndroom, betekende haar grote doorbraak. Hierin beschrijft ze op ontroerende, authentieke en humorvolle wijze haar eigen worsteling met het idee dat ze geen “perfect” kind op de wereld zal zetten.

Maar het boek gaat vooral over haar ontdekking dat Adam zo ontzettend puur blijkt te kunnen genieten van de “kleine” dingen die wij vanzelfsprekend vinden. Een ontdekking die haar hele bestaan op de kop zal zetten, omdat ze daardoor leert dat zij verkeerde keuzes in haar leven heeft gemaakt. Zo besluit ze abrupt te stoppen met de academische carrière die haar zo ongelukkig maakt en gaat ze eindelijk datgene doen waar haar hart ligt en waar ze zo goed in is: mensen helpen het beste uit hun leven te halen.

Nadat ik haar boek in één ruk uit had gelezen, hunkerde ik naar meer. Dus bestelde ik ook haar andere boeken. Zo kwam ik “Finding your own North Star” op het spoor, het boek waarin ze de Poolster aanduidt als datgene wat ieders eigen lotsbestemming is.

Het goede nieuws: iedereen heeft een eigen poolster, die onveranderlijk aangeeft waar je naar toe moet als je gelukkig wilt worden. Je vindt hem door te doen wat je goed doet en wat jou plezier geeft.

Het slechte nieuws: niet iedereen kan hem altijd even duidelijk zien, bedekt als de lucht is met dichte mist (bij lieden die wel heel ver zijn afgedwaald), laaghangende bewolking (bij personen die wel al een vaag idee hebben van waar ze naar toe willen) of schapewolkjes (bij mensen die ontdekt hebben wat ze het liefst willen doen maar nog af en toe obstakels tegenkomen) die hem meer of minder aan het zicht onttrekken.

Hoe weet je nu wat jouw poolster is? Martha heeft daar 365 bladzijden voor nodig maar ik zal het hier noodgedwongen kort houden. Als er iets is waarin je je helemaal kunt verliezen als je ermee bezig bent, als je iets doet waardoor je geen besef van tijd meer hebt en je je daarbij helemaal happy, vrij en ontspannen voelt, dán is die activiteit jouw poolster.

Voor mij is dat schrijven, al duurde het dan wel een tijdje voordat ik dit ook door had. Achteraf gezien lag dat vooral aan het bewust negeren c.q. niet oppikken van allerhande signalen die mij al eerder op dit pad zouden hebben gebracht, tenminste als ik toen had gedurfd danwel daarvoor open had gestaan.

Natuurlijk geldt voor iedereen dat hoe eerder jij je poolster hebt gevonden, hoe beter het voor je is. Dat gaat zelfs zover dat je niet alleen ongelukkig, maar zelfs letterlijk (lichamelijk of geestelijk) ziek kunt worden als je te ver van jezelf af bent gedreven. En daar komt weer een andere term om de hoek kijken. Nee, dit keer geen van Martha, maar eentje die ik – hoe banaal – stiekem uit het Inflight Magazine van Ryanair heb gescheurd (dat doe ik anders nóóit).

Dit ieniemienie stukje tekst ging over prachtige Griekse woorden waarvoor geen goed Engels equivalent bestaat. Zoals Meraki, iets met liefde doen vanuit je ziel waarbij je een stuk van jezelf erin investeert; Eudaimonia, het begrip dat je eigen geluk rechtstreeks voortkomt uit zoveel mogelijk mensen helpen (dit is dus wat Martha al langer door heeft én wat haar geen windeieren legt); Filotimo, respecteren en eren van je vrienden en Kairos, de juiste tijd in je leven om iets te doen.

Vooral deze laatste term intrigeert me. Ik heb namelijk sterk het idee dat het voor mij, dankzij Meraki, nu Kairos is. 

Het artistieke bewijs daarvan heb je net gelezen.

© Pascale Bruinen

Enkeltje Mars, anyone?

Maar liefst 200.000 mensen hebben zich naar verluidt tot dusverre wereldwijd aangemeld voor een enkeltje Mars. Ze reizen allen zonder retourticket want terugkeren naar Moeder Aarde is onmogelijk, of ze zouden ter plekke zelf een raketbasis moeten gaan bouwen.

Bij mij borrelt meteen de vraag op wat die duizenden personen in hemelsnaam bezielt om onze prachtige planeet voorgoed de rug toe te keren. In de krant lees ik dat het zou gaan om individuen die hier “alles al gezien hebben” of die “de mensheid echt willen leren kennen”. Deze toelichting schept bij mij echter alleen maar meer verwarring.

Want waarom zou je – op aarde alles al gezien hebbende – ruim 250 dagen met drie anderen opgepropt in een ruimtesonde onderweg gaan naar die ijskoude rode planeet? Volgens de stichting die het allemaal mogelijk maakt, Mars One, moeten de avonturiers namelijk de nodige ontberingen ondergaan.

Zo is het tijdens deze ellenlange reis onmogelijk om te douchen. In plaats daarvan zullen de astronauten zich moeten behelpen met van die natte doekjes zoals ze kennelijk ook doen in het internationale ruimtestation. Een lekkere steak met frietjes kunnen ze ook vergeten, want gevriesdroogd en ingeblikt voedsel zal hun lot zijn. De ventilatoren, computers en diverse technische systemen die de astronauten in leven moeten houden, zullen voortdurend geluid maken. Bovendien moeten ze maar liefst drie uur per dag verplicht oefeningen doen om hun spiermassa in stand te houden.

En ik maar denken dat een 12 uurs non-stop vlucht naar Los Angeles met van die opgewarmde magnetron maaltijden al afzien is.

Dit laat me trouwens denken aan dat liedje van The Rah Band, getiteld “Clouds across the moon”. Een vrouw probeert om via de intergalactic operator contact te houden met haar man op Mars. Door “violent storm conditions in the asteriod belt” vervalt de verbinding. Waarop de vrouw zegt: “I‘ll try again next year…next year…next year….“. Zoiets zal het daar wellicht ook worden. Had die band in 1985 toch al een vooruitziende blik.

En hoezo kun je je medemensen op deze aardbol pas doorgronden nadat je zo’n slordige 60 tot 380 miljoen kilometer, afhankelijk van de positie van Mars en de Aarde ten opzichte van de zon, hebt afgelegd? Volgens mij kun je evenveel mensenkennis opdoen door naar alle afleveringen van Utopia te kijken, gewoon vanaf je eigen vertrouwde en o zo veilige bank.

Nieuwsgierig geworden naar de “sollicitatiecriteria”, neus ik rond op internet. Op http://www.scientias.nl vind ik de volgende voorwaarden: “Wie in aanmerking wil komen voor een reis naar Mars moet zeker achttien jaar oud zijn, in staat zijn om gezonde relaties op te bouwen en te onderhouden, anderen kunnen vertrouwen, nieuwsgierig en creatief zijn. Ook is het zeer belangrijk dat u kunt reflecteren op uw eigen gedrag, een zogenoemde ‘Can do!’-houding heeft, flexibel bent, uw grenzen kent en weet wanneer het geoorloofd is deze te overschrijden”.

Ik realiseer me met een schok dat ik al deze hokjes zélf kan afvinken. Ik ben immers dit jaar vijftig geworden, heb al vijftien jaar dezelfde man, vertrouw op mijn familie en vrienden, heb een zeer brede belangstelling en ben ook nog schrijfster, een creatief vak bij uitstek. Verder denk ik voortdurend na over wat ik allemaal doe, pak ik alles met het nodige optimisme aan, kan ik me goed aanpassen en weet ik als officier van justitie natuurlijk als geen ander wanneer het geoorloofd is grenzen te overschrijden. Ik ben, kortom, niet alleen een geschikte maar zelfs de gedroomde kandidate! Zij het dat de potentiële gegadigden inmiddels al bekend zijn.

Want na twee selectierondes zijn van die 200.000 mensen nog slechts 705 kandidaten over, waaronder drie Nederlanders. Op http://www.nos.nl stuit ik op een van de afvallers, ene Joshua. Hij omschrijft zijn wens om mee te dingen naar een enkeltje Mars als volgt: “Als klein jongetje was ik al met de ruimte bezig, het is alsof ik hier altijd naar toe heb gewerkt.” In reactie op het gegeven dat hij, eenmaal daar, niet meer terug kan en zijn familie dus nooit meer zal zien, zegt onze Joshua: “Het zal in het begin moeilijk zijn. Niks persoonlijks, maar ik kan de knop omdraaien en mijn familie en vrienden gewoon vergeten. Mijn moeder vindt het rot, maar ze beseft wel dat ik dan mijn grootste droom heb waargemaakt.”

Een toonbeeld van diplomatie, die Joshua. En, niks persoonlijks Joshua, maar hoogstwaarschijnlijk is jouw tactvolle manier van optreden ook de reden dat jij nu toch verplicht bij je familie en vrienden op aarde moet blijven. Ik hoop voor jou dat zij dit hele interview “gewoon vergeten”.

