Just say hello!

Shall we make a new rule of life…always try to be a little kinder than necessary?”

Deze passage wordt aangehaald in het ontroerende boek “Wonder“, van R.J. Palacio. “Wonder” gaat over het leven van een jongen die met een mismaakt gezicht ter wereld is gekomen, hoe hij daarmee wordt gepest maar uiteindelijk leert zichzelf te accepteren zoals hij is.  Het even mooie als simpele citaat is van J.M. Barrie die erover schreef in “The Little White Bird” (bij velen van jullie beter bekend onder de naam “Peter Pan”).

Ik vind het een prachtig voorstel. Hoe zou je gezinsleven, je werkomgeving, je straat, je dorp, je stad, je regio, je land, ja hoe zou de hele wereld er uit komen te zien als iedereen zou proberen om voortaan iets aardiger dan nodig te zijn?

Grote kans dat ik werkeloos zou worden want in zo’n samenleving zouden waarschijnlijk nog maar weinig strafbare feiten worden gepleegd. Huiselijk geweld zou tot het verleden behoren. Langslepende burenruzies waar men elkaar over en weer bespiedt met camera’s sterven uit. En niemand, maar dan ook niemand zou het nog in zijn hoofd halen om een juwelier te beroven.

Mensen die je toevallig passeert op straat vriendelijk groeten, een onbekende een welgemeend complimentje geven of à l’improviste een praatje maken met degene die voor je in de rij staat bij de bakker zijn ook voorbeelden van iets aardiger zijn dan nodig.

De eerste keer dat ik word geconfronteerd met overrompelende vriendelijkheid van wildvreemden is niet in Nederland maar in de Verenigde Staten. Als ik in de jaren tachtig  het land voor de eerste keer bezoek, ben ik verbijsterd over de bejegening. Gewend als ik dan ben aan nurks kijkende verkopers, over het paard getilde obers en caissières die het drukker hebben met hun eigen sores dan met het welzijn van hun klanten, weet ik niet wat me overkomt. Bijvoorbeeld als ik bij de kassa van een mega supermarkt kom.

Well hello! And how are yóu today?” De jongedame achter de kassa zingt het meer dan dat ze het zegt en geeft me een stralende glimlach met van die helderwitte tanden die zo in een reclame voor Colgate kunnen figureren. In eerste instantie denk ik dat ze het tegen een bekende van haar zegt, maar na een snelle blik om me heen blijkt dat ze het toch echt tegen mij heeft. Goh, die vreemde mevrouw wil echt weten hoe het met me gaat!

Oh! Oh, fine. Thank you. I have just arrived from Europe and now I’m pretty jetlagged. It’s my first time in the States and I …”. Ik stop beschaamd als ik zie dat ze haar aandacht – zo’n beetje vanaf mijn bedankje – weer op de kassa heeft gericht en hoor dat ze beleefd maar geroutineerd het totaalbedrag dwars door de rest van mijn gebrabbel heen roept. Misschien wil ze toch niet écht weten hoe het me tot dusverre is vergaan. Maar vriendelijk is haar begroeting wel. En al is het ingegeven door commerciële motieven, ik weet wel dat ik dit duizend keer liever heb dan te moeten kijken naar zo’n gezicht waar de dodelijke verveling van af straalt (om van die op en neer gaande kaken die kauwgom kauwen maar te zwijgen).

Dus al is het niet de bedoeling dat ik op zo’n begroeting meer antwoord dan “Prima, dank u. En met u?”, ik word er toch vrolijk van. Vriendelijkheid werkt aanstekelijk. Norsheid trouwens ook.

Amerikanen zijn ook heel goed in meteen contact leggen en complimentjes uitdelen. Ik spreek goed Engels maar zodra ik mijn mond opentrek, vragen ze steevast “So where are you from?”. Dat ze vervolgens denken dat mijn vaderland tegen Zweden zit aangeplakt of Kopenhagen onze hoofdstad is, maakt me niets uit. Het is lief dat ze het überhaupt vragen. En vervolgens raken we gezellig over ditjes en datjes in gesprek. Leuk. Of als ik in een kleurige kaftan aan dek van de cruiseboot dromerig over de reling kijk en de vrouw naast me zegt: “I just love those colors! They look so good on you!”. Wie wil dit nou niet horen?

Ik moet toegeven dat ik er ook aan heb moeten wennen. In het begin was ik zelfs een beetje wantrouwend als een onbekende me een compliment maakte. Zo van: ‘Wat mot je van me?”. “Wij” vinden dit al snel “overdreven” en “oppervlakkig”. Alsof “wij” altijd zo diepgaand zijn.

Ik vrees dat dit heel erg Nederlands is. “Wij” zijn van nature nu eenmaal een stuk afstandelijker, gieriger en zuurder dan Amerikanen (dit laatste misschien met uitzondering van good old Mark Rutte die immer schaterlachend door het leven gaat). Oud-Hollandse calvinistische spreekwoorden als “Doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg” en “Als je voor een dubbeltje geboren bent, word je nooit een kwartje” zijn aan de bewoners van “God’s own country” niet besteed. Daar kun je doorgaans juist niet gek genoeg doen en is alles mogelijk.

Op het punt van klantvriendelijkheid, beleefdheid en ondernemersgeest kunnen we dus nog het een en ander van ze leren. De Amerikanen die ik heb ontmoet zijn zeer aimabel, behulpzaam en hoffelijk. Hun wellevendheid in contacten met medemensen maakt ze ontwapenend.

Daarom bij deze mijn oproep aan jullie om het ook een dag te proberen. Live on the wild side. Zég die passant eens vriendelijk gedag. Hóu die deur eens open voor de mevrouw die na jou komt. Gééf die collega of – als je een echte durfal bent – die wildvreemde eens een oprecht compliment. Het kost niks en betekent zo veel.

Just say hello!

Hoe moeilijk kan dat nou zijn?

© Pascale Bruinen

Just say hello! (2)

Voorbeeld van hoe het niet moet…

Just say hello!

Misschien een ideetje?

 

 

Baby Blues (2)

Het zijn de jaren negentig van de vorige eeuw. Ik ben net bevallen van mijn eerste kind en zit midden in de jonge-moeder-mallemolen. Ik draai steeds sneller rond en rond en moet zorgen dat ik er niet van af donder.

Omdat mijn baby iets te vroeg is geboren, krijgen we hem met met maar liefst acht voedingen per dag mee naar huis. Omdat ik borstvoeding geef, betekent dit een behoorlijke aanslag op mijn lichaam.

Natuurlijk is mijn allerliefste manneke deze opofferingen meer dan waard, maar als rechtgeaarde controlfreak maak ik zware tijden door. Want als er één ding is dat ik natuurlijk absoluut niet onder controle heb, dan is het wel mijn pasgeboren baby. Het is eerder andersom: dit kleine, hulpeloze, wondermooie hoopje mens heeft míj volledig in zijn macht. Die gedenkwaardige eerste blik op dat minuscule roze wezentje is voldoende om de sluizen van een oneindige moederliefde wagenwijd open te zetten.

Als ik weer als advocaat aan de slag moet, wordt het kolfapparaat mijn nieuwe BFF. Op het werk hebben ze een kamertje als kolfkamer aangewezen. Trouw sluit ik me daarin vrijwillig twee maal daags op. Zo ook die dag dat ik de stekker in het apparaat steek en er vervolgens helemaal niets gebeurt. Eerst denk ik nog dat hij niet goed genoeg in het stopcontact zit, maar dat blijkt wel het geval. Het ding weigert koppig om te gaan pompen.

Het koude zweet breekt me uit. In paniek rammel ik aan het apparaat, trek de snoer er uit en stop hem er weer in. Niks. Ik voel me nu ook benauwd en licht in mijn hoofd. De druk  loopt in sneltreinvaart op. Als na nog tig pogingen definitief niks te kolven valt, zie ik nog maar één uitweg en dat is als een gek op en neer naar huis sjezen. Twintig kilometer heen en twintig kilometer terug. Nodeloos te zeggen dat mijn baas door dit incidentje voortaan waarschijnlijk alleen nog maar overweegt mannen aan te nemen.

Een paar maanden later kom ik tot de conclusie dat er in feite een heel simpele, goedkope en volstrekt natuurlijke oplossing is voor alle vruchtbare vrouwen met gewichtsproblemen. Geef borstvoeding en wel zo lang mogelijk! Terwijl mijn buik, benen en billen nog slanker worden dan in mijn beste jaren, groeit mijn voorgevel op volledig natuurlijke wijze pakweg twee cupmaten. Zo vrouwelijk en close to perfection word ik – zonder draconische ingrepen – geheid nooit meer.

Mooi, zoals Moeder Natuur het allemaal bedisselt. Want hoe blij ik ook ben met mijn baby, al gauw heb ik toch heimwee naar mijn dikke buik. Ik mis dat speciale gevoel van altijd lekker met zijn tweetjes zijn, vooral als je zelf al weet dat je zwanger bent maar nog niemand anders dat kan zien. En ik kan niet wachten om die vederlicht fladderende vlindervleugeltjes weer te voelen, dat eerste fysiek onmiskenbare signaal dat de baby beweegt.

Met het ultieme excuus dat ik er niet jonger op word, is spruit nummer twee al snel een feit.

Wat ik toen nog niet wist, is dat twee kinderen onder de twee hét recept is om jezelf compleet te verliezen. Men neme de oudste die net lekker in zijn dwarse peuterpubertijd begint te komen omdat hij veel meer wil dan waartoe hij in staat is. Men voege daarbij de baby die nog helemaal niks kan en men menge dit goed met een aan chronisch slaapgebrek lijdende, zogende en in deeltijd werkende mama en…voilà, de combinatie van deze drie ingrediënten staat garant voor een ware uitputtingsslag.

Na mijn aanvankelijke euforie over het vervullen van de konings- of rijkeluiswens, eerst een jongen en dan een meisje, begint het dagelijkse schema me in rap tempo op te breken. Het lijkt wel of ik alleen nog aan het voeden, luiers verschonen, spelen en wassen ben. ’s Ochtends gaat dochterlief al weer snel slapen. Tegen de tijd dat ik haar moet oppakken, is de oudste dringend toe aan zijn middagdutje. En op het moment dat hij weer wakker wordt, draag ik de baby weer naar haar wiegje.

Al gauw realiseer ik me dat ik zo gedoemd ben om mijn hele bevallingsverlof als een soort kluizenaar in huis door te brengen. Want ja, hoe ga je alleen naar buiten met én een pasgeborene én een eigenzinnige peuter die enkel het woordje “Nee!” lijkt te kennen? In het begin doe ik dochterlief nog veel in de draagzak, maar daar wordt ze al gauw te zwaar voor. En met een rebelse oudste aan een handje als zij in de wandelwagen ligt, is ook niet je dat.

De eerste maanden heb ik daarom vaker een gevoel van gevangen zitten in een gouden kooi. Daar zit ik dan met mijn gezonde jongen en meisje, zo afgepeigerd dat ik soms niet meer helder kan nadenken en tegelijkertijd – natuurlijk – gebukt gaand onder een giga-schuldgevoel. Want ik ben veel te moe en futloos om plezier te hebben van mijn dubbele moederschap. En hoe mooi, intiem en slankmakend borstvoeding ook is, het is tevens een vorm van topsport. De notie dat mijn baby echt alleen maar van mij afhankelijk is om aan eten te komen, vliegt me soms wel eens naar de keel. Het is immers de grootste verantwoordelijkheid die een vrouw kan dragen.

Net als ik echt aan het einde van mijn Latijn dreig te komen, is de verlossing in zicht. Mijn beste vriendin, moeder van een tweeling die bijna even oud is als mijn zoon, hoort mijn verzuchtingen en biedt royaal aan dat ik haar tweelingbuggy voor nop kan overnemen. Het achterste deel kan plat zodat de baby lekker kan slapen en het voorste deel is een stoeltje waar mijn oudste in kan zitten. Ideaal!

Ik word op slag een ander mens. Ik kan weer overal gemakkelijk heen. Ik heb mijn vrijheid terug. Tegelijkertijd begin ik langzamerhand te wennen aan het evenredig verdelen van mijn aandacht over baby en peuter. Als dan ook nog dochterlief de eerste nacht doorslaapt tot na zevenen, voel ik me alsof ik de lotto heb gewonnen.

Ik ben weer in balans.

© Pascale Bruinen

Newborn Baby Blues (2)

Baby Blues (1)

Ik ben de dertig net een week gepasseerd als mijn eerste kind, een zoon, wordt geboren. Dat maakt mij echt zo’n “eerst afstuderen, dan een goede baan scoren en je vervolgens nog een tijdje te pletter werken voordat je zwanger wordt”- moeder. Tot groot en oneindig verdriet van gynaecologen, die maar niet ophouden te benadrukken dat dertig biologisch gezien eigenlijk al “veel te oud” is, zeker voor een eerste kind. Maar ja, je hebt niet voor niets al die jaren op de universiteit gezwoegd en eindelijk die droombaan – voor mij destijds in de advocatuur – gevonden. Het laatste dat je dan wilt, is meteen maandenlang afwezig zijn op je zo hard bevochten en gewilde stek omdat je je zo nodig wilt voortplanten.

