Think pink!

Loyal readers of this blog already know it: my trademark is a pink tulip and there sure is a reason for this. To say I have a soft spot for pink is putting it mildly. I loooove pink. Not only the pastel colours, but also and especially fuchsia. I can’t help it but pink makes me happy.

Nonetheless I have long since resisted succumbing to the lure of fifty shades of red-mixed-with-white (or the other way around.) Maybe because I’m supposed to be a grown woman and pink usually is associated with an immature girly kind of taste in, well, everything.

In fashion I noticed this problem pretty soon. I had a nice skirt in soft pastel colors and was yearning to find matching soft pink tights. Well, forget it. They just didn’t seem to exist in women’s sizes. But as I am not one to give up easily, I finally found them between the children’s clothing items at H & M just when I was about to collapse from sheer physical exhaustion (mental note to self: next time, go there first since they carry young girls’ sizes that also fit slim women.)

When I surf the net looking for the meaning of the color pink, I encounter the site of Perron 11. There, Jennifer van der Meer descibes it as follows: “Pink is the color of passion, love, kindness, femininity, truth, peace, care, sweetness, trust, pragmatism, initiative, rational and calm power, humor, compliance, self-respect and appreciation for another, faithfulness, independence and tolerance.” Oh well, you won’t hear me complaining about all that, no sir! And could it be a mere coincidence that next to this definition I find the image of a cute little pink owl?

roze uiltje

Thinking about my special experience with my “own” owl in the tree of my backyard I tend to think not (to readers who don’t know what I’m talking about, I recommend that you read the columns on this blog with the title “Het jaar van de uil” (1) en (2) – in that order – and then you’ll understand why (unfortunately though, these columns have not yet been translated to English).

Reinforced by this characterization of my favorite colour, I decided to make up for all these years that I didn’t dare to admit I love pink. So what if everyone thinks I have never outgrown my teens? I refuse to be ashamed (anymore).

And thus I decided that I could very well turn my study into an oasis of pink. After all, it is my study so I can do with it as I please, thank you very much (ok, so H., my significant other, also uses the computer there once in a while, but that doesn’t count). So I fearlessly bought a carpet in a bright shade of pink that I put right smack in the middle of the room. No evading that one.

Fortunately, the rest of the room is very light: the walls, curtains and desk are all white and one wall is from floor to ceiling covered in white high gloss cabinets. The shelves are filled with lots of books and pictureframes (and yes, some of them are fuchsia. Not the pictures, but the frames). Therefore, I decided the room could do with different kinds of pink. So I put a fuchsia laptopholder on my desk that instantly makes it look a lot nicer, dotted the window-sill with pink candles and put some bright pink cardboard boxes on the shelves. The result? A welcoming, happy and vibrant working environment that radiates a lot of positive energy and pizzaz.

I even dared to put some pink shades in my livingroom (as in: throw pillows, paintings and flower pots), but because H. also resides here and has to be comfortable (and he sure is, ask him), I combined it for his sake with some fresh limegreen just to be on the safe side. For spring and summer that is, because when daylight saving time ends, so does the summery colour in my interior decorating  so in October it will be replaced by warm and rich dark brown hues (I’ll get back to you on that one later on on this blog).

Pink continues to show up in different places, though. In my garden, you’ll look in vain for yellow, orange or red flowers but what you will encounter are pink, purple and white ones.

All-in all, I found out that turning fifty is great.

If only for the prerogative to finally think pink.

© Pascale Bruinen

I see the world in pink, even without my sunglasses on…

Kleur bekennen

Trouwe lezers van mijn blog weten het al lang: mijn logo is de roze tulp en dat is niet voor niets. Om te zeggen dat ik een speciaal plekje in mijn hart heb voor de kleur roze is namelijk een understatement. I loooove pink. Niet alleen de pastelkleuren, maar ook en vooral fuchsia. Ik kan er niets aan doen maar roze maakt me gelukkig.

Desalniettemin heb ik de drang om toe te geven aan de roep van 50 tinten rood gemengd met wit (of andersom) lang kunnen weerstaan. Misschien omdat ik word verondersteld een volwassen vrouw te zijn en roze meestal wordt geassocieerd met een kinderachtige smaak in, wel, alles.

In de mode zag ik dit probleem al snel opdoemen. Zo heb ik een leuke rok in zachte pasteltinten en was ik naarstig op zoek naar een bijpassende lichtroze maillot. Nou, vergeet het maar. In een vrouwenmaat scheen een dergelijke beenbekleding niet te bestaan. Maar omdat ik van nature een nogal vasthoudend typetje kan zijn, heb ik zo’n maillot – juist op het moment dat ik de totale uitputting nabij was – uiteindelijk gevonden…op de kinderafdeling van de H & M (mentale reminder aan mezelf: volgende keer daar eerst beginnen met mijn zoektocht omdat ze meisjeskleren hebben die slanke vrouwen ook goed passen).

Sinds ik vijfitg ben geworden, ben ik op verschillende manieren boven mezelf uitgestegen. Een ervan is dat ik nu niet langer wil doen alsof ik niet van roze houd. Nou én als anderen daardoor denken dat ik mijn tienertijd nooit ben ontgroeid. Ik schaam me er niet (meer) voor.

Als ik op internet zoek naar de betekenis van de kleur roze, kom ik uit bij de site Perron 11. Jennifer van der Meer omschrijft het daar als volgt: “Roze is de kleur van passie, liefde, vriendelijkheid, vrouwelijkheid, waarheid, vrede, zorg, zoetheid, vertrouwen, pragmatisme, initiatief, rationele en kalme kracht, humor, meegaandheid, zelfrespect en waardering voor de ander, trouw, onafhankelijkheid en tolerantie.” Mwah, daar doe ik het wel voor, hoor. En zou het toeval zijn dat daarbij dit symbool van een schattig roze uiltje staat?

Gelet op mijn bijzondere ervaring met mijn “eigen” uil in de boom van mijn achtertuin ben ik geneigd te denken van niet (lezers die niet weten waar ik het over heb, raad ik aan om op deze blog de column “Het jaar van de uil” (1) en (2), in die volgorde, te bekijken en dan begrijpen jullie wel waarom).

Enfin, gelet op mijn respectabele leeftijd gooi ik me nu dus in de bocht om al die verloren jaren in te halen en heb ik onlangs besloten dat ik recht heb op een studeer/werkkamer die ruimhartig is gedecoreerd met allerlei tinten roze. Het is immers mijn werkkamer dus kan ik daarmee doen en laten wat ik wil (OK, H. zit er ook af en toe achter de computer maar dat telt niet).

Om te beginnen heb ik een vloerkleed gekocht in een heldere en vrolijke kleur roze dat ik wham bam! midden in de kamer heb neergelegd. Daar kan niemand meer omheen. De rest van de kamer is heerlijk licht dus dat kan deze ruimte echt wel hebben. De muren, gordijnen en meubels zijn allemaal wit. De open planken staan vol met boeken en ingelijste foto’s. En ja, sommige daarvan zijn fuchsia (de lijstjes, niet de foto’s).

Op mijn bureau staat een fuchsia laptophouder die er onmiddellijk voor zorgt dat ik goede zin krijg. Het hele bureau fleurt ervan op. De roze theelichtjes op de vensterbank en roze kartonnen dozen op de planken zorgen voor een warme maar tegelijk vrolijke omgeving die me in de armen sluit zodra ik binnen kom. De positieve energie die er van uitgaat is onmiskenbaar en draagt bij aan een groot gevoel van tevredenheid.

Ik heb zelfs de nodige roze tinten in onze huiskamer geïntroduceerd (bijvoorbeeld op kussens, schilderijen en bloempotten), al heb ik ze daar gecombineerd met limoengroene accessoires omdat H. zich daar ook nog prettig moet kunnen voelen (en dat doet hij, écht, vraag het hem anders maar). Maar sowieso is dit slechts de zomerkamer, want als straks in oktober de klok weer een uur wordt teruggezet verandert ook de totale inrichting en schakel ik over op warme en donkerdere kleuren (maar daar kom ik nog wel een ander keertje op terug).

Roze doemt ook op buitenshuis. Zo zul je in de tuin tevergeefs zoeken naar gele, oranje of rode bloemen. Daarentegen zul je wel witte, rose en paarse bloeiers in vol ornaat kunnen bewonderen.

Tot dusverre ben ik van mening dat vijftig worden fantastisch is.

Al is het alleen maar vanwege het voorrecht om eindelijk kleur te durven bekennen.

© Pascale Bruinen

Wabi sabi

Nee, wabi sabi is niet een extreem pittig sushigerecht, een niet eerder bekend geworden Star Wars figuur of een of ander Arabisch emiraat maar een Japanse levensfilosofie die uitgaat van een drietal principes: niets is voor eeuwig, niets is ooit af en niets is perfect. En laat ik nou precies het tegendeel hiervan iedere dag najagen.

Want als ik gelukkig ben, wil ik liefst dat er nóóit meer iets verandert, als controlfreak annex Lena Lijstje ben ik compleet verloren zonder mijn ellenlange opsommingen van dingen die ik bijna dwangmatig moet afhandelen (vink! vink! vink!) en van huis uit ben ik juist een perfectionist die altijd alles in orde wil hebben.

Sinds ik vijftig ben, heb ik besloten dat het goed is dat ik eindelijk eens uit mijn comfort zone kom. Misschien dat ik daarom net een vreemde aantrekkingskracht voel als ik stuit op dit soort intrigerende en o zo ver van mijn persoontje af staande denkbeelden.

Hoewel moeilijk te vertalen, betekende wabi oorspronkelijk zoiets als het alleen leven in de natuur, ver van de beschaafde wereld en stond sabi voor verschrompeld, doorleefd. Later kreeg wabi meer de betekenis van rustieke eenvoud, stilte of minimalistische elegantie. Toegepast op voorwerpen ziet het woord op onregelmatigheden die bijdragen aan het unieke karakter ervan. Sabi omschrijft de schoonheid van een object waaraan je de ouderdom en dus zijn eindigheid af kunt zien, bijvoorbeeld door slijtage of reparaties.

Al surfend op het net stuit ik op de site www.simplifylife.nl, die de Amerikaanse Japanoloog Leonard Koren aanhaalt. ‘Wabi sabi vind je niet in de natuur op momenten van bloei en overdaad, maar juist op momenten van teruggang en soberheid. Wabi sabi gaat niet over schitterende bloemen, majestueuze bomen of meeslepende landschappen, het gaat veeleer over het kleine en verborgene, het weifelende en vergankelijke; dingen zo subtiel en voorbijgaand dat ze onzichtbaar zijn voor de alledaagse blik.’

Prachtig gezegd. En wellicht eens de moeite waard om mijn blikveld op deze voor westerlingen toch vrij onorthodoxe wijze te verruimen. De website citeert ook Christopher Weidner, schrijver van het boek “Niet perfect en toch heel gelukkig”: “Wabi sabi voorwerpen kunnen je helpen het perspectief van je huidige leven te veranderen als je de tijd neemt ze op je in te laten werken. Ze herinneren je aan het feit dat je niet op alles een antwoord hoeft te hebben, dat schoonheid vaak in details zit en zich in de onvolkomenheid van de wereld manifesteert. Ze tonen je dat je problemen van voorbijgaande aard zijn en dat je op het verloop van de tijd kunt vertrouwen. En ze bewijzen dat jij uniek bent, juist omdat jouw tekortkomingen je van alle anderen onderscheiden”.

Het mooie in het vergankelijke en onvolmaakte zien, dát is dus de kunst van wabi sabi. Maar hoe doe ik dat? Ik wil best ver gaan buiten mijn comfort zone, maar als ik wabi sabi alleen kan bereiken door trommelend en met een kaalgeschoren kop in vale oranje-rode-roze vodden op sandalen (!) door de straten te gaan lopen, trek ik daar toch echt de grens.

Maar nee, gelukkig is een bekering tot Hare Krishna niet nodig. Want ik beleef een authentiek aha-moment (én realiseer me ontgoocheld dat ik met mijn eeuwige to do lijstjes juist helemaal verkeerd bezig ben) als ik lees wat Weidner verder over dit onderwerp schrijft: “In een leven vol verplichtingen ontbreekt wabi sabi want dat zit juist verstopt in de tijdleemtes waarin niets anders bestaat dan de schoonheid van het moment: herfstbladeren die door de straat dwarrelen, water dat glinstert in de zon. Dan komen we los van onze plannen opeens weer in contact met de schoonheid en het unieke van iets wat nu gebeurt. In feite moeten we dan niets anders doen dan de tijd stoppen en ons met al onze zintuigen op dat moment concentreren.”

Ha! Dát kan ik toevallig ook. Sterker nog, dat deed ik intuïtief al lang (lees voor bewijs van deze stelling maar eens mijn column “Wake up and smell the roses” op deze blog). Die is alvast binnen. Vink! Of nee, vergeet dat ik dit geschreven heb.

Wabi sabi gaat er verder van uit dat je nooit iets afkrijgt: “Het gaat erom dat je dat wat je doet, van ganser harte doet. Door jouw hand wordt iets uniek. En omdat het uniek is, zal het onvolmaakt zijn. Perfectie sluit verandering en ontwikkeling uit en is het tegengestelde van het leven.”

Tja, daar zit wel wat in. Bovendien heb ik ook hierover nog niet zo lang geleden al een column geschreven (zie “Kairos”).

Ik ben dus wel al een stukje op de goede weg. En als ik de eerstvolgende keer bij fel licht in mijn vergrotingsspiegel kijk en een gil van ontzetting wil slaken bij het zien van een nieuwe kraaienpoot, zal ik in plaats daarvan volmaakt rustig en tevreden mijn nieuwe mantra aanheffen: “Schoonheid zit in het onvolmaakte en vergankelijke”.