In 2024 moet de eerste bemanning van vier personen vertrekken naar Mars. Eenmaal daar aangekomen, zullen die mogelijk hun intrek moeten nemen in iets dat nog het meest lijkt op een enorme zilverkleurige vingerhoed. Per persoon hebben de pioniers ruim vijftig vierkante meter ruimte. In de vingerhoed bevindt zich een opblaasbare component met een slaapkamer, werkruimte, een woonkamer en een soort moestuintje. Naar verluidt kunnen de astronauten daar wel normaal douchen, vers voedsel bereiden en gewone kleren dragen. Alleen als ze naar buiten gaan, moeten ze een Mars pak aan.

Ik zie ineens ongekende marketingmogelijkheden opdoemen. Want hier ligt een nog onaangeboorde markt en 2024 is het nog lang niet.

Tijd zat dus voor Roy Donders om een spacy versie van zijn oranje juichpak te maken.

Want ik vond zijn kwaliteiten als stylist altijd al buitenaards.

© Pascale Bruinen

Hulp in de huishouding

Jaren geleden had ik een fantastische hulp in de huishouding die eigenlijk meer vriendin was dan wat anders. Bij haar wist je zeker dat je met een gerust hart de deur achter je dicht kon trekken. Zij was er zo een die precies wist hoe je het wilde zonder dat je iets hoefde te zeggen. Koffiedrinken vond ze eigenlijk maar een vervelende onderbreking van haar noeste arbeid. En áls ze al even ging zitten, zat ik er graag bij want dan was het ook echt gezellig.

Helaas heeft ze op een gegeven moment vanwege problemen met haar arm ander werk moeten kiezen. Sindsdien raas ik zelf als een tornado door het huis.

Niet dat ik geen andere hulp heb geprobeerd. Na een tip van een kennis (“Ze is echt aan te raden en is van nette komaf!”) besluit ik het te proberen. Omdat ik van nature wel enigszins wantrouwend ben, dek ik me bij de potentiële kandidate in door – in flagrante strijd met de waarheid – iets vaags te roepen over rugklachten waardoor ik in eerste instantie misschien tijdelijk een poetshulp nodig heb. Dit met het idee dat als ze niet goed en betrouwbaar genoeg is, ik altijd nog kan zeggen dat ik ineens op miraculeuze wijze genezen ben. Een leugentje om bestwil moet per slot van rekening kunnen.

Ik besluit de eerste keer de hele tijd erbij te blijven want ik laat een nieuwkomer natuurlijk niet meteen aan haar lot over. De hulp in kwestie blijkt bij binnenkomst al aardig op leeftijd. Monter houd ik mezelf voor dat dit nog niks zegt. Vriendelijk nodig ik haar uit te gaan zitten voor een kort kennismakingspraatje.

Als ik tien minuten later al volledig op de hoogte ben van de niet geringe problemen van haar kennelijk asociale buren kan ik me wel voor mijn kop slaan. Maar eerlijk is eerlijk, wie weet wat ze voor poetswonder is want ik heb haar nog niet in actie gezien. Na een korte toer door het huis en wat instructies van mijn kant gaat ze aan de slag.

Nou ben ik zo’n neurotisch type dat ik geen rustig moment heb als mijn hulp voor mij aan het werk is. Ik voel me niet alleen niet vrij in mijn eigen huis maar, erger nog, ik heb evenmin de rust om iets voor mezelf te doen. Zo kán ik bijvoorbeeld niet met een boek gaan zitten en – zonder ook maar op te kijken – mijn benen even van de vloer doen als de hulp om mij heen aan het stofzuigen is. Zo van: kijk mij hier decadent zitten niksen terwijl jij lekker al het werk doet.

Om te voorkomen dat ze denkt dat ik een aartslui en super verwend nest ben, zorg ik er dus voor dat ik voortdurend binnen haar gezichtsveld druk bezig ben met precies dezelfde dingen waarvoor ik haar toch niet verkeerd betaal.

Op een gegeven moment ben ik in de woonkamer in sneltreinvaart het dressoir aan het afstoffen als ik een gepuf, gekreun en gesteun hoor dat nog het meeste lijkt op een vrouw in barensnood die bezig is met de allerlaatste persweeën. Verbaasd kijk ik op, alleen maar om te constateren dat het mijn kennelijk zeer kortademige hulp is die in slow motion een keukenkastje sopt. Gealarmeerd loop ik in haar richting, onderwijl koortsachtig proberend om me te herinneren hoe ik ook alweer moet reanimeren. Maar nee, er blijkt niks ernstigs aan de hand.

Mijn nieuwe hulp is zo langzaam dat ik haar taken al af heb op het moment dat zij de stofzuiger nog moet uithalen. Ik heb mijn min of meer knarsentandend gedane aanbod koffie te zetten nog niet uitgesproken of ze zit – met een snelheid die duidelijk omgekeerd evenredig is aan haar poetstempo – al buiten in het zonnetje, wachtend op het moment dat ze door mij bediend zal worden. Na ruim een kwartier vind ik het welletjes, vooral omdat ze onophoudelijk aan het woord is en het daardoor nogal begint op te vallen dat ze een irritant nasaal stemgeluid heeft.

Hoewel ik demonstratief kopjes en schoteltjes naar binnen begin te brengen is ook dat voor haar nog onvoldoende aansporing weer te beginnen. Pas als ze na een aantal minuten ziet dat ik niet meer naar buiten kom, gaat ze met veel gehijg, ge-oei-oei en demonstratief gestrek van haar rug weer aan het werk.

Als ik haar vraag om verder te gaan met dweilen, krijg ik als antwoord dat dit niet goed is voor de vloer. Als ik haar uitleg dat mijn vloer deze behandeling al jaren zonder noemenswaardige schade doorstaat én ik uit oogpunt van hygiëne echt wil dat gedweild wordt, houdt ze stug vol dat het toch beter is van niet.

Ik voel mijn geduld in rap tempo op raken en kan maar ternauwernood de neiging onderdrukken om de hele onderverdieping stante pede zelf te gaan dweilen. Als ik mijn verzoek (ditmaal met opeen geperste kaken) herhaal, zie ik haar hoofdschuddend naar de kraan lopen. Als ik haar even later steels observeer, dweilt ze de woonkamervloer met een gezicht waar de afkeuring van af spat en hoor ik haar in zichzelf mompelen. Ik spits mijn oren en meen iets op te vangen als “eigenwijs” en “die moderne vrouwen”, maar zeker weet ik het niet.

Als haar tijd er eindelijk op zit, is ze aan de bovenverdieping niet eens toegekomen. Als ik naar mijn hoogglans keukenkastjes gluur, zie ik overal nog strepen en vingers erop. Spullen die ze heeft weggepakt om onder protest te kunnen dweilen, blijken (met opzet?) niet te zijn teruggezet.

Mijn opluchting is dan ook onbeschrijflijk als ik, na haar geforceerd glimlachend te hebben uitgezwaaid, de deur achter haar dicht kan doen. Ik maak zelfs een heus vreugdesprongetje. Daarna tackel ik mijn keukenkastjes, zet alles terug op zijn plek en poets ik de hele bovenverdieping in de tijd dat zij waarschijnlijk nog niet eens terug thuis is aangekomen.

Na een paar dagen bel ik haar op met de mededeling dat er nog net geen medisch wonder is gebeurd omdat mijn rugklachten kort na haar poestbeurt ineens zijn verdwenen. Als doekje voor het bloeden veins ik nog op vakkundige wijze de nodige teleurstelling, waarna ik inwendig juichend de verbinding verbreek.

Zelf je huis mogen poetsen zou een grondrecht moeten zijn.

© Pascale Bruinen

Wake up and smell the roses

Ik voel geregeld de dringende behoefte om me onder te dompelen in het geurende groen van een bos, me te verliezen in het bewonderen van glooiende heuvels of – op vakantie – eindeloos te wandelen langs de branding.

Het is een oerdrang waar ik maar al te graag aan toegeef. Ik kan nog zo veel stress hebben, zodra ik buiten ben en mijn aandacht focus op een bloem in de berm, een koe in een sappig groene wei of een merel op een boomtak voel ik me tot rust komen.

Ik neem de uitdrukking Wake up and smell the roses letterlijk; als ik ’s ochtends vroeg langs een rozenstruik loop, móet ik gewoon even stoppen en aan een van de bloemen ruiken. Vroeger zou ik dat waarschijnlijk niet gedurfd hebben, bang als ik was dat degenen die dit zouden zien me voor gek of toch minstens een tikje excentriek zouden verslijten. Nu ik heb geleerd om meer te leven in het moment ben ik alle schaamte voorbij en geef ik me met een gerust gemoed over aan deze olfactorische geneugte.

