Turbulentie

We schuifelen met onze handbagage door het gangpad van het vliegtuig. Na een abrupte stop omdat mijn voorganger ineens zijn stoel heeft gevonden, kan ik weer verder lopen. Mijn trekkoffer botst dan weer hier en dan weer daar tegen voeten of stoelen aan. Ik tuur naar de nummers en letters boven de rijen en ontwaar onze gereserveerde plaatsen.

Terwijl H. onze handbagage weglegt, wring ik me in mijn economy stoel aan het raam voor de 10-urige non-stop vlucht met Air Berlin naar the sunshine state Florida. Zodra ik zit, graai ik in mijn handtas naar mijn “hoe-overleef-ik-een-transatlantische-vlucht”-spulletjes.

Oordoppen tegen ellendig motorgebrul, vervelende ding-dong piepjes en krijsende baby’s? Check! Oogmasker zodat ik kan doen alsof ik heerlijk ontspannen slaap in mijn eigen bedje? Check! Tijdschriften en dik boek om te lezen in de vele ledige uren die komen gaan? Check!

Daarnaast bestaat mijn airplane survival kit uit een schrijfblok met pen om mogelijke inspiratie meteen vast te leggen, kauwgom tegen dichtklappende oren en – jawel! – een paar extra dikke sokken om aan te doen zodra mijn schoenen uitgaan. Wow-factor nul maar wel praktisch.

En natuurlijk niet te vergeten een heerlijk zachte, warme sjaal tegen de tocht, van die opblaasbare ANWB kussens voor in mijn nek en onder mijn voeten en tenslotte nog een i-pod voor het broodnodige auditieve entertainment.

Het duurt dus wel effe voordat ik goed en wel geïnstalleerd ben in mijn halve vierkante meter. Eerst prop ik mijn rotzooi zo goed en kwaad als dat gaat in het daarvoor bestemde net, dat daardoor meteen totaal uitpuilt. Maar geen nood, ik gebruik gewoon H.’s netje voor al de rest (hij heeft toch niks nodig want slaapt bijna hele vlucht zonder masker, doppen of andere hulpmiddelen).

Vervolgens ga ik – tot afgrijzen van H. – aan de slag met mijn opblaasbare kussens. Toen ik ze inpakte, vroeg hij me al ongelovig of ik die echt van plan was mee te nemen. Ja, dus. Want je zit, hangt en ligt je wezenloos tijdens zo’n ellenlange vlucht. Als je al eens de slaap vat, kiept je hoofd de ene keer voorover en sla je de andere keer met je hoofd tegen de zijkant van de stoel of het raam. Sommigen leggen van pure ellende zelfs hun vermoeide hoofd op het uitgeklapte tafeltje. Gevolg? Na tien uren in een gedwongen Houdini-houding te hebben doorgebracht, ben je zo brak als een tiener die figureert in “Zon, Zee en Zuipen”.

Dus ga ik fluks aan de slag met mijn donkerblauwe accessoires. Ik zet mijn lippen om het ventiel en blaas uit alle macht. Er gebeurt helemaal niks. Ik doe het nog eens maar het enige dat zich opblaast zijn mijn wangen. Na nog een paar pogingen voel ik me licht in het hoofd worden. H. staart me aan. “Je loopt helemaal paars aan. En dat ding is nog zo plat als een dubbeltje”, constateert hij fijntjes. Alsof ik dat niet al in de gaten had.

Maar H. is toch zo lief om vervolgens zelf een poging te wagen. Hij ademt diep in en geeft dan alles wat hij in zich heeft. En dat is indrukwekkend veel. Hij wordt eerst roze, dan rood en begint verdacht veel op een uit de kluiten gewassen hamster te lijken. Mijn kussentje blijft echter nog even slap als voor deze bovenmenselijke inspanningen.

Hij geeft het op. Maar ik ben niet van plan het hierbij te laten want ik heb ze niet voor niks tot in het vliegtuig meegezeuld. Met gevaar voor eigen leven – ik schat zomaar in dat mijn hersenaderen zowat op knappen stonden-  krijg ik uiteindelijk de felbegeerde lucht in die prullen. Maar als ze eindelijk allebei tot hun volle proporties zijn opgeblazen kan ik ternauwernood een aanval van claustrofobie onderdrukken. Mijn toch al zeer beperkte ruimte wordt nu gedomineerd door iets dat nog het meeste lijkt op een levensgrote blauwe worst (het voetenkussen) en een oversized nekbrace from hell. H. ziet het met lede ogen aan en waarschuwt mij dat hij onder geen beding een van beide op zijn postzegelzitje wil hebben. Maar al snel blijkt dat we ons zorgen hebben gemaakt om niks, want binnen een uur blijken beide kussens zo goed als leeggelopen te zijn en ben ik dus toch aangewezen op het flinterdunne kussentje en dekentje van Air Berlin. Met dank aan de ANWB.

Uitgeput van al mijn voorbereidingen kijk ik eens om me heen. Ik zie lastige peuters, opgefokte ouders, giechelige twintigers en serieus kijkende zakenreizigers. En we zijn nog maar net vertrokken. Gelukkig zijn de stewardessen – tegenwoordig luchtvaartdienstverleners geheten – al druk bezig met de bekende karretjes voor een eerste rondje drankjes.

De vlucht verloopt voorspoedig.  Maar je kunt er op wachten dat zich dat fijne fenomeen voordoet: turbulentie. Vroeg of laat gaat het bordje “Fasten seatbelts” aan en is het partytime.

Zo ook nu. Nadat we een paar keer slechts geringe turbulentie hebben gehad, is het vermaledijde bordje tijdens het laatste deel van de vlucht weer opgelicht. Maar nu lijkt het alsof de stem van de stewardess strenger over de luidsprekers schalt. Onheilspellend bijna. Ze klinkt alsof zij iets weet dat wij nog niet weten. We moeten terug naar onze plaatsen, ons stevig insnoeren en mogen tot nader order niet meer naar het toilet. En al snel blijken deze adviezen hoognodig. Dit keer is het menens.

Ik trek mijn gordel voor de zekerheid nog maar wat strakker aan. Al snel rammelen we van links naar rechts. We schokken op en neer alsof we met 200 kilometer per uur over een Belgische autoweg met gigantische hobbels rijden. En het duurt lang. Heel erg lang.

Hoeveel turbulentie kan een vliegtuig eigenlijk aan?, vraag ik me in stilte af. Op internet heb ik gezien dat ik bepaald niet de enige ben die dit soort vragen heeft. De antwoorden zijn niet echt duidelijk. Misschien wel expres omdat anders geen hond meer in zou willen stappen. Ik probeer wanhopig niet te denken aan al die rampprogramma’s waarin vliegtuigen de hoofdrol spelen.

Na enige tijd begint het voortdurende gewiebel op mijn maag te werken. Ik heb het idee dat mijn ingewanden in een soort “shaken, not stirred” toestand raken. Mijn hoofd lijkt voortdurend nee te schudden. De loshangende oortjes van het audio- en videocentrum pendelen van links naar rechts als waren ze de pendule van een klok.

Het bord dat de gordels verplicht stelt, is de laatste anderhalf uur niet meer uit geweest. En nog is het niet voorbij. Het geschud begint nu epische proporties aan te nemen. De turbulente luchtstromen tillen me soms half uit mijn stoel, om me vervolgens weer met een klap neer te doen komen. Nu is een mooie tijd om met mijn ademhalingsoefeningen te beginnen om rustig te blijven. In door de neus, uit door de mond. Ik sluit mijn ogen en verbeeld me dat ik in een bus rijd over een weg vol met kuilen en bobbels. Veel helpt het niet. Feit blijft dat ik me op elf kilometer hoogte bevind.

Ik open mijn ogen en kijk uit mijn raam. Maar behalve ijskristallen op de ruit en lieflijke schapenwolkjes in een helblauwe lucht is er niks bijzonders te zien. Wind, zo leerde ik al op de middelbare school, is niks meer dan een horizontale verplaatsing van lucht. Maar die kan verdomd sterk zijn. Zeker als we met een snelheid van zo’n slordige 900 kilometer per uur dwars tegen de oceaandepressies in vliegen.

De stewardess komt langs. “Es ist extrem!” zegt ze twee keer achter elkaar tegen een collega. Vertel eens iets dat ik nog niet wist. Prettige mededeling, zeker omdat we nog minstens anderhalf uur moeten. Net als ik deze alarmerende gedachte probeer te verdringen, wordt er nog een schepje bovenop gedaan en lijkt het alsof we in een achtbaan zitten. We vallen een paar meter omlaag en gaan dan weer met een schok omhoog.

“Hoeeeeeee!”, hoor ik verschillende passagiers, zelfs mannen, om me heen uitroepen.  Ondanks de gordels vliegen we een stukje uit onze stoelen en rammelen we wat af. Nu hoor ik ook van alles kraken en schuiven. In de cabine is het muisstil geworden. Zelfs de baby’s hoor je niet meer. Minuten lijken wel uren te duren.

Mijn maagsappen zijn inmiddels zo dolgedraaid, dat ze massaal protesteren. Ik voel dat ik misselijk word. Behalve dat het vliegtuig op en neer gaat, schudt het nu ook wild van links naar rechts. Het lijkt alsof een onzichtbare reuzenhand de Airbus A 330 naar believen alle hoeken van het luchtruim laat zien. Voor de zekerheid vergewis ik me ervan dat er een zakje voor eventuele maaginhoud onder handbereik is in mijn overvolle net.

Na wat een eeuwigheid lijkt, klinkt het verlossende bericht dat we de landing gaan inzetten. Na nog meer bonken, schokken en trillen komt de Airbus met een ferme klap neer op de landingsbaan. Opluchting giert door me heen. H. en ik kijken elkaar veelbetekenend aan. We zien allebei bleek-groen maar hee, we zijn er! De andere passagiers zien er ook niet al te florissant uit met hun verwarde haardossen, verkrampte gezichtsuitdrukkingen en wit weggetrokken snoetjes.

Terwijl ik wacht om te kunnen opstaan, kijk ik weer door het raampje en zie dat het een stralende dag is in Miami.

Aaahhh….., vakantie! Twee weken alleen maar genieten.

Zon, zee, zen.

Palmen, pelikanen, paradijselijke stranden.

Caribische sferen, cruisen, chillen.

Daar heb ik wel urenlang shake, rattle ’n roll voor over.