Dat belooft nog wat voor de toekomst.

© Pascale Bruinen

Teigetje versus Iejoor

Je kent ze vast wel. De types die altijd wel iets te mekkeren, te zeiken of te zaniken hebben. Het kan je immer pessimistische buurman zijn, je voortdurend in de klaagstand verkerende schoonmoeder of – als je echt pech hebt – je eigen echtgeno(o)t(e), partner of kind(eren) bij wie het glas nog niet eens voor een kwart vol te krijgen is.

De Amerikaanse bestseller auteur Gretchen Rubin noemt ze plastisch “happiness leeches”, oftewel de geluks-bloedzuigers. Door hun niet aflatende negativiteit rond te spuien putten ze zelfs de meest optimistische mensen zo uit, dat er van enig geluksgevoel nauwelijks nog sprake is.

Gretchen onderscheidt drie soorten bloedzuigers:

De lanterfanters, die niet hun eerlijk deel van het werk doen en soms expres een slecht resultaat afleveren of voortdurend op een negatieve manier aandacht vragen;

De hufters, die geen respect voor anderen hebben, voortdurend tarten of bekritiseren, zich onfatsoenlijk of brutaal gedragen, kwaadaardige roddels verspreiden, anderen expres in verlegenheid brengen, pesten of commanderen, met andermans veren strijken, noodzakelijke informatie achterhouden of de conversatie domineren.

De kankeraars, die altijd ongelukkig, pessimistisch, angstig of steun zoekend zijn. Omdat negatieve emoties besmettelijker zijn dan positieve en ook langer aanhouden, kan één kankeraar de stemming van een hele groep beïnvloeden. Het probleem met deze bloedzuigers is dat ze, waar ze ook maar opduiken, de sfeer voor iederéén verpesten.

Een prototype van de kankeraar is Iejoor, de ezel uit het verhaal van Winnie de Poeh. Hij is Winnie’s vriend maar o zo pessimistisch, somber en gedeprimeerd van aard. Iejoor loopt daarom ook altijd met zijn hoofd omlaag.

Diens tegenhanger is Teigetje, de kleine onbezonnen en hyperactieve tijger uit hetzelfde verhaal. Hij houdt juist heel erg van blij rond stuiteren. Teigetje is een beetje gek en altijd vrolijk. Hij heeft naar alle waarschijnlijkheid ADHD en een overdosis optimisme.

En hoe verleidelijk het voor een Teigetje ook is om zo’n Iejoor proberen op te vrolijken, het devies is: doe het niet! Trap niet in die val want je kunt andermans stemming niet veranderen. Het tegendeel is waar: bloedzuigers worden doorgaans juist minder stellig in hun negatieve uitspraken als ze voelen dat de ander hun uitgangspunt erkent in plaats van aanvalt of weg redeneert.

Als ik dit advies van Gretchen lees, beleef ik een waar Aha-moment. Want ik heb inderdaad precies dezelfde ervaringen. Als ik wel eens per toeval een geluks-bloedzuiger tegenkom, kan ik het scenario al uittekenen:

Bloedzuiger: kijkt met permanent gefronste wenkbrauwen de wereld in, mondhoeken staan naar beneden, gepijnigde blik op zijn gezicht.

Ik, zo jolig en energiek mogelijk: “Héé, hallóóó! En, hoe is t’ie?”, met glimlach van oor tot oor.

Bloedzuiger (nauwelijks verstaanbaar en zonder ook maar een spier te vertrekken): “Niet zo goed.”

Ik, in ware cheerleader stand: “O…, jóh! Nou, dat zal toch wel allemaal meevallen, niet? Moet je zien wat een heerlijk weer het is, lekker hè, zo buiten?”

Bloedzuiger: “Ik haat het als het zo warm is. Het felle licht doet me pijn aan mijn ogen. Ik zweet om niks. Ik ben blij als het eindelijk afkoelt. Geef mij maar regen.”

Ik, nu ietwat geforceerd: “Ha, ha! Grappig! Nee maar even serieus, zalig dat het nu zo lang licht is, niet? Kun je nog lekker veel doen buiten! Even terrasje pikken, een eind gaan fietsen of wat rommelen in de tuin. Aaah…” (zucht van tevredenheid), “niks mooier dan een lange zomeravond, vind je niet?”

Bloedzuiger: “Ik kan niet slapen als het niet donker is. Daardoor word ik nog vermoeider als ik al was. Ik word ook altijd gestoken door muggen. Daarom zul je mij niet buiten zien als het avond wordt, voor geen goud! Kan niet wachten totdat de klok weer terug gaat en alles weer normaler wordt. Ik vind sowieso dat zomer altijd overschat wordt. Ik snap niet wat jij er aan vindt. Ik haat de zomer.”

Ik, uit het veld geslagen: “Euh…” Gebeurt niet zo vaak, maar dan kan ik zelfs soms geen woorden meer vinden. In mijn pogingen dit soort bloedzuigers te overtuigen optimistisch in het leven te staan, blijf ik er tegen in gaan. Fout, fout, helemaal fout.

Onze Gretchen ontwaarde ook al dit patroon. Teigetjes steken juist hun überpositivo kopjes op in reactie op Iejoors en andersom. Mensen die nadrukkelijk positief zijn ingesteld en mensen die nadrukkelijk negatief zijn ingesteld polariseren elkaar. Als een Teigetje een Iejoor tegenkomt, wordt de eerste nóg dwingender opgewekt en laatstgenoemde nóg negatiever. Zo proberen ze elkaars invloed te neutraliseren maar ondertussen putten ze elkaar compleet uit. Met ieder vrolijk uitgesproken “Kop op! Het zal echt niet zo erg zijn!”, zakt de ander verder weg in zijn eigen loopgraaf vol met ellende.

Deze patstelling kun je alleen doorbreken door de gevoelens van de ander te erkennen zonder deze te corrigeren of te ontkennen. Hierdoor zal de spanning verminderen.

Mijn advies aan alle Teigetjes? Geef de strijd op en accepteer dat je de ander niet zult kunnen bekeren.

En misschien, héél misschien, zal Iejoor zijn kop dan ietsie pietsie minder laten hangen.

© Pascale Bruinen

Hulp in de huishouding

Jaren geleden had ik een fantastische hulp in de huishouding die eigenlijk meer vriendin was dan wat anders. Bij haar wist je zeker dat je met een gerust hart de deur achter je dicht kon trekken. Zij was er zo een die precies wist hoe je het wilde zonder dat je iets hoefde te zeggen. Koffiedrinken vond ze eigenlijk maar een vervelende onderbreking van haar noeste arbeid. En áls ze al even ging zitten, zat ik er graag bij want dan was het ook echt gezellig.

Helaas heeft ze op een gegeven moment vanwege problemen met haar arm ander werk moeten kiezen. Sindsdien raas ik zelf als een tornado door het huis.

Niet dat ik geen andere hulp heb geprobeerd. Na een tip van een kennis (“Ze is echt aan te raden en is van nette komaf!”) besluit ik het te proberen. Omdat ik van nature wel enigszins wantrouwend ben, dek ik me bij de potentiële kandidate in door – in flagrante strijd met de waarheid – iets vaags te roepen over rugklachten waardoor ik in eerste instantie misschien tijdelijk een poetshulp nodig heb. Dit met het idee dat als ze niet goed en betrouwbaar genoeg is, ik altijd nog kan zeggen dat ik ineens op miraculeuze wijze genezen ben. Een leugentje om bestwil moet per slot van rekening kunnen.

Ik besluit de eerste keer de hele tijd erbij te blijven want ik laat een nieuwkomer natuurlijk niet meteen aan haar lot over. De hulp in kwestie blijkt bij binnenkomst al aardig op leeftijd. Monter houd ik mezelf voor dat dit nog niks zegt. Vriendelijk nodig ik haar uit te gaan zitten voor een kort kennismakingspraatje.

Als ik tien minuten later al volledig op de hoogte ben van de niet geringe problemen van haar kennelijk asociale buren kan ik me wel voor mijn kop slaan. Maar eerlijk is eerlijk, wie weet wat ze voor poetswonder is want ik heb haar nog niet in actie gezien. Na een korte toer door het huis en wat instructies van mijn kant gaat ze aan de slag.

Nou ben ik zo’n neurotisch type dat ik geen rustig moment heb als mijn hulp voor mij aan het werk is. Ik voel me niet alleen niet vrij in mijn eigen huis maar, erger nog, ik heb evenmin de rust om iets voor mezelf te doen. Zo kán ik bijvoorbeeld niet met een boek gaan zitten en – zonder ook maar op te kijken – mijn benen even van de vloer doen als de hulp om mij heen aan het stofzuigen is. Zo van: kijk mij hier decadent zitten niksen terwijl jij lekker al het werk doet.

Om te voorkomen dat ze denkt dat ik een aartslui en super verwend nest ben, zorg ik er dus voor dat ik voortdurend binnen haar gezichtsveld druk bezig ben met precies dezelfde dingen waarvoor ik haar toch niet verkeerd betaal.

Op een gegeven moment ben ik in de woonkamer in sneltreinvaart het dressoir aan het afstoffen als ik een gepuf, gekreun en gesteun hoor dat nog het meeste lijkt op een vrouw in barensnood die bezig is met de allerlaatste persweeën. Verbaasd kijk ik op, alleen maar om te constateren dat het mijn kennelijk zeer kortademige hulp is die in slow motion een keukenkastje sopt. Gealarmeerd loop ik in haar richting, onderwijl koortsachtig proberend om me te herinneren hoe ik ook alweer moet reanimeren. Maar nee, er blijkt niks ernstigs aan de hand.

Mijn nieuwe hulp is zo langzaam dat ik haar taken al af heb op het moment dat zij de stofzuiger nog moet uithalen. Ik heb mijn min of meer knarsentandend gedane aanbod koffie te zetten nog niet uitgesproken of ze zit – met een snelheid die duidelijk omgekeerd evenredig is aan haar poetstempo – al buiten in het zonnetje, wachtend op het moment dat ze door mij bediend zal worden. Na ruim een kwartier vind ik het welletjes, vooral omdat ze onophoudelijk aan het woord is en het daardoor nogal begint op te vallen dat ze een irritant nasaal stemgeluid heeft.

Hoewel ik demonstratief kopjes en schoteltjes naar binnen begin te brengen is ook dat voor haar nog onvoldoende aansporing weer te beginnen. Pas als ze na een aantal minuten ziet dat ik niet meer naar buiten kom, gaat ze met veel gehijg, ge-oei-oei en demonstratief gestrek van haar rug weer aan het werk.

Als ik haar vraag om verder te gaan met dweilen, krijg ik als antwoord dat dit niet goed is voor de vloer. Als ik haar uitleg dat mijn vloer deze behandeling al jaren zonder noemenswaardige schade doorstaat én ik uit oogpunt van hygiëne echt wil dat gedweild wordt, houdt ze stug vol dat het toch beter is van niet.

Ik voel mijn geduld in rap tempo op raken en kan maar ternauwernood de neiging onderdrukken om de hele onderverdieping stante pede zelf te gaan dweilen. Als ik mijn verzoek (ditmaal met opeen geperste kaken) herhaal, zie ik haar hoofdschuddend naar de kraan lopen. Als ik haar even later steels observeer, dweilt ze de woonkamervloer met een gezicht waar de afkeuring van af spat en hoor ik haar in zichzelf mompelen. Ik spits mijn oren en meen iets op te vangen als “eigenwijs” en “die moderne vrouwen”, maar zeker weet ik het niet.

Als haar tijd er eindelijk op zit, is ze aan de bovenverdieping niet eens toegekomen. Als ik naar mijn hoogglans keukenkastjes gluur, zie ik overal nog strepen en vingers erop. Spullen die ze heeft weggepakt om onder protest te kunnen dweilen, blijken (met opzet?) niet te zijn teruggezet.

Mijn opluchting is dan ook onbeschrijflijk als ik, na haar geforceerd glimlachend te hebben uitgezwaaid, de deur achter haar dicht kan doen. Ik maak zelfs een heus vreugdesprongetje. Daarna tackel ik mijn keukenkastjes, zet alles terug op zijn plek en poets ik de hele bovenverdieping in de tijd dat zij waarschijnlijk nog niet eens terug thuis is aangekomen.

Na een paar dagen bel ik haar op met de mededeling dat er nog net geen medisch wonder is gebeurd omdat mijn rugklachten kort na haar poestbeurt ineens zijn verdwenen. Als doekje voor het bloeden veins ik nog op vakkundige wijze de nodige teleurstelling, waarna ik inwendig juichend de verbinding verbreek.

Zelf je huis mogen poetsen zou een grondrecht moeten zijn.

© Pascale Bruinen

De Sandwichgeneratie (2)

Als lid van de sandwichgeneratie, de generatie van veertig- tot zestigjarigen die zowel voor hun opgroeiende kinderen als voor hun vader en moeder die beginnen te kwakkelen moeten zorgen, maak ik als geen ander kennis met onze ouderen.

En zij met mij.

Ongemakkelijk ingeklemd liggend op dat broodje mag je je niet alleen verheugen op jarenlang puberleed, maar ook op het in- en uitlopen van verzorgings- of verpleegtehuizen en geregelde bezoekjes met je ouders aan de huisarts, vrijwel alle specialismen in het ziekenhuis, de hoorapparatenspecialist, de opticiën, de fysiotherapeut, de eerste hart hulp, de apotheek, de gemeente (voor alle papierrompslomp) en niet te vergeten MediReva. Je weet wel, die supertrendy, oergezellige zaak waar je allerlei kekke medische hulpmiddelen in de friste kleurtjes kunt scoren, namelijk vijftig tinten grijs.