Ik voel me gesterkt in deze gewoonte als ik lees dat nu ook wetenschappelijk bewezen is dat je temidden van natuur sneller geneest. Zo concludeert sociologe Jolanda Maas in haar proefschrift getiteld “Vitamin G: Green environments-Healthy environments” dat mensen die in een groene omgeving wonen zich niet alleen gezonder voelen maar het feitelijk ook zijn. Haar onderzoek wijst uit dat deze mensen minder vaak naar de huisarts gaan, minder last hebben van depressie en gemakkelijker herstellen van stress.

De natuur heeft dus een positief effect op onze fysieke gesteldheid. Zo bleek in de Amsterdamse wijk Bos en Lommer (what’s in a name!) meer groen – van 30% naar 40% – tot minder sterfte per jaar te leiden.

Maar er zou ook bewijs zijn voor de stelling dat patiënten die uitkijken op een groene omgeving sneller genezen en dus eerder ontslagen worden uit het ziekenhuis dan de stakkers die bijvoorbeeld slechts zicht hebben op een parkeerplaats. Nu ook in de gezondheidszorg duidelijk wordt dat natuur geld kan besparen, zijn zorgverzekeraars plotsklaps ook in alles wat groeit en bloeit geïnteresseerd. Zo stort Menzis 25 euro van elke afgesloten polis in het fonds van Natuurmonumenten.

Ik bevind me in de gelukkige omstandigheid dat ik een eigen tuin heb in een groene woonwijk. In mijn vrije tijd ga ik graag naar buiten om alle mogelijke soorten groen op te zoeken. Op vakantie is het extra genieten van fantastische natuurgebieden en exotische vegetatie met de wonderbaarlijkste geuren en kleuren. Dat geeft een enorme boost. Maar ik kan evengoed genieten van het stadspark, zo’n typische holle weg of van een eenzame klaproos in de berm.

Als je zelf de natuur niet (meer) kunt opzoeken, is het zaak dat de natuur jou een bezoek brengt. Dus omring je met bomen, planten en bloemen. Als je geen eigen tuin hebt, zorg dan dat je uitkijkt op andermans tuin, op een openbare groenvoorziening of voor mijn part op een met klimop begroeide muur. Kies kussenslopen, bedspreien en tafellakens met natuurtaferelen. Gebruik een prachtig begroeid berglandschap, een ongerepte steppe of een zo-groen-dat-het-pijn-doet-aan-je-ogen jungle als screensaver. En als je man of vrouw het niet voor je doet, koop dan in ieder geval geregeld eens een bloemetje voor jezelf.

Natuur heelt, ook al is het een slap aftreksel van het echte werk.

© Pascale Bruinen

Back to the eighties

Samen met een aantal bevriende koppels zijn we op een eighties party. De tijd van de schoudervullingen, Ronald Reagan en Ijzeren Maggie, ontplofte kapsels en yuppies. Maar dus ook van veel leuke muziek. Madonna, U2 en Michael Jackson domineren in die tijd de hitlijsten.

De jaren tachtig roepen herinneringen op aan Duran Duran, Spargo, Rick Astley. Frank Duvall, Bucks Fizz en Stock, Aitken & Waterman. Maar ook aan Maywood, Milli Vanilli, Boys Town Gang of Irene Carra. Proud to be fout, kortom.

Maar laten we ons niets wijs maken. Aan de gemiddelde leeftijd te zien van de mannen en vrouwen om me heen, zijn zij allemaal hier om dezelfde reden als ik: me dankzij de muziek even terug in de tijd wanen om nostalgisch te zwijmelen bij de zorgeloze herinneringen als twentysomething. 

Good old Erik de Zwart is er ook en doet zijn naam qua hoofdbedekking nog volop eer aan. Eerlijk is eerlijk, hij ziet er voor zijn leeftijd nog goed uit. Hij schnabbelt vanavond een paar duizend euro’s door de boel aan elkaar te praten en dat doet hij goed. Als ik mijn ogen even sluit en luister naar die overbekende stem, ben ik plots weer 25 jaar oud en zit ik voor mijn tv-tje te kijken naar de Top 40.

Behalve dat er dj’s zijn die ons moeten gaan opzwepen, zijn er ook live optredens gepland. Stralende middelpunt van vanavond is Billy Ocean. De platen die ik van hem ken, zijn When the going gets tough, the tough get going, Caribbean Queen en Get outta my dreams, get into my car. Gezellige meezingers, maar niet meer dan dat. Precies goed dus voor een avond ongecompliceerde lol.

Als het tijdstip nadert waarop hij aan de beurt is, ga ik met een paar vriendinnen helemaal vooraan staan bij het podium om maar niets van zijn optreden te hoeven missen. Ingespannen tuur ik naar de bühne waar hij nu ieder moment kan verschijnen.

Opeens zie ik een oude grijze man tussen de coulissen door naar voren komen. Wat doet die nou hier op zo’n moment?, denk ik nog lichtelijk geïrriteerd. De spanning in de zaal loopt voelbaar op. Waar blijft Billy Ocean?

Tot mijn verbijstering grijpt de brutale bejaarde ineens de microfoon. Het applaus en gejoel van het publiek zwellen nu aan tot boven de toegestane decibelnorm. En dan valt bij mij pas het kwartje.

O mijn god. Dit ís Billy Ocean! Wat is er met hem gebeurd???

Ik kan alleen maar sprakeloos en met open mond staren naar de man op het podium die nog het meeste weg heeft van een kloon van de voormalige Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan.

Om te zeggen dat ik in shock ben, is het understatement van het jaar. Hoe wreed is de tand des tijds. Want wáár is de fris en fruitige Billy Ocean met zwart haar gebleven die ik ken uit al die leuke clips? Ik zie er kennelijk zó geschrokken en verslagen uit, dat mijn vriendinnen in een deuk liggen.

“Wat had jij dan gedacht? Dat hij er nog net zo uit ziet als in 1984?”, grinnikt er eentje.

Euh, ja. Eigenlijk wel. Mick Jagger is toch ook geen spat veranderd sinds 1961?

Pas na een paar nummers gebiologeerd staren naar het gezicht en luisteren naar de stem van deze grijsaard, ben ik overtuigd dat het hem echt is. Alleen het vocale deel van hem is nog precies hetzelfde als in de jaren tachtig.

“Ik denk dat ik beter met mijn rug naar het podium kan gaan staan”, fluister ik daarom tegen mijn vriendin die naast me staat en voeg de daad meteen maar bij het woord.

Even later besluit ik terug naar achter in de zaal te lopen.

Ik hoef het verval niet zo nodig van dichtbij in het gezicht te kijken.

© Pascale Bruinen

De Sandwichgeneratie (2)

Als lid van de sandwichgeneratie, de generatie van veertig- tot zestigjarigen die zowel voor hun opgroeiende kinderen als voor hun vader en moeder die beginnen te kwakkelen moeten zorgen, maak ik als geen ander kennis met onze ouderen.

En zij met mij.

Ongemakkelijk ingeklemd liggend op dat broodje mag je je niet alleen verheugen op jarenlang puberleed, maar ook op het in- en uitlopen van verzorgings- of verpleegtehuizen en geregelde bezoekjes met je ouders aan de huisarts, vrijwel alle specialismen in het ziekenhuis, de hoorapparatenspecialist, de opticiën, de fysiotherapeut, de eerste hart hulp, de apotheek, de gemeente (voor alle papierrompslomp) en niet te vergeten MediReva. Je weet wel, die supertrendy, oergezellige zaak waar je allerlei kekke medische hulpmiddelen in de friste kleurtjes kunt scoren, namelijk vijftig tinten grijs.

Gelukkig zijn er ook bedrijven die die duffe en truttige rollators en scootmobielen kunnen leveren in fuchsiaroze, lichtgroen of pastelblauw. Of in een vrolijke print met bloemetjes, vogeltjes of polkadots. Neem gerust eens een kijkje op http://www.pimpmyrollator.nl. Niet dat ik persoonlijk ooit ook maar één oudere heb gezien die was uitgerust met een rollator met zebrastrepen.

Grote vraag is waarom niet. Omdat we Nederlanders zijn, heb ik een vaag vermoeden dat het wel weer over geld zal gaan. Of misschien willen onze ouderen juist graag met acuut depressief stemmende hulpmiddelen door het verzorgingstehuis strompelen omdat ze graag klagen en zo’n vreselijk grijze rollator nu eenmaal veel medelijden oproept.

Ook de rest van de standaarduitrusting van veel vijfenzeventigplussers, te weten een stok, een rolstoel of desnoods een zuurstoffles, zou zo verfraaid kunnen worden. En, nu ik toch bezig ben, laten we dan ook ein-de-lijk die steunkousen eens aanpassen. Want wáárom zie ik die bij ouderen toch altijd in zo’n schijtkleur beige terwijl er wel degelijk steunkousen zijn die van een vrolijker dessin zijn voorzien? Jahaa, er zijn zelfs steunkousen met hartjes, schaakbordmotief of witte sterren.