© Pascale Bruinen

Hier zul je ‘m hebben, dat vervelende teken dat je lekker op en neer gaat schudden voor god weet hoe lang. Wil je meer lezen over mijn vliegavonturen, kijk dan eens naar de columns  “Vliegangst” (1, 2 en 3), “Bange momenten met Ryanair” en “Mayday! Mayday!” (1 en 2). Zelf ook turbulentie meegemaakt? Laat dan hier jouw reactie achter!

Ziende Blind

Ziende Blind

Dat Italië niet bepaald bekend staat vanwege zijn goede reputatie op het gebied van belasting betalen, was al wijd en zijd bekend. Als de inwoners van de laars zeggen dat ze “fiscaal flexibel” zijn, bedoelen ze dan ook dat ze op grote schaal belasting ontduiken. Maar dat ze – met name in de hoofdstad – ook ziende blind zijn, is weer wat nieuws.

Zo kopte een landelijke krant onlangs dat de politie in Rome maar liefst veertig nepblinden heeft ontmaskerd die ten onrechte een arbeidsongeschiktheidsuitkering van 1100 euro  per persoon met daar bovenop nog een invaliditeitstoelage van bijna 430 euro ontvingen. Totale schade over alle jaren: een slordige 3,5 miljoen euro. Mille grazie!

Door ze langere tijd te schaduwen werd ontdekt dat de “blinden” vrolijk jogden (ok, dat zou best nog kunnen als je niets kunt zien), berichten via Facebook verstuurden (dat is al een stuk moeilijker maar daar zou je eventueel hulp bij kunnen krijgen) en…auto reden. Tja, vooral dat laatste lijkt me een typisch gevalletje van case closed.

Aaahhh, die Italianen. Superieur op het gebied van excellente koffie, heerlijke ijsspecialiteiten en authentieke pasta’s. Onovertroffen qua mode, stijl en elegantie. Volmaakt waar het gaat om stedenpracht, lieflijke landschappen en mannelijk zowel als vrouwelijk schoon. 

Maar kom bij dit bijzondere Zuid-Europese volk niet aanzetten met regels of wetten want daar zijn ze allergisch voor, zeker als het hun geld kost of als ze er het nut niet van in zien. En als je de pech hebt dat je ’s lands wetten niet hoogstpersoonlijk naar je glibberige hand kunt zetten zoals voormalig premier S.B. dat meermalen deed, dan moet je een andere uitwijkmogelijkheid verzinnen. En dat doen ze dan ook voortdurend. Sterker nog, ze hebben er – tussen de bunga-bunga feestjes, het doen van offèrs joe kente riefjoese en de zoveelste keer naar het stembureau hollen door – zowat een dagtaak aan.

Zodra een Italiaan zich geconfronteerd ziet met een in zijn ogen absurde maatregel ontbrandt er dus een ongekende creativiteit in deze zuiderling. Koortsachtig zoekt en peinst en plant hij net zolang totdat hij de perfecte pragmatische oplossing heeft gevonden.

Ter illustratie van deze ongebreidelde vindingrijkheid moge het voorbeeld dienen van het invoeren van de gordelplicht. Alom werd deze wet als onzinnig ervaren en dus was de bereidheid om braaf de veiligheidsriem aan te gaan doen ver te zoeken. Aan de andere kant wilden ze zeker geen boete krijgen. De Italiaanse uitweg uit deze impasse?  Binnen een mum van tijd waren er in het hele land t-shirts in omloop waarop een voorgedrukte gordel stond. Uiteraard werden die grif gedragen, voor dit goede doel zelfs over het gracieuze maatpak of kokette jurkje.

Alles om zich maar niet te hoeven conformeren aan het gezag. Of, zoals iemand het onlangs prozaïsch verwoordde op tv: “Voor alles is een medicijn, behalve voor de dood”.

Laat Italianen daarom vooral lekker hun chaotische en anarchistische zelf blijven en de wereld voortdurend verblijden met oogverblindende auto’s, fijne vespa’s en exquise wijnen. Laat ze desnoods af en toe ziende blind zijn als het op wetten en belasting betalen aankomt. Maar laat ze alsjeblieft geen cruiseschepen besturen of hogesnelheidstreinen maken want dan gaat het pas echt goed mis.

Voor de Italiaanse staat is deze hele situatie uiteraard een groot probleem. Maar misschien is dit de prijs die ze moeten betalen voor La dolce vita of het dolce far niente. Italianen zijn nu eenmaal levensgenieters. Zulke artistieke en autonome zielen met een bourgondische inborst kun je nu eenmaal moeilijk in het gareel krijgen als overheid. Italianen hebben het ontglippen aan onwelgevallige regels tot nationale kunst verheven.

Misschien dat de Italiaanse overheid via een omweg toch nog een slaatje kan slaan uit deze vermetele volksaard. Mijn advies? Open een groots opgezet museum gewijd aan de meest stoutmoedige, inventieve en onbeschaamde ontduikingspraktijken van ’s lands inwoners waarbij alle stukken van overtuiging permanent tentoongesteld worden.

En het spreekt vanzelf dat blinden gratis naar binnen kunnen.

© Pascale Bruinen

Hoe sluw, doortrapt, spitsvondig, geraffineerd, uitgekookt, gewiekst en geslepen kun je zijn? Che furbi sono gli italiani…

Dikke Dolle Duiven

In onze tuin staat een krentenboom, die in het voorjaar mooie witte bloemetjes heeft. Na de bloeiperiode, in juni – juli, vormen die bloemetjes de basis voor talloze rode besjes. En daar zit ook meteen het probleem. Want deze besjes zijn een niet te versmaden lekkernij voor vogels.

Dus ook voor duiven.

Ik heb het niet zo op duiven, moet ik toegeven. Nog los van hun weinig vleiende reputatie dat het vliegende ratten zouden zijn, is het sowieso niet bepaald mijn favoriete ornithologische soort. Daar waar ik vertederd kan kijken naar mussen, merels en mezen, me kostelijk amuseer met stoute spreeuwen en verrukt luister naar lijsters, kan ik me gruwelijk ergeren aan het boerse koeren van die dikke dolle duiven. En dol dan in de zin van dwaas of dom.

Ok, ik weet helemaal niet of ze echt dom zijn, waarschijnlijk niet, maar ze zien er wat mij betreft wel zo uit. Ze hebben een opgepompt oversized lijf en zo’n piepklein hoofdje. Daar kan dus bijna geen herseninhoud van enige betekenis in zitten, zou je denken. Het lijkt wel of ze last hebben van duivenobesitas. De verhoudingen zijn helemaal zoek. Het ziet er gewoon niet uit.

En uitgerekend die duiven met overgewicht zaten afgelopen najaar om de haverklap op mijn jonge boompje. De smalle takken en nog dunnere twijgen zakten vervaarlijk door als er weer een brutale dikzak niet al te elegant op landde. Zonder enige schroom vraten ze de ene bes na de andere op, kennelijk niet gehinderd door enige notie omtrent hun toch al niet zo ranke gestalte.

H. kon het ook niet uitstaan. Zodoende deed zich een interessant fenomeen voor. Zat ik rustig te lezen op de bank, vloog H. ineens als een gek op om wild gesticulerend voor het raam te gaan staan. Hij zette dit anti-duiven offensief nog verder kracht bij door hard op het raam te bonken en allerlei oergeluiden uit te stoten. Als iemand toevallig langs zou zijn gelopen, zou die onmiddellijk de mannen met witte jassen hebben laten aanrukken met een stevige dwangbuis.

Maar het werkte want de duif vloog weg, geschrokken als ze was van zoveel ongetemde agressie. Ze ging in een boom iets verderop verongelijkt zitten koekeloeren. Maar niet voor lang. Want H. had zijn plek naast mij op de bank nog niet ingenomen, of duffe duifmans was alweer terug. Alsof er niks gebeurd was.

Inmiddels waren de gemakkelijkste, dikkere takken dan ook – ondanks H.’s niet aflatende inspanningen door te gaan voor dorpsgek – helemaal kaal geplukt. Maar ja, er zaten nog steeds overheerlijke bessen aan de kleine twijgen en die zouden ze ook maar al te graag opvreten. Edoch, gerechtigheid! Doordat de duiven veel te zwaar waren, konden ze niet op die kleine takken zitten en dus ook niet de kleine rode vruchtjes verschalken.

Wie daar wel aan konden, waren de merels. Merels zijn mijn goede vrienden, merels zijn in, merels zijn top. Merels gun ik de aller-, allerbeste bessen van de hele wijde bessenwereld. Merels zijn zó licht in gewicht, dat ze ook op de dunne takken van het boompje konden gaan zitten smikkelen. En voor de allerdunste twijgen had de uiterst wendbare merel een super slimme oplossing: die pikte hij gewoon mee in volle vlucht!

Einde van het verhaal was dat mijn krentenboompje nog steeds leefde, de merels zich ongestoord te goed doen konden doen aan de rest van de bessen en H. gewoon kon blijven zitten waar hij zat.

Tot nu.

Want afgelopen week ontwaarde H. ineens een dikke duif die de euvele moed had om met kleine takjes in zijn bek pontificaal in onze achtertuin te landen. En als er nu iets is dat we allebei niet willen, is het wel dat we een hele familie duiven in onze tuin krijgen.

H. hield duifmans als een havik in de gaten en kwam er zo al snel achter dat onze prachtige blauwe regen diende als duiven-kraamkamer-in-wording.

Zo ontstond er een H.- en duifspel in een aantal bedrijven. Duif voerde takjes aan en maakte prille begin met nest maar zodra ze wegvloog haalde H. de takjes er prompt weer uit. Na H.’s derde mislukte poging het nest te saboteren, ging hij over op plan B. Hij besloot de kennelijk uiterst gewilde plek definitief ontoegankelijk te maken door een plastic zak tussen de takken van de blauwe regen te wurmen. Alleen maar om een half uur later te ontdekken dat de duif de takken daar doodleuk overheen had gedrapeerd. Misschien dus toch een intelligenter exemplaar dan ik dacht.

Maar H. was niet voor één gat te vangen en nam nog drastischere maatregelen.

En daarom pronkt onze blauwe regen nu niet alleen met magnifieke bloemtrossen, maar ook met een opgepropt luchtbed.

© Pascale Bruinen

Dikke Dolle Duiven

Mooi hè? Benieuwd of het afdoende is. Keep you posted!