Gelukkig zijn er ook bedrijven die die duffe en truttige rollators en scootmobielen kunnen leveren in fuchsiaroze, lichtgroen of pastelblauw. Of in een vrolijke print met bloemetjes, vogeltjes of polkadots. Neem gerust eens een kijkje op http://www.pimpmyrollator.nl. Niet dat ik persoonlijk ooit ook maar één oudere heb gezien die was uitgerust met een rollator met zebrastrepen.

Grote vraag is waarom niet. Omdat we Nederlanders zijn, heb ik een vaag vermoeden dat het wel weer over geld zal gaan. Of misschien willen onze ouderen juist graag met acuut depressief stemmende hulpmiddelen door het verzorgingstehuis strompelen omdat ze graag klagen en zo’n vreselijk grijze rollator nu eenmaal veel medelijden oproept.

Ook de rest van de standaarduitrusting van veel vijfenzeventigplussers, te weten een stok, een rolstoel of desnoods een zuurstoffles, zou zo verfraaid kunnen worden. En, nu ik toch bezig ben, laten we dan ook ein-de-lijk die steunkousen eens aanpassen. Want wáárom zie ik die bij ouderen toch altijd in zo’n schijtkleur beige terwijl er wel degelijk steunkousen zijn die van een vrolijker dessin zijn voorzien? Jahaa, er zijn zelfs steunkousen met hartjes, schaakbordmotief of witte sterren.

Vervolgens zou je die hulpmiddelen, afhankelijk van of er wel of niet is gefraudeerd met je persoonsgebondenbudget, nog verder kunnen versieren. Zo zou de oudere naar believen allerlei gadgets kunnen toevoegen. Zoals daar zijn: een houder met minstens vijfentwintig verschillende vakjes voor de dagelijkse dosis medicijnen, een gezellige kralen- of schelpenketting om die lelijke alarmknop aan te hangen en een handig plastic mapje – uiteraard gestyled door Maik de Boer – om in geval van nood het kunstgebit in op te bergen.

Cool, toch?

Dit is allemaal leuk en aardig, maar mijn ervaring als sandwichdeskundige leert me ook dat er bij 99,9% van de dames in verzorgingshuizen ook wel een haar make-over plaats zou mogen vinden. Wat zeg ik, een haarrrevolutie. Die één tiende procent bij wie dit niet hoeft, is mijn moeder. Zij gaat zo ongeveer vanaf het moment dat ze uit de luiers was eenmaal per week (!) naar de kapper (daar gaat mijn erfenis) en laat haar haren tot op de dag van vandaag nog steeds  in een ernstig verjongend zwart verven.

Dat zij zonder overdrijven zowat de enige is in het verzorgingshuis die niet wit/grijs/paars haar heeft, bleek onlangs nog toen er iets te doen was en de regionale krant een foto had geplaatst die van bovenaf was genomen in de grote hal waar iedereen naast elkaar zat. In de zee van grijze hoofden zag ik welgeteld één zwarte kruin. Ra ra wie dat was.

Maar ze heeft groot gelijk. Waarom zou je, alleen omdat je ineens bijna vijfentachtig bent, zo’n saaie, nietszeggende, oudmakende haarkleur willen hebben? Het leven is de moeite waard om tot het aller-, allerlaatste moment zo goed mogelijk te worden geleefd. Zo goed mogelijk uitzien, je haar verven en leuke kleren aan kan heus ook op gevorderde leeftijd. Ik zou niet weten waarom niet.

Stel je toch eens voor wat een fris kleurtje op al die ongezellige maar noodzakelijke hulpmiddelen én in de haarcoupes voor onmiddellijk effect zou sorteren in de samenleving. Al die blonde, rood-, bruin- of zwartharig geverfde hangouderen die buiten samenscholen met zuurstokroze of pimpelpaarse steunkousen in van die hippe, vette wagentjes of ondersteund door een stok met zonnebloem- of kolibrieprint. Nog wat strakke, gekleurde brilmonturen erbij in plaats van die ouderwetse goudomrande en…voilà, je zou je bijna gaan verheugen op je oude dag! Hoe cool is dat?

Ouderen zijn ondertussen dankzij de vergrijzing big business geworden. Er valt immers veel geld aan ze te verdienen. Verzorgingshuizen puilen uit. Nu ik daar ook geregeld kom, valt me op dat er nog steeds veel te veel betutteling van ouderen plaatsvindt. Zo sluit het gezellige restaurant met zitgedeelte om 19.30 uur (!). Als je daarna als oudere nog gezellig met je vrienden verder wilt borrelen onder het genot van wat onschuldige bitterballen, zul je je heil toch echt ergens anders moeten gaan zoeken.

Voor slimme ouderen is het gemiddelde verzorgingshuis helemaal een ramp. Die moeten het ineens doen met kienen of bingo als intellectueel hoogtepunt van de week. Alsof je, alleen omdat je ver boven de zeventig bent, ineens ook dommer bent geworden.

Let wel, ik misgun niemand zijn pleziertjes. Een halve haan winnen alleen maar omdat je als eerste alle omgeroepen getallen op je kaart hebt weggestreept kán heel leuk en opwindend zijn. Maar waarom wordt er standaard van uitgegaan dat mensen hun normale interesses die ze hadden toen ze jonger waren, verliezen als ze ouder worden?

Wat ik heb geleerd door regelmatig om te gaan met ouderen, is juist dat ze precies hetzelfde blijven. Mensen die vroeger graag de bloemetjes buiten zetten, vaak uit gingen en lol trapten, doen dit op gevorderde leeftijd ook nog het liefst. Ze mogen dan misschien wel gerimpeld zijn, die ondeugende twinkeling in hun ogen is er nog steeds.

Evenzo zijn degenen die als jongeren al een lang gezicht hadden, veel te vroeg achter de geraniums zijn gaan zitten en overal commentaar op hadden als ze oud en grijs zijn nog steeds niet geneigd voorop te gaan in de rollatorpolonaise.

Wie dat wel doet, is mijn moeder. Een nog steeds beeldschone, zwartharige diva die altijd positief blijft en zich graag amuseert. Een voorbeeld voor velen.

Fijne moederdag, mama.

© Pascale Bruinen

De sandwichgeneratie(1)

De Sandwichgeneratie (1)

Help! Ik word geplet tussen mijn verantwoordelijkheden. Enerzijds voor mijn jongvolwassen kinderen en anderzijds voor mijn moeder op leeftijd. Alledrie benodigen ze zorg, aandacht en liefde.

In mijn levensfase, (nipt!) 50 plus, hoort het er kennelijk bij om voortdurend in deze  ongemakkelijke, soms zelfs pijnlijke spagaat te verkeren. Want net als je denkt dat je het ergste puberleed wel gehad hebt en eindelijk meer quality time voor jezelf krijgt, breekt de tijd aan dat je ouders steeds minder zelfstandig kunnen.

Wij zijn de sandwichgeneratie, volgens http://www.encyclo.nl de “generatie van mensen tussen de 40 en de 60 jaar die ingeklemd zit tussen opgroeiende kinderen en ouders die gaan kwakkelen”.

Voorwaar geen sinecure als je bedenkt dat daarnaast juist door deze 40- tot 60-jarigen vaak ook nog buitenshuis moet worden gewerkt (soms met een behoorlijke stressbaan) en binnenshuis moet worden gepoetst, gewassen en gekookt. En, o ja, je wilt ook nog leuke dingen doen met je lief, op vakantie gaan (liefst meerdere keren per jaar), je sociale contacten onderhouden (al was het maar om steen en been te klagen over alles wat op je bordje ligt want waar zijn al die vriendinnen anders voor) en zeker twee maar liever nog drie keer per week naar de sportschool.

Want je mag dan wel ingeklemd zitten, dat betekent nog niet dat je ook nog overgewicht, een conditie van een 100-jarige of van die blubberarmen wilt hebben. Je zult toch maar net die ene knappe vrijwilliger van onder de veertig in het verzorgingshuis tegen het mooie lijf lopen,  je hoogbejaarde vader begeleiden naar die jonge, zeer appetijtelijke geriater of met je moeder meegaan naar het incontinentiespreekuur van die sexy uroloog. Dan wil je zelf toch zo fit, slank en strak mogelijk voor de dag komen (al heb je wel het voordeel dat je dit al snel lijkt naast iemand die minimaal twintig jaar ouder is).

Als trots lid van de sandwichgeneratie blus ik het ene moment het zoveelste puberbrandje om het volgende ogenblik met groot materieel uit te rukken voor een crisissituatie bij mijn moeder op leeftijd want haar iPad “doet weer zo raar”.

De laatste jaren zijn H. en ik onder andere ingezet als respectievelijk koerier (hoogstpersoonlijk een belangrijke brief afgeven bij de gemeente uit angst dat die anders niet op de juiste plek zou aankomen), klusjesman (de slang van de verplaatsbare airco was er uit gevallen), en bezorgservice (boodschappen en medicijnen afleveren aan huis).

Een paar jaar geleden zijn mijn ouders verhuisd naar een mooi appartement in een verzorgingshuis. Als rechtgeaarde sandwichers moesten H. en ik uiteraard ook ons steentje hieraan bijdragen.

De organisatie rondom hun verhuizing was grofweg vergelijkbaar met die van de onlangs in Nederland gehouden internationale nucleaire top NSS. Maanden van tevoren werd begonnen met de voorbereiding. Dat wil zeggen: mijn vader deelde aan iedereen orders uit die stelselmatig werden genegeerd en mijn moeder keek vooral veel en vaak met een vertwijfelde blik om zich heen naar alles wat (vooral door haar) in de loop van járen was verzameld.

Zo had de garage van mijn ouderlijk huis meer weg van een lokale vestiging van de Mediamarkt door alle overbodige en overtollige elektrische apparaten die daar bij elkaar op ettelijke planken stonden te verstoffen. Dat wafelijzer van de reclame waarmee geen enkele van die zoete lekkernijen was gebakken. Die must have krulset die nooit was ontmaagd. Of de vijfde grill die nimmer daglicht heeft mogen aanschouwen.

Maar het ergste waren de kleren, schoenen, tassen, sjaaltjes en kilo’s sieraden (helaas niet van edelmetalen) van mama (je ziet, ik heb het van geen vreemde). Op een dag ga ik als dochter annex verhuizer annex sandwicher mama helpen om orde in deze chaos te scheppen. Dit met het idee dat het wiskundig onmogelijk is om alles mee te nemen naar haar volgende woning. Om te voorkomen dat we veel te veel gaan verhuizen alleen maar om het straks in het nieuwe appartement te moeten wegdoen, ben ik aangetreden.

Staand temidden van een onoverzienbare stapel winterjassen wijs ik haar streng doch rechtvaardig op het gegeven dat zeker een op de vier stuks (eigenlijk drie op de vier maar ja, het is je moeder hè?) weg moet. Ik zie dat ze van deze mededeling in shock is.

“Ja maar die heb ik nodig voor als het echt koud is. En deze, die doe ik niet weg. Nooit!”

Ik, hoopvol wijzend op een andere jas: “Maar die is toch niet meer zo leuk, nietwaar? Die doen we in de doos voor de kledingbak”.

“Nééééé…..! Die zéker niet!”. Om hem vervolgens, net als de zeven andere, liefdevol in te pakken in de verhuisdoos.

Nodeloos te zeggen dat dit met al de rest van de spullen ook zo is gegaan, mijn ferme taal ten spijt. En zo komt het dat op het einde van D-Day, de dag van hun verhuizing, niemand in hun mooie nieuwe appartement zich meer voor- of achteruit kan bewegen tussen de overal tot aan het plafond opgestapelde verhuisdozen.

Ik weet het, ik weet het, ik ben een watje. Ik mag dan wel officier van justitie zijn die nota bene de respectabele leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt, maar in aanwezigheid van mijn moeder voel ik me in no time weer een kleuter van vijf.

Ik zie het maar als gratis regressietherapie.

© Pascale Bruinen

sandwichgeneratie (1) 2e

Magisch Miami (2)

Here I am in the place where I come let go

Miami the base and the sunset low

Everyday like a mardi gras everybody party all day

No work all play okay

Uit: Welcome to Miami, Will Smith.

Miami.

The place to be. Voor fotomodellen, acteurs maar ook voor doodgewone toeristen zoals H. en ik.

Het toeristische middelpunt van de greater Miami area is natuurlijk South Beach dat pal aan de oceaan ligt en waar je de wereldberoemde Ocean Drive en het Art Deco District vindt. In SoBe, zoals South Beach ook wel wordt genoemd, is alles mogelijk en niks te gek.

Aan de ene kant van Ocean Drive vind je onder andere Lummus Park waar joggers hun rondjes maken tussen de geurende bloemen en wuivende palmen. Hier tref je her en der ook de daklozen die om  negen uur ’s morgens nog hun roes liggen uit te slapen op het gras. En er mogen dan wel zwervers zijn, zwerfvuil zul je nergens op straat zien liggen. Iedereen – zwervers incluis – gooit zijn afval keurig in de daarvoor bestemde bakken.

Aan de overkant van Ocean Drive kun je uitstekend mensen kijken op de vele terrasjes van hotels, café’s en eetgelegenheden met tot de verbeelding sprekende namen als The Cardozo, The Carlyle, The Leslie en The Betsy. 