Vervolgens zou je die hulpmiddelen, afhankelijk van of er wel of niet is gefraudeerd met je persoonsgebondenbudget, nog verder kunnen versieren. Zo zou de oudere naar believen allerlei gadgets kunnen toevoegen. Zoals daar zijn: een houder met minstens vijfentwintig verschillende vakjes voor de dagelijkse dosis medicijnen, een gezellige kralen- of schelpenketting om die lelijke alarmknop aan te hangen en een handig plastic mapje – uiteraard gestyled door Maik de Boer – om in geval van nood het kunstgebit in op te bergen.

Cool, toch?

Dit is allemaal leuk en aardig, maar mijn ervaring als sandwichdeskundige leert me ook dat er bij 99,9% van de dames in verzorgingshuizen ook wel een haar make-over plaats zou mogen vinden. Wat zeg ik, een haarrrevolutie. Die één tiende procent bij wie dit niet hoeft, is mijn moeder. Zij gaat zo ongeveer vanaf het moment dat ze uit de luiers was eenmaal per week (!) naar de kapper (daar gaat mijn erfenis) en laat haar haren tot op de dag van vandaag nog steeds  in een ernstig verjongend zwart verven.

Dat zij zonder overdrijven zowat de enige is in het verzorgingshuis die niet wit/grijs/paars haar heeft, bleek onlangs nog toen er iets te doen was en de regionale krant een foto had geplaatst die van bovenaf was genomen in de grote hal waar iedereen naast elkaar zat. In de zee van grijze hoofden zag ik welgeteld één zwarte kruin. Ra ra wie dat was.

Maar ze heeft groot gelijk. Waarom zou je, alleen omdat je ineens bijna vijfentachtig bent, zo’n saaie, nietszeggende, oudmakende haarkleur willen hebben? Het leven is de moeite waard om tot het aller-, allerlaatste moment zo goed mogelijk te worden geleefd. Zo goed mogelijk uitzien, je haar verven en leuke kleren aan kan heus ook op gevorderde leeftijd. Ik zou niet weten waarom niet.

Stel je toch eens voor wat een fris kleurtje op al die ongezellige maar noodzakelijke hulpmiddelen én in de haarcoupes voor onmiddellijk effect zou sorteren in de samenleving. Al die blonde, rood-, bruin- of zwartharig geverfde hangouderen die buiten samenscholen met zuurstokroze of pimpelpaarse steunkousen in van die hippe, vette wagentjes of ondersteund door een stok met zonnebloem- of kolibrieprint. Nog wat strakke, gekleurde brilmonturen erbij in plaats van die ouderwetse goudomrande en…voilà, je zou je bijna gaan verheugen op je oude dag! Hoe cool is dat?

Ouderen zijn ondertussen dankzij de vergrijzing big business geworden. Er valt immers veel geld aan ze te verdienen. Verzorgingshuizen puilen uit. Nu ik daar ook geregeld kom, valt me op dat er nog steeds veel te veel betutteling van ouderen plaatsvindt. Zo sluit het gezellige restaurant met zitgedeelte om 19.30 uur (!). Als je daarna als oudere nog gezellig met je vrienden verder wilt borrelen onder het genot van wat onschuldige bitterballen, zul je je heil toch echt ergens anders moeten gaan zoeken.

Voor slimme ouderen is het gemiddelde verzorgingshuis helemaal een ramp. Die moeten het ineens doen met kienen of bingo als intellectueel hoogtepunt van de week. Alsof je, alleen omdat je ver boven de zeventig bent, ineens ook dommer bent geworden.

Let wel, ik misgun niemand zijn pleziertjes. Een halve haan winnen alleen maar omdat je als eerste alle omgeroepen getallen op je kaart hebt weggestreept kán heel leuk en opwindend zijn. Maar waarom wordt er standaard van uitgegaan dat mensen hun normale interesses die ze hadden toen ze jonger waren, verliezen als ze ouder worden?

Wat ik heb geleerd door regelmatig om te gaan met ouderen, is juist dat ze precies hetzelfde blijven. Mensen die vroeger graag de bloemetjes buiten zetten, vaak uit gingen en lol trapten, doen dit op gevorderde leeftijd ook nog het liefst. Ze mogen dan misschien wel gerimpeld zijn, die ondeugende twinkeling in hun ogen is er nog steeds.

Evenzo zijn degenen die als jongeren al een lang gezicht hadden, veel te vroeg achter de geraniums zijn gaan zitten en overal commentaar op hadden als ze oud en grijs zijn nog steeds niet geneigd voorop te gaan in de rollatorpolonaise.

Wie dat wel doet, is mijn moeder. Een nog steeds beeldschone, zwartharige diva die altijd positief blijft en zich graag amuseert. Een voorbeeld voor velen.

Fijne moederdag, mama.

© Pascale Bruinen

De sandwichgeneratie(1)

De Sandwichgeneratie (1)

Help! Ik word geplet tussen mijn verantwoordelijkheden. Enerzijds voor mijn jongvolwassen kinderen en anderzijds voor mijn moeder op leeftijd. Alledrie benodigen ze zorg, aandacht en liefde.

In mijn levensfase, (nipt!) 50 plus, hoort het er kennelijk bij om voortdurend in deze  ongemakkelijke, soms zelfs pijnlijke spagaat te verkeren. Want net als je denkt dat je het ergste puberleed wel gehad hebt en eindelijk meer quality time voor jezelf krijgt, breekt de tijd aan dat je ouders steeds minder zelfstandig kunnen.

Wij zijn de sandwichgeneratie, volgens http://www.encyclo.nl de “generatie van mensen tussen de 40 en de 60 jaar die ingeklemd zit tussen opgroeiende kinderen en ouders die gaan kwakkelen”.

Voorwaar geen sinecure als je bedenkt dat daarnaast juist door deze 40- tot 60-jarigen vaak ook nog buitenshuis moet worden gewerkt (soms met een behoorlijke stressbaan) en binnenshuis moet worden gepoetst, gewassen en gekookt. En, o ja, je wilt ook nog leuke dingen doen met je lief, op vakantie gaan (liefst meerdere keren per jaar), je sociale contacten onderhouden (al was het maar om steen en been te klagen over alles wat op je bordje ligt want waar zijn al die vriendinnen anders voor) en zeker twee maar liever nog drie keer per week naar de sportschool.

Want je mag dan wel ingeklemd zitten, dat betekent nog niet dat je ook nog overgewicht, een conditie van een 100-jarige of van die blubberarmen wilt hebben. Je zult toch maar net die ene knappe vrijwilliger van onder de veertig in het verzorgingshuis tegen het mooie lijf lopen,  je hoogbejaarde vader begeleiden naar die jonge, zeer appetijtelijke geriater of met je moeder meegaan naar het incontinentiespreekuur van die sexy uroloog. Dan wil je zelf toch zo fit, slank en strak mogelijk voor de dag komen (al heb je wel het voordeel dat je dit al snel lijkt naast iemand die minimaal twintig jaar ouder is).

Als trots lid van de sandwichgeneratie blus ik het ene moment het zoveelste puberbrandje om het volgende ogenblik met groot materieel uit te rukken voor een crisissituatie bij mijn moeder op leeftijd want haar iPad “doet weer zo raar”.

De laatste jaren zijn H. en ik onder andere ingezet als respectievelijk koerier (hoogstpersoonlijk een belangrijke brief afgeven bij de gemeente uit angst dat die anders niet op de juiste plek zou aankomen), klusjesman (de slang van de verplaatsbare airco was er uit gevallen), en bezorgservice (boodschappen en medicijnen afleveren aan huis).

Een paar jaar geleden zijn mijn ouders verhuisd naar een mooi appartement in een verzorgingshuis. Als rechtgeaarde sandwichers moesten H. en ik uiteraard ook ons steentje hieraan bijdragen.

De organisatie rondom hun verhuizing was grofweg vergelijkbaar met die van de onlangs in Nederland gehouden internationale nucleaire top NSS. Maanden van tevoren werd begonnen met de voorbereiding. Dat wil zeggen: mijn vader deelde aan iedereen orders uit die stelselmatig werden genegeerd en mijn moeder keek vooral veel en vaak met een vertwijfelde blik om zich heen naar alles wat (vooral door haar) in de loop van járen was verzameld.

Zo had de garage van mijn ouderlijk huis meer weg van een lokale vestiging van de Mediamarkt door alle overbodige en overtollige elektrische apparaten die daar bij elkaar op ettelijke planken stonden te verstoffen. Dat wafelijzer van de reclame waarmee geen enkele van die zoete lekkernijen was gebakken. Die must have krulset die nooit was ontmaagd. Of de vijfde grill die nimmer daglicht heeft mogen aanschouwen.