Dus doe ik in die tijd netjes wat wij, als verstandige meiden die op hun toekomst zijn voorbereid, allemaal doen: die allengs luider wordende roep van de hormonen negeren en het hele baby-gebeuren telkens weer uitstellen. Maar eerlijk is eerlijk; bij het vooruitzicht dat ik op mijn volgende verjaardag de gevreesde grens van dér-tíg zal passeren, is mijn biologische klok alsnog op tilt geslagen en bam! Even later is er toch een baby op komst, advocaat of niet. Overigens tot chagrijn van mijn mannelijke baas die mij weliswaar beleefd en plichtmatig mompelend feliciteert, maar wiens hele bodylanguage uitschreeuwt dat hij zich wel voor de kop kan slaan dat hij mij, nog-kinderloze-vrouw-in-vruchtbare-leeftijd, heeft aangenomen.

Vanaf de geboorte van mijn zoon, die een aantal weken te vroeg ter wereld is gekomen (mental note: zouden die gynaecologen toch gelijk hebben?),  staat – oh zoet cliché! – mijn hele leven op zijn kop. Na vier weken ziekenhuis krijgen we onze spruit mee naar huis met acht voedingen per dag. Hoezo thuis lekker rustig bijkomen?

Behalve aan de gebroken nachten en borstvoedingsperikelen moet ik uiteindelijk nog het meeste wennen aan de nieuwe werkelijkheid dat ik niks, maar dan ook niks meer in één keer af kan krijgen. “Even” het hele huis achter mekaar door poetsen en opruimen zoals ik gewend ben, is er niet meer bij. Koken doe ik alleen nog maar in etappes. Om van snel en efficiënt door de Albert Hein heen te razen nog maar te zwijgen.

Bij iedere voeding, huilbui, hik, luierwisseling of spuugstraal laat ik alles wat ik aan het doen ben uit mijn handen vallen, soms letterlijk, om mij naar het  nieuwe middelpunt van mijn bestaan te spoeden.

Omdat mijn kereltje midden in de winter is geboren, is mijn eerste uitje nog net geen militaire operatie. Eerst water warmen, warm water in kruik doen, checken of kruik niet lekt (twee keer), kruik in wandelwagen leggen, baby oppakken, baby de borst geven, baby schone luier omdoen, baby rompertje, babypakje, sokjes, skipak, mutsje en wantjes aantrekken, baby-met-skipak in trappelzak stoppen, baby-in-trappelzak insnoeren in wandelwagen (op dit punt ben ik zelf zo uitgeput dat ik eigenlijk geen puf meer heb om naar buiten te gaan, maar vooruit), baby weer uit trappelzak halen omdat hij alles onder heeft gespuugd, na schoonmaakbeurt baby nogmaals in trappelzak stoppen en dan…Het Moment Suprême is daar en de wereld zal het weten. Mijn. Eerste. Wandeling. Met. Baby. Alleen zo jammer dat de wandeltijd omgekeerd evenredig is aan de voorbereidingsperiode. Maar gelukkig went alles, zo ook dit.

Ik kom er al gauw achter dat acht voedingen per vierentwintig uur heel hard werken is. Maar dan héb je, behalve tepelkloven, doorwaakte nachten en borstontstekingen, ook wat. Het is inderdaad heel bijzonder en intiem om zo in het holst van de nacht met mijn baby een hechte band op te bouwen. En dan heb ik het nog niet eens over wat het doet voor mijn figuur. Na een aantal weken fungeren als rond-de-klok melkfabriek pas ik zelfs weer in mijn allernauwste spijkerbroek. En terwijl het snoetje van mijn eerstgeborene als toonbeeld van Hollands welvaren steeds ronder wordt, ziet dat van mij steeds ingevallener uit.

En geen wonder. De hele dag door voel ik me zo opgejaagd als een ADHD-er die zijn ritalin al een hele poos niet meer heeft gehad. Want er zitten maar drie uur (bruto!) tussen de voedingen, hetgeen betekent dat ik mijn tussentijdse bezigheden met een aan Noord-Koreaanse hysterie grenzende precisie moet plannen. Bij de eerste kik uit de babyfoon werp ik een snelle blik op mijn horloge, haast me met twee treden tegelijk de trap op en begin in gedachten al af te tellen: Ready? Steady? Go!  Zeker als ik ergens heen ga zonder baby is het voor mij als zogende moeder van het grootste belang dat ik op tijd terug ben, dus voordat mijn borsten zowat uit elkaar springen van ellende en spontaan beginnen te lekken.

En natuurlijk kan ik er op wachten dat het een keer fout gaat. Ik ben in het ziekenhuis op controle bij de gynaecoloog en dacht slim te zijn door even snel alleen te gaan. Big mistake! Ik zit nu al een dik uur te verdoen in een overvolle wachtkamer en begin me langzamerhand zorgen te maken. Inmiddels is het alles bij elkaar al bijna twee uur geleden dat zoonlief heeft gedronken.

Een jonge moeder komt aanlopen met haar baby in een draagstoeltje en gaat tegenover mij zitten. Ik glimlach begripvol naar haar. Als haar baby de overbekende kir-geluidjes begint te produceren die alleen pasgeborenen kunnen maken, is bij mij het hek van de dam. Ik voel een onweerstaanbare stuwing in mijn borsten ontstaan en voordat ik het goed en wel in de gaten heb, ben ik zo lek als het spreekwoordelijke mandje. In lichtelijke paniek begeef ik me spoorslags naar de balie.

Één blik van de dame op de twee prominent natte plekken in mijn blouse en ze escorteert mij-  dwars door de rij wachtenden heen – naar mijn afspraak.

Over voorkeursbehandeling gesproken.

© Pascale Bruinen

Newborn Baby Blues (1)

Wenende Madonna

Hopeloos. Dat ben ik op begrafenissen en crematies.

Zodra de eerste, vaak ook nog valse, tonen van het orgel beginnen te spelen, voel ik mijn ogen al mistig worden. Daarbij maakt het weinig uit in welke relatie ik tot de onfortuinlijke overledene sta. Het gebeurt me overal. Of het nu is bij de mis voor de buurman, de ex-man van een collega of een kennis, ik slaag er nooit in het droog te houden.

Waarschijnlijk heb ik gewoon te veel empathie in mijn lijf. Misschien ben ik wel hooggevoelig en pik ik daarom moeiteloos de trieste vibes van de aanwezigen op. Of ik ben gewoon een emotioneel wrak en ik weet het niet.

Het is voor mij dus zaak om zo lang mogelijk te voorkomen dat ik verander in de wereldse versie van de wenende madonna. Want het is – denk ik – voor de rest van de genodigden een raar gezicht als er ergens in een van de laatste bankjes een blonde mevrouw, die ze wellicht niet eens kennen, opzichtig zit te janken. Ik voel me dan vreselijk opgelaten, met van die rode oogjes, uitgelopen mascara en zo’n fijne loopneus. Ik vind het vooral gênant voor de echte nabestaanden. Vooral als ik meer en harder blijk te huilen dan zij.

Dus zoek ik afleiding. Wat, toegegeven, best moeilijk is in de gemiddelde kerk of zaal van een crematorium. Al te veel opvrolijkende plaatjes kom je daar immers niet tegen. Jezus, die met gepijnigde blik aan het kruis hangt? Mwah, niet echt. De immer serieus kijkende Maria? Die veel te mollige engelen? Euh, nee, daar ben ik niet mee gebaat.

De teksten die in de gemiddelde mis worden voorgedragen helpen ook al niet mee. Het gaat over sterven en verrijzenis, tot stof wederkeren en meegaan op een lichtend pad (bij het laatste denk ik trouwens eerder aan een Latijns-Amerikaanse afscheidingsbeweging). Bepaald geen luchtige kost. En wat te denken van al die rituelen? De pastoor is zo druk doende met vingervlug allerlei doeken op, over of in diverse voorwerpen te leggen en weer weg te trekken, dat ik af en toe het idee heb dat ik naar Hans Klok aan het kijken ben. En dat is, heel even maar, best grappig.

Of de trieste stemming niet al erg genoeg is, word ik ook nog misselijk van die weeïge wierookgeur. Als ik de pastoor enthousiast zie zwaaien met die grote, onwelriekende dampen loslatende bol (heeft niemand zich ooit afgevraagd of die eigenlijk niet schadelijk zijn?), krijg ik de acute neiging om mijn adem in te houden. Of toch op zijn minst mijn handen om me heen te laten wapperen in een mislukte poging die vieze geur van me af te slaan.

En dan heb ik het nog niet over die in- en indroevige muziek. Ken uw klassiekers! Nee, niet “Waarheen, Waarvoor?” van Mieke Telkamp, maar wel het Ave Maria (prachtig), Air van Bach (ontroerend) of – een stuk moderner – “Time to say goodbye” (in de originele Italiaanse versie: “Con te partiró”) van Andrea Bocelli.

Daarom probeer ik meestal krampachtig aan iets leuks te denken. Nee, liefst nog iets hi-la-risch. Maar alles wat buiten de kerkmuren of ruimte van het crematorium nog zo grappig leek, sterft binnen een snelle en pijnloze dood (bewuste woordspeling).

Dus zit ik me in mijn harde kerkbankje of op mijn oncomfortabele stoeltje letterlijk te verbijten en wel op mijn onderlip. Het wordt langzaam aan nijpend als ik anderen hoor snuiven, huilen of snotteren. Ja, zelfs als ik iemand anders zijn ogen zie deppen met een zakdoekje is het mis. Bij mij werkt dat zo aanstekelijk als de Spaanse griep; ik zie of hoor het nog niet bij anderen of ik begin zelf ook al.

Ronduit dramatisch wordt het als er jonge kinderen zijn die iets moeten doen of zeggen tijdens zo’n ceremonie. De enkele aanblik van (klein)kinderen die bijvoorbeeld een kaarsje aansteken of een roos op de kist leggen is genoeg om de sluizen pas echt wijd open te zetten. Een pakje zakdoekjes is er zo doorheen.

Om mijn dikke huilogen minder te laten opvallen ga ik – à la The Jackson family – dus standaard in een stemmige outfit en gewapend met een grote, liefst zo donker mogelike, zonnebril naar dit soort diensten.

Want als ik jank, jank ik het liefst glamorous.

© Pascale Bruinen

Scharrelmoeder (2)

In al die jaren dat mijn zoon en dochter naar de basisschool gaan is het me als scharrelmoeder, mijn benaming voor een moeder die in deeltijd werkt, maar een enkele keer gelukt om mijn naam op tijd neer te pennen op de beruchte intekenlijstjes. Want hoezeer ik mijn best ook doe om op de hoogte te blijven van de schoolkalender, de Enige Echte Mama’s (EEM’s of vrouwen die voltijds moederen) zijn me altijd voor. Mijn zwaar bevochten vrije dagen die ik zoveel mogelijk probeer af te stemmen op de kids ten spijt.

Nodeloos te zeggen dat dit leidt tot veel gefrustreerd tandengeknars mijnerzijds. Dus bezin ik me op een tegenaanval.

Want hoewel een klein stemmetje mij influistert dat de EEM’s toch ook altijd klaar staan voor de vervelendste werkjes op school – zoals opruimen na feestjes en luizeninspectie, om maar wat te noemen – erger ik me na verloop van tijd groen en geel aan altijd weer diezelfde vrouwen die de lijst continu bezet houden. Zo vis ik telkens achter het net en word ik gedwongen pijnlijke vragen van mijn spruiten te beantwoorden (“De moeder van Jesse gaat wel altijd mee. Jij bijna nooit. Waarom eigenlijk niet, mama?”). Je zou je voor minder een ontaarde moeder gaan voelen.

Ik besluit tot een charmeoffensief. ’s Middags bij het ophalen van mijn kroost probeer ik aansluiting te zoeken bij de vaste groepjes EEM’s die altijd geanimeerd met elkaar staan te keuvelen. Natuurlijk is dit tot mislukken gedoemd want laatstgenoemden zijn meestal allang op het schoolplein, terwijl ik te elfder ure met rood hoofd en wapperende jas kom aangeracet.

Niet dat ik het niet probeer. Ik ga in de buurt van een van de vaste kliekjes staan, probeer oogcontact te krijgen en vervolgens een vriendelijk praatje aan te knopen.

Bij het zien van mijn naderende gestalte vallen de gesprekken echter abrupt stil waardoor ik mij – nog voordat ik ook maar iets heb kunnen zeggen – al ongemakkelijk voel. Vervolgens bega ik de blunder om dan zelf maar de conversatie met een kwinkslag te beginnen. Een grappige tegenopmerking uit het groepje blijft evenwel uit. Na nog wat beleefde vragen waarop ik enkel eenlettergrepige antwoorden terug krijg (mental note: stel alleen open vragen!!!) geef ik mijn pogingen tot integratie op. Voortaan sta ik wel weer lekker veilig tussen de andere PWM’s.