Vakantie? Stress zul je bedoelen!

Ben jij zo iemand die zijn vakantie nu nóg niet heeft geboekt? Jeetje. Ik zal aan je denken. Voor je duimen. En een kaarsje opsteken.

Dan heb je in ieder geval die mega-vroegboekkorting van maar liefst 100 euro per persoon gemist. Of kun je onder geen beding meer die driepersoons kamer boeken voor de prijs van een onderkomen voor een koppel. En mag je zeker geen veertien nachten in dat fijne resort verblijven terwijl er maar elf worden afgerekend.

En dan gaan deze problemen alleen maar over geld. Maar hoe denk jij nu nog überhaupt een vakantiebestemming te kunnen scoren waarmee je op de eerste de beste verjaardag met goed fatsoen voor de dag kunt komen? Alles wat ook maar enigszins een wowfactor heeft, is immers al vanaf oktober vorig jaar bezet. Ik heb zelfs horen fluisteren dat er mensen zijn die – dit geloof je niet – weer voor precies dezelfde bestemming boeken op het moment dat ze er in de zomer nog zíjn! Over ultra-mega-super vroeg boeken gesproken.

Als je kinderen hebt, ben je helemaal een stakker. En als je er méér hebt dan twee…veel sterkte! Dat zul je nodig hebben.

Familiekamers zijn bij touroperators dun gezaaid en dus zo weg. Wat rest is de duurdere optie: het nemen van twéé hotelkamers. Maar als je niet wilt dat je kroost ’s nachts het hotel op stelten zet met zijn gekrijs moeten die liefst wel aan elkaar grenzen. Of de ouders moeten zich opsplitsen zodat ieder bij een kind op de kamer slaapt. Wat deze vakantiescheiding betekent voor de node gemiste romantiek laat ik hier verder wijselijk buiten beschouwing.

Bovendien moet de kindvriendelijke bestemming tegenwoordig aan zó veel eisen voldoen, dat je nog gemakkelijker die spreekwoordelijke naald in de hooiberg vindt. Lees je even mee?

  • Ligging direct aan zee. Een weg oversteken of trappen aflopen is veel te veel gedoe;
  • Minstens drie zwembaden waarvan een olympic size, een kinderbad én een golfslagbad. Dat je die golven een paar meter verder geheel puur natuur hebt, doet er niet toe;
  • In de zwembaden is een waterparadijs met een stuk of vijf glijbanen, whirlpools en “rivieren” waarin je met een band kunt dobberen;
  • Uiteraard mag een miniclub met rond de klok entertainment en animatie voor je engeltjes niet ontbreken;
  • Voor de allerkleinsten dient er baby-opvang te zijn. De ultieme variant is daar waar je je baby mag droppen om 9.00 u ’s ochtends en pas weer hoeft op te halen om 19.30 u ’s avonds (echt, het bestaat!);
  • Een discotheek (ja, dûh) en
  • Ultra-platinum all inclusive eten en drinken.

Knappe kop die dit nu nog kan vinden voor komende zomer.

Al dit moois wordt aangeboden met het idee dat als de kinderen het leuk hebben, de ouders ook een fantastische tijd meemaken.

Nou, dat dacht ik niet.

Ik weet dat ik nu een enorm taboe doorbreek, misschien wel een van de allerlaatste in ons vrije landje. Maar als ervaringsdeskundige die jarenlang met de kids naar bovenstaande bestemmingen is afgereisd, kan ik hier een mondje over meepraten. Ik geef meteen toe dat het prettig was om even ongestoord een boek te kunnen lezen terwijl ons kroost werd geschminkt of meedeed aan een tafelvoetbaltoernooi. Maar zodra de dag voorbij was, begon de ellende.

Iedere avond moesten we wéér verplicht naar zo’n stomvervelende amateuristische show, dansvoorstelling of cabaret act kijken. Allemaal netjes op een klapstoeltje op het pleintje voor het openlucht theater, ingeklemd tussen al die andere ouders die in precies dezelfde val waren getrapt. Want de kids wilden naar de miniclub, dus kregen ze de miniclub.

Na acht achtereenvolgende avonden “Abba, the musical”, “The Lion King” en “Rocky Horror Show” te hebben doorstaan met rekwisieten uit het jaar nul, uit de maat dansende tieners en flauwe grappen was ik zo afgestompt dat ik net zo lief iedere avond naar het plafond van mijn hotelkamer had willen staren.

Voor ons kroost kon de vakantie echter niet kapot, zeker niet als ze in de Proty-disco hun goddelijke gangetje konden gaan. Mét de onvermijdelijke Proty-mascotte die vooral opviel doordat hij een uur in de wind stonk naar zweet. Want ja, tropische temperaturen gaan slecht samen met het van kop tot teen dragen van een berenkostuum met harige vacht. Maar dit weerhield de kids er niet van om hem tot vervelends toe op te zoeken. Ik kreeg daarentegen al op dag drie moordneigingen van die klierende kolos met de grijns van een waanzinnige en van die rondmaaiende poten.

Een van de hoogtepunten van de avond – in ieder geval voor alle personen onder de 8 – was het feestelijke begin van de mini-disco die steevast werd afgetrapt met een “Musica Maestro!”gil, op oor-teisterend volume gekrijst door een Duitse kleuter met vet dito accent. Waarna het grut op de schelle tonen van het Proty-lied allemaal schattige danspasjes maakte op de bühne, verrukt gadegeslagen, gefotografeerd en gefilmd door de trotse ouders. Maar zelfs aan het aanschouwen van zoveel peuter- en kleutergeluk zitten grenzen. Die van mij waren niet alleen in recordtempo bereikt, maar ver overschreden.

Het was een zegen toen de vakantie eindelijk voorbij was. Ook al omdat ik anders ongetwijfeld had kunnen figureren in een aflevering van “Locked Up Abroad“.

Want nog één keer die schrille kreet aanhoren en ik had me in het volle zicht van de bloedjes van kinderen vergrepen aan die uit de kluiten gewassen stinkbeer.

© Pascale Bruinen

Need I say more...? Als je het aandurft om toe te geven dat je dit ook afschuwelijk vindt, je bent per slot van rekening wel een normale volwassene, dan vind je hier het forum om dit te doen! Maar dissenting opinions zijn natuurlijk ook welkom! Deze column is overigens een bewerking van de gelijknamige column die is verschenen in het april nummer van de INFO van Wonen Meerssen.

Tuindrang

Ik lijd aan acute tuindrang. Dat is een vorm van nestdrang, maar dan anders. Gaat het bij nestdrang nog om de onweerstaanbare neiging om alles tip-top in orde te gaan maken voor de op komst zijnde baby, mijn tuindrang dwingt me al het groen, de terrasstenen en borders eens grondig onder handen te nemen met het oog op de naderende zomer. En daarbij duld ik geen enkele mate van uitstel.

Nadat ik me gestoken heb in mijn oudste spijkerbroek ga ik, gewapend met hoge rubber laarzen, regenjas, pet en dikke handschoenen beginnen aan Het Grote Karwei. Nog een gasmasker erbij en ik zou zo kunnen worden ingezet in het gifgebied rondom het Belgische Wetteren.

Als een bezetene – want ja, het heet niet voor niets tuindrang – raas ik door onze achtertuin. Mijn begerig oog valt als eerste op de klimop die ons omringt met een mooie, altijd groen blijvende muur. Maar de prijs die ik voor zoveel schoonheid moet betalen is dat hij vanaf het voorjaar regelmatig moet worden bijgeknipt. Zo ook nu, want ondanks de wel erg frisse temperaturen in deze zogenaamde lente zie ik lichtgroene stelen en bladeren alle kanten opschieten.

Ik neem eerst de kniptang ter hand en begin driftig alle takken af te knippen die boven de schutting uitkomen. Daarna ga ik met de snoeischaar de sprieten te lijf die te ver naar binnen groeien. Ah, wat heerlijk therapeutisch is dit toch! Knip, knip, knip. Als ik Klein Duimpje was, zou het groene spoor dat ik achterlaat eenvoudig gevolgd kunnen worden.  Gelukkig is H. zo welwillend om alles bij elkaar te vegen en in de daarvoor bestemde bak te kieperen. Zo werken we een tijdje eensgezind zwijgend in perfectie harmonie door.

Maar het gaat mij niet gauw genoeg. Ik besluit daarom dat er zwaarder geschut aan te pas moet komen en ga de elektrische heggenschaar halen. H. is hier duidelijk niet blij mee. Zijn bezorgde gezicht spreekt boekdelen. Als rechtgeaarde man wil hij dit uiterst viriele werkje natuurlijk liever zelf doen, maar ik ben hem dit keer lekker voor.

Zodra het enorme apparaat met veel kabaal tot leven komt, word ik een ander mens. Of eigenlijk een beetje man. Ik noem het mijn near gender transforming experience. Eindelijk weet ik hoe die echte mannen van Hornbach zich moeten voelen als ze dit soort zware klussen doen. Heldhaftig, stoer en sexy. Met grote destructieve bewegingen ga ik van links naar rechts en van beneden naar boven langs de nietsvermoedende klimop. De groene bladeren en stelen vallen bij de bosjes. Wow, what a feeling! Niet voor niets is het bijbehorende liedje uit de reclame dat van Jippiejajajippiejippiejééééééé. Ik krijg bijna zelfs de neiging om een flesje ijskoud pils met mijn tanden te openen en in één lange slok weg te klokken, ware het niet dat ik geen alcohol drink.

Als ik uiteindelijk tevreden naar de netjes bijgewerkte klimop kijk, valt me op dat de sneeuwbalstruik – die inmiddels meer op een boom lijkt – een wel erg lelijke vorm heeft gekregen. Dus haal ik de mega kniptang met lange armen uit de schuur en snij met kinderlijk gemak de ene na de andere dikke tak door. Als ik na een tijdje het resultaat bekijk, heb ik zoveel weggehaald dat er bijna niks meer over is. In een opwelling besluit ik dat de sneeuwbalstruik er dan maar helemaal uit moet. En wel nu meteen.

H., die inmiddels binnen met het avondeten bezig is, heeft mijn geknip en gesnoei aan de struik met lede ogen aangekeken door het keukenraam. Maar als hij me uit de schuur ziet komen met een spade, is hij in een oogwenk buiten.