Maar het ergste waren de kleren, schoenen, tassen, sjaaltjes en kilo’s sieraden (helaas niet van edelmetalen) van mama (je ziet, ik heb het van geen vreemde). Op een dag ga ik als dochter annex verhuizer annex sandwicher mama helpen om orde in deze chaos te scheppen. Dit met het idee dat het wiskundig onmogelijk is om alles mee te nemen naar haar volgende woning. Om te voorkomen dat we veel te veel gaan verhuizen alleen maar om het straks in het nieuwe appartement te moeten wegdoen, ben ik aangetreden.

Staand temidden van een onoverzienbare stapel winterjassen wijs ik haar streng doch rechtvaardig op het gegeven dat zeker een op de vier stuks (eigenlijk drie op de vier maar ja, het is je moeder hè?) weg moet. Ik zie dat ze van deze mededeling in shock is.

“Ja maar die heb ik nodig voor als het echt koud is. En deze, die doe ik niet weg. Nooit!”

Ik, hoopvol wijzend op een andere jas: “Maar die is toch niet meer zo leuk, nietwaar? Die doen we in de doos voor de kledingbak”.

“Nééééé…..! Die zéker niet!”. Om hem vervolgens, net als de zeven andere, liefdevol in te pakken in de verhuisdoos.

Nodeloos te zeggen dat dit met al de rest van de spullen ook zo is gegaan, mijn ferme taal ten spijt. En zo komt het dat op het einde van D-Day, de dag van hun verhuizing, niemand in hun mooie nieuwe appartement zich meer voor- of achteruit kan bewegen tussen de overal tot aan het plafond opgestapelde verhuisdozen.

Ik weet het, ik weet het, ik ben een watje. Ik mag dan wel officier van justitie zijn die nota bene de respectabele leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt, maar in aanwezigheid van mijn moeder voel ik me in no time weer een kleuter van vijf.

Ik zie het maar als gratis regressietherapie.

© Pascale Bruinen

sandwichgeneratie (1) 2e

Magisch Miami (2)

Here I am in the place where I come let go

Miami the base and the sunset low

Everyday like a mardi gras everybody party all day

No work all play okay

Uit: Welcome to Miami, Will Smith.

Miami.

The place to be. Voor fotomodellen, acteurs maar ook voor doodgewone toeristen zoals H. en ik.

Het toeristische middelpunt van de greater Miami area is natuurlijk South Beach dat pal aan de oceaan ligt en waar je de wereldberoemde Ocean Drive en het Art Deco District vindt. In SoBe, zoals South Beach ook wel wordt genoemd, is alles mogelijk en niks te gek.

Aan de ene kant van Ocean Drive vind je onder andere Lummus Park waar joggers hun rondjes maken tussen de geurende bloemen en wuivende palmen. Hier tref je her en der ook de daklozen die om  negen uur ’s morgens nog hun roes liggen uit te slapen op het gras. En er mogen dan wel zwervers zijn, zwerfvuil zul je nergens op straat zien liggen. Iedereen – zwervers incluis – gooit zijn afval keurig in de daarvoor bestemde bakken.

Aan de overkant van Ocean Drive kun je uitstekend mensen kijken op de vele terrasjes van hotels, café’s en eetgelegenheden met tot de verbeelding sprekende namen als The Cardozo, The Carlyle, The Leslie en The Betsy. 

Op Ocean Drive is het zien en gezien worden, ook voor de meest uiteenlopende exclusieve en peperdure voertuigen, convertibles en stretch limousines die expres in een slakkengang op en neer rijden, vaak met bloedmooie feestende meiden die uitgelaten schreeuwend rechtop in het geopende deel van het dak staan.

Overal klinkt muziek. Lounge, salsa, reggae, Cubaanse klanken. Als het maar zwoel is, zodat het perfect past bij de suptropische klamme temperaturen.

En waar anders dan in Miami kun je een zakenman in beige kostuum zien die op skates naar zijn werk gaat, gevolgd door een donkere vrouw op een rood-geel-groen rijwiel in ultrakort broekje en minuscule bikini bovenstuk met een oversized koptelefoon op haar hoofd en een jonge god, alleen gekleed in zwemshorts, die sierlijk voorbij zwiert op een driewielige step? Op de een of andere manier smaakt je ontbijt zoveel beter als je deze taferelen mag aanschouwen tegen een fel blauwe hemel terwijl een zilte zeebries zachtjes door je haren gaat.

Op de Oceanfront Boardwalk, een prachtig aangelegde smalle boulevard die parallel aan de oceaan loopt, kun je bijna zes kilometer lang wandelen en kom je langs mooie en beroemde hotels, zoals het Fontainebleau of Eden Rock. Hier zie je de gezondheids- en fitnessverslaafden rennen, fietsen en skaten. Wat meteen opvalt, is dat ze allemaal zo beleefd zijn. Niks voetgangers bruut uit de weg duwen. Hier slalommen ze voorzichtig om je heen en zeggen zelfs excuse me als ze je passeren of thank you so much als je voor ze opzij gaat. Leven en laten leven.

Behalve fun in the sun is Miami ook het summum van cool als het gaat over architectuur. De wereldberoemde Art Deco gebouwen uit de jaren twintig en dertig met hun zoete pasteltinten, aparte details en typische neonverlichting echoën tot en met de dag van vandaag de allure van filmsterren en de rich and famous. Gebouwen als The Tides of The Clevelander spreken echt tot de verbeelding.

Ook de iconische hotels ademen vaak deze sfeer. Sommige zul je ongetwijfeld herkennen van menige film of tv-serie. Bijvoorbeeld The Loews, The Sagamore, The Raleigh, The James Royal Palm of The Delano. Ze zijn geen van alle goedkoop, maar dan kun je ook wel genieten van een fantastische architectuur, een geweldige ligging pal aan het strand en een uitstekende service. Aan hot times ’n cool drinks dus geen gebrek.

Maar bovenal betaal je om van die typische Miami sfeer van strak design, ultra hippe kunst, relaxte mentaliteit en mooie mensen te genieten. En over die laatste gesproken: Miami is ook de enige stad ter wereld die een volleybal-toernooi organiseert dat uitsluitend professionele fotomodellen toelaat als deelneemsters.

Als dat voor jullie heren geen goede reden is om af te reizen naar the magic city weet ik het ook niet meer.

© Pascale Bruinen

miami art deco7

Magisch Miami (1)

“This the type of town, I could spend a few days in 

Miami, the city that keeps the roof blazing

Party in the city where the heat is on 

All night on the beach till the break of dawn 

Welcome to Miami (Bienvenido a Miami)”

Uit: Welcome to Miami, van Will Smith 

Deze lofzang op de bekendste stad van de Sunshine State Florida, is helemaal terecht.

Miami is hot, hip and happening. De onweerstaanbare mix van het relaxte Latijns-Amerikaans-Caribische sfeertje, de Amerikaanse welvaart, de alom aanwezige zon, de mooie Art Deco gebouwen, de beautiful people en de hippe tenten met dito muziek en wereldberoemde DJ’s trekt het hele jaar door bezoekers van over de hele wereld.

Zo ook schrijfster dezes. H. en ik komen er graag. We zijn vooral gecharmeerd van de Caribische don’t worry-mentaliteit, muziek en kookkunst die de Cubanen – die in de jaren zestig massaal het communistische land verlieten –  mee hebben genomen naar het beloofde land Amerika.

Miami wordt ook wel liefkozend “the magic city” genoemd. Deze naam heeft de stad te danken aan het feit dat ze in minder dan honderd jaar tijd van een vrijwel onbewoond moerassig gebied is uitgegroeid tot een metropool van betekenis. Miami weet zichzelf telkens opnieuw uit te vinden. Van de Amerikaanse Rivièra uit de jaren vijftig tot The Gateway to the Americas en cruise capital of the world anno nu.

In de jaren tachtig van de vorige eeuw werd Miami als toeristische bestemming wereldwijd gepromoot door de succesvolle misdaadserie Miami Vice, waar stoere hetero mannen voor het eerst pastelkleurige t-shirts droegen, ultra luxe villa’s dienden als plaats delict en sexy dames paradeerden in een weinig verhullende bikini tegen de achtergrond van zon, zee en zinderende achtervolgingsscènes met snelle jongens en nog snellere boten.

Recenter is de stad weer in beeld gekomen met CSI Miami, waar min of meer dezelfde ingrediënten met succes worden gebruikt. De korte aerial shots van de skyline en de kuststrook van South Beach roepen onmiddellijk een gevoel van glamour op.

Miami wordt tegenwoordig dan ook niet voor niets geassocieerd met jet set, supermodels, popsterren en de wereld van tv en film.

Het mooie aan Miami vind ik de combinatie van een bruisende wereldstad met brede en oogverblindend mooie witte zandstranden aan een saffierblauwe oceaan. Hier kun je een interessante stedentrip en exotische strandvakantie in één beleven. Miami heeft het allemaal.

Op het kilometerslange strand heb je altijd genoeg ruimte. Hier hoef je nooit, zoals in menige Zuid-Europese bestemming,  handdoek aan handdoek te liggen. Het water van de Atlantische Oceaan is Caribisch blauw, warm en zeer helder. Af en toe vliegen aandoenlijke pelikanen in formatie voorbij. Op het strand kun je ook de wereldberoemde kleurige strandwacht-huisjes bewonderen die Miami Beach zo typeren.