In reactie op dit fiasco merk ik dat ik me – waarschijnlijk door opgestapelde wrevel – steeds vaker verheven begin te voelen boven het groepje roddelende en talmende dames van het schoolplein die zo te zien alle tijd van de wereld hebben. Getuige onvrijwillig afgeluisterde conversaties hebben ze niks beters te doen dan eindeloos te praten over kinderkwaaltjes, bij elkaar koffie te gaan leuten en de ramen weer eens te gaan zemen.

Nee, dan ik! Ik ging Iets Heel Belangrijks doen, ik probeer per slot van rekening iedere dag de wereld een stukje veiliger te maken. Daar kunnen die luizenmoeders het mee doen.

Denk ik.

Totdat ik er per toeval achter kom dat de werkelijkheid veel weerbarstiger én genuanceerder is dan mijn clichébeelden. Want tijdens één van mijn zeer moeizaam verschalkte ouderactiviteiten (ok, ik heb de juffrouw nog net niet gechanteerd maar onder zachte dwang ontfutseld wanneer het eerstvolgende uitje op het programma stond zodat ik mijn naam – als eerste! – op die vermaledijde lijst kon neerpennen) mag ik ook eens een middagje mee naar de kinderboerderij! Daar raak ik warempel echt aan de praat met de andere moeders. Kennelijk is er niks zo goed om in versneld tempo een band met elkaar op te bouwen als gezamenlijk vertederd je kroost gadeslaan terwijl ze geitjes aaien en achter de kippen aanrennen.

Met iedere vieze kinderneus die we gezamenlijk schoon poetsen en ieder geschaafd knietje waarop we liefdevol een pleister plakken, ontdooien de EEM’s een beetje meer. Om nu te zeggen dat het vergelijkbaar is met het neerhalen van de Berlijnse Muur is overdreven, maar het voelt voor mij wel als het wegvallen van een onzichtbare barrière. De EEM’s blijken niet zozeer arrogant als wel verlegen. En niet humorloos maar juist grappig. Maar het is voor mij vooral een eyeopener te ontdekken dat zij zich juist vaker schuldig voelen omdat ze niet ook een baan buitenshuis hebben.

En de dames die ik op voorhand ervan verdenk alleen maar in staat te zijn tot gebrabbel op kinderniveau of hoogstens een op schrille toon uitgesproken “Koekje erbij?” blijken – asjemenou! – volwaardige gesprekspartners. En niet alleen dat. Sommigen doen vrijwilligerswerk, anderen zijn mantelzorger en enkelen combineren zelfs beide nobele taken met het fulltime moederen. Ik heb nog net niet het schaamrood op de kaken staan als ik daar achter kom.

Pijnlijk. Maar ook een belangrijk leermoment en dus zeer waardevol.

Vaste patronen. Vooroordelen. Anderen buitensluiten omdat die op de een of andere manier anders zijn. Maken we ons er niet allemaal schuldig aan af en toe?

Ik dus wel. Maar sindsdien heb ik mijn leven gebeterd. Ik zal niet snel meer zo’n vooringenomenheid koesteren.

Hoop ik.

© Pascale Bruinen

En wat zijn jouw ervaringen als EEM’er, PWM’er of volledig werkende moeder op het schoolplein of daar buiten? Laat hier je stem horen!

Scharrelmoeder (1)

Onlangs las ik een aantal interviews met papa’s die “váák en gráág het vlees aansnijden”.

Peter, overtuigd huisvader, is er zo een. In het vraaggesprek beklaagt hij zich over de “moedermaffia” op school die de gelederen strak gesloten houdt als het aankomt op bakmiddagen, drankjes doen en bepaalde geaccepteerde hobbies, bijvoorbeeld kleding maken.

Hij kwam er al snel achter dat die kennelijk alle voorbehouden zijn aan het vrouwelijk geslacht. “Dan organiseer jij toch een bieravond voor vaders?”, kreeg hij op vriendelijke doch gedecideerde toon te horen toen hij zich opgewekt wilde aanmelden voor de “moederborrel”. Een arrogante afwijzing verpakt in een mierzoete moederlijke suggestie. Bottomline was echter dat hij daar niet welkom was.

“Mannen zijn vaak bang zich te mengen in dat wespennest (…). Ons denken is nog veel te sekse-georiënteerd”, vertrouwt hij de verslaggever gedesillusioneerd toe.

Ik kan me zijn reactie wel voorstellen: kom te dichtbij en je kunt gestoken worden. Maar wat Peter hier verwoordt, komt zelfs míj bekend voor. En ik ben niet eens een man.

Ik herinner me de periode dat mijn kinderen op de basisschool zaten nog maar al te goed.

Het zijn de eerste jaren van het nieuwe millennium. Ik ben een parttime werkende moeder (PWM). Tegenwoordig zou ik door het leven gaan onder de weinig vleiende benaming “scharrelmoeder”. Dit is mijn zelf bedachte variant op “scharrelvrouw”, dat het tweede woord van het jaar 2013 in de categorie “Economie” is geworden. Het woord staat volgens de Van Dale voor een “vrouw die geen volledige baan heeft, maar in deeltijd werkt” (om voor de hand liggende redenen zal ik in de rest van dit stuk niet de afkorting van “scharrelmoeder” gebruiken).

Als scharrelmoeder bevind ik me op het schoolplein vaker in een soort “niemandsland”. Niet dat ik de enige PWM ben, zeker niet, maar meer qua gevoel. De onzichtbare pikorde dicteert dat de fulltime moeders de Enige Echte Mama’s (EEM’s) zijn en dus met stip bovenaan staan. Dan komt een hele tijd niets, waarna PWM’s zoals ik volgen. En helemaal onderaan bengelen die vrouwen die het bestaan hebben kinderen te baren en daarna weer voltijds te gaan werken. Hoe zouden die dan genoemd moeten worden? Als ik in kippentermen zou moeten blijven, opteer ik voor “legmoeders”.

De EEM’s laten in mijn ogen duidelijk merken zich betere opvoeders en verzorgers te voelen dan de rest. Is het niet Oprah Winfrey die zegt dat “being a stay at home mom is the hardest job in the world”? Nou dan! Zodoende kijken ze ook meewarig naar mij als ik ’s ochtends haastig mijn spruiten gedag zeg om daarna zowat het schoolplein af te rennen op weg naar mijn werk of – op mijn zogenaamde vrije dagen – naar twintig andere dingen die ik nog moet doen voordat ik ze weer kom ophalen. Dág, kindertjes! Hallo schuldgevoel!

Gelukkig bevind ik me wat dat laatste betreft in uitstekend gezelschap, ontdekte ik pas onlangs toen ik in O Magazine (jawel, wéér Oprah!) een zeer interessant vraaggesprek las met Sheryl Sandberg, de Chief Operating Officer en daarmee de hoogste vrouwelijke baas van Facebook. Daarin bekent Sheryl dat ze geen antwoord heeft op de vraag hoe je als werkende moeder van dat eeuwige schuldgevoel af komt. Sterker nog, ze geeft toe het zelf ook te hebben, bijvoorbeeld als ze haar kindjes afzet op school en dan ziet hoe andere moeders daar blijven om mee te helpen. Hoe verfrissend! Het komt dus in de beste kringen voor, zodat ik me met terugwerkende kracht al een stuk beter voel.

De EEM’s maken ondertussen handig gebruik van het feit dat ze vaker en langer op school zijn door zich bij iedere denkbare gelegenheid als eerste op te geven voor ouderlijke klussen. In de felle strijd om de kindergunsten schrijft de vaste kliek van moeders de intekenlijstjes voor allerhande ouderactiviteiten telkens snel vol.

En ik, arme verdwaasde scharrelmoeder, kom er gehavend en met lege handen uit.

Dus bezin ik me op een tegenaanval.

Wat ik dan nog niet weet, is dat die heel anders zal uitpakken dan ik denk.

© Pascale Bruinen

Wil je weten hoe dit verder gaat, lees dan volgende week deel 2!

scharrelmoeder (1) 2e

Scharrelmoeder (1)

Schuldgevoel

Het is Tweede Kerstdag. In plaats van verder uit te buiken onder de boom, zit ik vandaag met een kop groene thee monter bij ZSM. Oftewel: ik heb dienst op het politiebureau waar alle strafzaken van de provincie Limburg binnen komen.

De afkorting staat voor Zo Spoedig Mogelijk en wel in relatie tot het op locatie afdoen van de meest voorkomende strafbare feiten. Omdat verdachten zich niet plegen te houden aan kantoortijden, wordt er ook in de weekends en ‘s avonds gewerkt.

De vrede-op-aarde-gedachte is bij onze doelgroep ver te zoeken. Want ook vandaag krijgen we winkeldieven, vernielers en huiselijk geweldplegers. Deze laatste categorie piekt zelfs juist tijdens dit soort dagen, omdat de toch al hooggespannen verwachtingen in familieverband nog verder worden opgevoerd. Met dank aan al die romantische kerstfilms, boeken en clipjes waarin je alleen maar wordt geconfronteerd met Blije Mensen Die Totaal Ontspannen En Gelukkig Aan De Feestelijke Kerstdis Vredelievend Zitten Te Zijn.

Tegen het middaguur wordt voor deze speciale gelegenheid onze feestelijke lunch bezorgd. Er zijn stokbroden formaat lineaal, veel overheerlijke warme panini, de nodige ciabatta’s en kleine hartige pizzaatjes.

Maar hoe we ook ons best doen, na deze heerlijke maar copieuze lunch hebben we nog twee papieren zakken met luxe belegde broodjes over. Nu zouden we die natuurlijk mee naar huis kunnen nemen, ware het niet dat we vanavond allemaal eetafspraken hebben en we toch al meer dan genoeg op hebben. En bewaren voor de collega’s die morgenvroeg komen, heeft ook al weinig zin. Die hebben zelf brood bij zich en bovendien worden de broodjes er na een nachtelijk verblijf in de koelkast niet lekkerder op.

Bevangen door een kersterige liefdadigheidsneiging (waarschijnlijk ingegeven doordat ik vanaf mijn bureau uitzicht heb op kerstboom-compleet-met-scheve-piek), vat ik het idee op om de broodjes een betere eindbestemming te geven dan op of rond mijn eigen heupen (in goed Nederlands: a second on your lips, forever on your hips). Toegegeven: het is dus niet alleen maar altruïsme van mijn kant.

Ik bel mijn idee door aan H. met de vraag of hij geen goed doel weet te bedenken. Even later belt hij terug dat de mensen van de verslaafdenopvang er ontzettend blij mee zouden zijn.

En zo spoed ik mij na het einde van mijn dienst naar het Opvang- en Adviescentrum (OAC). Gewapend met twee zakken vol ciabatta’s kip-kerrie, broodjes gezond en sandwich tonijn stap ik uit mijn auto. Wat onwennig loop ik naar het pand. Als ik de met een ijzeren plaat versterkte deur nader, zie ik dat ik word bespied door camera’s. Ik bel aan. Er gebeurt niets. Schichtig kijk ik rond in de vurige hoop dat niemand mij hier naar binnen ziet gaan. Want voordat je het weet ben je voorwerp van het roddelcircuit. “Weet je wie ik laatst stiekem naar binnen zag gaan bij de verslaafdenopvang met alleen maar twee zakken persoonlijke spulletjes? Dat raad je nooit! Die van Bruinen, je weet wel. En die is nota bene zelf officier van justitie! Zo zie je dat iedereen ten prooi kan vallen aan drugs!”

Na de tweede keer aanbellen springt de deur gelukkig automatisch open en ga ik snel naar binnen.

In het halletje wordt mijn neus meteen geconfronteerd met een onbestemde, nogal muffe geur. Achter glas zit een medewerkster die mij enthousiast begroet met de uitroep: “Oh, u bent die mevrouw van de broodjes! Ze hadden al gebeld dat u kwam. Kom verder!”

Ik moet weer door een andere deur en dan sta ik in een grotere ruimte, die er behoorlijk desolaat uitziet. Er staan een paar stoelen en een eenvoudig tafeltje. De muren kunnen niet kiezen welke kleur ze op zich dragen: is het nu bruin, groen of beige? Nergens valt een spatje kleur te bekennen. Ik zie geen planten, geen kussentjes, geen warm licht. De ruimte oogt zielig, alsof hij uitschreeuwt dat hij ook wel eens onder handen wil worden genomen. Voor iemand die, zoals ik, altijd bezig is het thuis zo gezellig en warm mogelijk te maken, is dit nogal confronterend.

Recht voor me hangt een jonge, magere man met gesloten ogen in een stoel. Hij draagt een veel te grote trui. Zo te zien is hij helemaal van de wereld, want hij beweegt niet en kijkt ook niet op als ik langs hem loop. Tot zover de kerstsfeer hier. Ik moet even slikken en loop snel door.

Dan sta ik in een ruimte waar de mevrouw die mij zojuist zo vriendelijk begroette en haar collega mij verwelkomen alsof ik een verloren gewaande dochter ben.