“Wat ga je daarmee doen?”, vraagt hij gealarmeerd. “Je wilt toch niet dat hele ding weghalen, hè?”. Zucht. Hij kent me helaas als geen ander.

“Zeker wel”, antwoord ik onverstoorbaar terwijl ik de schep in de grond zet en er bovenop ga staan. Vervolgens zwiep ik wat heen en weer zodat ‘ie dieper de grond in zakt.

“Hou daar mee op want dat gaat jou toch nooit lukken zo. Dit is een boom en die heeft flink diepe wortels. Bovendien heb je nu alle takken eraf geknipt zodat je er niet meer goed aan kunt trekken. Ik doe dat wel een andere keer dus laat het alsjeblieft!”, waarschuwt hij me nog voordat hij weer terug naar binnen gaat.

Als er nu één ding is wat je niet tegen mij moet zeggen, dan is het wel dat ik iets niet kan of dat ik iets moet laten. Vastbesloten H. ongelijk te geven, verdubbel ik mijn schepbewegingen. Dan verzin ik toch gewoon een andere manier om dat rot ding eruit te krijgen, neem ik me in stilte voor terwijl ik steeds meer aarde wegschep rondom de kluit van het boompje.

Als ik een tijdje later ondanks niet aflatend graafwerk nog steeds geen millimeter beweging in het ding krijg, heb ik een tikkeltje spijt van mijn stoere voornemen. Inmiddels is het ook nog flink beginnen te regenen. Maar ik kan nu niet meer terug. Ik moet en ik zal de stronk op eigen kracht eruit krijgen dus ga ik onverdroten door. Graven, spitten, trekken. Er gebeurt weinig tot niks. Ondertussen kijk ik af en toe slinks naar binnen om te controleren of H. ziet dat ik nog steeds niet veel ben opgeschoten. En ja hoor, hij slaat me vanuit de keuken geamuseerd gade.

“Ik dacht dat jij moest koken!”, roep ik zo hard mogelijk vanaf mijn druilerige, modderige plek in de border. H. heeft mijn sarcastische uitroep inderdaad gehoord want hij trekt een gezicht. In reactie steek ik balorig mijn tong uit om me daarna met nog meer overgave op het uitgraven van de onwillige wortelkluit te storten.

Letterlijk, want nu steek ik de schep langs de kluit in de grond en spring er vervolgens woest met twee voeten tegelijk bovenop. Ik hou me vast aan de steel en huppel wild op en neer om dieper te komen. Het volgende moment voel ik dat de steel achterover slaat en lig ik languit op mijn rug tussen de opkomende hosta’s. Zo snel als dat kan met een schep die bovenop me ligt, krabbel ik overeind. Ik ben drijfnat. Ik hoop vurig dat H. deze circusact niet meegekregen heeft, maar no such luck. Hij staat nu dubbel geklapt van het lachen achter het raam. Als hij eindelijk weer recht komt, grijnst hij van oor tot oor. Hij doet de deur open en hikt “Bedankt, dat was onbetaalbaar!” Ja, jij ook bedankt.

In een allerlaatste poging zet ik alles op alles op mijn eer te redden. Keer op keer steek ik de spade langs de stronk, zet mijn volle gewicht er op en beweeg hem van links naar rechts. Uit alle macht trek ik aan de overgebleven stompjes van takken en…jaaaaaaaa, ik voel dat de kluit nu echt in beweging komt! Dankzij een verse adrenalinestoot trek ik in één krachtige beweging de helft van de stronk uit de grond.

In de flow van dit moment hak ik met de scherpe kant van de spade met een welhaast satanisch genoegen net zolang in op de rest van de wortels totdat hij helemaal los zit. Dat ik op dat moment waarschijnlijk uit zie als een door waanzin gedreven lustmoordenaar kan me niet echt meer boeien.

Met moeite neem ik de hele stronk in mijn armen en ga vervolgens pal voor het keukenraam staan, doorweekt en besmeurd met modderige vegen. Triomfantelijk til ik hem tot boven mijn hoofd als ware het een trofee. H. kijkt me eerst hoofdschuddend aan. Maar dan zie ik een bewonderende glimlach doorbreken en knipoogt hij naar mij. Ondanks de kou krijg ik het ineens warm. Ik knipoog schalks terug. Ik voel de laatste restjes stoere mannelijkheid in rap tempo van me afglijden.

Niets zo leuk als flirten met je eigen man nadat je hoogstpersoonlijk een boom hebt geveld.

© Pascale Bruinen

tuindrang2

Zo was het ongeveer, maar dan alleen met een véél dikkere kluit!

Body Mess Index

Gek hoe je je zelf nog pakweg begin twintig kunt voelen, terwijl de klok sindsdien toch echt bijna dertig jaar heeft doorgetikt. Ik weet niet hoe jij dat ervaart, maar ik betrap me er geregeld op dat ik gewoonweg vergeet dat ik al negenenveertig ben. Dat gebeurt vooral op die momenten dat ik in mijn skinny jeans met kekke gympen en een lekker leren jasje van hot naar her aan het rennen ben. Of als ik keihard meeblèr met Rihanna of Katy Perry achter het stuur van mijn middenklassertje. En op die zeer spaarzame momenten dat ik neerplof op de bank en me verlies in dat gezellige boek.

Meestal lijk ik geen enkele connectie te voelen tussen mijn kalenderleeftijd enerzijds en mijn zo jong als ik me voel-gesteldheid anderzijds. En gelukkig speelt mijn lijf het spelletje nog mee. Voor mijn leeftijd mag ik dus zeker niet klagen. Maar ik ben dan ook een nogal bezig bijtje dat altijd in hoog tempo door huis, tuin en stad spurt. Even snel dit doen, nog gauw daar naar toe en dan vlug die en die klus afmaken. Zo zou ik al niet kunnen tellen hoe vaak ik per dag de twee trappen in huis op en af ren. Laten we het er op houden dat het zo zijn voordelen heeft om niet alleen de wasmachine, maar ook een nogal slordige puberzoon op zolder te hebben.

Zo blijf ik tot nu toe keurig op gewicht en pas ik nog steeds in maatje 34. Ik kan – dankzij matig sporten, het zelf doen van het huishouden en een gezonde portie “werkende moeder stress” – eigenlijk eten wat ik wil. Niet dat ik dat ook doe, maar toch. En ja, ik realiseer me dat ik daar irritant veel geluk mee heb omdat dit niet voor iedereen is weggelegd.

Maar – oh schöne Schadenfreude! – tegelijkertijd kom ik langzamerhand in een levensfase waarin het hele zwikje telkens ietsje meer dreigt te gaan verslappen, verkrampen en verzakken. Als ik mezelf vergelijk met een auto, vrees ik dat ik nu niet meer genoeg heb aan regelmatig onderhoud maar toe ben aan De Grote Beurt. Anders kom ik straks niet eens meer door de APK-keuring.

Dr. Oz, onze onvolprezen cardioloog-entertainer-presentator, verkondigt al jaren zijn profetische boodschap dat je niet alleen moet letten op je gewicht, maar ook op het behouden van voldoende spiermassa. Hoewel ik zijn adviezen doorgaans opvolg, ben ik er tot dusverre aardig in geslaagd deze onwelgevallige waarschuwing compleet te verdringen. Ik heb namelijk een bloedhekel aan die martelwerktuigen in zo’n bedompte, zweterige sportschool. Ik ga liever lekker naar buiten. Hardlopen, wandelen of fietsen.

Mijn levenslange afkeer van fitnessapparaten zou zich nu – in de aanloop naar de Big Five O – echter wel eens kunnen gaan wreken. Want als ik eerlijk ben, mag het allemaal best wel wat strakker. Om maar te zwijgen van gladder, voller en steviger.

Dus zal er gewerkt moeten worden en hard ook. Als je de deskundigen moet geloven, mag ik mij tot in lengte van jaren gaan verheugen op al het fraais dat de benchpress, ab crunch machine en cable crossover mij te bieden hebben. Een surfrondje over het internet geeft aan dat ik daarnaast dringend aan de bak moet met glute kickbacks voor de betere bilspieren, biceps curls voor beresterke bovenarmen en hack squats ten behoeve van buitengewone bovenbenen.  Kannie wachten.

Enfin, het goede nieuws is dus dat je – los van je genetische bagage – zelf in grote mate kunt beïnvloeden hoe je er uit ziet. Dat heeft natuurlijk alles te maken met je leefstijl. En daar komt mijn Body Mess Index om de hoek kijken. Oftewel: mijn methode om met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te berekenen hoe beroerd het eigenlijk gesteld is met je lijf.

Of niet, natuurlijk.

Omdat “mijn lichaam is mijn tempel” nog steeds helemaal 2013 is, voorspel ik dat hele volksstammen aan het rekenen zullen slaan met mijn versie van de BMI.  Voorop alle thirtysomethings met in hun kielzog de mindfull veertigplussers, vijftig-is-het-nieuwe-dertig-volk en Zen-zestigers.

Mijn Body Mess Index bereken je simpelweg door een vragenlijst door te lopen (eerlijk antwoorden!) en je puntentotaal op te tellen. Klaar? Daar gaan we!

Je hebt de hele dag hard gewerkt. Als je thuiskomt, ga je eerst:

1. stiekem stevig snaaien uit de snoeppot van je kinderen; 2. met een goed glas rode wijn lekker chillen op de bank; 3. linea recta naar de sportschool waar je je anderhalf uur uitleeft op de roeimachine en de loopband.

Het is vier uur en je valt van de graat bij de koffiemachine op het werk. Jij:

1. rent met je laatste krachten naar de kamer van die collega waar nog taart staat van vanochtend; 2. denkt “nog even volhouden” en drukt maar weer op “koffie zwart”; 3. vult je trouwe waterflesje voor de vijfde keer die dag bij en drinkt je vol.

Je bent voor de zevende keer aan een nieuw dieet begonnen. Als tussendoortje neem je:

1. de helft van een Twix, wat immers een besparing van 50% is op je gebruikelijke calorie-inname; 2. he-le-maal niks and proud of it!; 3een handjevol walnoten.

Je gaat na jaren van niks doen eindelijk weer sporten. Wat is een gezonde doelstelling?

1.Je bent van het type “niet lullen maar poetsen” dus geef je je meteen op voor de marathon van New York; 2. In plaats van vier keer per dag op en neer naar je ijskast lopen om te grazen, doe je dit nu acht keer per dag. Dit scheelt dagelijks toch al gauw weer een metertje of 96; 3. Aan de hand van een schema bouw je twee maal per week rustig je conditie op.