Behalve als strandaanbidder kom je in deze stad met in totaal zo’n 23 (!) winkelcentra ook als shopaholic volop aan je trekken. De shopping malls zijn typisch Amerikaans: groter dan groot, super schoon en met ongeëvenaarde service en klantvriendelijkheid. Na al dat Yes, ma’am, How are you doin’ today? en My pleasure! wordt het in Nederland gegarandeerd weer afkicken geblazen.

Maar verslavend is vooral het typische sfeertje.

Dus wees op je hoede: Miami kan je betoveren!

© Pascale Bruinen

miami beach boek

miami strandwacht huisje2

 

 

 

Money for Nothing

Onlangs stuit ik op het bericht dat in de nacht van Oud op Nieuw in Almere veel minder is vernield dan vorig jaar. Werd er op 31 december 2012 nog voor een ton kapot gemaakt door de Almeerse jeugdigen, 31 december j.l. was dat nog slechts voor een schamele 70.000 euro.  Maar liefst dertigduizend euro minder. Volgens afspraak met de gemeente wordt het bedrag waarvoor niet is vernield uitgekeerd aan de jongeren ten behoeve van een skate-baan of een trapveldje.

Er is veel voor te zeggen. Want ik snap ook wel dat de achterliggende gedachte is dat jongeren die skaten minder snel uit verveling een parkeerautomaat slopen en jeugdigen beter tegen een voetbal kunnen trappen dan tegen andermans auto.

Aan de andere kant is het toch ook vreemd. Geld krijgen als je iets niet vernielt. Een concept dat, zo ben ik bang, heel erg 2014/2015 wordt. Maar het biedt ook wel perspectief.

Want ik heb nog nooit iets vernield. Nou ja, niet moedwillig dan. Als volwassene. Want ik zal als kleuter in een driftbui vast wel eens een kopje van mijn roze theeservies op de grond hebben gesmeten, het hoofd van een van mijn Barbies hebben afgerukt of toch minstens haar lange haren zodanig hebben afgeknipt dat het daarna leek of de ratten eraan hadden gevreten. Maar dat telt niet. Toch?

Voor zover ik weet (ja, ik dek me zekerheidshalve in) hebben H. en de kinderen ook nooit andermans spullen kapot gemaakt. Wat betekent dat wij vanaf nu slapend rijk kunnen worden.

Denk je eens in: ik kan eindelijk die stomme postcodeloterij opzeggen (ik win toch nooit iets anders dan uitgedroogde stroopwafels of een pot Ben & Jerry’s ijs. Als het nou nog Häagen-Dazs was), ik hoef nimmer meer in de rij te staan om een staatslot te kopen en kan mijn knagende schuldgevoel omdat ik niet op tijd ben ingestapt in de bitcoin-hype eindelijk definitief gedag zeggen. En dat alles alleen maar omdat ik me beheers en niet als een destroyer door het leven ga.

Natuurlijk moet dit principe wel met terugwerkende kracht worden toegepast. Nu ik er bij stilsta, betekent dit dat ik praktisch al kan ophouden met werken. Voor mij geen pensioengat meer. Ik hoef me alleen nog maar in verbinding te stellen met de gemeente.

Wie ook money for nothing kreeg, en veel, was die Bulgaar die in zijn eentje tig landgenoten heeft geholpen om toeslagen uitgekeerd te krijgen waar ze in de verste verte geen recht op hadden. Deze frauduleuze handelingen hebben de belastingbetaler, jij en ik dus, kapitalen gekost. Vul wat formuliertjes in, stuur ze op en voilà, even later kun je in de stad zoveel flappen tappen als je maar zelden bij elkaar hebt gezien. Wat moeten die arme sloebers op dat Bulgaarse platteland hebben neergelegen over zoveel naïviteit van die knotsgekke Hollanders waar het geld kennelijk tegen de plinten klotst.

Het idee om iets voor niets te krijgen zal wel altijd aanlokkelijk blijven, zeker voor mensen met een criminele inborst. Alhoewel, helemaal voor niks krijgen die laatsten het nou ook weer niet, hoor. Ik ben altijd verbaasd als ik zie hoeveel creativiteit eraan te pas komt als ze proberen om anderen geld af te troggelen. Als oplichters hun vindingrijkheid op een legale manier zouden gebruiken, zouden ze misschien wel een glansrijke maatschappelijke carrière hebben.

Ze zouden bijvoorbeeld hoge ogen kunnen gooien als verkoper. Want deze mensen zijn nog in staat om een zonnebank te verkopen aan een rondreizend woestijnvolk. Waarschijnlijk hebben ze ook grote toegevoegde waarde in een denktank omdat hun immer op hoog toerental draaiend brein best wel eens onorthodoxe oplossingen voor wereldproblemen zou kunnen bedenken. En met hun overtuigingskracht kun je ze prima inzetten als collectant voor het goede doel. Gegarandeerd dat zelfs de gierigste mensen minstens een biljet van twintig euro in die bus stoppen.

Helaas is voor de meesten de roep van het grote geld te sterk en gaan hun talenten voor de goede zaak verloren.

Eeuwig zonde.

© Pascale Bruinen

Geld Graag!

Just say hello!

Shall we make a new rule of life…always try to be a little kinder than necessary?”

Deze passage wordt aangehaald in het ontroerende boek “Wonder“, van R.J. Palacio. “Wonder” gaat over het leven van een jongen die met een mismaakt gezicht ter wereld is gekomen, hoe hij daarmee wordt gepest maar uiteindelijk leert zichzelf te accepteren zoals hij is.  Het even mooie als simpele citaat is van J.M. Barrie die erover schreef in “The Little White Bird” (bij velen van jullie beter bekend onder de naam “Peter Pan”).

Ik vind het een prachtig voorstel. Hoe zou je gezinsleven, je werkomgeving, je straat, je dorp, je stad, je regio, je land, ja hoe zou de hele wereld er uit komen te zien als iedereen zou proberen om voortaan iets aardiger dan nodig te zijn?

Grote kans dat ik werkeloos zou worden want in zo’n samenleving zouden waarschijnlijk nog maar weinig strafbare feiten worden gepleegd. Huiselijk geweld zou tot het verleden behoren. Langslepende burenruzies waar men elkaar over en weer bespiedt met camera’s sterven uit. En niemand, maar dan ook niemand zou het nog in zijn hoofd halen om een juwelier te beroven.

Mensen die je toevallig passeert op straat vriendelijk groeten, een onbekende een welgemeend complimentje geven of à l’improviste een praatje maken met degene die voor je in de rij staat bij de bakker zijn ook voorbeelden van iets aardiger zijn dan nodig.

De eerste keer dat ik word geconfronteerd met overrompelende vriendelijkheid van wildvreemden is niet in Nederland maar in de Verenigde Staten. Als ik in de jaren tachtig  het land voor de eerste keer bezoek, ben ik verbijsterd over de bejegening. Gewend als ik dan ben aan nurks kijkende verkopers, over het paard getilde obers en caissières die het drukker hebben met hun eigen sores dan met het welzijn van hun klanten, weet ik niet wat me overkomt. Bijvoorbeeld als ik bij de kassa van een mega supermarkt kom.

Well hello! And how are yóu today?” De jongedame achter de kassa zingt het meer dan dat ze het zegt en geeft me een stralende glimlach met van die helderwitte tanden die zo in een reclame voor Colgate kunnen figureren. In eerste instantie denk ik dat ze het tegen een bekende van haar zegt, maar na een snelle blik om me heen blijkt dat ze het toch echt tegen mij heeft. Goh, die vreemde mevrouw wil echt weten hoe het met me gaat!

Oh! Oh, fine. Thank you. I have just arrived from Europe and now I’m pretty jetlagged. It’s my first time in the States and I …”. Ik stop beschaamd als ik zie dat ze haar aandacht – zo’n beetje vanaf mijn bedankje – weer op de kassa heeft gericht en hoor dat ze beleefd maar geroutineerd het totaalbedrag dwars door de rest van mijn gebrabbel heen roept. Misschien wil ze toch niet écht weten hoe het me tot dusverre is vergaan. Maar vriendelijk is haar begroeting wel. En al is het ingegeven door commerciële motieven, ik weet wel dat ik dit duizend keer liever heb dan te moeten kijken naar zo’n gezicht waar de dodelijke verveling van af straalt (om van die op en neer gaande kaken die kauwgom kauwen maar te zwijgen).

Dus al is het niet de bedoeling dat ik op zo’n begroeting meer antwoord dan “Prima, dank u. En met u?”, ik word er toch vrolijk van. Vriendelijkheid werkt aanstekelijk. Norsheid trouwens ook.