Op Ocean Drive is het zien en gezien worden, ook voor de meest uiteenlopende exclusieve en peperdure voertuigen, convertibles en stretch limousines die expres in een slakkengang op en neer rijden, vaak met bloedmooie feestende meiden die uitgelaten schreeuwend rechtop in het geopende deel van het dak staan.

Overal klinkt muziek. Lounge, salsa, reggae, Cubaanse klanken. Als het maar zwoel is, zodat het perfect past bij de suptropische klamme temperaturen.

En waar anders dan in Miami kun je een zakenman in beige kostuum zien die op skates naar zijn werk gaat, gevolgd door een donkere vrouw op een rood-geel-groen rijwiel in ultrakort broekje en minuscule bikini bovenstuk met een oversized koptelefoon op haar hoofd en een jonge god, alleen gekleed in zwemshorts, die sierlijk voorbij zwiert op een driewielige step? Op de een of andere manier smaakt je ontbijt zoveel beter als je deze taferelen mag aanschouwen tegen een fel blauwe hemel terwijl een zilte zeebries zachtjes door je haren gaat.

Op de Oceanfront Boardwalk, een prachtig aangelegde smalle boulevard die parallel aan de oceaan loopt, kun je bijna zes kilometer lang wandelen en kom je langs mooie en beroemde hotels, zoals het Fontainebleau of Eden Rock. Hier zie je de gezondheids- en fitnessverslaafden rennen, fietsen en skaten. Wat meteen opvalt, is dat ze allemaal zo beleefd zijn. Niks voetgangers bruut uit de weg duwen. Hier slalommen ze voorzichtig om je heen en zeggen zelfs excuse me als ze je passeren of thank you so much als je voor ze opzij gaat. Leven en laten leven.

Behalve fun in the sun is Miami ook het summum van cool als het gaat over architectuur. De wereldberoemde Art Deco gebouwen uit de jaren twintig en dertig met hun zoete pasteltinten, aparte details en typische neonverlichting echoën tot en met de dag van vandaag de allure van filmsterren en de rich and famous. Gebouwen als The Tides of The Clevelander spreken echt tot de verbeelding.

Ook de iconische hotels ademen vaak deze sfeer. Sommige zul je ongetwijfeld herkennen van menige film of tv-serie. Bijvoorbeeld The Loews, The Sagamore, The Raleigh, The James Royal Palm of The Delano. Ze zijn geen van alle goedkoop, maar dan kun je ook wel genieten van een fantastische architectuur, een geweldige ligging pal aan het strand en een uitstekende service. Aan hot times ’n cool drinks dus geen gebrek.

Maar bovenal betaal je om van die typische Miami sfeer van strak design, ultra hippe kunst, relaxte mentaliteit en mooie mensen te genieten. En over die laatste gesproken: Miami is ook de enige stad ter wereld die een volleybal-toernooi organiseert dat uitsluitend professionele fotomodellen toelaat als deelneemsters.

Als dat voor jullie heren geen goede reden is om af te reizen naar the magic city weet ik het ook niet meer.

© Pascale Bruinen

miami art deco7

Magisch Miami (1)

“This the type of town, I could spend a few days in 

Miami, the city that keeps the roof blazing

Party in the city where the heat is on 

All night on the beach till the break of dawn 

Welcome to Miami (Bienvenido a Miami)”

Uit: Welcome to Miami, van Will Smith 

Deze lofzang op de bekendste stad van de Sunshine State Florida, is helemaal terecht.

Miami is hot, hip and happening. De onweerstaanbare mix van het relaxte Latijns-Amerikaans-Caribische sfeertje, de Amerikaanse welvaart, de alom aanwezige zon, de mooie Art Deco gebouwen, de beautiful people en de hippe tenten met dito muziek en wereldberoemde DJ’s trekt het hele jaar door bezoekers van over de hele wereld.

Zo ook schrijfster dezes. H. en ik komen er graag. We zijn vooral gecharmeerd van de Caribische don’t worry-mentaliteit, muziek en kookkunst die de Cubanen – die in de jaren zestig massaal het communistische land verlieten –  mee hebben genomen naar het beloofde land Amerika.

Miami wordt ook wel liefkozend “the magic city” genoemd. Deze naam heeft de stad te danken aan het feit dat ze in minder dan honderd jaar tijd van een vrijwel onbewoond moerassig gebied is uitgegroeid tot een metropool van betekenis. Miami weet zichzelf telkens opnieuw uit te vinden. Van de Amerikaanse Rivièra uit de jaren vijftig tot The Gateway to the Americas en cruise capital of the world anno nu.

In de jaren tachtig van de vorige eeuw werd Miami als toeristische bestemming wereldwijd gepromoot door de succesvolle misdaadserie Miami Vice, waar stoere hetero mannen voor het eerst pastelkleurige t-shirts droegen, ultra luxe villa’s dienden als plaats delict en sexy dames paradeerden in een weinig verhullende bikini tegen de achtergrond van zon, zee en zinderende achtervolgingsscènes met snelle jongens en nog snellere boten.

Recenter is de stad weer in beeld gekomen met CSI Miami, waar min of meer dezelfde ingrediënten met succes worden gebruikt. De korte aerial shots van de skyline en de kuststrook van South Beach roepen onmiddellijk een gevoel van glamour op.

Miami wordt tegenwoordig dan ook niet voor niets geassocieerd met jet set, supermodels, popsterren en de wereld van tv en film.

Het mooie aan Miami vind ik de combinatie van een bruisende wereldstad met brede en oogverblindend mooie witte zandstranden aan een saffierblauwe oceaan. Hier kun je een interessante stedentrip en exotische strandvakantie in één beleven. Miami heeft het allemaal.

Op het kilometerslange strand heb je altijd genoeg ruimte. Hier hoef je nooit, zoals in menige Zuid-Europese bestemming,  handdoek aan handdoek te liggen. Het water van de Atlantische Oceaan is Caribisch blauw, warm en zeer helder. Af en toe vliegen aandoenlijke pelikanen in formatie voorbij. Op het strand kun je ook de wereldberoemde kleurige strandwacht-huisjes bewonderen die Miami Beach zo typeren.

Behalve als strandaanbidder kom je in deze stad met in totaal zo’n 23 (!) winkelcentra ook als shopaholic volop aan je trekken. De shopping malls zijn typisch Amerikaans: groter dan groot, super schoon en met ongeëvenaarde service en klantvriendelijkheid. Na al dat Yes, ma’am, How are you doin’ today? en My pleasure! wordt het in Nederland gegarandeerd weer afkicken geblazen.

Maar verslavend is vooral het typische sfeertje.

Dus wees op je hoede: Miami kan je betoveren!

© Pascale Bruinen

miami beach boek

miami strandwacht huisje2

 

 

 

Money for Nothing

Onlangs stuit ik op het bericht dat in de nacht van Oud op Nieuw in Almere veel minder is vernield dan vorig jaar. Werd er op 31 december 2012 nog voor een ton kapot gemaakt door de Almeerse jeugdigen, 31 december j.l. was dat nog slechts voor een schamele 70.000 euro.  Maar liefst dertigduizend euro minder. Volgens afspraak met de gemeente wordt het bedrag waarvoor niet is vernield uitgekeerd aan de jongeren ten behoeve van een skate-baan of een trapveldje.

Er is veel voor te zeggen. Want ik snap ook wel dat de achterliggende gedachte is dat jongeren die skaten minder snel uit verveling een parkeerautomaat slopen en jeugdigen beter tegen een voetbal kunnen trappen dan tegen andermans auto.

Aan de andere kant is het toch ook vreemd. Geld krijgen als je iets niet vernielt. Een concept dat, zo ben ik bang, heel erg 2014/2015 wordt. Maar het biedt ook wel perspectief.

Want ik heb nog nooit iets vernield. Nou ja, niet moedwillig dan. Als volwassene. Want ik zal als kleuter in een driftbui vast wel eens een kopje van mijn roze theeservies op de grond hebben gesmeten, het hoofd van een van mijn Barbies hebben afgerukt of toch minstens haar lange haren zodanig hebben afgeknipt dat het daarna leek of de ratten eraan hadden gevreten. Maar dat telt niet. Toch?

Voor zover ik weet (ja, ik dek me zekerheidshalve in) hebben H. en de kinderen ook nooit andermans spullen kapot gemaakt. Wat betekent dat wij vanaf nu slapend rijk kunnen worden.

Denk je eens in: ik kan eindelijk die stomme postcodeloterij opzeggen (ik win toch nooit iets anders dan uitgedroogde stroopwafels of een pot Ben & Jerry’s ijs. Als het nou nog Häagen-Dazs was), ik hoef nimmer meer in de rij te staan om een staatslot te kopen en kan mijn knagende schuldgevoel omdat ik niet op tijd ben ingestapt in de bitcoin-hype eindelijk definitief gedag zeggen. En dat alles alleen maar omdat ik me beheers en niet als een destroyer door het leven ga.

Natuurlijk moet dit principe wel met terugwerkende kracht worden toegepast. Nu ik er bij stilsta, betekent dit dat ik praktisch al kan ophouden met werken. Voor mij geen pensioengat meer. Ik hoef me alleen nog maar in verbinding te stellen met de gemeente.

Wie ook money for nothing kreeg, en veel, was die Bulgaar die in zijn eentje tig landgenoten heeft geholpen om toeslagen uitgekeerd te krijgen waar ze in de verste verte geen recht op hadden. Deze frauduleuze handelingen hebben de belastingbetaler, jij en ik dus, kapitalen gekost. Vul wat formuliertjes in, stuur ze op en voilà, even later kun je in de stad zoveel flappen tappen als je maar zelden bij elkaar hebt gezien. Wat moeten die arme sloebers op dat Bulgaarse platteland hebben neergelegen over zoveel naïviteit van die knotsgekke Hollanders waar het geld kennelijk tegen de plinten klotst.

Het idee om iets voor niets te krijgen zal wel altijd aanlokkelijk blijven, zeker voor mensen met een criminele inborst. Alhoewel, helemaal voor niks krijgen die laatsten het nou ook weer niet, hoor. Ik ben altijd verbaasd als ik zie hoeveel creativiteit eraan te pas komt als ze proberen om anderen geld af te troggelen. Als oplichters hun vindingrijkheid op een legale manier zouden gebruiken, zouden ze misschien wel een glansrijke maatschappelijke carrière hebben.

Ze zouden bijvoorbeeld hoge ogen kunnen gooien als verkoper. Want deze mensen zijn nog in staat om een zonnebank te verkopen aan een rondreizend woestijnvolk. Waarschijnlijk hebben ze ook grote toegevoegde waarde in een denktank omdat hun immer op hoog toerental draaiend brein best wel eens onorthodoxe oplossingen voor wereldproblemen zou kunnen bedenken. En met hun overtuigingskracht kun je ze prima inzetten als collectant voor het goede doel. Gegarandeerd dat zelfs de gierigste mensen minstens een biljet van twintig euro in die bus stoppen.

Helaas is voor de meesten de roep van het grote geld te sterk en gaan hun talenten voor de goede zaak verloren.

Eeuwig zonde.

© Pascale Bruinen

Geld Graag!

Just say hello!

Shall we make a new rule of life…always try to be a little kinder than necessary?”

Deze passage wordt aangehaald in het ontroerende boek “Wonder“, van R.J. Palacio. “Wonder” gaat over het leven van een jongen die met een mismaakt gezicht ter wereld is gekomen, hoe hij daarmee wordt gepest maar uiteindelijk leert zichzelf te accepteren zoals hij is.  Het even mooie als simpele citaat is van J.M. Barrie die erover schreef in “The Little White Bird” (bij velen van jullie beter bekend onder de naam “Peter Pan”).

Ik vind het een prachtig voorstel. Hoe zou je gezinsleven, je werkomgeving, je straat, je dorp, je stad, je regio, je land, ja hoe zou de hele wereld er uit komen te zien als iedereen zou proberen om voortaan iets aardiger dan nodig te zijn?

Grote kans dat ik werkeloos zou worden want in zo’n samenleving zouden waarschijnlijk nog maar weinig strafbare feiten worden gepleegd. Huiselijk geweld zou tot het verleden behoren. Langslepende burenruzies waar men elkaar over en weer bespiedt met camera’s sterven uit. En niemand, maar dan ook niemand zou het nog in zijn hoofd halen om een juwelier te beroven.

Mensen die je toevallig passeert op straat vriendelijk groeten, een onbekende een welgemeend complimentje geven of à l’improviste een praatje maken met degene die voor je in de rij staat bij de bakker zijn ook voorbeelden van iets aardiger zijn dan nodig.

De eerste keer dat ik word geconfronteerd met overrompelende vriendelijkheid van wildvreemden is niet in Nederland maar in de Verenigde Staten. Als ik in de jaren tachtig  het land voor de eerste keer bezoek, ben ik verbijsterd over de bejegening. Gewend als ik dan ben aan nurks kijkende verkopers, over het paard getilde obers en caissières die het drukker hebben met hun eigen sores dan met het welzijn van hun klanten, weet ik niet wat me overkomt. Bijvoorbeeld als ik bij de kassa van een mega supermarkt kom.

Well hello! And how are yóu today?” De jongedame achter de kassa zingt het meer dan dat ze het zegt en geeft me een stralende glimlach met van die helderwitte tanden die zo in een reclame voor Colgate kunnen figureren. In eerste instantie denk ik dat ze het tegen een bekende van haar zegt, maar na een snelle blik om me heen blijkt dat ze het toch echt tegen mij heeft. Goh, die vreemde mevrouw wil echt weten hoe het met me gaat!