Je bent bepaald geen ochtendmens. Als je je ogen eindelijk open hebt,

1.graai je op je nachtkastje gelijk naar je eerste sigaret van de 26 die je vandaag zult oproken; 2. spring je onder de douche en ren je – weer te laat – zonder te eten de deur uit; 3. maak je jezelf een lekker en verantwoord ontbijt met volkoren granen en wat fruit.

Het is tijd voor de avondmaaltijd. Je hebt eigenlijk totaal geen zin om te koken. Wat doe je?

1.Je kiest voor makkelijk en goedkoop dus gooi je zelf wat frieten in het al jaren niet meer vervangen vet; 2. Thank God for take-out! Zonder schuldgevoel bestel je een lekkere vette en zoute portie shoarma van die tent om de hoek. Gezond eten kan morgen wel weer; 3. Je maakt een frisse salade, grilt een lekker stukje vis en serveert er knapperige groenten uit de wok bij.

Als jij iemand uitzwaait, dan

1. kletsen de blubberende kipfilets die door moeten gaan voor bovenarmen tot tegen je  oorlellen; 2. hou je het, in verband met je beginnende kuikenfiletjes, zekerheidshalve maar op een koninklijk handwenkje; 3. doe je dit natuurlijk juist zo uitbundig mogelijk met jouw Michelle Obama look-alike ledematen.

Wat doe jij om je spiermassa te behouden?

1. De hele dag door eten. Kauwspieren heten per slot van rekening niet voor niets zo. 2. Af en toe eens lusteloos trekken aan van die elastieken, die dan prompt in je oog zwiepen. 3. Twintig keer opdrukken, vijftig sit-ups en dertig leg squats. Per dag.

Jouw trilplaat staat bij jou thuis…

1. Trilplaat? Welke trilplaat? 2. te verstoffen nadat hij van de woonkamer via de logeerkamer uiteindelijk naar de schuur is verbannen. 3. uiteraard onder handbereik voor dagelijkse kwelling.

Wat betekent fit zijn voor jou?

1. Dat ik in vijf minuten tijd tien Pringles buisjes kan leegeten; 2. Dat ik minstens ieder uur achter mijn bureau vandaan kom om mezelf en anderen van het werk te houden; 3. Dat ik twee trappen op en weer af kan rennen zonder ook maar iets buiten adem te zijn.

Klaar? 1 = 2 punten; 2 = 1 punt en 3 = 0 punten.

Als je steeds voor het eerste antwoord hebt gekozen, heb je een Body Mess Index van 20, het maximum. Ik zou deze score persoonlijk geheim houden want dan is het een wonder dat je een lijf hébt, laat staan dat je er goed mee omspringt. Heb je steeds nummer 2 gekozen, dan heb je 10 punten en kun je er best mee door maar valt er zeker nog wat te verbeteren. En bij alleen maar de derde optie als keuze mag ik je feliciteren! Je Body Mess Index is een perfecte 0, wat betekent dat je lijf in optimale conditie verkeert.

En nee, mijn eigen score ga ik hier uiteraard niet verklappen.

Dat is nu eenmaal het voorrecht van dichterlijke vrijheid.

© Pascale Bruinen

Kijk toch eens hoe vrolijk deze dames worden van al die oefeningen en apparaten…ze zien er uit alsof ze in de zevende hemel zijn beland. Nou, ben benieuwd of dit voor mij ook is weggelegd. En wat zijn jullie ervaringen in de sportschool of thuis op die fijne werktuigen? Laat het me hier weten!

Call me Heidi

Het is een mooie avond aan boord van ons cruiseschip. We zijn in geanimeerd gesprek met onze tafelgenoten John en Nancy uit New York. Een gezellig koppel met wie we meteen een klik hebben. We eten nu de tweede avond samen en het lijkt alsof we elkaar al jaren kennen.

“We vroegen ons gisteravond af op wie wij jou toch vinden lijken”, zegt John tegen me als ik de menukaart bestudeer. Verrast kijk ik even op.

“En zijn jullie er uit?”, vraag ik nieuwsgierig. Maar John houdt het nog even spannend.

“Wij zaten te denken aan een actrice of zo, je hebt iets bekends over je”.

”Een actrice?  Hmm, dan ben ik benieuwd!” Al kan ik geen A-lister oproepen op wie ik zou lijken, gevleid ben ik wel.

“Maar we kwamen tot de slotsom dat je meer lijkt op een zangeres”, vult Nancy aan. Oh. Dat klinkt op de een of andere manier al beduidend minder spannend. Terwijl ik in gedachten vaststel dat ik niet lijk op Madonna, niks weg heb van Shakira en zeker nooit kan doorgaan voor Rihanna, roept John triomfantelijk het verlossende antwoord.

“Wij vinden je sprekend lijken op Olivia Newton-John!”. Ok. Ik kan zeker slechtere vergelijkingen bedenken.

“Nou, dank je wel!”, zeg ik gemeend en zet meteen hun vergelijking kracht bij door aan tafel uit te barsten in de eerste strofen van Hopelessly Devoted To You. Olijfje is zo gek nog niet. In de vorige eeuw was ze een paar hele weken mijn idool. En dat wilde wat zeggen. Ik heb zelfs nog foto’s waar ik op sta met zo’n achterlijk kortgeknipte Sandy-pony, die toen helemaal hot was.

‘”Maar je laat ons ook denken aan Heidi Klum”, gaat John vrolijk verder. Ik verslik me bijna in mijn drankje. Oh oh oh, wat zou ik deze goede man graag willen geloven. Maar zelfs bij zeer flatterend licht zou een slechtziende zonder bril mij helaas nooit kunnen verwarren met dit topmodel. Maar ik moet toegeven, in één adem genoemd worden met Heidi Klum is ondanks het zeer geringe waarheidsgehalte toch een enorme egobooster. En dus koester ik de absurde vergelijking  tegen beter weten in. Mijn avond kan in ieder geval niet meer stuk.

De volgende dag gooi ik alles in de strijd om de mooie illusie nog een tijdje in stand te houden. Ik besluit dat ik zo glamorous mogelijk aan dek wil verschijnen. Dus maak ik mijn haren mooi recht met de stijltang en laat ik ze daarna los hangen in plaats van in zo’n onelegant alleen-maar-bestemd-om-te-zonnen-knotje en doe ik lipgloss en twee lagen mascara op.  Ik hijs me in een veelkleurige tuniek, zet de grootste zonnehoed op en trek mijn open sleehakschoenen van zes centimeter hoog aan. Dan kom ik pakweg nóg zo’n vijf centimeter te kort om überhaupt qua lengte voor Heidi door te kunnen gaan, maar ach. Een kniesoor die daar op let. Bovendien plan ik om in een zo gunstig mogelijke pose op mijn ligbed te blijven liggen.

Noodzakelijk is ook een grote, donkere zonnebril want mijn ogen zijn – in tegenstelling tot die van Heidi – licht van kleur. Ik zou natuurlijk hazelnootbruin gekleurde lenzen kunnen overwegen, ware het niet dat we midden op zee zitten en die dus niet verkrijgbaar zijn.

H. bekijkt me ondertussen met opgetrokken wenkbrauwen. “Wat ben je allemaal aan het doen? We gaan toch alleen aan dek liggen?”, vraagt mijn wederhelft.

“Ja, dat weet ik wel maar het oog wil ook wat”, zeg ik omdat me in de gauwigheid niks anders dan dit cliché te binnen schiet. “En trouwens”, vervolg ik op zogenaamd serieuze toon, “ik wil graag dat je me vanaf nu als Heidi aanspreekt”. We kijken elkaar aan en barsten dan allebei in lachen uit.

“Oh dát is het”, roept H. “Ik ben benieuwd hoe lang je dit” – hij gebaart nu naar mijn flamboyante verschijning – “volhoudt met die harde wind buiten!”. Hè bah, dat had hij nu niet moeten zeggen. Ik zit net zo lekker op mijn roze Klum-wolk.

“Dat zullen we nog wel eens zien!”, roep ik provocerend. “Die sterren zitten allemaal over the top uitgedost op het strand, ik zou niet weten waarom ik niet zo aan dek zou kunnen”.

“Ik kan wel een paar redenen bedenken”, zegt H. op zijn irritant logische toon. “Zoals daar zijn: jij hebt geen eigen kapper, styliste en visagist onder handbereik 24/7. Net zo min als een persoonlijke assistente die het zweet telkens van je gezicht dept. En het is wel lekker warm maar er zijn af en toe flinke rukwinden boven”.

Vastbesloten hem ongelijk te geven, ga ik naar dek veertien, het pooldeck. Zodra de automatische deuren open gaan, waaien mijn zorgvuldig gestijlde haren alle kanten op. En blijven vervolgens prompt plakken aan mijn glossy lippen. Ik weet gewoon zéker dat dit Heidi nooit gebeurt, denk ik geërgerd. H. ziet het wel maar geeft wijselijk geen commentaar. Al zie ik wel verdachte trekjes aan een van zijn mondhoeken.

Als ik tegen de hevige wind in naar een vrij ligbed loop, krijgt de wind plots vat op mijn zonnehoed en rukt die moeiteloos van mijn hoofd. Ik geef een gil. H. rent er, galant als hij is, met succes achteraan. Fijn! Het zorgvuldig gestylede totaalplaatje is nu al naar de filistijnen.

Ik worstel met mijn wapperende haren, in het rond vliegende handdoek en opwaaiende tuniek. Als de handdoek eindelijk heel even stilligt, laat ik me weinig charmant bovenop het bed vallen. Ik weet dat ik het niet zou moeten doen, maar ik kan het niet laten. Snel pak ik een spiegeltje uit de strandtas en controleer met angst en beven mijn reflectie.

Vanuit het zilveren rondje staart een totaal verwaaide vogelverschrikker me met grote ogen aan. Mijn haren staan bijna recht omhoog en zijn niet langer stijl, maar vertonen hun gebruikelijke irritante slagen. Overal op mijn gezicht zie ik de glitters van de lipgloss, behalve op mijn mond. En er loopt een zwarte veeg van mijn mascara over mijn linkerwang.

Het is overduidelijk.

Ik ben weer gewoon Pascale.