Amerikanen zijn ook heel goed in meteen contact leggen en complimentjes uitdelen. Ik spreek goed Engels maar zodra ik mijn mond opentrek, vragen ze steevast “So where are you from?”. Dat ze vervolgens denken dat mijn vaderland tegen Zweden zit aangeplakt of Kopenhagen onze hoofdstad is, maakt me niets uit. Het is lief dat ze het überhaupt vragen. En vervolgens raken we gezellig over ditjes en datjes in gesprek. Leuk. Of als ik in een kleurige kaftan aan dek van de cruiseboot dromerig over de reling kijk en de vrouw naast me zegt: “I just love those colors! They look so good on you!”. Wie wil dit nou niet horen?

Ik moet toegeven dat ik er ook aan heb moeten wennen. In het begin was ik zelfs een beetje wantrouwend als een onbekende me een compliment maakte. Zo van: ‘Wat mot je van me?”. “Wij” vinden dit al snel “overdreven” en “oppervlakkig”. Alsof “wij” altijd zo diepgaand zijn.

Ik vrees dat dit heel erg Nederlands is. “Wij” zijn van nature nu eenmaal een stuk afstandelijker, gieriger en zuurder dan Amerikanen (dit laatste misschien met uitzondering van good old Mark Rutte die immer schaterlachend door het leven gaat). Oud-Hollandse calvinistische spreekwoorden als “Doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg” en “Als je voor een dubbeltje geboren bent, word je nooit een kwartje” zijn aan de bewoners van “God’s own country” niet besteed. Daar kun je doorgaans juist niet gek genoeg doen en is alles mogelijk.

Op het punt van klantvriendelijkheid, beleefdheid en ondernemersgeest kunnen we dus nog het een en ander van ze leren. De Amerikanen die ik heb ontmoet zijn zeer aimabel, behulpzaam en hoffelijk. Hun wellevendheid in contacten met medemensen maakt ze ontwapenend.

Daarom bij deze mijn oproep aan jullie om het ook een dag te proberen. Live on the wild side. Zég die passant eens vriendelijk gedag. Hóu die deur eens open voor de mevrouw die na jou komt. Gééf die collega of – als je een echte durfal bent – die wildvreemde eens een oprecht compliment. Het kost niks en betekent zo veel.

Just say hello!

Hoe moeilijk kan dat nou zijn?

© Pascale Bruinen

Just say hello! (2)

Voorbeeld van hoe het niet moet…

Just say hello!

Misschien een ideetje?

 

 

Slakken en zagen

In de tijd dat mijn pubers nog moeten gaan blokken voor hun eindexamen, is dochter een keer opmerkelijk spraakzaam bij het avondeten. Het gespreksonderwerp?  De slaag/zakregeling.

De normen zijn behoorlijk aangescherpt. Tijdens de ouder-informatieavond zagen we dan ook wit om de neus toen ons op dreigende toon werd voorgehouden dat het écht véél moeilijker zou worden om dat felbegeerde diploma te bemachtigen. Wat nog ten overvloede werd gestaafd met het naast elkaar leggen van twee exact dezelfde puntenlijsten. Waar de kandidaat eerder nog geslaagd zou zijn, zou deze volgens de nieuwe normering zakken als de spreekwoordelijke baksteen. Het was genoeg informatie om me zowat te verslikken in de slappe koffie (hoe kon ik toen ook weten dat wonderen nog echt bestaan en ze het beiden zouden halen?).

Dochter meldt al etende terloops dat ze een tegenvallend punt heeft gehaald voor een Kleine Praktische Opdracht. En dat uitgerekend bij biologie, waar ze toch al niet een kei in is.

“Goh, wat jammer”,  zeg ik, “want daar kun je zelfs ieder tiende punt extra goed gebruiken”.

“Nou, een tiende punt zal echt niks uitmaken, hoor”, spreekt ze tegen, terwijl ze de spaghetti geroutineerd om haar vork draait.

Nu is het mijn beurt om te sputteren tegen zoveel eigenwijsheid.

“Tuurlijk wel”, antwoord ik, “één tiende punt kan straks het verschil maken tussen slakken en zagen”. Of het nou aan de spaghetti ligt die ik net op dat moment mijn keel in laat glijden of dat er een kortsluiting in mijn hersenpan optreedt, de woorden komen er in ieder geval verkeerd uit.

Dochter schatert het uit. “Slakken en zagen! Slakken en zagen, ha ha ha!”. Haar lach werkt aanstekelijk, want ook ik kom niet meer bij als ik me realiseer dat mijn verspreking een nogal merkwaardig beeld oproept.

“Zie je het al voor je”, breng ik met moeite uit tussen de gierende lachbuien door, “zo’n slijmerige beestjes die druk aan het zagen zijn?” Van de weeromstuit heb ik ook nog de hik gekregen, hetgeen dochterlief zó hard doet lachen dat ik even vrees dat ze stikt in haar spaghettislierten.

Maar ze herpakt zich en begint doodleuk over doorligwonden.

“Doorligwonden? Hoe kom je daar nu weer bij? Lekker, we zijn aan het eten hoor. Kun je het daar niet een ander keertje over hebben?”

Maar ze heeft het net op school gehad en moet haar ei kwijt. Terwijl ze gloedvol feitjes opdist over decubitus, zoals deze nogal onsmakelijke aandoening in medisch jargon heet, kijkt haar broer haar met stijgende verbazing en – zie ik het goed? – iets van stiekeme bewondering aan. Maar zo snel als de blik komt opzetten, is die ook weer verdwenen.

“Als jij ’s morgens nóg langer in bed blijft liggen, krijg jij straks ook decubitus!”, roept hij over de tafel heen, onderwijl zijn bord nog eens rijkelijk opscheppend. Haar uitslaapgewoonten komen zo ineens in een heel ander daglicht te staan.

Dochterlief laat zich echter voor één keer niet provoceren en stapt alweer moeiteloos op het volgende onderwerp over.

“Weet je trouwens dat hier geesten in huis zitten? Ik weet het zeker!”, zegt ze schijnbaar onbezorgd als ze de parmezaanse kaas voor de tweede keer boven haar bord raspt.

Geamuseerd kijk ik haar aan.

“Geesten? Hoe dat zo?”, vraag ik grinnikend.

“Nou, laatst was ik alleen thuis en toen hoorde ik ineens dat de TomTom vanzelf begon te praten. “Rechtsaf slaan!”, riep dat ding zomaar. Er was niemand in de buurt, hoor!”, voegt ze er enigszins gepikeerd aan toe als ze mijn opgetrokken wenkbrauwen ziet.

“Oh, dát. Dat gebeurt als wij de TomTom insteken om op te laden. Als die de satellieten gevonden heeft, kan het wel eens zijn dat hij alvast begint met de route uit te kramen. Dus als jij dacht dat dit geesten waren die alvast de weg wilden uitstippelen, moet ik je helaas teleurstellen”. Ik hou m’n gezicht nog net in de plooi.

“Oh. Ok dan. Was lekker. Doei!”. En weg is ze, naar boven toe. Het onderwerp heeft zijn aantrekkingskracht al weer verloren.

Een korte aandachtsspanne kan soms zo z’n voordelen hebben.

© Pascale Bruinen

slakken

zaag

Bij gebrek aan plaatjes van zagende slakken, dit keer twee aparte foto’s.

Wat ruist er door het struikgewas? (3)

Mijn eerste nacht in onze safaritent in het private game reserve is er een om nooit te vergeten. Ik ga pas liggen nadat ik alle beddengoed van ons mooie ledikant heb afgehaald om te controleren of zich geen zwarte mamba erin heeft verstopt. Het is zo’n klamme hitte dat ik bijna mijn bed uitdrijf. Airco is alleen nog maar een mooie droom.

Hoewel ik kapot moe ben van de lange reis en alle indrukken, kan ik de slaap niet vatten. Een megakoor van krekels brult zo luid als de motoren van de Formule 1. Ik vind het prachtig maar in plaats van dat het me in slaap wiegt, word ik er alleen maar wakkerder van.

En krekels zijn niet de enige dieren die ik hoor. Want als ik mijn oren spits (en dat doe ik), hoor ik daar tussendoor ook vele vogels roepen, tsjilpen en krijsen. Kennelijk zijn die Zuid-Afrikaanse gevederde vrienden in tegenstelling tot hun Nederlandse collega’s ook ’s nachts actief.

Wat me enigszins verontrust zijn de geluiden die ik niet kan thuis brengen. En dat zijn er nogal wat. Ik hoor door de krekel- en vogelkakofonie namelijk ook regelmatig een soort gebrom, gesis en gehuil. Nodeloos te zeggen dat ik hierdoor helemaal geen oog dicht doe.

Net als ik denk dat ik nu wel alles gehad heb, hoor ik buiten – vlak achter mijn hoofd – een luid gekraak. Ik zit in één ruk rechtop in bed. Het was het geluid van een doorbrekende tak. En een grote, zo te horen. Dat gebeurt niet spontaan. Mijn hart lijkt zo’n vijfentwintig centimeter omhoog te zijn geschoten en zit nu ongeveer ter hoogte van mijn keel.