“Oh, wat gewéldig dat u de moeite heeft genomen om hierheen te komen! We hebben wel fruit maar dat eten onze mensen niet zo graag. Maar dit vinden ze héérlijk, zeker weten! Oh, wij vinden het toch zó mooi dat u aan ons heeft gedacht. Dat maken wij niet vaak mee. Dát is pas de echte kerstgedachte! U zult zelf veel goeds gaan ontmoeten door deze actie, dat weet ik zeker! Hartelijk dank!”

Als ik de passage hierboven nu teruglees, lijkt het alsof het overdreven pleaserig gedrag is van deze lieve mevrouw, die samen met nog een vrouw op Tweede Kerstdag in dat kleine, vreemd ruikende onooglijke pand zit om verslaafden te helpen. Maar ik heb zelden iemand ontmoet die ieder woord zo oprecht meende. Dit komt recht uit haar hart.

Maar in plaats van dat haar lofzang me goed doet, voel ik me steeds ongemakkelijk als ik zie hoe blij en dankbaar ze is met onze “afdankertjes”. Ik voel niet dat ik recht heb op al deze prachtige woorden aan mijn adres. Per slot van rekening breng ik alleen wat broodjes die over zijn alvorens ik me naar mijn knusse, warme en gezellige huis begeef waar het heerlijk ruikt en ik kan uitzien naar (weer) een lekker diner in familiesfeer.

Dit besef maakt dat ik nog meer last krijg van schaamte. Want staand in deze kleine, spaarzaam verlichte ruimte met twee zakken vol broodjes heeft mijn goedbedoelde actie ineens meer weg van het afkopen van mijn schuldgevoel dan iets anders. Al weet ik aan de andere kant ook dat de broodjes anders in de vuilnisbak terecht zouden zijn gekomen, waar niemand er iets aan had gehad.

Maar toch.

We weten niet half hoe goed wij het hebben.

© Pascale Bruinen

 

 

schuldgevoel4

…Enne…nog een bedankje aan mijn collega Vera die met het idee kwam om over deze ervaring een column te schrijven!

Trouwens, ik las vanavond oo een facebooksite die mijn Zuid Afrka Reis heet, een  interessant weetje;  in Zuid-Afrika staat de dag na Eerste Kerstdag niet bekend als Tweede Kerstdag, maar als Day of Goodwill. Toen Nelson Mandela in 1994 aan de macht kwam, veranderde hij de naam van de feestdag. Een dag om aandacht te besteden aan de mensen die het met minder moeten stellen! Heb ik me toch een vooruitziende blik gehad…

Mennesjun

Managen. Ik heb weliswaar geen idee wat het inhoudt, maar de klank van het woord alleen al geeft me kippenvel. Men-ne-sjun. Het klinkt zo Zen.

Met stip op één in het takenpakket van Zij Die Managen staat dat ze almaar met de rest van het MT op de hei moeten zitten. Het blijft vervolgens duister wat hiervan nu het resultaat is. Of je moet onbegrijpelijke nieuwe instructies, uitgestort over het arme onwetende personeel via de mail, willen meerekenen.

Op nummer twee: vergaderen. Bij voorkeur zo vaak, lang en nutteloos mogelijk, met doorschuiving van heikele punten naar de volgende keer en met toekenning van actiepunten aan de afwezigen die bijna bezwijken aan al die aapjes op hun schouders. Overigens klagen juist acht op de tien personeelsmanagers over deels onproductieve vergaderingen en dus tijdverspilling, getuige een onderzoek onder 2000 personen in 15 landen wereldwijd, waaronder ook Nederland. Misschien toch tijd om het staand vergaderen te gaan invoeren.

Nummer drie (een klassieker!): bij lastige vragen van ondergeschikten telkens doen alsof het probleem bij de vragensteller zelf ligt. Vraag: “Zou je nu alsjeblieft iets willen doen aan het probleem van X die voortdurend de sfeer in het team verpest?” Antwoord: “Het team, dat ben jij. Wat kun je hier zélf aan doen?”. Een antwoord dat waarschijnlijk vele studie-uren én duizenden euro’s heeft gekost. Maar dan heb je ook wat.

Tegenwoordig kan iederéén manager zijn. Zo kijk ik nietsvermoedend naar een tv-interview met een roadmanager. Ik pijnig mijn hersens om te bedenken wat die goeie man voor beroep kan hebben. Het moet wel haast iemand zijn die alles regelt als André Rieu op tournee gaat. Of een hoge pief bij Rijkswaterstaat die één keer per jaar neerdaalt tot op het asfaltniveau van zijn voetvolk om de voortgang van de zoveelste kilometer weg te aanschouwen.

Maar nee. Het blijkt een doodgewone vrachtwagenchauffeur te zijn. Zo eentje die met de vlam in de pijp over de Brennerpas rijdt. Nee, sorry, die de Brennerpas managet.

Ik moet nog bijkomen van deze openbaring als er even later wordt gerept over een streetmanager. Ha! Daar trap ik nu niet meer in. Ik ga alvast vrij associëren. Als een roadmanager een vrachtwagenchauffeur is, dan moet een streetmanager een…, euh, … een… taxichauffeur zijn! Kwestie van deductie.

Maar dan zie ik beelden van een stratenmaker die op zijn knieën aan de weg werkt. Is dát nu een streetmanager? Ik ben perplex.

Op zoek naar meer kijk ik in de zaterdagkrant. Daar vliegen de managers je namelijk om de oren. Zomaar een greep. “Manager Finance”; “Resultaatgerichte Accountmanager” (zouden er ook bedrijven zijn die niet resultaatgerichte Accountmanagers zoeken?); “RvE-manager tbv de intramurale zorg” (ik ben helemaal blanco); “New Business Manager”. Die laatste klinkt helemaal cryptisch want bedoelen ze nu dat ze een nieuwe Business Manager zoeken of dat ze een manager zoeken voor de afdeling New Business? (wat dat dan ook moge betekenen). Wie het weet, mag het zeggen.

Binnenkort wordt het nog zo gek dat je niet je man maar de family manager gedag kust; in de trein je ov-chipkaart niet laat zien aan de conducteur, maar aan de public transportation manager waarna je op weg naar die smerige wc niet de schoonmaker, maar de human waste manager tegenkomt. Na de rit stap je uit en bestel je bij de kiosk niet een broodje en een cappuccino bij die aardige juffrouw maar bij de food and beverage manager. Om tenslotte bij thuiskomst niet je interieurverzorgster maar de internal housekeeping manager gedag te zeggen voordat ze wegrijdt op haar brommertje. 

Moraal van dit verhaal?

Manager zijn we allemaal!

© Pascale Bruinen

mennesjun

Koeien

Ze zijn weg. Zomaar ineens. Verdwenen. Pleite. Foetsie.

Hoewel ik wist dat deze dag nu ieder moment kon aanbreken, ben ik er onaangenaam door verrast. De koeien zijn door de boer uit de wei gehaald en op stal gezet, waar ze de komende maanden tot mijn oneindig chagrijn zullen blijven. Ik mis ze nu al.

Gisteren stonden ze er nog. Niks zo ontstressend als naar die vreedzaam grazende herkauwers kijken. Zwart-wit gevlekte exemplaren of bont boerenbruin gekleurd. Zesentwintig stuks sterk bevolkten ze het sappige grasland.

Sinds het vroege voorjaar zocht ik ze geregeld op als ik naar buiten ging. Lekker even uitwaaien, mijn hoofd leegmaken of gewoon, samen met H., een gezellig ommetje maken. Ze waren er altijd, zij het dat ze soms in de ene en dan weer in de andere wei opdoken.

Steevast genoot ik van het geluid dat ze maakten als ze gretig het gras lostrokken en aan het kauwen sloegen. Van dichtbij bleken ze wondermooie grote ogen te hebben met van die jaloersmakend lange wimpers. En in welk humeur ik op dat moment ook was, dankzij de koeien verscheen er als vanzelf een glimlach om mijn lippen. Ze maakten me blij en sereen met hun aanwezigheid.

Ik heb ze ademloos gade geslagen toen ze, eindelijk bevrijd uit de donkere krochten van hun stal, vreugdedansjes maakten in het frisgroene lentegras. Nooit geweten dat deze toch wat log ogende dieren zo sierlijk konden bewegen. Ik werd er zelf acuut vrolijk van. En heb je de pech dit nooit live te hebben gezien, kijk dan naar het filmpje op www.youtube.com/watch?v=EFwar_GkK6QInstant geluksgevoelens gegarandeerd.

Wat later in het jaar heb ik ze bewonderd met hun aandoenlijke en nieuwsgierige kalfjes, waarbij de moeders mij waakzaam in het oog hielden als ik naar hun smaak iets te dicht bij het hek kwam.

Tijdens de zomerhitte kon ik langere tijd naar ze staren om te zien hoe ze alle 26 gezusterlijk in de schaduw van de lommerrijke bomen lagen, terwijl hun kaken eindeloos kauwden, hun oren zich af en toe spitsten en hun staarten op en neer zwiepten in niet aflatende pogingen om die hinderlijke vliegen te verjagen. Veel Nederlandser dan dit wordt het niet.

Tijdens een van mijn wandelingen zag ik dat er een touw over de weg was gespannen. De boer was druk in de weer om de koeien van de ene wei naar de andere wei te loodsen. En daar kwamen de dames, met twee à drie naast mekaar, in een nette rij de weg over gestoken. Het zag er idyllisch en landelijk uit. Het rook naar vroeger.

Ik knoopte een praatje aan met de boer, gestoken in de onvermijdelijke blauwe overall met rubber laarzen. En nee, voor hem geen kekke motiefjes erop maar gewoon de ouderwetse groene variant. Zijn gezicht en handen vertoonden de gebruinde en wat ruwe tekenen van het boerenbuitenleven.

Tijdens ons gesprekje vertelde hij me desgevraagd dat hij al zijn koeien “kende” omdat  ze allemaal een eigen karakter hebben. En dat ze best wel slim zijn. Nu had ik, kijkend naar hun gedrag, dat zelf ook al gedacht. Per slot van rekening zoeken ze niet voor niets beschutting tegen de elementen onder bomen of afdakjes.

Als ik over dit onderwerp rondstruin op internet stuit ik op een site van een dierenartspraktijk  (www.daphorst.com) die mij hierin bevestigt: “Gezonde en blije melkkoeien zijn nieuwsgierig, attent en lopen of rennen in de stal of in de wei. Er wordt meestal ook een behoorlijke tijd besteed aan “speel en onderzoek” gedrag. Hierdoor ontdekken deze gezonde koeien waar ze kunnen eten, drinken, worden gemolken en waar ze uit de stal of uit de wei kunnen! Daarbij zijn koeien slim om te onthouden waar ze worden “beloond of bestraft” voor een bepaald gedrag of activiteit: je kan ze dus bijzonder snel iets aanleren.”

Zo. Zijn we hopelijk voor eens en voor altijd van dit vooroordeel over onze viervoeters verlost.

Maar als ik een ander koeiengerelateerd bericht lees, slaat me de schrik om het hart. Ene Jan van Weperen, melkveehouder, beweert in een artikel van het Financiële Dagblad dat in 2020 maar liefst 80% van de Nederlandse koeien niet meer buiten zal komen. Om daaraan toe te voegen: “Daar moet je niet moeilijk over doen.”

Niet moeilijk over doen? Dit is ronduit verschrikkelijk! Als je aan koeien komt, kom je aan mij. Met wild kloppend hart lees ik verder: “De boer moet steeds groter worden om zijn of haar inkomen op peil te houden. En hoe groter de bedrijven, hoe moeilijker het wordt koeien buiten te laten grazen. De afstand tot de melkmachine wordt te groot. Bovendien wordt het een baggerzooi als je zoveel koeien naar buiten stuurt. (…). Daar heb je een half jaar schade van. (…). Ook door mestregels is het aantrekkelijker om koeien binnen te houden.”

Ik kan en wil me dit scenario niet voorstellen.

Daarom bij deze hulde voor FrieslandCampina die het buiten grazen van onze koeien, die een kenmerkend deel uitmaken van “het Nederlandse cultuurlandschap”, wil proberen te behouden door middel van een “weidegangtoeslag” van 0,50 euro per 100 kg melk. Om deze toeslag te ontvangen, moet een melkveehouder zijn koeien gedurende minimaal 120 dagen per jaar, ten minste zes uur per dag in de wei laten grazen. 

Misschien is er dus nog hoop. Want in een ander artikel zegt het Centrum voor Landbouw en Milieu dat uit onderzoek blijkt dat 22% van de huidige opstallers voor één cent de kg vergoeding de koeien weer buiten laat. Ik had het kunnen weten. “It’s all about the money”.

Laten we daarom als goed voornemen voor 2014 vaker weidemelk Van FrieslandCampina kopen voor die halve cent extra per liter. Want voor onze prachtige herkauwers is het vijf voor twaalf.

En dat is een waarheid als een…

Juist ja.

© Pascale Bruinen

Kies Voor Koeien

Kies Voor Koeien2

Laat ze niet in de steek! Steun de Stichting Weidegang zodat dit mooie exemplaar en al haar medegrazers lekker buiten mogen blijven!