© Pascale Bruinen

NB: zoals de vrouw op de foto zag ik er dus NIET uit.

Als je ondanks deze column toch meer zou willen weten over cruisen, kijk dan ook eens op mijn andere blog, http://www.cruisecraver.com!

GSM

Met de gsm’s van mijn zoon en dochter is iets vreemds aan de hand. Die blijken namelijk frequent niet bereikbaar te zijn. Maar alleen als ík ze wil bellen of sms-en.

Vroeger, in hun pré-abonnemententijd, stond GSM bij mijn kroost normaliter voor “Geen Saldo Meer”. Als ultieme smoes om me niet te woord te hoeven staan. Nu ze ieder een abonnement hebben betekent GSM zoiets als “Ga Snel Moven”. Alles om maar zo gauw mogelijk van me af te zijn.

Dit gaat als volgt. Ik (in mijn rol als bezorgde moeder die op punt van vertrek staande puber nog snel naroept): “Op tijd thuis komen en zorg dat je bereikbaar bent als ik je wil spreken!”

Puber (zoon of dochter, dat maakt in dit voorbeeld niks uit) is al zo goed als buiten en mompelt in het gunstigste geval “Hmm”, meestal expres gevolgd door iets onverstaanbaars om zich daarna met versnelde pas uit de voeten te maken.

Die keren dat ik ze dan wel eens bel, hoor ik geregeld het irritante “toe-doe-die”-geluidje, gevolgd door de dito vrouwenstem die vergenoegd meldt dat het nummer dat ik probeer te bellen op dit moment niet bereikbaar is en uitgeschakeld kan zijn. Uitgeschakeld! Há! Dát kan het nooit zijn, althans niet uit vrije wil.

Een tijdje geleden. Ik ben mijn oplader kwijt. Ik weet zeker dat ik hem op de gebruikelijke plaats heb neergelegd maar daar ligt hij niet meer. Omdat zoonlief zich onlangs nog heeft laten ontvallen dat zijn oplader stuk is (en nee, hij heeft geen idee waardoor), krijg ik ineens het donkerbruine vermoeden dat hij die wel eens “geleend” kan hebben. Uiteraard zonder eerst even aan mij te vragen. En inderdaad, tussen de schriften, boeken, pennen en cd-roms die kris kras door elkaar op zijn bureau liggen, ligt ook mijn oplader. Desondanks weet hij het klaar te spelen dat zijn gsm – en dan bij voorkeur op cruciale momenten – zo leeg is als de Griekse staatskas.

Zoiets doet me knarsetanden.

Puberdochter maakt het op een andere manier te bont. Zij let doorgaans juist als een havik erop dat haar gsm altijd opgeladen is. Het probleem is alleen dat zij een van de enige personen in Nederland moet zijn die om de haverklap geen bereik heeft. Maar uitsluitend daar waar het contact met het thuisfront betreft. Want met haar vriendinnen heeft ze daar hoegenaamd nooit last van. Maar die stellen dan ook geen vervelende vragen en zeuren haar evenmin aan de kop met bemoeizuchtige opvoeddingetjes.

Als ik haar zeg dat ik een column over dit heikele onderwerp in voorbereiding heb, haast ze zich te benadrukken dat zij míj nu juist nóóit aan de telefoon krijgt als ze me nodig heeft.  Die nood van haar moet overigens niet met een korrel maar met een heel pak zout genomen worden want die keren dat ik word gebeld gaat het slechts over twee dingen: haar geld is op en/of ze wil een lift van van A naar B. Liefst pronto.

Soms bekruipt me ook wel eens het aan paranoia grenzend gevoel dat ze mij gewoon wegdrukt als ik inbel. Met name als ik dan een staccato-sms verstuur die qua tekst niks te raden over laat (“neem NU op!!!”) en haar meteen erna wel aan de telefoon krijg. Ra ra hoe kan dat?

Haar verklaringen zijn even onwaarschijnlijk als uiteenlopend. Zoals daar zijn: “Ik had de telefoon even ergens anders neergelegd” (yeah right, ze zou nog liever een arm of een been missen dan haar mobiel); “Ik heb de telefoon niet gehoord” (onmogelijk daar ze zowat fysiek vergroeid is met het ding) of (wat mij betreft de allermooiste): “Ik zag wel een nummer in het display maar het was anoniem dus ik dacht, neem maar niet op” (de enige die met een anoniem nummer bij haar inbelt, nee correctie, de enige die haar überhaupt belt, ben ik!).

Want iemand bellen is iets voor fossielen uit het stenen tijdperk.

Zoals ik.

© Pascale Bruinen

Je herkent dit vast wel als je zelf pubers in huis hebt. Maar misschien dat volwassenen er ook wat van kunnen. Dus laat je reacties de vrije loop!

Killer Heels

Met jaloerse blik kijk ik naar de modellen van Victoria’s Secret die op torenhoge hakken over de catwalk paraderen of het niks is. Ik wou dat ik dit ook kon. Maar nee, toen de vaardigheid werd uitgedeeld om met een sexy swagger op van die dingen te lopen was ik toevallig even niet thuis.

Net als Oprah Winfrey ben ik namelijk iemand die schoenen met hoge hakken enkel puur voor de show draagt terwijl ik zoveel mogelijk blijf zitten waar ik zit. En als ik dan al per se moet lopen, dan liefst alleen vanaf de parkeerplaats. Die uiteraard pal voor de deur van het te bezoeken etablissement moet liggen.

Alle denkbare hulpmiddeltjes heb ik al uitgeprobeerd. Van die gelkussentjes om de pijn en het branderige gevoel aan de bal van je voet te voorkomen. Van die blarenpleisters en “biomechanisch ontworpen inlegzooltjes” die speciaal voor hooggehakte dames “ondersteuning, correctie en veerkracht” beloven. Maar niks heeft geholpen. Het loopt nog steeds niet lekker.

Dat ik niet de enige vrouw ben met dit probleem bewijst een korte zoektocht op internet. Via via kom ik bij de website van Sarenza waar ik zelfs een speciaal ontwikkeld programma aantref: “Om te leren lopen op hoge hakken, moet je bescheiden beginnen, hakken van 3 tot 5 cm zijn ideaal. Gebruik je pumps om thuis te oefenen (…). Stap op natuurlijke wijze, plaats je hak eerst op de grond en dan zachtjes de voorkant van je voet. Houd je rug daarbij recht en je hoofd omhoog. Wandel enkele malen heen en weer om eraan te wennen. Stap daarna over een klein obstakel, zo leer je het trottoir op- en af te gaan. Oefen dan het lopen op hoge hakken wanneer je op bezoek gaat bij vrienden of naar de bioscoop gaat, d.w.z. plaatsen waar je kunt gaan zitten. Om te rijden draag je echter best lage schoenen, dat is veiliger! Na een tijdje zal je je stabiel voelen. Herhaal dan het proces met een nieuw paar schoenen met hoge hakken”.

Dit is nog iets waar ik zelf ook op kon komen. Been there, done that. Maar toen ik verder las, viel ik van mijn geloof: “Als naaldhakken je vrees inboezemen, kun je de Talons Académy in Parijs bezoeken om te leren stappen met pumps in collectieve sessies van 45 minuten. De oefeningen zijn bedacht door een ervaren coach die al je fouten zal corrigeren. De leerlingen van deze “hakkenacademie” raken vooral vertrouwd met alledaagse situaties, waardoor ze sexy en vol zelfvertrouwen over straat kunnen lopen. De kernwoorden daarbij zijn: “heupen, blik, schouders”. Als je wilt leren lopen op hoge hakken, is de Talons Academy jouw plek!”

Een heuse “hakkenacademie”? Wie kon het bestaan van zoiets bevroeden?

Uiteraard surfte ik, wild nieuwsgierig geworden, meteen door naar “Talons Académy Paris”. Zo leerde ik dat deze werd geopend in september 2009 door ene Marine Aubonnet en Eugénie Bret. Omdat ze zelf allebei niet op hakken konden maar wel graag wilden lopen, klopten ze aan bij een bevriend model die hun coachte. En voilà, de hakkenacademie was geboren.

De lessen zijn verdeeld in thema’s, zo lees ik. Er zijn lessen over het dragen van hakken overdag (dikkere, iets lagere hakken voor op het werk) en ‘s avonds (de dunnere en hogere varianten). Dagelijkse situaties worden op hoge hakken geoefend, zoals daar zijn: elegant zitten op een barkruk of op een bank; de trap op lopen; stil staan; openbaar vervoer overleven; uitgaan en een tas of koffer dragen.

Maar ook: elegant bewegen richting het buffet (waarbij kennelijk een zigzaggende route de voorkeur verdient boven een rechte lijn). En de allermooiste: poseren voor de paparazzi. Waaruit ik afleid dat zelfs A-sterren grote moeite hebben met het lopen op van die hoge gevalletjes.

Bij de hakkenacademie beginnen de lessen met een mini-catwalk sessie waarbij de coach de houding en gang van de studenten bestudeert. Haar advies kan behelzen dat je

  • rechtop moet staan en recht vooruit moet kijken (kijk NOOIT naar de grond, dat is de doodssteek voor een elegante houding);
  • je benen licht over elkaar heen moet kruisen alsof je een koorddanseres bent. Het eerste vooruitstekende been moet recht zijn;
  • je armen op natuurlijke wijze beweegt voor een beter evenwicht en druk bezig blijft met je handen (door bv een handtas te dragen);
  • de beweging van je heupen benadrukt.

Omdat ik helaas nog geen hakkenles heb gehad in Parijs, zul je mij tijdens een shopping-expeditie in de stad dus nooit zien lopen op die mini-stelten. Al was het maar omdat ik daar niet zo zeer op loop als wel op strompel. Bovendien slaag ik er altijd in om met die hakjes net tussen de kinderkopjes te blijven steken, waardoor ze de eerste de beste keer meteen gescalpeerd worden.

Omdat a. ik er niet op kan lopen en b. ze binnen vijf minuten pijn doen aan mijn tenen, enkels en onder de bal van mijn voeten, draag ik hoge hakken doorgaans alleen in de schoenwinkel. Ze heten niet voor niks killer heels. Maar met een logica die alleen vrouwen eigen schijnt te zijn, kan ik het toch niet laten om af en toe een paar van die naaldhak-stappers aan te schaffen

Zo ook een tijdje geleden bij het ontwaren van mijn laatste aanwinst, een paar onwaarschijnlijk sexy muiltjes met spaghetti-bandjes. In mijn maat. Bij nadere inspectie zie ik een stel ultrasmalle hakken van zeker 8 cm hoogte. Ergens in de verte hoor ik een alarmsignaal: “Code rood, code rood! Wees verstandig en loop nú weg. Je weet dat je die toch nooit gaat dragen!”.