Ik por H.,  die naast me doodleuk de slaap der onschuldigen slaapt, in zijn zij.

“Heb je dat gehoord? Er zit hier een of ander dier pal naast onze tent! Word wakker!!!”, schreeuw-fluister ik terwijl ik aan hem rammel. Hoe is het mogelijk dat hij gewoon doorslaapt alsof ons niet slechts een flinterdun tentzeil scheidt van God weet wat voor bloeddorstig wild beest.

“Hè? Wat? Wat is er? Heb niks gehoord, ga slapen!”, antwoordt H. slaapdronken in het pikkedonker. Mooie boel is dit. We bevinden ons misschien wel in een potentieel levensbedreigende situatie en meneertje draait zich nog eens lekker om.

“Aan jou heb ik ook niks!”, sis ik als een boze slang. Ineens bedenk ik me dat het ook nog zou kunnen dat het iets op twéé benen was. Ik weet niet wat ik erger vind, want in het laatste geval hoeft de kwaadwillende maar de rits van de badkamer omhoog te trekken en hij staat al binnen. Ik wou dat ik kon zeggen dat het zweet me uitbrak bij die gedachte, maar dan zou ik liegen. Ik ben namelijk al drijfnat.

Één voordeel zie ik wel. Godzijdank is de nacht maar kort want om kwart over vier gaat de wekker al.

Als ik eindelijk uit bed mag klauteren, ga ik rechtstreeks de douche in. Nou ja, niet dan nadat ik bij het armzalige licht van mijn batterij-lamp heb gecheckt of ik me niet soms samen met een schorpioen dreig te gaan wassen.

Tegen half vijf worden we door de porter opgehaald. Willard en Zablon wachten op ons in het restaurant, waar we een snelle kop koffie drinken. Het wordt al bijna licht. Even later is ons gezelschap compleet en vertrekken we.

Buiten is het, zeker vergeleken met die bakoven binnen in de tent, heerlijk koel. Ik kan zelfs een dun jasje verdragen. Het belooft een prachtige dag te worden want de lucht is helder met slechts hier en daar een wolkje.

De zonsopkomst boven het wildreservaat is een spectaculair schouwspel. Ik pak mijn fototoestel en maak om de minuut een totaal andere foto, zo snel verandert het licht. Dromerig staar ik naar het landschap dat zich steeds duidelijker ontvouwt in zeeën van tinten rood, roze, oranje en geel. Ik voel diepe dankbaarheid dat ik dit mag zien.

Het is februari en hier is het hoogzomer. De grassen zijn plaatselijk wel driekwart meter hoog. In de verte zie ik de grillige vormen van een baobab-boom, die op zijn kop lijkt te staan. Volgens Willard eten olifanten de zachte bast van de boom en apen de vruchten. Daarom wordt de baobab ook wel apenbroodboom genoemd.

Terwijl ik rond speur over de vlakte voel ik dat Willard de auto stop zet. Ik kijk recht vooruit. Op zo’n twintig meter voor ons lopen een mannetjes- en een vrouwtjesleeuw midden op de weg met een air alsof het reservaat hen toebehoort (je bent niet voor niets de koning der dieren). Ik neem mijn camera ter hand en besluit te filmen. Als ik door de lens kijk, kan ik mijn ogen niet geloven. Het mannetje bestijgt de leeuwin en gaat met haar paren. Het is kort en luidruchtig. Meteen erna gooit het vrouwtje zich op de grond. Het mannetje draait wat om haar heen en maakt dan aanstalten om haar weer te beklimmen. Maar daar is mevrouw niet van gediend, getuige haar gebrul en de ferme uithaal van haar klauwen in zijn richting. Het mannetje blijft nog even beteuterd staan en geeft het dan op.

Ook de mannetjesleeuw gaat nu liggen met zijn machtige kop in onze richting gedraaid. Met mijn toestel haal ik hem zo dichtbij dat ik zelfs de krassen op zijn snuit kan zien. Het lijkt alsof hij mij recht aankijkt en ik hem zo kan aanraken. H. is bezig foto’s te maken met de iPad en steekt het ding een stuk uit de Landrover om hem beter in beeld te krijgen. Prompt tilt de leeuw zijn kop op en kijkt indringend in onze richting. “Je doorbreekt het profiel!”, fluister ik hem gealarmeerd toe, waarop hij snel eieren voor zijn geld kiest en de iPad naar binnen haalt.

Willard heeft de beste baan van de wereld, denk ik als we weer verder rijden. Ik zou zelf wel ranger willen zijn. Als ik mijn gedachte met hem deel, zegt hij: “Yes, because this (hij maakt een breed handgebaar van links naar rechts over de wildernis) is my office!”. Het is jaloersmakend.

Hierna zien we nog meer giraffes, olifanten, impala’s en zebra’s. Willard rijdt het struikgewas in omdat hij in de verte een aantal witte neushoorns heeft gespot. Als hij de motor uitzet, komen ze een voor een dichterbij. Ze zijn nieuwsgierig en omdat ze slechte ogen hebben, willen ze ons nader kunnen bekijken. Ik zie dat ze allemaal door de modder hebben gerold want ze zijn bedekt met dikke stukken grijze opgedroogde grond. Op eentje z’n rug zit zo’n vogeltje met een rode bek dat zich tegoed doet aan insecten. Als Willard de auto weer in beweging zet, schrikken ze en zetten het op een aandoenlijk drafje.

Het is tijd voor een korte pauze. Willard kiest een open stuk uit en zet de Landrover dan stop. Nu mogen we allemaal uitstappen. Wat op zich wel vreemd is omdat de instructie luidt dat het tijdens de game drive ten strengste verboden is om uit de Landrover te stappen. Kennelijk acht Willard het hier veilig genoeg, hoewel het landschap precies hetzelfde is. Ik zie wel dat hij en Zablon voortdurend rond kijken. Al vraag ik me af wat ze zouden doen als er ineens een roofdier nadert want ze hebben geen geweren bij zich.

Wat ze wel hebben, achterin de Landrover, is een minibar. Niks frivools maar aluminium bekers voor koffie of thee, vergezeld van een koekje. Om ons heen omarmt het oneindige landschap ons als ware het een omhelzing van een geliefde. Ik zucht eens diep en adem de heerlijke geur van de Afrikaanse natuur in. Terwijl ik mijn koffie drink, draai ik langzaam alle kanten op. Want stel je voor dat ik ineens zo’n beige staart met een zwarte pluim aan het uiteinde boven het hoge gras zie naderen. Zekerheidshalve blijf ik op sprong-afstand van de Landrover.

Willard vertelt dat hij begrip ervoor heeft dat we graag wilde dieren zien. Maar hij vraagt ook nadrukkelijk aandacht voor kleine wonderen, zoals bijvoorbeeld een minuscuul  stengeltje van een grashalm. Het zal niet groter zijn dan anderhalve centimeter en is flinterdun. Hij vraagt ons om het uiteinde ervan vochtig te maken met wat speeksel en vervolgens goed op te letten.

Als ik doe wat hij vraagt en naar het stengeltje kijk, zie ik tot mijn verbijstering dat het vochtig gemaakte uiteinde ineens gaat bewegen. Het draait rond en rond, als een mini-boor. En dat is ook precies de bedoeling, zegt Willard, want zo is een enkele dauwdruppel voldoende om ervoor te zorgen dat het zichzelf de grond in draait zodat nieuw gras op kan komen. Wel zo handig onder extreme omstandigheden.

Vol ontzag kijk ik naar het nietige stengeltje. Het wow-effect is inderdaad even groot als bij het zien van een olifant.

Na onze pauze hebben we nog het geluk dat we een kudde buffels zien, exotische vogels kunnen bewonderen en twee prachtige jachtluipaarden vinden die verscholen liggen tussen het hoge gras. Ze zijn perfect gecamoufleerd. Als ik mijn foto’s heb geschoten, kijk ik met een intense blik naar deze wondermooie dieren. Ik wil deze beelden voor altijd vasthouden.

Het gevoel één te zijn met de natuur, het gevoel van vrijheid, de prachtige vergezichten, de eindeloze horizon, het licht, de dieren, de begroeiing, de mensen…Het zijn stuk voor stuk uitstekende redenen om terug te gaan naar Zuid-Afrika, dit ontroerend mooie land.

Om in de woorden van Arnold Schwarzenegger te blijven:

I’ll be back!”

© Pascale Bruinen

wat ruist (3) 1

 

zonsopkomst boven het Zuid-Afrikaanse land

wat ruist (3) 2

en dit zien we rond half zes in de ochtend…

wat ruist (3) 3

De enige echte Koning der Dieren

wat ruist (3) 5

Impala

wat ruist? (3) neushoorns

 

de modderige neushoorns

wat ruist? (3) luipaarden het jachtluipaard