Smoesjes. smoesjes, smoesjes

Op zoek naar een origineel Sinterklaascadeau? Schaf de smoesjes App voor iPhone of iPad aan! Ben je altijd verzekerd van een grijns van oor tot oor als het papier van het pakje wordt gescheurd.

Belt die draak van een schoonmoeder met de vraag of je even boodschappen voor haar wilt gaan doen? Geen nood want de smoesjes app biedt uitkomst en veinst dat je midden in een drukke verbouwing zit. Heb je een werkafspraak maar ook een kater en verkies je dus om lekker met je kop onder de dekens te blijven liggen? Blijf zen, zeg dat je met spoed naar je zieke zus in Australië moet en laat de app gewoon wat vliegveldgeluiden faken. Zo geen zin in die stomvervelende klassenreünie met al die losers waar je al veel te lang tegenaan hebt moeten kijken? No problemo, zeg dat je op je hond moet passen die overspannen is en druk op het knopje “blaffen”.

Tien soudeffects en zestien achtergrondgeluiden moeten liegen en bedriegen op een hoger plan tillen. Je kunt doen alsof je op een snelweg of NS-station bent. Maar het is wel gedoe want tegelijk geluiden afspelen en bellen is helaas niet mogelijk. Dus je hebt altijd een partner in crime of een iPad nodig die de geluidjes laat afspelen terwijl jij via je telefoon jouw web of lies uitstort over je niets vermoedende gesprekspartner.

Een rondgang op internet leert dat het zoekwoord “smoesjes” heel wat moois oplevert. Zo is er een site van Monsterboard (onder het kopje “carrière-advies!) die zeven geloofwaardige smoesjes op rij zet om te laat te komen op je werk. Tussen de overbekende “stond in de file” en “trein heeft vertraging” staat  op nummer 3 een originele: ‘M’n auto is vastgezet’. Oftewel “die vervelende buurman waar je al weken over klaagt (heeft) zijn wagen achter die van jou (gezet). Jij kon dus nergens heen en hij was niet thuis.” De mensen van Monsterboard geven nog een tip: “Hoe meer je in je eigen verhaal gelooft, hoe beter anderen het oppakken.” Jammer is alleen dat deze smoes niet erg hoog scoort qua geloofwaardigheid, namelijk 7/10.

Nee, dan nummer 6! De smoes die 9 van de 10 keer wordt geloofd, is even simpel als succesvol. Het enige dat je hoeft te doen, is zeggen: “Ik heb kinderen” (al is het een prettige bijkomstigheid als die bewering in ieder geval echt waar is).

Kinderen doen immers, aldus Monsterboard, “de raarste dingen. Worden ziek op het moment dat het niet uitkomt, raken hun schoenen kwijt of smeren het ontbijt in hun haren.” Hun advies? “Begin je telefoongesprek met ‘Jeroen en Lisa hebben vanochtend…’ Waarschijnlijk hoef je die zin niet eens af te maken. Vooral niet als je baas zelf kinderen heeft.” De site rekent voor dat je hiermee minstens een half uur vertraging kunt afdekken. En voegt daaraan toe: “Misschien meer als je vertelt dat je kleine engeltjes je auto- en huissleutels door een putdeksel hebben laten vallen.” Inspirerend!

Verder dwalend stuit ik op Toffe Smoesjes On Twitter, 1001 Smoesjes om je taak later in te leveren (Facebook), Spiektips en Smoesjes van forum.scholieren.com (“spiektip voor onze brilsmurven: je moet je spiekbriefje aan de binnenkant van een van je brilglazen plakken. Als iemand ernaar vraagt zeg je gewoon dat je een lui oog hebt!”). Goh.

Op “Ze.nl” vinden vrouwen broodnodige adviezen om te ontsnappen uit een helse date (helaas maar vijf manieren), excuses om onder die afschuwelijk basic kampeervakantie uit te komen en de beste smoesjes om niet te hoeven diëten.

Heel herkenbaar is de afdeling “Dit bedoelen we echt te zeggen!”. Word je door een niet zo goddelijke man gevraagd om met hem uit te gaan, zeg je wijselijk: “Sorry, ik ben vrijdagavond bezet!”. Vertaling: “Ik stalk liever die hunk op Facebook met wie ik wel graag een afspraakje wil”. Of deze: “Ik heb net pas je sms-je gekregen!”. Betekent: “Ik kreeg hem al drie uur geleden maar had geen zin om te antwoorden”. En een hele mooie: “Ik beloof je dat ik je niet zal taggen!” Is ander Nederlands voor: “Dit wordt mijn nieuwe profielfoto”.

Smoesjes. Ze zijn van alle tijden.

Oh, ik zie nu dat ik zo moet stoppen met het schrijven van deze column want de batterij van mijn muis is zo goed als leeg.

Smoesje? Niks smoesje.

© Pascale Bruinen

smoesjesapp

smoesjes2

Zelf ook wel eens schaamteloos een of andere rotsmoes bedacht en gebruikt? Biecht het hier dan op!

Driehonderdvijfenzestig dagen per jaar

De oude man wandelt met lange passen, doelbewust en vastberaden. Zijn lange, smalle gestalte immer kaarsrecht. Keurig gekleed. Hij doet me denken aan een militair die marcheert in een parade. Alleen is hij maar in zijn eentje.

Nog nooit heeft hij zijn wandeling een dag overgeslagen. Hij loopt dwars door de vier seizoenen, de zeven dagen van de week en alle feestdagen heen. Hij steekt zijn paraplu op als het regent, trotseert de sneeuw met pet en das of kiest de schaduwzijde van de weg als de zon onbarmhartig schijnt.

Telkens als ik hem tegenkom, groeten we elkaar. Soms gevolgd door een kort praatje over het weer, al dan niet in het voorbij lopen. Voordat hij me ziet, is zijn gezichtsuitdrukking serieus en peinzend, alsof hij een extreem moeilijke opgave moet oplossen. Zodra we oogcontact hebben, wordt zijn expressie neutraal-vriendelijk.

Zijn doel is het kerkhof. Daar ligt zijn dochter. Op jeugdige leeftijd werd ze geveld door de killer met de grote K. Ze liet een dochtertje achter. Samen met zijn vrouw heeft hij zich over zijn enige kleinkind ontfermd omdat de vader van het kind niet deugde.

Hij voedt haar op. Brengt haar naar school, naar clubjes, naar vriendinnetjes. Nooit had de oude man kunnen bedenken dat hij zijn dochter ten grave zou moeten dragen. Dat hij niet alleen opa, maar ook vader voor zijn kleindochter zou moeten zijn. Dat hij iedere dag de weg naar het kerkhof te voet zou gaan afleggen.

Bij iedere ontmoeting vraag ik me weer af waarom hij, jaar in jaar uit, iedere dag erheen gaat. Om zichzelf te straffen of te pijnigen? Omdat hij het zijn dochter op haar sterfbed heeft beloofd? Om de dingen van de dag door te nemen aan haar grafzerk?

Ik weet het niet en ik durf het hem ook niet te vragen.

Dagelijks is de oude man druk bezig met de dood. Misschien wel té druk.

Ik ben bang dat hij vergeet te leven.

© Pascale Bruinen

Participatiemaatschappij

Ik zit in de trein richting Utrecht Centraal. Tegenover me zit een twintiger, strak in het pak met een opvallend hoogblond kapsel dat over zijn ogen valt. Hij is druk bezig met zijn witte i-phone 5. Zijn leren schoenen zijn een trendy kleur groen. Het zou zo het jongere broertje van Jort Kelder kunnen zijn.

Ik ben net door mijn kranten heen en kijk uit het raam. Buiten gloort een zonnige en nagenoeg windstille herfstdag. Je weet wel, zo’n dag met perfect fotolicht. De warme, wondermooie gloed zorgt ervoor dat alle contouren van het landschap haarscherp aftekenen tegen de strakblauwe lucht.

We rijden station Eindhoven binnen. Een grijze dame op leeftijd, gekleed in een beige jas en een bruine tweedbroek, komt de coupé binnen. Ze loopt nog goed, zij het met een stok. Met een vrolijk en luid uitgesproken “Goedemorgen!”, gaat ze aan de overkant van het gangpad bij het raam zitten. Ik groet haar terug, net als de vrouw naast wie ze een plekje heeft gevonden. Onze Jort kijkt niet eens op. Over “Hoe heurt het eigenlijk?” gesproken.

De vrouw kijkt met een lichte glimlach om haar onopgemaakte lippen naar het voorbij flitsende landschap van weiden, sloten en boerderijen. “Ach, ik verheug me toch zo op die prachtige najaarskleuren van de bomen!”, zegt ze opeens tegen niemand in het bijzonder.

“Oh ja? Ja, die zijn ook mooi”, beaamt haar buurvrouw die uit beleefdheid haar boek even op haar knieën legt.

“Dat is toch ieder jaar weer een schitterend spektakel, niet? En dat krijgen we helemaal gratis en voor niks. De natuur kent geen crisis”, besluit de bejaarde vrouw haar betoog.

In stilte geef ik haar groot gelijk. Zo had ik het nog niet bekeken. Ze lijkt me een wijze vrouw die volop van het leven wil genieten. Ik kijk eens steels naar haar. Ze kijkt aandachtig naar buiten met een serene uitdrukking op haar gezicht. Ik zie maar weinig rimpels. De tijd is mild voor haar geweest.

“Ik moet naar Den Bosch”, zegt ze als de trein nog zo’n vijf minuten is verwijderd van haar bestemming. “Ik ga er vrijwilligerswerk doen. De ouden van dagen wat gezelligheid bieden. Dat vind ik toch zo leuk om te doen!”. Ze trekt haar jas weer aan, pakt de stok en hangt haar bescheiden handtas over haar arm.

Ik geloof haar meteen. Haar hele voorkomen ademt vriendelijke betrokkenheid. En kennelijk ziet ze zichzelf ondanks haar gevorderde leeftijd niet als deel van de doelgroep voor wie ze helemaal naar Den Bosch reist. Heerlijk, zo’n positieve en hulpvaardige instelling. Ik verdenk haar ervan zo goed uit te zien dankzij die levenshouding.

De trein remt af en rijdt Den Bosch binnen. De krasse dame zegt de hele coupé vriendelijk gedag en stapt uit. Als we weer langzaam het station uitrijden, tuur ik naar het perron om te zien waar ze is gebleven. Dan zie ik haar ineens lopen, fier rechtop. Ze heeft een langzame maar zekere tred.

Daar gaat ze.

De participatiemaatschappij in levende lijve.

© Pascale Bruinen

participatiemaatschappij2

My First Rifle

Wat ongelóóflijk jammer dat mijn kinderen pubers zijn. Waren ze peuters of kleuters geweest, dan wist ik wel wat ze in hun schoentje kregen met Sinterklaas.

Geen pop, raceauto of playmobil (dat laatste is trouwens meer iets voor ons militaire apparaat in Afghanistan). Evenmin lego, knex of een mooi prentenboek. Nee, een kek geweer! En dan niet van dat overduidelijke namaakspul of zo’n afzichtelijk waterpistool. Ik bedoel het echte werk!

My First Rifle heet het en de Amerikaanse fabrikant Keystone Sporting Arms levert ze in allerlei schattige kleuren. Van bruin tot roze, oranje of donkerblauw. Lief hè? Uiteraard met bijpassende accessoires zoals een Hot Pink holster en dito koord om je dierbare kleinood om je schriele kindernekje te kunnen dragen.

De Volkskrant meldde onlangs dat een 5-jarige in Kentucky zat te spelen met zo’n eigen vuurwapen. Opeens hoorde zijn moeder een knal en toen bleek dat hij zijn 2-jarige zusje in de borst had geschoten. Ze overleed op weg naar het ziekenhuis. Effe vergeten dat er nog een kogel in zat.

Helaas is het op het Amerikaanse platteland geen uitzondering dat kinderen al voordat ze naar de eerste klas gaan een geweer krijgen. Volgens het krantenartikel leren de kids in America zo al vroeg schieten, zowel voor de sport als de jacht. Ze beginnen met klein wild, zoals konijnen en eekhoorns, en eindigen met herten. Of in het ergste geval dus met iets dat (net) op twee benen loopt.

Énige reclame ook, met zo’n onschuldig groen krekeltje en de slogan “Quality Firearms for America’s Youth”. Hoe kóm je er op! Op de site van de producent staat bij de Crickett Rifle een romantisch plaatje van een jongen van een jaar of zeven die zijn First Rifle in een ongerepte natuur tegen de schouder zet tegen de achtergrond van een ondergaande zon. Stoer en lief tegelijk. Een goedaardige hond zit braaf naast hem en ziet dat het goed is.