Oh! Oh, fine. Thank you. I have just arrived from Europe and now I’m pretty jetlagged. It’s my first time in the States and I …”. Ik stop beschaamd als ik zie dat ze haar aandacht – zo’n beetje vanaf mijn bedankje – weer op de kassa heeft gericht en hoor dat ze beleefd maar geroutineerd het totaalbedrag dwars door de rest van mijn gebrabbel heen roept. Misschien wil ze toch niet écht weten hoe het me tot dusverre is vergaan. Maar vriendelijk is haar begroeting wel. En al is het ingegeven door commerciële motieven, ik weet wel dat ik dit duizend keer liever heb dan te moeten kijken naar zo’n gezicht waar de dodelijke verveling van af straalt (om van die op en neer gaande kaken die kauwgom kauwen maar te zwijgen).

Dus al is het niet de bedoeling dat ik op zo’n begroeting meer antwoord dan “Prima, dank u. En met u?”, ik word er toch vrolijk van. Vriendelijkheid werkt aanstekelijk. Norsheid trouwens ook.

Amerikanen zijn ook heel goed in meteen contact leggen en complimentjes uitdelen. Ik spreek goed Engels maar zodra ik mijn mond opentrek, vragen ze steevast “So where are you from?”. Dat ze vervolgens denken dat mijn vaderland tegen Zweden zit aangeplakt of Kopenhagen onze hoofdstad is, maakt me niets uit. Het is lief dat ze het überhaupt vragen. En vervolgens raken we gezellig over ditjes en datjes in gesprek. Leuk. Of als ik in een kleurige kaftan aan dek van de cruiseboot dromerig over de reling kijk en de vrouw naast me zegt: “I just love those colors! They look so good on you!”. Wie wil dit nou niet horen?

Ik moet toegeven dat ik er ook aan heb moeten wennen. In het begin was ik zelfs een beetje wantrouwend als een onbekende me een compliment maakte. Zo van: ‘Wat mot je van me?”. “Wij” vinden dit al snel “overdreven” en “oppervlakkig”. Alsof “wij” altijd zo diepgaand zijn.

Ik vrees dat dit heel erg Nederlands is. “Wij” zijn van nature nu eenmaal een stuk afstandelijker, gieriger en zuurder dan Amerikanen (dit laatste misschien met uitzondering van good old Mark Rutte die immer schaterlachend door het leven gaat). Oud-Hollandse calvinistische spreekwoorden als “Doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg” en “Als je voor een dubbeltje geboren bent, word je nooit een kwartje” zijn aan de bewoners van “God’s own country” niet besteed. Daar kun je doorgaans juist niet gek genoeg doen en is alles mogelijk.

Op het punt van klantvriendelijkheid, beleefdheid en ondernemersgeest kunnen we dus nog het een en ander van ze leren. De Amerikanen die ik heb ontmoet zijn zeer aimabel, behulpzaam en hoffelijk. Hun wellevendheid in contacten met medemensen maakt ze ontwapenend.

Daarom bij deze mijn oproep aan jullie om het ook een dag te proberen. Live on the wild side. Zég die passant eens vriendelijk gedag. Hóu die deur eens open voor de mevrouw die na jou komt. Gééf die collega of – als je een echte durfal bent – die wildvreemde eens een oprecht compliment. Het kost niks en betekent zo veel.

Just say hello!

Hoe moeilijk kan dat nou zijn?

© Pascale Bruinen

Just say hello! (2)

Voorbeeld van hoe het niet moet…

Just say hello!

Misschien een ideetje?

 

 

Baby Blues (2)

Het zijn de jaren negentig van de vorige eeuw. Ik ben net bevallen van mijn eerste kind en zit midden in de jonge-moeder-mallemolen. Ik draai steeds sneller rond en rond en moet zorgen dat ik er niet van af donder.

Omdat mijn baby iets te vroeg is geboren, krijgen we hem met met maar liefst acht voedingen per dag mee naar huis. Omdat ik borstvoeding geef, betekent dit een behoorlijke aanslag op mijn lichaam.

Natuurlijk is mijn allerliefste manneke deze opofferingen meer dan waard, maar als rechtgeaarde controlfreak maak ik zware tijden door. Want als er één ding is dat ik natuurlijk absoluut niet onder controle heb, dan is het wel mijn pasgeboren baby. Het is eerder andersom: dit kleine, hulpeloze, wondermooie hoopje mens heeft míj volledig in zijn macht. Die gedenkwaardige eerste blik op dat minuscule roze wezentje is voldoende om de sluizen van een oneindige moederliefde wagenwijd open te zetten.

Als ik weer als advocaat aan de slag moet, wordt het kolfapparaat mijn nieuwe BFF. Op het werk hebben ze een kamertje als kolfkamer aangewezen. Trouw sluit ik me daarin vrijwillig twee maal daags op. Zo ook die dag dat ik de stekker in het apparaat steek en er vervolgens helemaal niets gebeurt. Eerst denk ik nog dat hij niet goed genoeg in het stopcontact zit, maar dat blijkt wel het geval. Het ding weigert koppig om te gaan pompen.

Het koude zweet breekt me uit. In paniek rammel ik aan het apparaat, trek de snoer er uit en stop hem er weer in. Niks. Ik voel me nu ook benauwd en licht in mijn hoofd. De druk  loopt in sneltreinvaart op. Als na nog tig pogingen definitief niks te kolven valt, zie ik nog maar één uitweg en dat is als een gek op en neer naar huis sjezen. Twintig kilometer heen en twintig kilometer terug. Nodeloos te zeggen dat mijn baas door dit incidentje voortaan waarschijnlijk alleen nog maar overweegt mannen aan te nemen.

Een paar maanden later kom ik tot de conclusie dat er in feite een heel simpele, goedkope en volstrekt natuurlijke oplossing is voor alle vruchtbare vrouwen met gewichtsproblemen. Geef borstvoeding en wel zo lang mogelijk! Terwijl mijn buik, benen en billen nog slanker worden dan in mijn beste jaren, groeit mijn voorgevel op volledig natuurlijke wijze pakweg twee cupmaten. Zo vrouwelijk en close to perfection word ik – zonder draconische ingrepen – geheid nooit meer.

Mooi, zoals Moeder Natuur het allemaal bedisselt. Want hoe blij ik ook ben met mijn baby, al gauw heb ik toch heimwee naar mijn dikke buik. Ik mis dat speciale gevoel van altijd lekker met zijn tweetjes zijn, vooral als je zelf al weet dat je zwanger bent maar nog niemand anders dat kan zien. En ik kan niet wachten om die vederlicht fladderende vlindervleugeltjes weer te voelen, dat eerste fysiek onmiskenbare signaal dat de baby beweegt.

Met het ultieme excuus dat ik er niet jonger op word, is spruit nummer twee al snel een feit.

Wat ik toen nog niet wist, is dat twee kinderen onder de twee hét recept is om jezelf compleet te verliezen. Men neme de oudste die net lekker in zijn dwarse peuterpubertijd begint te komen omdat hij veel meer wil dan waartoe hij in staat is. Men voege daarbij de baby die nog helemaal niks kan en men menge dit goed met een aan chronisch slaapgebrek lijdende, zogende en in deeltijd werkende mama en…voilà, de combinatie van deze drie ingrediënten staat garant voor een ware uitputtingsslag.

Na mijn aanvankelijke euforie over het vervullen van de konings- of rijkeluiswens, eerst een jongen en dan een meisje, begint het dagelijkse schema me in rap tempo op te breken. Het lijkt wel of ik alleen nog aan het voeden, luiers verschonen, spelen en wassen ben. ’s Ochtends gaat dochterlief al weer snel slapen. Tegen de tijd dat ik haar moet oppakken, is de oudste dringend toe aan zijn middagdutje. En op het moment dat hij weer wakker wordt, draag ik de baby weer naar haar wiegje.

Al gauw realiseer ik me dat ik zo gedoemd ben om mijn hele bevallingsverlof als een soort kluizenaar in huis door te brengen. Want ja, hoe ga je alleen naar buiten met én een pasgeborene én een eigenzinnige peuter die enkel het woordje “Nee!” lijkt te kennen? In het begin doe ik dochterlief nog veel in de draagzak, maar daar wordt ze al gauw te zwaar voor. En met een rebelse oudste aan een handje als zij in de wandelwagen ligt, is ook niet je dat.

De eerste maanden heb ik daarom vaker een gevoel van gevangen zitten in een gouden kooi. Daar zit ik dan met mijn gezonde jongen en meisje, zo afgepeigerd dat ik soms niet meer helder kan nadenken en tegelijkertijd – natuurlijk – gebukt gaand onder een giga-schuldgevoel. Want ik ben veel te moe en futloos om plezier te hebben van mijn dubbele moederschap. En hoe mooi, intiem en slankmakend borstvoeding ook is, het is tevens een vorm van topsport. De notie dat mijn baby echt alleen maar van mij afhankelijk is om aan eten te komen, vliegt me soms wel eens naar de keel. Het is immers de grootste verantwoordelijkheid die een vrouw kan dragen.

Net als ik echt aan het einde van mijn Latijn dreig te komen, is de verlossing in zicht. Mijn beste vriendin, moeder van een tweeling die bijna even oud is als mijn zoon, hoort mijn verzuchtingen en biedt royaal aan dat ik haar tweelingbuggy voor nop kan overnemen. Het achterste deel kan plat zodat de baby lekker kan slapen en het voorste deel is een stoeltje waar mijn oudste in kan zitten. Ideaal!

Ik word op slag een ander mens. Ik kan weer overal gemakkelijk heen. Ik heb mijn vrijheid terug. Tegelijkertijd begin ik langzamerhand te wennen aan het evenredig verdelen van mijn aandacht over baby en peuter. Als dan ook nog dochterlief de eerste nacht doorslaapt tot na zevenen, voel ik me alsof ik de lotto heb gewonnen.

Ik ben weer in balans.

© Pascale Bruinen

Newborn Baby Blues (2)

Baby Blues (1)

Ik ben de dertig net een week gepasseerd als mijn eerste kind, een zoon, wordt geboren. Dat maakt mij echt zo’n “eerst afstuderen, dan een goede baan scoren en je vervolgens nog een tijdje te pletter werken voordat je zwanger wordt”- moeder. Tot groot en oneindig verdriet van gynaecologen, die maar niet ophouden te benadrukken dat dertig biologisch gezien eigenlijk al “veel te oud” is, zeker voor een eerste kind. Maar ja, je hebt niet voor niets al die jaren op de universiteit gezwoegd en eindelijk die droombaan – voor mij destijds in de advocatuur – gevonden. Het laatste dat je dan wilt, is meteen maandenlang afwezig zijn op je zo hard bevochten en gewilde stek omdat je je zo nodig wilt voortplanten.

Dus doe ik in die tijd netjes wat wij, als verstandige meiden die op hun toekomst zijn voorbereid, allemaal doen: die allengs luider wordende roep van de hormonen negeren en het hele baby-gebeuren telkens weer uitstellen. Maar eerlijk is eerlijk; bij het vooruitzicht dat ik op mijn volgende verjaardag de gevreesde grens van dér-tíg zal passeren, is mijn biologische klok alsnog op tilt geslagen en bam! Even later is er toch een baby op komst, advocaat of niet. Overigens tot chagrijn van mijn mannelijke baas die mij weliswaar beleefd en plichtmatig mompelend feliciteert, maar wiens hele bodylanguage uitschreeuwt dat hij zich wel voor de kop kan slaan dat hij mij, nog-kinderloze-vrouw-in-vruchtbare-leeftijd, heeft aangenomen.

Vanaf de geboorte van mijn zoon, die een aantal weken te vroeg ter wereld is gekomen (mental note: zouden die gynaecologen toch gelijk hebben?),  staat – oh zoet cliché! – mijn hele leven op zijn kop. Na vier weken ziekenhuis krijgen we onze spruit mee naar huis met acht voedingen per dag. Hoezo thuis lekker rustig bijkomen?

Behalve aan de gebroken nachten en borstvoedingsperikelen moet ik uiteindelijk nog het meeste wennen aan de nieuwe werkelijkheid dat ik niks, maar dan ook niks meer in één keer af kan krijgen. “Even” het hele huis achter mekaar door poetsen en opruimen zoals ik gewend ben, is er niet meer bij. Koken doe ik alleen nog maar in etappes. Om van snel en efficiënt door de Albert Hein heen te razen nog maar te zwijgen.

Bij iedere voeding, huilbui, hik, luierwisseling of spuugstraal laat ik alles wat ik aan het doen ben uit mijn handen vallen, soms letterlijk, om mij naar het  nieuwe middelpunt van mijn bestaan te spoeden.

Omdat mijn kereltje midden in de winter is geboren, is mijn eerste uitje nog net geen militaire operatie. Eerst water warmen, warm water in kruik doen, checken of kruik niet lekt (twee keer), kruik in wandelwagen leggen, baby oppakken, baby de borst geven, baby schone luier omdoen, baby rompertje, babypakje, sokjes, skipak, mutsje en wantjes aantrekken, baby-met-skipak in trappelzak stoppen, baby-in-trappelzak insnoeren in wandelwagen (op dit punt ben ik zelf zo uitgeput dat ik eigenlijk geen puf meer heb om naar buiten te gaan, maar vooruit), baby weer uit trappelzak halen omdat hij alles onder heeft gespuugd, na schoonmaakbeurt baby nogmaals in trappelzak stoppen en dan…Het Moment Suprême is daar en de wereld zal het weten. Mijn. Eerste. Wandeling. Met. Baby. Alleen zo jammer dat de wandeltijd omgekeerd evenredig is aan de voorbereidingsperiode. Maar gelukkig went alles, zo ook dit.