Maar die spaghettibandjes! Ik besluit de noodkreet te negeren en graai hebberig naar de schoentjes. Ik pas ze, kijk verrukt in de spiegel en slaak een diepe zucht van geluk. Ik strek mijn geschoeid been elegant voor me uit. “Ze zijn prachtig!”, roep ik in extase vanaf mijn comfortabele zitplaats. Wat een elegantie! En die pasvorm!

Pas als de verkoopster zo lang ietwat bevreemd naar me kijkt dat ik er een onbehaaglijk gevoel van krijg, sta ik aarzelend op in de hoop dat ik niet meteen zal omklinken. “Euh, ja, ze staan leuk!”, roep ik opgewekt vanaf mijn veilige plek bij de stoel, hemelsbreed zo’n vier meter van de spiegel. Maar helaas heeft de verkoopster haar lesje customer pleasing net gehad waardoor ze stug volhoudt. “Dat kunt u van daar uit toch helemaal niet zien? Loopt u eens tot aan de spiegel en terug, dan voelt u ook beter hoe ze zitten”.

Ik wíl helemaal niet erop lopen, dus waar bemoeit die vrouwelijke Al Bundy zich eigenlijk mee, denk ik geërgerd. Inmiddels kijken ook een stuk of wat klanten nu nieuwsgierig naar mijn wortel schietende gestalte. Oh, WTF, dan loop ik toch gewoon een stukje, zo moeilijk kan dat toch niet zijn, spreek ik mezelf moed in.

Ik zet een voorzichtig eerste stapje. En nog een. Hé, dat gaat goed! Sterker nog, de muiltjes staan niet alleen fantastisch, maar lopen nog beter. Vol vertrouwen zet ik nu grotere stappen over de vloerbedekking. De hakken zakken zachtjes in het hoogpolige tapijt. Deze schoenen zitten als sloffen!

Als de verende ondergrond na een aantal meters over gaat in stenen tegels, schrapen de iele naaldhakjes plotseling over de gladde ondergrond en voel ik dat ik mijn evenwicht verlies. Ik heb een out of body experience als ik mezelf in slow motion met armen en benen zie flapperen, mijn haren als een gouden waaier om me heen dansend en mijn mond en ogen wijd opengesperd in een schrikreactie. Als door een wonder kom ik net op tijd, zij het hevig wankelend, weer in balans.

“Oeeehhh!”, roep ik in een reflex. Al had ik eerder “auauau” willen schreeuwen want ik voel een brandende sensatie in mijn enkels. Ik schrijd behoedzaam naar het eerste het beste zitje en trek de vermaledijde schoentjes uit. Ik zie de afdruk van de spaghettibandjes in mijn enkels staan.

Maar die zomerse pastelkleurtjes! Die manier waarop deze schoentjes mijn benen optisch verlengen! En die sierlijke boog die mijn voeten vormen in deze muiltjes! On-weer-staan-baar. Dit is nu wat je een must have item noemt.

Ik zie dat de verkoopster in mijn richting komt. Voordat ze haar mond open kan doen, heb ik het al gezegd.

“Ik neem ze!”

© Pascale Bruinen

How high can you go? Wat zien die schoentjes er toch mooi en elegant uit, nietwaar? Maar het kan ook de hel op aarde zijn. Misschien moet ik toch eens naar Parijs…

Uit een onderzoek van Britse podologen blijkt dat een vrouw het gemiddeld 1 uur, 6 minuten en 48 seconden pijnloos volhoudt op hoge hakken. Liefst een op de vijf heeft al in de eerste tien minuten pijn. Na een tijdje zelfs de helft. En een derde van de vrouwen geeft toe te kleine schoenen gekocht te hebben omdat ze er zo leuk uitzagen. Tja…!

Mayday! Mayday! (2)

We zitten in de cockpit van de Airbus A320-simulator en hebben zojuist het verlossende sein van de toren gekregen dat we “cleared for take-off” zijn. H. legt zijn rechterhand op de gashendels en op aanwijzing van gezagvoerder Robert, die voor deze gelegenheid is gedegradeerd tot co-piloot, duwt hij ze steeds verder naar voren. Tegelijkertijd moet hij met zijn linkerhand de sidestick bedienen.

Sneller en sneller schieten de gebouwen langs de startbaan aan ons voorbij. Robert waarschuwt dat H. moet opstijgen bij een snelheid van zo’n 140 knopen oftewel ongeveer 270 km per uur. H. tuurt op de snelheidsmeter en trekt precies op tijd de sidestick naar zich toe zodat de neus omhoog gaat. We stijgen op! Al gauw wordt alles op de grond kleiner. Aan de rechterkant ontwaar ik South Beach van de gekozen bestemming Miami met de bekende hotels als oriëntatiepunten. De azuurblauwe oceaan ziet er levensecht uit.

H. probeert de aanwijzingen van Robert meteen secuur op te volgen, maar desondanks valt het niet mee de Airbus überhaupt recht te laten vliegen. Om van de bochten dan nog maar te zwijgen. Zodra H. zich concentreert op het inzetten van een draaibeweging, daalt of stijgt het toestel weer te vlug of wijkt het af van de voorgeschreven snelheid. Het is een beetje zoals met autorijden: je vraagt je af hoe je in vredesnaam alles tegelijkertijd in de smiezen kunt houden.

Na diverse bochten met meer en minder succes te hebben geprobeerd, kondigt Robert aan dat H. de landing mag gaan inzetten. “Probeer om recht op de landingsbaan af te vliegen”, instrueert hij. H. doet zijn uiterste best, maar de Airbus wijkt bij het naderen van de baan telkens te veel af van de koers. Dus vliegt H. overal naar toe, behalve naar de landingsstrip.

Op een gegeven moment daalt H. zo gevaarlijk snel en onder zo’n akelige hoek, dat de boordcomputer spontaan begint te spreken. Ik kan niet helemaal verstaan wat het ding uitkraamt, maar de ingeblikte waarschuwingen verraden niet veel goeds. In mijn gedachten zie ik die arme gillende passagiers achter ons door het gangpad rollen, temidden van vallende koffers en tassen. “Het lukt me niet”, roept H. getergd terwijl hij nog net niet de zweetdruppels op zijn gezicht heeft staan van de stress.

Als ik naar buiten kijk, zie ik tot mijn afgrijzen ineens dat de palmbomen en het water in een noodgang dichterbij komen. Ik durf niet meer te kijken. Dan houdt de computer er abrupt mee op. Er valt een korte, ietwat ongemakkelijke, stilte in de cockpit voordat we – van de zenuwen en de weeromstuit – aarzelend beginnen te lachen. “Het is ook niet gemakkelijk, zeker niet zo’n eerste keer”, zegt een diplomatieke Robert troostend tegen H. “Dat gebeurt hier zeer geregeld, hoor!” H. vond het een mooie ervaring maar is zichtbaar opgelucht dat hij de stuurknuppel nu aan mij mag overdragen.

“Ik start hem even opnieuw op en dan mag u een poging wagen”, zegt Robert tegen mij. Ik wissel van stoel met H. Terwijl de startbaan recht voor me weer in zicht komt, voel ik me alsof ik opnieuw op moet voor mijn rijexamen. Ik barst van de zenuwen en grijp de sidestick vast alsof het mijn laatste strohalm is. Ik ga nog snel even verzitten, want ik zie dat Robert doende is met het starten van de motoren. Ik vraag me ineens af waarom ik vandaag zo nodig een Airbus A320 wilde gaan besturen. Ik had bijvoorbeeld ook kunnen gaan kienen, om maar eens een dwarsstraat te noemen. Ik ook altijd met mijn wilde ideeën. Maar nu is er geen weg meer terug. Dus besluit ik er vol voor te gaan.

“Geef maar gas tot 140 knopen”, zegt onze instructeur. Yes! Dit heb ik altijd al willen doen. Ik leg mijn hand op die gashendels en duw ze geleidelijk naar voren. Ik kijk op het display en bij 140 knopen trek ik de sidestick naar me toe en stijgen we op. Her en der passeren we schapenwolkjes. Ik vlieg!!! Ik kan maar ternauwernood de neiging onderdrukken om heel hard “Jiiiiihaaaaaaaaaa!” te roepen. Dit is geweldig! Waarom ben ik geen piloot geworden?

Door goed op te letten toen H.aan de beurt was, heb ik gezien dat het vliegtuig iets vertraagd reageert op stuurbewegingen. Dus als je naar links stuurt, moet je kort erna weer iets bijsturen naar rechts om hem recht te houden. Het is een heel subtiel spel.

Ik laat het toestel op commando van Robert klimmen tot zo’n 8000 voet (de echte kruishoogte van zo’n 30.000 voet bereiken we hier helaas niet) en dan moet ik het toestel recht zien te houden en het betere bochtenwerk gaan uitproberen. Nou, dat valt nog niet mee.

Ik kijk gebiologeerd op de metertjes of ik niet een te grote hoek maak (ja dus) en moet snel corrigeren. Mijn ingreep is echter te wild zodat het toestel vervolgens opnieuw akelig veel dreigt uit te breken. Slechts met de grootst mogelijke moeite krijg ik mijn Airbus weer in het gareel. Dankzij mijn stuurmanskunsten moeten de inzittenden nu allemaal acuut aan de kotszakjes, denk ik nog voordat ik de volgende bocht inzet. En dan te bedenken dat mijn “vlucht” ook nog plaatsvindt onder de best denkbare weersomstandigheden. Hoe zou deze ervaring dan wel niet zijn bij een vliegende storm, een onweersbui of met verschrikkelijke turbulentie? Niet aan denken nu. Ik heb al mijn concentratie nodig om überhaupt in de lucht te blijven.

“Ik ga het toestel nu in de buurt van de landingsbaan brengen”, kondigt Robert na nog een paar van mijn bibberende bochten aan. Even later zie ik de strip in de verte. Hij ligt nu nog recht voor me. “Houden zo-houden zo-houden zo”, prevel ik als een soort van obsessieve mantra. Ik moet en zal bij die landingsbaan uitkomen, koste wat het kost.