Op de site vind je ook getuigenissen van uiterst tevreden klanten. Zo schrijft eentje: “For Christmas (…) my oldest kid, 6, wanted Santa to bring her her first real gun (…) She is so responsible (…)To see her face on Christmas morning after opening the wrapping paper was priceless.” Wist jij vast niet hè, dat een zesjarige heel verantwoord met een dodelijk wapen kan omgaan. Een ander juicht: “My 4 1/2 year old daughter thought the “pink one” was far superior to a black synthetic stock, who am i to argue?” Tuurlijk, zou ik ook niet doen. Gewoon gaan voor die zuurstok roze. En deze wil ik jullie zeker niet onthouden: “…we bought a pink Crickett for my six year old daughter and wanted to say thanks for making quality affordable firearms for new shooters. The ‘girls’ option is especially appreciated because as scary as it sounds, the color really helped get her excited about it”. Yep, het zoete kleurtje zorgt voor triggerhappy kids.

Surfend over het internet met als zoekterm “My First Rifle” stuit je al snel op foto’s van peuters en kleuters gewapend met een geweer op jacht of op de schietbaan. Een meisje dat hoogstwaarschijnlijk nog steeds plast in een luier houdt een roze geweer in haar handjes terwijl ze gezellig op haar hobbelpaard hobbelt. Een schattig blond meisje heeft de kleur van haar jurk aangepast aan haar geweer. Maar met stip op één staat wat mij betreft toch de foto waarop een in roze hansop geklede baby, drinkend aan een flesje, te zien is met zijn knuistje rustend op een eender gekleurd geweer. Je moet het zien om het te geloven, vandaar ook de foto onder deze column.

Gelukkig is er nog hoop want ondanks de machtige National Rifle Association zijn er steeds meer Amerikanen die dit ook waanzin vinden en daar heel duidelijke signalen over afgeven. Maar ondertussen lijkt de volgende generatie van wapengekken al klaar te worden gestoomd voor het betere schietwerk.

Normaal gesproken loopt Nederland altijd een aantal jaren achter ten opzichte van de Verenigde Staten. Maar er komt doorgaans vroeg of laat een moment dat een Amerikaanse nieuwigheid – of het nou obesitas, bankencrisis of de laatste fitnessrage is – ook hier aankomt.

Dus kijk er niet vreemd van op als dit over een paar jaar zomaar de nieuwste trend zou kunnen worden voor – pak hem beet – een Gooisch kinderfeestje. Dat Is immers wel weer eens wat anders dan die eeuwige balonnenman, oersaaie clown of stomme circusolifant. Ik zou wel (ik ben en blijf natuurlijk jurist) eerst even een volledige uitsluiting van aansprakelijkheid laten tekenen door alle ouders.

Want we willen uiteraard geen gezeik als die hoogst verantwoordelijke zesjarige per ongeluk de andere feestbeestjes doodschiet met zijn eigen geweer.

© Pascale Bruinen

Dikke Dolle Duiven

In onze tuin staat een krentenboom, die in het voorjaar mooie witte bloemetjes heeft. Na de bloeiperiode, in juni – juli, vormen die bloemetjes de basis voor talloze rode besjes. En daar zit ook meteen het probleem. Want deze besjes zijn een niet te versmaden lekkernij voor vogels.

Dus ook voor duiven.

Ik heb het niet zo op duiven, moet ik toegeven. Nog los van hun weinig vleiende reputatie dat het vliegende ratten zouden zijn, is het sowieso niet bepaald mijn favoriete ornithologische soort. Daar waar ik vertederd kan kijken naar mussen, merels en mezen, me kostelijk amuseer met stoute spreeuwen en verrukt luister naar lijsters, kan ik me gruwelijk ergeren aan het boerse koeren van die dikke dolle duiven. En dol dan in de zin van dwaas of dom.

Ok, ik weet helemaal niet of ze echt dom zijn, waarschijnlijk niet, maar ze zien er wat mij betreft wel zo uit. Ze hebben een opgepompt oversized lijf en zo’n piepklein hoofdje. Daar kan dus bijna geen herseninhoud van enige betekenis in zitten, zou je denken. Het lijkt wel of ze last hebben van duivenobesitas. De verhoudingen zijn helemaal zoek. Het ziet er gewoon niet uit.

En uitgerekend die duiven met overgewicht zaten afgelopen najaar om de haverklap op mijn jonge boompje. De smalle takken en nog dunnere twijgen zakten vervaarlijk door als er weer een brutale dikzak niet al te elegant op landde. Zonder enige schroom vraten ze de ene bes na de andere op, kennelijk niet gehinderd door enige notie omtrent hun toch al niet zo ranke gestalte.

H. kon het ook niet uitstaan. Zodoende deed zich een interessant fenomeen voor. Zat ik rustig te lezen op de bank, vloog H. ineens als een gek op om wild gesticulerend voor het raam te gaan staan. Hij zette dit anti-duiven offensief nog verder kracht bij door hard op het raam te bonken en allerlei oergeluiden uit te stoten. Als iemand toevallig langs zou zijn gelopen, zou die onmiddellijk de mannen met witte jassen hebben laten aanrukken met een stevige dwangbuis.

Maar het werkte want de duif vloog weg, geschrokken als ze was van zoveel ongetemde agressie. Ze ging in een boom iets verderop verongelijkt zitten koekeloeren. Maar niet voor lang. Want H. had zijn plek naast mij op de bank nog niet ingenomen, of duffe duifmans was alweer terug. Alsof er niks gebeurd was.

Inmiddels waren de gemakkelijkste, dikkere takken dan ook – ondanks H.’s niet aflatende inspanningen door te gaan voor dorpsgek – helemaal kaal geplukt. Maar ja, er zaten nog steeds overheerlijke bessen aan de kleine twijgen en die zouden ze ook maar al te graag opvreten. Edoch, gerechtigheid! Doordat de duiven veel te zwaar waren, konden ze niet op die kleine takken zitten en dus ook niet de kleine rode vruchtjes verschalken.

Wie daar wel aan konden, waren de merels. Merels zijn mijn goede vrienden, merels zijn in, merels zijn top. Merels gun ik de aller-, allerbeste bessen van de hele wijde bessenwereld. Merels zijn zó licht in gewicht, dat ze ook op de dunne takken van het boompje konden gaan zitten smikkelen. En voor de allerdunste twijgen had de uiterst wendbare merel een super slimme oplossing: die pikte hij gewoon mee in volle vlucht!

Einde van het verhaal was dat mijn krentenboompje nog steeds leefde, de merels zich ongestoord te goed doen konden doen aan de rest van de bessen en H. gewoon kon blijven zitten waar hij zat.

Tot nu.

Want afgelopen week ontwaarde H. ineens een dikke duif die de euvele moed had om met kleine takjes in zijn bek pontificaal in onze achtertuin te landen. En als er nu iets is dat we allebei niet willen, is het wel dat we een hele familie duiven in onze tuin krijgen.

H. hield duifmans als een havik in de gaten en kwam er zo al snel achter dat onze prachtige blauwe regen diende als duiven-kraamkamer-in-wording.

Zo ontstond er een H.- en duifspel in een aantal bedrijven. Duif voerde takjes aan en maakte prille begin met nest maar zodra ze wegvloog haalde H. de takjes er prompt weer uit. Na H.’s derde mislukte poging het nest te saboteren, ging hij over op plan B. Hij besloot de kennelijk uiterst gewilde plek definitief ontoegankelijk te maken door een plastic zak tussen de takken van de blauwe regen te wurmen. Alleen maar om een half uur later te ontdekken dat de duif de takken daar doodleuk overheen had gedrapeerd. Misschien dus toch een intelligenter exemplaar dan ik dacht.

Maar H. was niet voor één gat te vangen en nam nog drastischere maatregelen.

En daarom pronkt onze blauwe regen nu niet alleen met magnifieke bloemtrossen, maar ook met een opgepropt luchtbed.

© Pascale Bruinen

Dikke Dolle Duiven

Mooi hè? Benieuwd of het afdoende is. Keep you posted!

Girl Power by Sheryl

Sheryl Sandberg, Chief Operating Officer (COO) en daarmee de belangrijkste vrouw van Facebook, is mijn nieuwe heldin. In een interview met Oprah Winfrey in O Magazine van april 2013 heeft deze intelligente, frisse en bescheiden dame mijn hart gestolen.

Zelden heb ik iemand in zo’n prominente functie – en dan ook nog in een door voornamelijk mannen gedomineerde wereld – gezien die zich zó kwetsbaar en eerlijk durft op te stellen. Dat getuigt van grote moed, wijsheid en authenticiteit.

Bij Oprah – waar anders? – biechtte ze op dat ze, ondanks dat ze haar sporen toen al ruimschoots had verdiend bij Google, nerveus was geweest tijdens haar sollicitatiegesprek met Mark Zuckerberg, de hoogste baas van Facebook. Menige vrouw in een vergelijkbare positie zou een dergelijke opmerking achterwege laten uit angst te worden versleten voor een slappe sissy, laat staan dat een man van hetzelfde kaliber dit ooit in een interview zou durven toegeven. Maar Sheryl doet het gewoon.

Deze dame heeft het binnen de keiharde zakenwereld ook aangedurfd om haar vrouw-zijn en moederschap publiekelijk te benoemen, iets wat zelfs in 2013 baanbrekend is. Want als er iets is dat je als vrouw in het arbeidsproces geleerd krijgt, is het wel om hierover nooit maar dan ook nooit te beginnen. Sheryl kiest echter haar eigen weg en waarschuwde Zuckerberg doodleuk om haar niet meer na half tien ’s avonds te bellen omdat ze nu eenmaal moeder is en dan naar bed gaat! Zouden meer moeders (en vaders!) moeten doen.

De eerste tijd na haar overstap van Google naar Facebook was ze onzeker of ze haar nieuwe functie wel aankon en of ze als veertigjarige niet te oud was voor Facebook (haar baas is vijftien jaar jonger). Ondanks haar status leed ze – net als veel andere vrouwen – aan het impostor syndrome: ondanks je succes voel je je alsof je een bedrieger bent. Als vrouwen succesvol zijn, schrijven ze dit namelijk in de regel toe aan geluk, hulp van anderen of hard werken. Mannen zijn daarentegen ervan overtuigd dat succes voortkomt uit hun daden of capaciteiten. Met deze scherpe analyse raakt ze een gevoelige snaar van talloze vrouwen over de hele wereld omdat ze zichzelf in haar herkennen. Doordat zij in haar hoge positie (in 2012 is ze als enige vrouw toegetreden tot de Board of Directors van Facebook) hier zo open over praat, is zij een rolmodel voor alle meisjes en vrouwen die bij tijd en wijle worstelen met dezelfde gevoelens.

Ook legt ze de vinger doeltreffend op een andere zere plek. Sheryl heeft als gepokte en gemazelde zakenvrouw ervaren dat iedereen – mannen zowel als vrouwen –  doorgaans meeleeft met een succesvolle man en deze ruimhartig aanmoedigt op diens weg naar nog meer hoogtepunten. Maar als een vrouw succesvol is, vinden zowel mannen als vrouwen haar op slag minder aardig. Om die reden houden veel vrouwen hun successen liever voor zich of zelfs geheim. Sheryl was daar zelf ook geen uitzondering op, zo bekent ze in het interview. Toen ze in 2011 op de Forbes lijst van “World’s Most Powerful Women” stond, voelde ze zich zelfs zo erg in verlegenheid gebracht dat ze er niet over wilde praten. Hier ligt een schone taak voor ons allemaal, maar bovenal voor ons vrouwen, om hier verandering in te brengen. Wees aardiger onderling, gun elkaar het succes en steun elkaar. Samen komen we verder.

Jet Bussemaker, die onlangs nog zwaar onder vuur kwam te liggen over haar stellingname dat vrouwen niet moeten teren op de zak van hun man, zou nog een en ander van Sheryl kunnen leren. Laatstgenoemde pakt hetzelfde onderwerp heel wat subtieler én effectiever aan door vrouwen niet te betuttelen maar een verstandige en uiterst praktische raad te geven: loop in je werk niet veel te vroeg vooruit op eventuele gezinsuitbreiding waardoor je al voor je zwangerschap geen projecten meer aanneemt, ophoudt promotie na te jagen en als het ware achterover gaat leunen. In plaats daarvan moet je als vrouw, aldus Sheryl, je voet niet van het gaspedaal af halen totdat je met zwangerschapsverlof gaat. Nu ziet ze nog te veel vrouwen die al naar de uitgang zoeken zodra ze ook maar aan een baan beginnen. En dan ligt financiële afhankelijkheid op termijn op de loer.

Ronduit verfrissend vind ik dat ze geen antwoord heeft op de vraag hoe je als werkende vrouw en moeder van je eeuwige schuldgevoel af komt. Sterker nog, ze geeft toe het zelf ook te hebben, bijvoorbeeld als ze haar kindjes afzet op school en dan ziet hoe andere moeders daar blijven om mee te helpen.

Ze compenseert dit gevoel door iedere werkdag stipt om 17.30 uur naar huis te gaan om bij de kinderen te zijn (net als haar man trouwens). Toen zij dit de eerste keer op een vergadering aankondigde, was ze bang voor de reacties omdat je als vrouw ingeprent krijgt dat je nooit mag toegeven dat je naast je werk nog andere belangrijke dingen te doen hebt. Toen ze deze mededeling daarna nog eens publiekelijk herhaalde, ontstak er wereldwijd een ware storm van dankbetuigingen van hardwerkende seksegenoten die zich door haar lichtend voorbeeld gesterkt voelen ook voor hun gezin op te komen.