Ik kom er al gauw achter dat acht voedingen per vierentwintig uur heel hard werken is. Maar dan héb je, behalve tepelkloven, doorwaakte nachten en borstontstekingen, ook wat. Het is inderdaad heel bijzonder en intiem om zo in het holst van de nacht met mijn baby een hechte band op te bouwen. En dan heb ik het nog niet eens over wat het doet voor mijn figuur. Na een aantal weken fungeren als rond-de-klok melkfabriek pas ik zelfs weer in mijn allernauwste spijkerbroek. En terwijl het snoetje van mijn eerstgeborene als toonbeeld van Hollands welvaren steeds ronder wordt, ziet dat van mij steeds ingevallener uit.

En geen wonder. De hele dag door voel ik me zo opgejaagd als een ADHD-er die zijn ritalin al een hele poos niet meer heeft gehad. Want er zitten maar drie uur (bruto!) tussen de voedingen, hetgeen betekent dat ik mijn tussentijdse bezigheden met een aan Noord-Koreaanse hysterie grenzende precisie moet plannen. Bij de eerste kik uit de babyfoon werp ik een snelle blik op mijn horloge, haast me met twee treden tegelijk de trap op en begin in gedachten al af te tellen: Ready? Steady? Go!  Zeker als ik ergens heen ga zonder baby is het voor mij als zogende moeder van het grootste belang dat ik op tijd terug ben, dus voordat mijn borsten zowat uit elkaar springen van ellende en spontaan beginnen te lekken.

En natuurlijk kan ik er op wachten dat het een keer fout gaat. Ik ben in het ziekenhuis op controle bij de gynaecoloog en dacht slim te zijn door even snel alleen te gaan. Big mistake! Ik zit nu al een dik uur te verdoen in een overvolle wachtkamer en begin me langzamerhand zorgen te maken. Inmiddels is het alles bij elkaar al bijna twee uur geleden dat zoonlief heeft gedronken.

Een jonge moeder komt aanlopen met haar baby in een draagstoeltje en gaat tegenover mij zitten. Ik glimlach begripvol naar haar. Als haar baby de overbekende kir-geluidjes begint te produceren die alleen pasgeborenen kunnen maken, is bij mij het hek van de dam. Ik voel een onweerstaanbare stuwing in mijn borsten ontstaan en voordat ik het goed en wel in de gaten heb, ben ik zo lek als het spreekwoordelijke mandje. In lichtelijke paniek begeef ik me spoorslags naar de balie.

Één blik van de dame op de twee prominent natte plekken in mijn blouse en ze escorteert mij-  dwars door de rij wachtenden heen – naar mijn afspraak.

Over voorkeursbehandeling gesproken.

© Pascale Bruinen

Newborn Baby Blues (1)

Scharrelmoeder (2)

In al die jaren dat mijn zoon en dochter naar de basisschool gaan is het me als scharrelmoeder, mijn benaming voor een moeder die in deeltijd werkt, maar een enkele keer gelukt om mijn naam op tijd neer te pennen op de beruchte intekenlijstjes. Want hoezeer ik mijn best ook doe om op de hoogte te blijven van de schoolkalender, de Enige Echte Mama’s (EEM’s of vrouwen die voltijds moederen) zijn me altijd voor. Mijn zwaar bevochten vrije dagen die ik zoveel mogelijk probeer af te stemmen op de kids ten spijt.

Nodeloos te zeggen dat dit leidt tot veel gefrustreerd tandengeknars mijnerzijds. Dus bezin ik me op een tegenaanval.

Want hoewel een klein stemmetje mij influistert dat de EEM’s toch ook altijd klaar staan voor de vervelendste werkjes op school – zoals opruimen na feestjes en luizeninspectie, om maar wat te noemen – erger ik me na verloop van tijd groen en geel aan altijd weer diezelfde vrouwen die de lijst continu bezet houden. Zo vis ik telkens achter het net en word ik gedwongen pijnlijke vragen van mijn spruiten te beantwoorden (“De moeder van Jesse gaat wel altijd mee. Jij bijna nooit. Waarom eigenlijk niet, mama?”). Je zou je voor minder een ontaarde moeder gaan voelen.

Ik besluit tot een charmeoffensief. ’s Middags bij het ophalen van mijn kroost probeer ik aansluiting te zoeken bij de vaste groepjes EEM’s die altijd geanimeerd met elkaar staan te keuvelen. Natuurlijk is dit tot mislukken gedoemd want laatstgenoemden zijn meestal allang op het schoolplein, terwijl ik te elfder ure met rood hoofd en wapperende jas kom aangeracet.

Niet dat ik het niet probeer. Ik ga in de buurt van een van de vaste kliekjes staan, probeer oogcontact te krijgen en vervolgens een vriendelijk praatje aan te knopen.

Bij het zien van mijn naderende gestalte vallen de gesprekken echter abrupt stil waardoor ik mij – nog voordat ik ook maar iets heb kunnen zeggen – al ongemakkelijk voel. Vervolgens bega ik de blunder om dan zelf maar de conversatie met een kwinkslag te beginnen. Een grappige tegenopmerking uit het groepje blijft evenwel uit. Na nog wat beleefde vragen waarop ik enkel eenlettergrepige antwoorden terug krijg (mental note: stel alleen open vragen!!!) geef ik mijn pogingen tot integratie op. Voortaan sta ik wel weer lekker veilig tussen de andere PWM’s.

In reactie op dit fiasco merk ik dat ik me – waarschijnlijk door opgestapelde wrevel – steeds vaker verheven begin te voelen boven het groepje roddelende en talmende dames van het schoolplein die zo te zien alle tijd van de wereld hebben. Getuige onvrijwillig afgeluisterde conversaties hebben ze niks beters te doen dan eindeloos te praten over kinderkwaaltjes, bij elkaar koffie te gaan leuten en de ramen weer eens te gaan zemen.

Nee, dan ik! Ik ging Iets Heel Belangrijks doen, ik probeer per slot van rekening iedere dag de wereld een stukje veiliger te maken. Daar kunnen die luizenmoeders het mee doen.

Denk ik.

Totdat ik er per toeval achter kom dat de werkelijkheid veel weerbarstiger én genuanceerder is dan mijn clichébeelden. Want tijdens één van mijn zeer moeizaam verschalkte ouderactiviteiten (ok, ik heb de juffrouw nog net niet gechanteerd maar onder zachte dwang ontfutseld wanneer het eerstvolgende uitje op het programma stond zodat ik mijn naam – als eerste! – op die vermaledijde lijst kon neerpennen) mag ik ook eens een middagje mee naar de kinderboerderij! Daar raak ik warempel echt aan de praat met de andere moeders. Kennelijk is er niks zo goed om in versneld tempo een band met elkaar op te bouwen als gezamenlijk vertederd je kroost gadeslaan terwijl ze geitjes aaien en achter de kippen aanrennen.

Met iedere vieze kinderneus die we gezamenlijk schoon poetsen en ieder geschaafd knietje waarop we liefdevol een pleister plakken, ontdooien de EEM’s een beetje meer. Om nu te zeggen dat het vergelijkbaar is met het neerhalen van de Berlijnse Muur is overdreven, maar het voelt voor mij wel als het wegvallen van een onzichtbare barrière. De EEM’s blijken niet zozeer arrogant als wel verlegen. En niet humorloos maar juist grappig. Maar het is voor mij vooral een eyeopener te ontdekken dat zij zich juist vaker schuldig voelen omdat ze niet ook een baan buitenshuis hebben.

En de dames die ik op voorhand ervan verdenk alleen maar in staat te zijn tot gebrabbel op kinderniveau of hoogstens een op schrille toon uitgesproken “Koekje erbij?” blijken – asjemenou! – volwaardige gesprekspartners. En niet alleen dat. Sommigen doen vrijwilligerswerk, anderen zijn mantelzorger en enkelen combineren zelfs beide nobele taken met het fulltime moederen. Ik heb nog net niet het schaamrood op de kaken staan als ik daar achter kom.

Pijnlijk. Maar ook een belangrijk leermoment en dus zeer waardevol.

Vaste patronen. Vooroordelen. Anderen buitensluiten omdat die op de een of andere manier anders zijn. Maken we ons er niet allemaal schuldig aan af en toe?

Ik dus wel. Maar sindsdien heb ik mijn leven gebeterd. Ik zal niet snel meer zo’n vooringenomenheid koesteren.

Hoop ik.

© Pascale Bruinen

En wat zijn jouw ervaringen als EEM’er, PWM’er of volledig werkende moeder op het schoolplein of daar buiten? Laat hier je stem horen!

Scharrelmoeder (1)

Onlangs las ik een aantal interviews met papa’s die “váák en gráág het vlees aansnijden”.

Peter, overtuigd huisvader, is er zo een. In het vraaggesprek beklaagt hij zich over de “moedermaffia” op school die de gelederen strak gesloten houdt als het aankomt op bakmiddagen, drankjes doen en bepaalde geaccepteerde hobbies, bijvoorbeeld kleding maken.

Hij kwam er al snel achter dat die kennelijk alle voorbehouden zijn aan het vrouwelijk geslacht. “Dan organiseer jij toch een bieravond voor vaders?”, kreeg hij op vriendelijke doch gedecideerde toon te horen toen hij zich opgewekt wilde aanmelden voor de “moederborrel”. Een arrogante afwijzing verpakt in een mierzoete moederlijke suggestie. Bottomline was echter dat hij daar niet welkom was.

“Mannen zijn vaak bang zich te mengen in dat wespennest (…). Ons denken is nog veel te sekse-georiënteerd”, vertrouwt hij de verslaggever gedesillusioneerd toe.

Ik kan me zijn reactie wel voorstellen: kom te dichtbij en je kunt gestoken worden. Maar wat Peter hier verwoordt, komt zelfs míj bekend voor. En ik ben niet eens een man.

Ik herinner me de periode dat mijn kinderen op de basisschool zaten nog maar al te goed.

Het zijn de eerste jaren van het nieuwe millennium. Ik ben een parttime werkende moeder (PWM). Tegenwoordig zou ik door het leven gaan onder de weinig vleiende benaming “scharrelmoeder”. Dit is mijn zelf bedachte variant op “scharrelvrouw”, dat het tweede woord van het jaar 2013 in de categorie “Economie” is geworden. Het woord staat volgens de Van Dale voor een “vrouw die geen volledige baan heeft, maar in deeltijd werkt” (om voor de hand liggende redenen zal ik in de rest van dit stuk niet de afkorting van “scharrelmoeder” gebruiken).

Als scharrelmoeder bevind ik me op het schoolplein vaker in een soort “niemandsland”. Niet dat ik de enige PWM ben, zeker niet, maar meer qua gevoel. De onzichtbare pikorde dicteert dat de fulltime moeders de Enige Echte Mama’s (EEM’s) zijn en dus met stip bovenaan staan. Dan komt een hele tijd niets, waarna PWM’s zoals ik volgen. En helemaal onderaan bengelen die vrouwen die het bestaan hebben kinderen te baren en daarna weer voltijds te gaan werken. Hoe zouden die dan genoemd moeten worden? Als ik in kippentermen zou moeten blijven, opteer ik voor “legmoeders”.

De EEM’s laten in mijn ogen duidelijk merken zich betere opvoeders en verzorgers te voelen dan de rest. Is het niet Oprah Winfrey die zegt dat “being a stay at home mom is the hardest job in the world”? Nou dan! Zodoende kijken ze ook meewarig naar mij als ik ’s ochtends haastig mijn spruiten gedag zeg om daarna zowat het schoolplein af te rennen op weg naar mijn werk of – op mijn zogenaamde vrije dagen – naar twintig andere dingen die ik nog moet doen voordat ik ze weer kom ophalen. Dág, kindertjes! Hallo schuldgevoel!

Gelukkig bevind ik me wat dat laatste betreft in uitstekend gezelschap, ontdekte ik pas onlangs toen ik in O Magazine (jawel, wéér Oprah!) een zeer interessant vraaggesprek las met Sheryl Sandberg, de Chief Operating Officer en daarmee de hoogste vrouwelijke baas van Facebook. Daarin bekent Sheryl dat ze geen antwoord heeft op de vraag hoe je als werkende moeder van dat eeuwige schuldgevoel af komt. Sterker nog, ze geeft toe het zelf ook te hebben, bijvoorbeeld als ze haar kindjes afzet op school en dan ziet hoe andere moeders daar blijven om mee te helpen. Hoe verfrissend! Het komt dus in de beste kringen voor, zodat ik me met terugwerkende kracht al een stuk beter voel.

De EEM’s maken ondertussen handig gebruik van het feit dat ze vaker en langer op school zijn door zich bij iedere denkbare gelegenheid als eerste op te geven voor ouderlijke klussen. In de felle strijd om de kindergunsten schrijft de vaste kliek van moeders de intekenlijstjes voor allerhande ouderactiviteiten telkens snel vol.

En ik, arme verdwaasde scharrelmoeder, kom er gehavend en met lege handen uit.

Dus bezin ik me op een tegenaanval.

Wat ik dan nog niet weet, is dat die heel anders zal uitpakken dan ik denk.

© Pascale Bruinen

Wil je weten hoe dit verder gaat, lees dan volgende week deel 2!

scharrelmoeder (1) 2e

Scharrelmoeder (1)

January Blues

De dennenaalden zijn met moeite uit het karpet gezogen. De champagnefles ligt in de glasbak. Het nog op de valreep gekochte Oudejaarslot heeft wéér geen miljoenen opgeleverd. De overgebleven, naar ranzig vet ruikende, oliebollen zijn in de vuilnisbak gekieperd, samen met de uiteengespatte droom van een rijkeluisleventje.

Het straatbeeld buiten levert al evenmin vrolijk stemmende taferelen op. Het rode, door de aanhoudende regen soppig geworden karton van menige afgeschoten vuurpijl ligt afgedankt in de goot. Als stille getuige van het zoveelste feest dat over and done is.

Januari. Een vreemde, nikserige maand. De feestdagen en vrije dagen zijn achter de rug, carnaval duurt nog even en het voorjaar is nog heel, heel ver weg. Eigenlijk een maand die je zou moeten kunnen overslaan. Of, nog beter, die je in zijn geheel in een ver, tropisch oord zou moeten kunnen doorbrengen.

Officieel is de eerste maand van het jaar de louwmaand oftewel looimaand. Louw komt van “looien” omdat in januari de huid van geslachte dieren werd gelooid. Hmm, niet erg tot de verbeelding sprekend anno 2014.

De naam van de eerste maand van het jaar is kennelijk afgeleid van Janus, de Romeinse God van deuren en poorten en van alle begin. Onze Janus had twee gezichten waarmee hij tegelijkertijd zowel in het verleden als in de toekomst kon kijken. Nou, dát vind ik wel erg handig. Vooral het deel van in de toekomst kijken zou soms uitkomst kunnen bieden. Bijvoorbeeld voor dat Oudejaarslot.

Enfin, wat ik maar wil zeggen is dat die eerste 31 dagen van onze kalender vaak nogal tegenvallen. Zeker na de hoog opgelopen verwachtingen rondom de feestdagen en die onvermijdelijke goede voornemens die zo rond de helft van de maand – nu dus – al compleet zijn verdampt.

Zonde dus van dat dure abonnement op de sportschool dat je in een vlaag van verstandsverbijstering hebt aangeschaft terwijl je diep in je binnenste eigenlijk al weet dat je na een aantal keren fikse spierpijn toch niet meer gaat. Of jammer van die nicotinepleisters die je meteen maar met tig stuks tegelijk hebt ingeslagen omdat je dit keer wél echt zou gaan stoppen met roken (not). En iedere week iets leuks doen met zijn tweetjes is na veertien dagen helaas al honderd procent mislukt, met dank aan overvolle agenda’s en de verantwoordelijkheid voor de kids én je ouders.

Daarom is mijn goede voornemen voor 2014 om geen goede voornemens te hebben. Dus die ik heb ik nu al waargemaakt. Lekker makkelijk. En voor al die andere voornemens die ik niet heb gemaakt, hoef ik straks ook niet uit te leggen waarom er niks van terecht is gekomen.

Hoewel. Vorige week zag ik één goed voornemen waar ik vierkant achter sta. Het betreft een advertentie van een site voor goedkope vliegtickets en luidt als volgt: “Meer genieten is óók een goed voornemen”.

Inderdaad.

En daar ga ik mij strikt aan houden.

© Pascale Bruinen

January Blues

Lachtherapie

Martha Beck, een van mijn favoriete non-fictie schrijfsters, weet het in haar boek The Joy Diet zeker: we moeten minimaal dertig keer per dag lachen. Als je dat veel lijkt, denk dan eraan dat een klein kind gemiddeld meer dan 400 keer per dag lacht, zo legt ze uit. Want ik geef toe, ik vond dertig keer op voorhand al best veel lijken.

Toch is dit aantal het absolute minimum. Want lachen blijkt inderdaad gezond. Het breekt door innerlijke geestelijke barrières, waardoor je gedachten, intuïties en gevoelens vrijelijk kunnen bewegen. Daardoor maakt het je creatiever. Maar lachen heeft ook een positief effect op je lijf. Onze inwendige scheikundige fabriek verandert behoorlijk als we lachen. Zo leidt het tot een vermindering van stress hormonen en een toename van het aantal natuurlijke afweercellen en endorfines, de feel good hormonen. Die laatste lijken er ook verantwoordelijk voor te zijn dat lachen werkt als een sociaal bindmiddel.

Een voorbeeld van iemand die het “lachen is gezond”-credo wel erg letterlijk nam, is de auteur Norman Cousins. In zijn boek The Anatomy of an Ilness beschrijft hij hoe hij herstelde van een als ongeneeslijk bestempelde ziekte. Hij sloot zich op in een hotelkamer en keek een aantal uren per dag naar Marx Brothers films. Na tien minuten lachen constateerde hij dat zijn pijngrens behoorlijk naar boven was bijgesteld en na zo’n drie uur gieren was hij zelfs de rest van de dag bijna pijnvrij. Om me in te dekken zeg ik er wel bij: Don’t try this at home! Althans zeker niet zonder ook het reguliere medische circuit te raadplegen. Maar dat lachen – mits je jezelf er geestelijk toe kunt brengen – een waardevolle aanvulling op een medische behandeling zou kunnen zijn, lijkt mij duidelijk.

Behalve dit minimum aantal lachsalvo’s geeft Martha haar lezers als extra opdracht mee vooral juist te lachen in stressvolle, onplezierige of verbijsterende situaties. Als ondersteuning hiervoor wijst ze erop dat mensen sowieso meestal geneigd zijn te lachen in situaties waarin we ons ongemakkelijk voelen, zoals bijvoorbeeld bij kietelen of als er moppen worden getapt die (ver) over het randje van maatschappelijk betamelijk zijn. Denk bij dit laatste aan het recente voorbeeld van een geblondeerde homoseksuele Nederlandse zanger en een bepaald nummer (hint: 40 -1) in combinatie met een voedingsmiddel dat in natte velden groeit en vooral in Aziatische landen wordt gegeten.

Allemaal leuk en aardig, deze theorieën, maar hoe kom je nu aan je benodigd aantal LPD’s (Laughs Per Day)? Volgens Martha hangt dat af van hoe je genetisch in elkaar steekt (ben je van huis uit een stuk chagrijn of een lachebek?), van de situatie waarin je je bevindt (bij een crematie lach je over het algemeen toch een stuk minder dan bij Youp van ’t Hek) en van iets dat zij humor fitness noemt. Iemand is in haar ogen humor fit als die voortdurend en bewust redenen vindt om te lachen, ongeacht de omstandigheden. En, zo voegt ze hier nog aan toe, mensen die heel erg fit zijn lachen vooral om die ene onuitputtelijke bron die ze altijd bij zich hebben: zichzelf. Hoera!!! Dat maakt dat ik nu officieel zeer fit ben op humorgebied, want ik vind inderdaad altijd wel redenen om te lachen en niet in de laatste plaats om mezelf. Niks zo erg als mensen die alleen maar bloedserieus zijn en nooit om zichzelf kunnen lachen. Een dag niet gelachen is een dag niet geleefd.

Maar als je daar zelf (nog) niet zo handig in bent, geeft Martha gelukkig nog wat praktische tips. Zo kun je je omringen met mensen die wel snel en veel lachen. Door het sociaal besmettelijke karakter van lachen heb je in het gezelschap van frequente lachers namelijk een gerede kans meteen flink over de dertig stuks per dag te komen. Daarnaast zou je, als je in de trieste situatie bent dat je niemand kent die snel en veel lacht, je toevlucht kunnen nemen tot “mechanische stimulatie”. Oftewel: kijken of luisteren naar mensen die (al dan niet ingeblikt) lachen. Of je wilt of niet, maar vroeg of laat moet je ook zelf lachen.

Maar de mooiste – en gekste – tip is Lachen Zonder Enige Reden. Martha Beck kwam bij haar zoektocht een yogavorm op het spoor die, eerlijk waar, de “Ho-Ho-Ha-Ha-Ha” methode heet. Deelnemers leren allereerst maar liefst een minuut lang te lachen zonder enige aanleiding. Daarna zijn er dagelijkse (!) groepssessies waar 15 tot 20 minuten wordt gelachen zonder dat er ook maar iemand een mop vertelt. Nu ik er over nadenk zou het best eens kunnen dat Geer en Goor zich deze praktijken in het geniep hebben eigen gemaakt voordat ze effe geen cent te makken kregen.

Geïnspireerd geraakt besloot ik het lachen zonder reden zelf eens uit te gaan proberen. Teneinde te voorkomen dat ik gestrekt en geboeid door mannen in witte pakken zou worden afgevoerd, deed ik dit in de veiligste omgeving die ik zo gauw kon bedenken: mijn eigen auto. En zo kwam het dat ik, stapvoets rijdend in zo’n allesbehalve grappige ochtendfile, ineens hardop in lachen uitbarstte. In eerste instantie schrok ik van mijn eigen durf en mijn nogal schelle, totale nep lach. Maar vervolgens vond ik de situatie zo achterlijk dat ik prompt echt moest lachen. Waarna ik me realiseerde dat ik nu vals speelde omdat het immers de bedoeling was dat ik lachte zonder reden. Hetgeen weer een nieuwe lachbui veroorzaakte. Enfin, laten we het er op houden dat ik uiteindelijk zo op tien à vijftien stuks zat en de dag moest nog beginnen. Voorwaar geen slecht resultaat voor een beginneling.

En als je nu nog steeds niet overtuigd bent geraakt: lachen is tenslotte heel goed voor je buikspieren. Dus als je jezelf niet tot in de sportschool kunt slepen om die ellendige, pijnlijke en stomme buikspieroefeningen tot vervelends toe te doen, kun je je nog altijd een sixpack láchen.

Grapje!

Ho-Ho-Ha-Ha-Ha!

© Pascale Bruinen

Koeien

Ze zijn weg. Zomaar ineens. Verdwenen. Pleite. Foetsie.

Hoewel ik wist dat deze dag nu ieder moment kon aanbreken, ben ik er onaangenaam door verrast. De koeien zijn door de boer uit de wei gehaald en op stal gezet, waar ze de komende maanden tot mijn oneindig chagrijn zullen blijven. Ik mis ze nu al.

Gisteren stonden ze er nog. Niks zo ontstressend als naar die vreedzaam grazende herkauwers kijken. Zwart-wit gevlekte exemplaren of bont boerenbruin gekleurd. Zesentwintig stuks sterk bevolkten ze het sappige grasland.

Sinds het vroege voorjaar zocht ik ze geregeld op als ik naar buiten ging. Lekker even uitwaaien, mijn hoofd leegmaken of gewoon, samen met H., een gezellig ommetje maken. Ze waren er altijd, zij het dat ze soms in de ene en dan weer in de andere wei opdoken.

Steevast genoot ik van het geluid dat ze maakten als ze gretig het gras lostrokken en aan het kauwen sloegen. Van dichtbij bleken ze wondermooie grote ogen te hebben met van die jaloersmakend lange wimpers. En in welk humeur ik op dat moment ook was, dankzij de koeien verscheen er als vanzelf een glimlach om mijn lippen. Ze maakten me blij en sereen met hun aanwezigheid.

Ik heb ze ademloos gade geslagen toen ze, eindelijk bevrijd uit de donkere krochten van hun stal, vreugdedansjes maakten in het frisgroene lentegras. Nooit geweten dat deze toch wat log ogende dieren zo sierlijk konden bewegen. Ik werd er zelf acuut vrolijk van. En heb je de pech dit nooit live te hebben gezien, kijk dan naar het filmpje op www.youtube.com/watch?v=EFwar_GkK6QInstant geluksgevoelens gegarandeerd.

Wat later in het jaar heb ik ze bewonderd met hun aandoenlijke en nieuwsgierige kalfjes, waarbij de moeders mij waakzaam in het oog hielden als ik naar hun smaak iets te dicht bij het hek kwam.

Tijdens de zomerhitte kon ik langere tijd naar ze staren om te zien hoe ze alle 26 gezusterlijk in de schaduw van de lommerrijke bomen lagen, terwijl hun kaken eindeloos kauwden, hun oren zich af en toe spitsten en hun staarten op en neer zwiepten in niet aflatende pogingen om die hinderlijke vliegen te verjagen. Veel Nederlandser dan dit wordt het niet.

Tijdens een van mijn wandelingen zag ik dat er een touw over de weg was gespannen. De boer was druk in de weer om de koeien van de ene wei naar de andere wei te loodsen. En daar kwamen de dames, met twee à drie naast mekaar, in een nette rij de weg over gestoken. Het zag er idyllisch en landelijk uit. Het rook naar vroeger.

Ik knoopte een praatje aan met de boer, gestoken in de onvermijdelijke blauwe overall met rubber laarzen. En nee, voor hem geen kekke motiefjes erop maar gewoon de ouderwetse groene variant. Zijn gezicht en handen vertoonden de gebruinde en wat ruwe tekenen van het boerenbuitenleven.

Tijdens ons gesprekje vertelde hij me desgevraagd dat hij al zijn koeien “kende” omdat  ze allemaal een eigen karakter hebben. En dat ze best wel slim zijn. Nu had ik, kijkend naar hun gedrag, dat zelf ook al gedacht. Per slot van rekening zoeken ze niet voor niets beschutting tegen de elementen onder bomen of afdakjes.

Als ik over dit onderwerp rondstruin op internet stuit ik op een site van een dierenartspraktijk  (www.daphorst.com) die mij hierin bevestigt: “Gezonde en blije melkkoeien zijn nieuwsgierig, attent en lopen of rennen in de stal of in de wei. Er wordt meestal ook een behoorlijke tijd besteed aan “speel en onderzoek” gedrag. Hierdoor ontdekken deze gezonde koeien waar ze kunnen eten, drinken, worden gemolken en waar ze uit de stal of uit de wei kunnen! Daarbij zijn koeien slim om te onthouden waar ze worden “beloond of bestraft” voor een bepaald gedrag of activiteit: je kan ze dus bijzonder snel iets aanleren.”