Sheryl laat zonder schroom zien dat zij een vat vol tegenstrijdigheden is. Zij is een uiterst succesvolle en machtige zakenvrouw maar tegelijkertijd soms ook onzeker en nerveus. Ze is een liefhebbende echtgenote en moeder die openlijk haar gezin koestert en afschermt maar tegelijkertijd geplaagd wordt door een knagend schuldgevoel als ze haar kinderen afzet op school en doorrijdt naar haar werk. Zij is zo heerlijk normáál. Zij is een van ons.

Het wordt hoog tijd dat Sheryl de politiek in gaat.

Move over, Jet Bussemaker! Here comes Sheryl!

© Pascale Bruinen

girl power1

Herkennen jullie haar verhaal? Laat dan hier je reactie achter.

Vakantie? Stress zul je bedoelen!

Ben jij zo iemand die zijn vakantie nu nóg niet heeft geboekt? Jeetje. Ik zal aan je denken. Voor je duimen. En een kaarsje opsteken.

Dan heb je in ieder geval die mega-vroegboekkorting van maar liefst 100 euro per persoon gemist. Of kun je onder geen beding meer die driepersoons kamer boeken voor de prijs van een onderkomen voor een koppel. En mag je zeker geen veertien nachten in dat fijne resort verblijven terwijl er maar elf worden afgerekend.

En dan gaan deze problemen alleen maar over geld. Maar hoe denk jij nu nog überhaupt een vakantiebestemming te kunnen scoren waarmee je op de eerste de beste verjaardag met goed fatsoen voor de dag kunt komen? Alles wat ook maar enigszins een wowfactor heeft, is immers al vanaf oktober vorig jaar bezet. Ik heb zelfs horen fluisteren dat er mensen zijn die – dit geloof je niet – weer voor precies dezelfde bestemming boeken op het moment dat ze er in de zomer nog zíjn! Over ultra-mega-super vroeg boeken gesproken.

Als je kinderen hebt, ben je helemaal een stakker. En als je er méér hebt dan twee…veel sterkte! Dat zul je nodig hebben.

Familiekamers zijn bij touroperators dun gezaaid en dus zo weg. Wat rest is de duurdere optie: het nemen van twéé hotelkamers. Maar als je niet wilt dat je kroost ’s nachts het hotel op stelten zet met zijn gekrijs moeten die liefst wel aan elkaar grenzen. Of de ouders moeten zich opsplitsen zodat ieder bij een kind op de kamer slaapt. Wat deze vakantiescheiding betekent voor de node gemiste romantiek laat ik hier verder wijselijk buiten beschouwing.

Bovendien moet de kindvriendelijke bestemming tegenwoordig aan zó veel eisen voldoen, dat je nog gemakkelijker die spreekwoordelijke naald in de hooiberg vindt. Lees je even mee?

  • Ligging direct aan zee. Een weg oversteken of trappen aflopen is veel te veel gedoe;
  • Minstens drie zwembaden waarvan een olympic size, een kinderbad én een golfslagbad. Dat je die golven een paar meter verder geheel puur natuur hebt, doet er niet toe;
  • In de zwembaden is een waterparadijs met een stuk of vijf glijbanen, whirlpools en “rivieren” waarin je met een band kunt dobberen;
  • Uiteraard mag een miniclub met rond de klok entertainment en animatie voor je engeltjes niet ontbreken;
  • Voor de allerkleinsten dient er baby-opvang te zijn. De ultieme variant is daar waar je je baby mag droppen om 9.00 u ’s ochtends en pas weer hoeft op te halen om 19.30 u ’s avonds (echt, het bestaat!);
  • Een discotheek (ja, dûh) en
  • Ultra-platinum all inclusive eten en drinken.

Knappe kop die dit nu nog kan vinden voor komende zomer.

Al dit moois wordt aangeboden met het idee dat als de kinderen het leuk hebben, de ouders ook een fantastische tijd meemaken.

Nou, dat dacht ik niet.

Ik weet dat ik nu een enorm taboe doorbreek, misschien wel een van de allerlaatste in ons vrije landje. Maar als ervaringsdeskundige die jarenlang met de kids naar bovenstaande bestemmingen is afgereisd, kan ik hier een mondje over meepraten. Ik geef meteen toe dat het prettig was om even ongestoord een boek te kunnen lezen terwijl ons kroost werd geschminkt of meedeed aan een tafelvoetbaltoernooi. Maar zodra de dag voorbij was, begon de ellende.

Iedere avond moesten we wéér verplicht naar zo’n stomvervelende amateuristische show, dansvoorstelling of cabaret act kijken. Allemaal netjes op een klapstoeltje op het pleintje voor het openlucht theater, ingeklemd tussen al die andere ouders die in precies dezelfde val waren getrapt. Want de kids wilden naar de miniclub, dus kregen ze de miniclub.

Na acht achtereenvolgende avonden “Abba, the musical”, “The Lion King” en “Rocky Horror Show” te hebben doorstaan met rekwisieten uit het jaar nul, uit de maat dansende tieners en flauwe grappen was ik zo afgestompt dat ik net zo lief iedere avond naar het plafond van mijn hotelkamer had willen staren.

Voor ons kroost kon de vakantie echter niet kapot, zeker niet als ze in de Proty-disco hun goddelijke gangetje konden gaan. Mét de onvermijdelijke Proty-mascotte die vooral opviel doordat hij een uur in de wind stonk naar zweet. Want ja, tropische temperaturen gaan slecht samen met het van kop tot teen dragen van een berenkostuum met harige vacht. Maar dit weerhield de kids er niet van om hem tot vervelends toe op te zoeken. Ik kreeg daarentegen al op dag drie moordneigingen van die klierende kolos met de grijns van een waanzinnige en van die rondmaaiende poten.

Een van de hoogtepunten van de avond – in ieder geval voor alle personen onder de 8 – was het feestelijke begin van de mini-disco die steevast werd afgetrapt met een “Musica Maestro!”gil, op oor-teisterend volume gekrijst door een Duitse kleuter met vet dito accent. Waarna het grut op de schelle tonen van het Proty-lied allemaal schattige danspasjes maakte op de bühne, verrukt gadegeslagen, gefotografeerd en gefilmd door de trotse ouders. Maar zelfs aan het aanschouwen van zoveel peuter- en kleutergeluk zitten grenzen. Die van mij waren niet alleen in recordtempo bereikt, maar ver overschreden.

Het was een zegen toen de vakantie eindelijk voorbij was. Ook al omdat ik anders ongetwijfeld had kunnen figureren in een aflevering van “Locked Up Abroad“.

Want nog één keer die schrille kreet aanhoren en ik had me in het volle zicht van de bloedjes van kinderen vergrepen aan die uit de kluiten gewassen stinkbeer.

© Pascale Bruinen

Need I say more...? Als je het aandurft om toe te geven dat je dit ook afschuwelijk vindt, je bent per slot van rekening wel een normale volwassene, dan vind je hier het forum om dit te doen! Maar dissenting opinions zijn natuurlijk ook welkom! Deze column is overigens een bewerking van de gelijknamige column die is verschenen in het april nummer van de INFO van Wonen Meerssen.

Lex Jeroenia

Van hoorn des overvloeds naar toorn des Dijsselbloems. Cyprus heeft het in een paar weken tijd voor de kiezen gekregen.

Het is niet voor het eerst dat dit landje zo’n zware financiële ingreep meemaakt. Ene Publius Clodius Pulcher ging onze minister al voor en wel in 58 voor Christus. Omdat Publius een appeltje te schillen had met de toenmalige heerser over Cyprus, Ptolemaeus, liet eerstgenoemde gewoon even een wet goedkeuren die Cyprus op slag tot Romeinse provincie bombardeerde. Door deze Lex Clodia werden ook alle koninklijke goederen geconfisqueerd. Een Laiki-bank scenario avant la lettre.

Wilden ze Cyprus toen per se bij het Romeinse Rijk voegen, nu proberen ze juist een uittreding uit het Brusselse Rijk te voorkomen.

Sinds afgelopen week de Lex Jeroenia is afgekondigd, maakt het geboorte-eiland van Aphrodite een vrije val. Van gouden tijden naar zwarte bladzijden, zeg maar.

Behalve de Cyprioten zijn ook de Russen niet blij met de daadkracht van Mister Euro uit dat landje aan de Noordzee. Waren wij niet al te lang geleden nog doodsbang voor hen, nu schijten ze zowat in hun broek voor ons.

De Russische rijken der aarde dachten het slim aan te pakken door met hun soms pikzwarte kapitaal naar dit zonovergoten eiland te vluchten. Jarenlang hebben ze in de luwte van hun roebels kunnen genieten. Hoe anders is het nu.

Je zult toch maar Gazprom miljardair zijn geworden over de rillende rug van hele volksstammen die je af en toe het gas hebt uitgedraaid zodat de prijs lekker opliep. Of na jaren bikkelen in de kolchozen op je oude dag nog de status van multimiljonair hebben bereikt door meer Mercedessen te importeren naar Cyprus dan dat er in heel Duitsland rondrijden. Komt er zo’n manneke met guitige krullen en studentikoos brilletje langs en in één klap heb je alleen nog je villa, vier buitenverblijven, het jacht en de privé-jet over.

Je zou als rechtgeaarde kapitalist bijna heimwee krijgen naar de good old Sovjet Unie. Want je kon van het Rijk van het Kwade veel zeggen, één zekerheid was er wel.

Daar waren privileges van de elite tenminste nog veilig.

© Pascale Bruinen

Saved by the bell

Lichtbeige wanden staren me aan. Wie die doodse kleur heeft bedacht om een wachtkamer mee op te leuken moet wel een pure sadist zijn. Niks geen fris lentegroen op de muren, want stel je eens voor dat je iets opgewekter zou worden terwijl je op je beurt wacht. Wie nog niet depressief is bij binnenkomst wordt dit wel zodra die hier tien minuten heeft moeten zitten. Misschien is het ook wel expres, bedenk ik ineens, als een soort van werkverschaffing. Ook de toko van de huisarts moet per slot van rekening blijven draaien.

Ik kijk om me heen. Nergens ook maar een schilderij, tekening of foto te bekennen in deze bedompte ruimte. Geen plant te zien. Wat ik wel ontwaar, is een vitrage voor het raam recht tegenover me met links en rechts afzichtelijk gestreepte gordijntjes uit het jaar nul.

In een hoekje van de kamer ligt een houten, inmiddels ietwat afgekloven, legpuzzel. Incompleet, natuurlijk. Arm kind dat daar met pijn en moeite een paar stukken goed neer heeft weten te leggen en dan de laatste nergens zal kunnen vinden.

De afzichtelijke felgele en blauwe stoeltjes hebben overduidelijk betere tijden gekend. Her en der is de verf eraf gebladderd, alsof die het ook niet meer zag zitten op die onooglijke fauteuiltjes. Mijn ogen dwalen verder en stoppen bij de beduimelde tijdschriften. Zelfs van deze afstand nodigen ze niet uit vastgepakt of doorgebladerd te worden. Dan nog liever verder afgestompt raken met niksen.

Links van mij is een vrouw druk aan het friemelen met de franjes van haar sjaal. Zij vouwt er vlechtjes in om ze het volgende moment weer uit elkaar te rafelen. Tussendoor hoest en proest ze dat het een lieve lust is. Onwillekeurig probeer ik mijn adem een beetje in te houden want haar bacillen zijn airborne en ik zit er pal naast. Met een beetje pech vliegen ze recht mijn luchtpijp in. Zo onopvallend mogelijk dek ik mijn mond en neus af met mijn hand, alsof ik diep nadenk over een ingewikkeld probleem.

Voor de prachtige vitrage zit het type “drukbezette-zakenman-die-zijn-kostbare-tijd-aan-het-verdoen-is”. Om de twee minuten kijkt hij zwaar zuchtend op zijn oversized horloge  en scrollt aan één stuk door op het scherm van zijn smartphone. Met zijn krokodillenleren voet tapt hij een ongeduldig dansje op een ritme dat alleen hij kan horen.

Sommigen hebben de moed bijeen geraapt om een gesprek aan te knopen. Maar veel verder dan “Hoe lang zit u hier nu al”? en “Het loopt weer eens uit!” komen ze echter niet. Een koppel dat dicht tegen elkaar aan zit, heeft de onterechte indruk dat ze niet beluisterd worden als ze op fluistertoon converseren. Zodra de eerste heel zacht uitgesproken woorden hun monden verlaten, spitsen alle wachtenden gelijktijdig hun oren. Het gesprokene had evengoed met een megafoon kunnen worden gecommuniceerd, zo geconcentreerd is iedereen plots aan het luistervinken. Inclusief ondergetekende, moet ik bekennen. Want ja, wat moet je anders doen?