Zo. Zijn we hopelijk voor eens en voor altijd van dit vooroordeel over onze viervoeters verlost.

Maar als ik een ander koeiengerelateerd bericht lees, slaat me de schrik om het hart. Ene Jan van Weperen, melkveehouder, beweert in een artikel van het Financiële Dagblad dat in 2020 maar liefst 80% van de Nederlandse koeien niet meer buiten zal komen. Om daaraan toe te voegen: “Daar moet je niet moeilijk over doen.”

Niet moeilijk over doen? Dit is ronduit verschrikkelijk! Als je aan koeien komt, kom je aan mij. Met wild kloppend hart lees ik verder: “De boer moet steeds groter worden om zijn of haar inkomen op peil te houden. En hoe groter de bedrijven, hoe moeilijker het wordt koeien buiten te laten grazen. De afstand tot de melkmachine wordt te groot. Bovendien wordt het een baggerzooi als je zoveel koeien naar buiten stuurt. (…). Daar heb je een half jaar schade van. (…). Ook door mestregels is het aantrekkelijker om koeien binnen te houden.”

Ik kan en wil me dit scenario niet voorstellen.

Daarom bij deze hulde voor FrieslandCampina die het buiten grazen van onze koeien, die een kenmerkend deel uitmaken van “het Nederlandse cultuurlandschap”, wil proberen te behouden door middel van een “weidegangtoeslag” van 0,50 euro per 100 kg melk. Om deze toeslag te ontvangen, moet een melkveehouder zijn koeien gedurende minimaal 120 dagen per jaar, ten minste zes uur per dag in de wei laten grazen. 

Misschien is er dus nog hoop. Want in een ander artikel zegt het Centrum voor Landbouw en Milieu dat uit onderzoek blijkt dat 22% van de huidige opstallers voor één cent de kg vergoeding de koeien weer buiten laat. Ik had het kunnen weten. “It’s all about the money”.

Laten we daarom als goed voornemen voor 2014 vaker weidemelk Van FrieslandCampina kopen voor die halve cent extra per liter. Want voor onze prachtige herkauwers is het vijf voor twaalf.

En dat is een waarheid als een…

Juist ja.

© Pascale Bruinen

Kies Voor Koeien

Kies Voor Koeien2

Laat ze niet in de steek! Steun de Stichting Weidegang zodat dit mooie exemplaar en al haar medegrazers lekker buiten mogen blijven!

Smoesjes. smoesjes, smoesjes

Op zoek naar een origineel Sinterklaascadeau? Schaf de smoesjes App voor iPhone of iPad aan! Ben je altijd verzekerd van een grijns van oor tot oor als het papier van het pakje wordt gescheurd.

Belt die draak van een schoonmoeder met de vraag of je even boodschappen voor haar wilt gaan doen? Geen nood want de smoesjes app biedt uitkomst en veinst dat je midden in een drukke verbouwing zit. Heb je een werkafspraak maar ook een kater en verkies je dus om lekker met je kop onder de dekens te blijven liggen? Blijf zen, zeg dat je met spoed naar je zieke zus in Australië moet en laat de app gewoon wat vliegveldgeluiden faken. Zo geen zin in die stomvervelende klassenreünie met al die losers waar je al veel te lang tegenaan hebt moeten kijken? No problemo, zeg dat je op je hond moet passen die overspannen is en druk op het knopje “blaffen”.

Tien soudeffects en zestien achtergrondgeluiden moeten liegen en bedriegen op een hoger plan tillen. Je kunt doen alsof je op een snelweg of NS-station bent. Maar het is wel gedoe want tegelijk geluiden afspelen en bellen is helaas niet mogelijk. Dus je hebt altijd een partner in crime of een iPad nodig die de geluidjes laat afspelen terwijl jij via je telefoon jouw web of lies uitstort over je niets vermoedende gesprekspartner.

Een rondgang op internet leert dat het zoekwoord “smoesjes” heel wat moois oplevert. Zo is er een site van Monsterboard (onder het kopje “carrière-advies!) die zeven geloofwaardige smoesjes op rij zet om te laat te komen op je werk. Tussen de overbekende “stond in de file” en “trein heeft vertraging” staat  op nummer 3 een originele: ‘M’n auto is vastgezet’. Oftewel “die vervelende buurman waar je al weken over klaagt (heeft) zijn wagen achter die van jou (gezet). Jij kon dus nergens heen en hij was niet thuis.” De mensen van Monsterboard geven nog een tip: “Hoe meer je in je eigen verhaal gelooft, hoe beter anderen het oppakken.” Jammer is alleen dat deze smoes niet erg hoog scoort qua geloofwaardigheid, namelijk 7/10.

Nee, dan nummer 6! De smoes die 9 van de 10 keer wordt geloofd, is even simpel als succesvol. Het enige dat je hoeft te doen, is zeggen: “Ik heb kinderen” (al is het een prettige bijkomstigheid als die bewering in ieder geval echt waar is).

Kinderen doen immers, aldus Monsterboard, “de raarste dingen. Worden ziek op het moment dat het niet uitkomt, raken hun schoenen kwijt of smeren het ontbijt in hun haren.” Hun advies? “Begin je telefoongesprek met ‘Jeroen en Lisa hebben vanochtend…’ Waarschijnlijk hoef je die zin niet eens af te maken. Vooral niet als je baas zelf kinderen heeft.” De site rekent voor dat je hiermee minstens een half uur vertraging kunt afdekken. En voegt daaraan toe: “Misschien meer als je vertelt dat je kleine engeltjes je auto- en huissleutels door een putdeksel hebben laten vallen.” Inspirerend!

Verder dwalend stuit ik op Toffe Smoesjes On Twitter, 1001 Smoesjes om je taak later in te leveren (Facebook), Spiektips en Smoesjes van forum.scholieren.com (“spiektip voor onze brilsmurven: je moet je spiekbriefje aan de binnenkant van een van je brilglazen plakken. Als iemand ernaar vraagt zeg je gewoon dat je een lui oog hebt!”). Goh.

Op “Ze.nl” vinden vrouwen broodnodige adviezen om te ontsnappen uit een helse date (helaas maar vijf manieren), excuses om onder die afschuwelijk basic kampeervakantie uit te komen en de beste smoesjes om niet te hoeven diëten.

Heel herkenbaar is de afdeling “Dit bedoelen we echt te zeggen!”. Word je door een niet zo goddelijke man gevraagd om met hem uit te gaan, zeg je wijselijk: “Sorry, ik ben vrijdagavond bezet!”. Vertaling: “Ik stalk liever die hunk op Facebook met wie ik wel graag een afspraakje wil”. Of deze: “Ik heb net pas je sms-je gekregen!”. Betekent: “Ik kreeg hem al drie uur geleden maar had geen zin om te antwoorden”. En een hele mooie: “Ik beloof je dat ik je niet zal taggen!” Is ander Nederlands voor: “Dit wordt mijn nieuwe profielfoto”.

Smoesjes. Ze zijn van alle tijden.

Oh, ik zie nu dat ik zo moet stoppen met het schrijven van deze column want de batterij van mijn muis is zo goed als leeg.

Smoesje? Niks smoesje.

© Pascale Bruinen

smoesjesapp

smoesjes2

Zelf ook wel eens schaamteloos een of andere rotsmoes bedacht en gebruikt? Biecht het hier dan op!

Echte Vrouwen

Afgaand op het beeld in de damesbladen, op de catwalks en in films en tv-series zijn vrouwen allemaal jong, dynamisch en mooi. Ze hebben vrijwel zonder uitzondering een egale teint, lang en glanzend haar dat altijd in model blijft en een strak en subtiel gespierd lijf. Om maar te zwijgen van een akelig symmetrisch gezicht, met de perfecte neus (niet te breed, niet te smal, niet te puntig of te rond) en volle mond.

Geen wonder dat je als wezen met twee X-chromosomen bij dit soort lichtende voorbeelden al in rap tempo een minderwaardigheidscomplex dreigt te ontwikkelen, waarvoor je vervolgens – soms jarenlang –  in therapie moet.

Want ook al weten we inmiddels dat die fotomodellen, tv-starlets en voetbalvrouwen leven in een reservaat waar ze 24/7 worden verwend door make-up artiesten, kappers en nagelstylistes en – of dat nog niet genoeg is – vervolgens ook nog worden gefotoshopt bij het leven, we willen er stiekem eigenlijk ook zo goed of toch in ieder geval zo verzorgd uitzien. Hoe anders is de rauwe werkelijkheid.

Nergens zie je die beter dan op een zomerse stranddag.

Je hoeft maar vanaf je handdoekje om je heen te kijken om te weten dat je niet de enige bent die geen flawless skin, strakke kont of sierlijke voeten heeft. Want buiten het reservaat, in het wild, zie je Echte Vrouwen.

Echte Vrouwen blijken spataderen, puistjes en moedervlekken te hebben. Echte Vrouwen zijn soms de weinig trotse bezitters van een vette, verwaaide of ouderwetse coupe hopeloos. En Echte Vrouwen zijn vaker gezegend met vetrollen, pigmentvlekken of eksterogen.

Maar ook kalknagels, O- of juist X-benen en hamertenen kunnen lichaamseigen kenmerken zijn van Echte Vrouwen. En niet te vergeten de heilige drie-eenheid: wallen, hangende oogleden en donkere kringen. Of wat te denken van flaporen, onregelmatige tanden en een overbeet?

Als je al geluk hebt dat je dat allemaal niet hebt, kan er wel sprake zijn van terugtrekkend tandvlees, rimpels en rode pukkels op de gekste plaatsen. Of kraaienpootjes, cellulitis en kipfilets waar bovenarmen zouden moeten zitten. En een onderkin (of twee), een slappe kaaklijn of littekentje hier en daar.

Klotsende dijen, knobbelige knieën en hangborsten. Haren waar je ze niet wilt en geen haren waar je juist o zo graag méér (en dikkere) zou willen. Een bijna non-existent of juist weer veel te groot achterwerk.

Nu hóór ik jullie gewoon denken: waar heeft ze zelf last van? Dat ga ik natuurlijk niet verklappen. Maar ik zal jullie wel een stille hint geven: ik ga niet voor niets geregeld naar de kapper (van mezelf heb ik een stomme slag in mijn haren en een onbestemde, nietszeggende kleur). Daarnaast werk ik me natuurlijk niet puur voor de lol drie keer per week in het zweet bij de body pump in een voortdurend gevecht tegen de zwaartekracht. En, o ja, ik smeer me iedere dag een ongeluk met allerhande crèmes en concealers. Get the picture?

Mannen hebben hier nooit last van. Wacht even, begrijp me niet verkeerd. Mannen kunnen – met uitzondering misschien van cellulitis – natuurlijk evengoed alle kenmerken hebben die ik zojuist opsomde (inclusief hangborsten, als ze echt pech hebben). Alleen hebben zij niet Het Perfecte Rolmodel waarmee ze zich voortdurend meten. En daarom hebben de heren, zo lijkt het, daar hoegenaamd geen boodschap aan.

Tuurlijk, in een vlaag van bewustzijnsvernauwing snappen ze heus wel dat ze bepaald geen Robert Pattinson, Patrick Dempsey of Hugh Jackman zijn, maar vinden ze dat erg? Nee, het houdt ze gewoonweg niet bezig. Want heb jij ooit wel eens mannen betrapt die, gezeten in een gezellig kringetje, hun bierbuiken, scheve neuzen mét weelderige binnenbegroeiing en wijkende haargrenzen over en weer aan het inspecteren zijn? Dat dacht ik al.

Ten eerste: áls mannen al bij elkaar gaan zitten, is het meestal niet in een kring maar semi nonchalant door elkaar heen. Vervolgens, zo stel ik me voor, slaan ze zich joviaal op de schouders, ontkurken ze bierflesjes met hun tanden en maken ze foute grappen tussen het boeren door (sorry heren, wellicht is dit wat al te kort door de bocht maar dan komt het door de beeldvorming van RTL 7 en al die voetbalprogramma’s).

En ten tweede: mannen onder mekaar zullen niet in gezamenlijk geweeklaag uitbarsten bij het zien van zo’n mannenbuik die 6 maanden zwanger lijkt maar er juist een bemoedigende pets op geven, onderwijl vrolijk roepend: “Lekker genoten van die goudgele rakkers, hè?!”

Misschien, heel misschien, moeten wij Echte Vrouwen dit ook zo gaan doen. En moeten we ons dus, daar waar het op lichamelijke imperfecties aankomt, meer als mannen gaan gedragen. Niet meer: “Eek!!! Een r-i-m-p-e-l! Waar is de botox?”, maar: “Goh, een lachrimpel. Zo kan iedereen zien dat ik lol heb in het leven!”. Of: “Héllup…twee spataders!” wordt voortaan vervangen door: “Hee, spataders, leuk! Dankzij die te knellende skinny jeans ben ik nu toch maar mooi een wandelend kunstwerk!” En bij het zien van die allereerste grijze haar zeggen we niet langer: “F..k! Dubbel f..k! Ik word nu echt stókoud!” maar: “Welkom, grijze haar, teken van veel levenservaring en wijsheid!”

Want als wij Echte Vrouwen elkaar maar vaak genoeg blijven complimenteren in plaats van elkaar neer te sabelen, leren zelfs wij uiteindelijk onze fysieke tekortkomingen niet alleen te accepteren maar ook te omarmen.

Al zullen wij dit wel altijd in een gezellig kringetje blijven doen.

© Pascale Bruinen

Echte Vrouwen

Zo kun je het ook zeggen…