Na zo’n twintig minuten slaat mijn grenzenloze verveling om in vermoeidheid. Maar met gesloten ogen wordt het er ook al niet beter op. De irritante achtergrondmuzak kan het voortdurende gesnotter en gekuch van mijn buurvrouw niet overstemmen.

Plotseling doorklieft het snerpend geluid van een zoemer al het gefluister, gehoest en getik. Mensen kijken eerst verschrikt op, om daarna met nauwelijks verholen afgunst naar mij te kijken. Tot mijn kinderachtige genoegen rukt zelfs mr. Big Shot zijn drukbezette hoofd voor heel even weg van zijn gsm. Mijn lethargische staat is in één klap weggevaagd.

Dit is mijn ticket naar de vrijheid. Weg van al die mensen met wie ik te lang onvrijwillig in een veel te kleine ruimte heb verkeerd.

Typisch gevalletje van saved by the bell!

© Pascale Bruinen

Wie heeft soortgelijke ervaringen met eindeloos wachten?

Liefdesverklaring (herpublicatie)

Carnaval. Het feest van meedoen. Van aanstekelijke uitgelatenheid. Schateren van het lachen, ongegeneerd flauwekul maken, je weer voor even kind voelen, oude bekenden zien, helemaal uit je dak gaan, je onderdompelen in de vrolijke mensenmassa’s buiten en binnen. Café’s binnen gaan waar je anders nooit komt, met wildvreemden de grootste lol hebben, met iedereen overal een praatje aanknopen. De zon die het licht weerkaatst van duizenden pailletten, de kakelbonte mengeling van kleuren, de vaandels en de vlaggen. Je als een vogel zo vrij voelen, de zalige zorgeloosheid, even nergens aan hoeven denken.

De vertrouwde muffe geur van de carnavalskleren in de koffer, de nostalgische reuk van schmink, de optochten uitlopen of er al halverwege uitgaan omdat het café lonkt, spontaan meegaan met een voorbijkomende polonaise, dansen en springen, inhaken met degene die toevallig net naast je staat, de ongelooflijke saamhorigheid, de ongekende humor. Altijd een warm bad, ongeacht de buitentemperatuur.

Muziek maken. Achter de muziek aan gaan. Swingen op de hypnotiserende schelle en doffe dreunen van een sambaband, allemaal samen hetzelfde liedje woord voor woord meeblèren aan de bar. De blije opwinding voelen als je het geschal van de trompetten hoort echoën tegen de eeuwenoude muren van de smalle sfeervolle straatjes, de overgave waarmee zelfs de slechtste muzikant de laatste noot uit zijn instrument perst. De bastonen van de grote trom die tot in je buik trillen. Muziek beleven in elke vezel van je lijf maar vooral in je ziel.

Kindertjes die het met de paplepel ingegoten krijgen, baby’s die te midden van de kakofonie van geluiden slapen als een roos in een tot mini-kasteel omgebouwde bolderkar. De heerlijk ouderwetse geur van knakkers uit een speelgoedpistooltje, de onvoorstelbaar mooie zelfgemaakte creaties, de ingewikkelde en soms loodzware constructies die mensen al die dagen meesjouwen, barbecuen midden op straat, de giechelende gezelligheid als je met z’n allen in de rij staat voor de wc, de boel op stelten zetten bij de Chinees, goedwillende “Hollanders” en buitenlanders liefdevol inwijden in de geheimen van onze allermooiste traditie.

De grappen en de grollen, straattheater op iedere hoek, spontaan met zijn allen touwtje springen in een steeg. Publiek wordt entertainer, de entertainer wordt publiek.

Maar ook het feest van kapot moe zijn, niet meer vooruit kunnen, het ijskoud hebben, door en door nat zijn, je gebroken voelen, pijn aan je voeten van het vele lopen, last van je rug van het staan en het gewicht van je carnavalspak, een keel als schuurpapier hebben, de gloeiende hitte als je met al je kledinglagen ergens naar binnen gaat, de doffe ellende als je in een veel te klein wc hokje al die lagen één voor één moet zien uit te doen waarbij je tamboerijn en andere toebehoren in de weg hangen.

De vette happen aan de kraam, de onvoorstelbare hoeveelheden rotzooi op straat, toch nog veel te veel glazen die kapot gaan (per ongeluk of expres), mensen die het nog altijd niet begrepen hebben en menen dat het “leuk” is een hoedje van iemand af te trekken of in iemands billen te knijpen. Sommigen, jong of oud, die ten onrechte denken dat in recordtijd dronken worden hier ook maar iets mee van doen heeft.

De pruik die al na vijf minuten jeukt als de ziekte, je portemonnee verliezen, de rest van de groep kwijt zijn (en dat soms niet eens erg vinden), de schmink en glitters er ’s nachts niet meer af krijgen, je huis bezaaid met afgevallen pailletten, plakkerige veren van boa’s, stukjes glas die uit je schoenzolen zijn gevallen, natte confetti-stukjes, modderige sneeuw. Overal kleren die ruiken naar de bekende mengeling van rook, bier en zweet.

Het feest van beschouwen. Zelf toeschouwer zijn. Je verwonderen. Bewonderen. Relativeren, filosoferen, diepe en serieuze gesprekken hebben terwijl je een kanariekooi op je kop hebt staan. Een duivel die kust met een bisschop. Rangen en standen die wegvallen. De verlegene toont zich extravert, de poetshulp is koningin. Mannen worden vrouwen, vrouwen worden mannen. Ongestoord zijn wie of wat je maar wilt. Het belangrijke wordt onbelangrijk en andersom. De ontroering als je kijkt naar al die lachende gezichten, naar mensen die onbekommerd plezier hebben.

Het is het allemaal en tegelijk is het zo veel meer dan de som der delen.

Een sentiment van chauvinisme, van oneindige liefde voor je stad, voor waar je vandaan komt. Een heel sterk gevoel van verbondenheid. En van trots. Trots op dit prachtige feest. Het gevoel van: dit is van en voor ons, voor iedereen die wil meedoen, dit pakt niemand ons meer af. Het gevoel van extase dat zich puur natuur van je meester maakt als duizenden kelen tegelijk uitbarsten in samenzang op een sprookjesachtig verlicht plein, het overweldigende gevoel ergens echt bij te horen.

Het surrealistische van de stilzwijgende afspraak om deze dagen uit alle windstreken verkleed samen te komen op een paar vierkante kilometer heilige grond. Net een suikerspin: zo hap je er in en zo is het weer weg. De vurige hoop er volgend jaar weer bij te mogen zijn. Telkens een paar stapjes vóór proberen te blijven op je eigen onontkoombare vergankelijkheid. Een gevoel van urgentie want alles kan zomaar ineens voorbij zijn. De tranen die onwillekeurig komen als je weer voor een jaar afscheid moet nemen van dit “feest der feesten”. Moegestreden van de vijfdaagse uitputtingsslag die je samen met al die andere gelijkgestemden onder alle denkbare weersomstandigheden hebt volbracht. Het doet pijn tot in het diepst van je wezen maar in je hart weet je: het is goed geweest. Je hebt je accu opgeladen, je hebt weer intens mogen beleven hoe het is om hiervan deel te mogen uitmaken. Je bent er weer bij geweest.

Het is een voorrecht. Elk jaar opnieuw. Geniet ervan.

© Pascale Bruinen

Dit prachtige schilderij van Robert Jan van Melle beeldt het carnavalsgevoel treffend uit. De vrolijkheid, uitgelatenheid en kleurenpracht. Ik zal ongetwijfeld nog vele andere ervaringen niet genoemd hebben die jullie hebben opgedaan met carnaval. Het is eigenlijk sowieso bijna onmogelijk om de geest van carnaval in woorden te vatten. Het is een cliché maar je moet het inderdaad zelf beleven om het te kunnen voelen. Toch kunnen jullie ook een poging wagen om je persoonlijke carnavalservaring te beschrijven. Geïnspireerd geraakt? Laat hier dan je reactie achter!

Verdacht op het Vliegveld

Ik weet niet hoe jij erover denkt, maar ik kan niet wachten totdat eindelijk die achterlijke beperkingen voor de handbagage bij vliegreizen worden opgeheven.

Sinds die keer dat die ene malloot een vloeistof aan boord heeft gesmokkeld die kennelijk in combinatie met een ander vloeibaar goedje een explosief mengsel opleverde, zijn de regels – tot mijn oneindig chagrijn – flink aangescherpt.

Begrijp me niet verkeerd: natuurlijk wil ik dat vliegen zo veilig mogelijk is. Maar of je dat met dit soort draconische maatregelen ook bereikt is vers twee. Bovendien gaat ons “bevallige” duo Valerio Zeno en Dennis Storm in Proefkonijnen wellicht nog bewijzen dat je ook een explosief met maximaal 100 ml vloeistof kunt maken. Enfin. Als ik op vakantie ga, en dat gebeurt nog wel eens, ondervind ik er in ieder geval alleen maar nadelen van.

Zo zit ik altijd te pielen met die tien flesjes van maximaal 100 ml waar ik dan de inhoud van diverse andere flessen in over moet gieten. En dan maar zien hoe ik ze allemaal in dat doorzichtige plastic tasje krijg gewurmd. Gewoon stom!

En dan dat geëmmer met nagelvijltjes, schaartjes, scheermesjes en pincet. Niks van dat alles mag in de handbagage, want stel je voor ik zou die al te harige wenkbrauwen van de piloot eens willen epileren midflight. Dát is pas gevaarlijk. In vergelijking met dit giga veiligheidsrisico valt zelfs de kerosinegierigheid van een zekere Ierse prijsvechter totaal in het niet.

Ondanks dat er zoveel waarschuwingsborden hangen over verboden spullen dat zelfs lijders aan Alzheimer de boodschap niet zouden kunnen vergeten, beklijft het lang niet bij iedereen. Zo keek ik onlangs raar op toen ik bij de controle achter een boomlange kerel in de rij stond die doodleuk een groot mes bij zich bleek te hebben. En ook nog, ik lieg niet, verontwaardigd was toen hij het moest inleveren. Hmmm, wat zou hij daarmee nu aan boord hebben willen doen? Zijn tandsteen verwijderen?

Uiteraard hou ík me altijd keurig aan de regels. En ging er voetstoots van uit dat de rest van het gezin dit ook zou doen. Not so.

Flashback naar een aantal jaren geleden. We vliegen met de kids naar Mallorca. Mijn tienjarige dochter wil haar hele hebben en houden meenemen als handbagage (goh, van wie zou ze dat toch hebben?). Geduldig leg ik haar uit dat ze het zal moeten doen met haar rugzak. Opgewekt propt ze die vol met spulletjes om zich mee te vermaken aan boord.

Bij de controlepost aangekomen vraagt een beveiliger geroutineerd aan mij of we geen verboden spullen in de tassen hebben. Blakend van zelfvertrouwen verzeker ik hem van niet en geef hem mijn stralendste glimlach. Een medewerker zit ondertussen verveeld op zijn schermpje te turen. Ineens zie ik dat deze rechtop gaat zitten. Zijn ogen vernauwen zich. Als hij nog een paar seconden op het scherm heeft gekeken, zie ik dat hij aanwijzingen geeft aan een collega.

Ik sla het tafereel met stijgende ongerustheid gade. Hier word ik nu zenuwachtig van. Túúrlijk, ik weet dat we niks verbodens bij ons hebben, maar toch. Waarom kijkt die man zo raar? En – oh God! – waarom wordt mijn dochters rugzak ineens van de band geplukt? Ik probeer te slikken maar dat lukt niet erg met een mond die ineens kurkdroog is geworden.

De uitpuilende rugzak van dochterlief wordt tergend langzaam en met veel vertoon leeggehaald. Tot mijn eigen verbazing en die van het gretig toekijkende publiek zie ik een onwaarschijnlijke hoeveelheid spullen uit het ding komen. Nadat de arme kerel al drie knuffels, een kaartspel, een pet, een zakje knikkers, een tennisbal, een notitieblokje en diverse boekjes uit de rugzak heeft gehaald, komt haar schooletui tevoorschijn. De man opent het en – néé hè! – haalt daar doodleuk een enorme schaar uit, die hij demonstratief aan mij (en de rest van de rij achter me) laat zien.

Ik voel dat ik een hoofd krijg als een biet. Net als dochterlief trouwens. Ik stamel dat ik dit écht niet wist. De man, gewend als die ongetwijfeld is aan de meest uiteenlopende rotsmoezen waarvan dit met afstand de állerslechtste is, kijkt me alleen maar meewarig aan. De schaar wordt met veel tam tam geconfisqueerd. Na nog de nodige vermanende woorden nederig te hebben geïncasseerd mogen we eindelijk verder lopen.

En terwijl ik met gebogen hoofd zo snel mogelijk richting gate loop, voel ik de ogen van de andere passagiers in mijn rug prikken.

Verdacht op het vliegveld.

Daar gaat mijn reputatie als brave luchtreiziger.

© Pascale Bruinen

Ook eens zo’n gênant moment meegemaakt? Laat dan hier een reactie achter en deel het met anderen.