“Hou het toestel recht en verminder de snelheid”, commandeert mijn co-piloot.  “Breng de neus langzaam omlaag”. Ik druk de sidestick naar voren. Maar nu zie ik dat ik veel te snel daal. Dus moet de neus weer omhoog. In de tussentijd zie ik dat ik helemaal van mijn koers ben afgeweken en – nee hè! – de landingsbaan in plaats van dichterbij, nu een stuk verder af ligt. Zo kom ik nooit aan de grond.

“Kijk niet de hele tijd op de metertjes, maar vlieg ook geregeld op zicht”, instrueert Robert me. En inderdaad! Als ik tussen het getuur op de metertjes door ook af en toe naar de landingsbaan kijk, lukt het me op de een of andere manier veel beter om recht ernaar toe te vliegen. “Geleidelijk dalen nu”, zegt hij en ik duw voorzichtig de sidestick naar voren. Wonder boven wonder blijft de strip ongeveer recht voor me liggen, terwijl ik er min of meer zigzaggend op af vlieg. “Je vliegt nog te snel”, hoor ik Robert rechts naast me zeggen. Gehoorzaam neem ik meteen gas terug. Tot mijn onbeschrijflijke vreugde kan ik nu de gebouwen al goed zien. “Langzamer! De neus meer naar beneden”, roept Robert. Ik duw de stick verder naar voren en neem snelheid terug.

Ik wil nog aan Robert vragen of hij het landingsgestel wel heeft uitgeklapt, als ik het volgende moment tot mijn eigen verbijstering zie dat “mijn” Airbus keurig de grond raakt. Weliswaar net naast de tarmac van de landingsbaan op een groenstrook, maar toch. Mijn passagiers hebben het overleefd! “Niet slecht voor een eerste keer”, prijst Robert. Ik barst zo ongeveer uit elkaar van trots.

Ik mag dan wel klotsende oksels van het angstzweet, een hoofd als een pioen van de spanning en trillende handen van de stress hebben, maar ik heb het hem toch maar mooi geflikt!

Ik heb mijn roeping eindelijk gevonden.

© Pascale Bruinen

airbus5

De landingsbaan is al in zicht…en…

airbus6

…bijna touchdown!!! En dan te bedenken dat je dit apparaat met een snelheid van zo’n 250 km per uur aan de grond zet, wow! Dit is weer eens wat anders dan een dagje gaan bowlen of steengrillen. Een echte aanrader dus. Wil je het zelf ook eens beleven, ga dan naar Flitesim Roermond.

Mayday! Mayday! (1)

Als ik – zelfverklaarde controlfreak eerste klasse- dan toch per se moet vliegen, vlieg ik dat ding het liefst zelf. In hoogsteigen persoon. Als ik deze ontboezeming hardop in het bijzijn van mijn zoon zeg, verklaart die me spontaan voor gek. “Nou, dán moet je pas echt bang zijn, als jij zelf achter die stuurknuppel zou zitten!”. Tja. Maar er is sowieso nog een ieniemienie probleem: ik heb geen vliegbrevet. Maar geen nood, gelukkig zijn er mogelijkheden om dit vervelende detail te omzeilen.

Dus op naar de flight simulator waar een heuse Airbus A320 op H. en mij wacht. In lichtelijk opgefokte toestand loop ik met steeds snellere pas door het onooglijke straatje waar ik zo meteen mijn luchtdoop als gezagvoerder zal meemaken.

Het pand waar we moeten zijn, is bedrieglijk klein. Hmmm, hier past inderdaad alleen maar ternauwernood de cockpit in, denk ik bij mezelf als ik als eerste de niet al te grote ruimte binnenstap. Aan de rechterkant is er een soort incheck-balie (grappig!). Recht voor me zijn twee rijen tegenover elkaar geplaatste stoelen zoals je die bij de gate pleegt aan te treffen (lachen!). Ik kijk nog snel even naar mijn boarding pass, die naar waarheid vermeldt dat de plaats van aankomst van deze vlucht precies dezelfde is als die van vertrek (hilarisch!).

De hele linkerhelft van de ruimte wordt in beslag genomen door de simulator, die er aan de buitenkant zeker niet uitziet als de snuit van een Airbus. Al snel meldt zich de echte piloot, compleet in officieel tenue met wit hemd voorzien van de bijpassende epaulet met vier strepen. Robert heet hij, zie ik aan zijn naamplaatje. Het is nog een jonge vent en daarbij bepaald niet lelijk, merk ik in de gauwigheid op. Goh, ik krijg het nu toch langzaam aan wel wat benauwd (nee, niet vanwege Robert). Want dit begint wel erg echt te lijken.

Robert nodigt ons uit voor een pre flight briefing op de stoelen bij de gate. Maar voordat hij kan beginnen, kan ik het niet laten hem eerst aan een spervuur van vragen te onderwerpen. Want ja, ik ben nu toch hier. Dus wil ik wel effe weten of hij zelf ook vaker zuinigjes heeft getankt (euh…, nee, nooit), hoeveel turbulentie een vliegtuig nu écht aan kan (dat hangt van het vliegtuig en de mate van turbulentie af…ja duh, daar word ik niet veel wijzer van) en (de mooiste!) hoe snel je op grote hoogte bewusteloos raakt bij plotseling optredend drukverlies (fasten your seatbelts: 15 tot 20 seconden). Die laatste mededeling, die Robert bij het zien van mijn gezichtsuitdrukking snel aanvult met de opmerking dat daarvoor nu juist de zuurstofmaskers dienen, moet ik mentaal even verwerken.

Maar veel tijd daarvoor krijg ik niet, want Robert gaat nu echt van start. Hij begint met wat details over “ons” vliegtuig, de Airbus A320. Hij legt uit dat we zo dadelijk mogen plaatsnemen achter de stuurknuppel, die in werkelijkheid overigens een joystick is die “sidestick” wordt genoemd. Hij waarschuwt ons dat het een heel gevoelig systeem is, dus we mogen vooral niet te wild zijn. Niet dat ik dat van plan was. Het toestel heeft een maximaal startgewicht van zo’n 77.000 kilo en in deze simulator zal het ook echt voelen alsof je zo’n kolos bestuurt, gaat hij vrolijk verder. Pfff, spannend…

Hij legt uit dat we in de geboekte tijd allebei kunnen gaan opstijgen, dan een paar rondjes mogen vliegen om vervolgens idealiter ook weer te gaan landen. Hij zal er als co-piloot naast zitten, voegt hij ten overvloede nog toe. De bestemming mogen we zelf kiezen. De keuze valt op JFK Airport in New York. Lijkt ons fantastisch om te zien hoe je komt aanvliegen met die skyline in de verte. Helaas wil de boordcomputer er niet aan, dus kiezen we Miami als goede tweede.

Na nog wat aanwijzingen is het moment supreme nu toch echt aangebroken en begeven we ons naar de cockpit. Zodra ik een voet binnen zet, ben zelfs ík even stil. De cockpit is waarheidsgetrouw nagebouwd. Het cliché van een overweldigend aantal knopjes, hendels, knipperende lampjes en allerhande oplichtende schermpjes is helemaal waar. Ik vraag me vertwijfeld af waar ik aan begonnen ben en heb acuut spijt dat ik me niet beter heb voorbereid. Ik had vast wel wat youtube-filmpjes kunnen bekijken over hoe je zo’n Airbus veilig aan de grond kunt zetten. Too late now.

Ik gun H. dan ook galant de eer om te beginnen. Bijkomend voordeel is dat ik zo alvast stiekem kan meekijken zodat ik iets meer voorbereid ben als ik zelf aan de bak moet.

H. neemt plaats op de linkerstoel. Ik kijk over zijn schouder mee. Links van hem zit een kleine hendel, die taps toeloopt. Ha, dat zal de sidestick zijn. Die kan naar voren, achteren, links en rechts bewogen worden. Robert, die op de rechterstoel is gaan zitten, bedient geroutineerd een hele reeks knoppen. Op de computer voert hij Miami International Airport in. Even later tonen de panoramische ramen van de cockpit als bij toverslag de startbaan.

Robert legt uit dat in het midden de gashendels zitten, die zo meteen voluit mogen. Hij geeft aan dat we voortdurend scherp moeten letten op de metertjes die hoogte, snelheid en de horizon aangeven. Want het toestel moet liefst niet alleen goed op koers blijven, maar ook nog mooi recht blijven vliegen. Niet te hard maar ook zeker niet te langzaam want dan val je echt als een baksteen omlaag.

Robert zet het toestel van de rem af, verzet nog wat knoppen en spreekt dan de magische woorden:

“We are cleared for take-off!”

© Pascale Bruinen

Airbus3

Zo echt ziet het er dus uit. Tof hè? Als je wilt weten hoe het verder gaat, lees dan volgende week deel 2!

Ploetermoeder Porno

Yep. Ik heb besloten om nog op de valreep van 2012 schaamteloos in te haken op de hype rondom Fifty shades of grey. In plaats van die 14.513 keer dat mijn schrijfsels inmiddels bekeken zijn, wil ik namelijk ook graag vijftig miljoen lezer(e)s(sen) hebben. Liefst gisteren.

Vandaar mijn poging om ook wat ploetermoeder-porno aan het papier toe te vertrouwen. Uiteraard bij voorkeur ook meteen een hele trilogie. Minimaal. Dat die dan eventueel op het niveau van – pak hem beet – die oude vertrouwde Bouquetreeks is, maakt geen ene moer uit. Want ik heb sinds het interview dat E.L. James onlangs in de TV-show van Ivo Niehe gaf eindelijk heel goed begrepen wat vrouwen willen. Een klassiek, romantisch liefdesverhaal, doorspekt met hete seks en aaneenhangend van clichés.

Nou, dat kunnen ze krijgen hoor, daar draai ik mijn hand niet voor om. Ik kopieer wat hier, leen wat daar en zorg ervoor dat minstens op iedere tweede bladzijde een seksscène zo expliciet mogelijk wordt beschreven. Makkie, toch? Daarom ben ik alvast begonnen aan mijn interpretatie, die – al zeg ik het zelf – een stuk briljanter is dan het origineel. Wat zeg ik, het is je reinste bestseller-materiaal!

Hier komt ‘ie dan, exclusief voor de lezers van mijn blog! Een prikkelende passage uit mijn luchtvaartvariant op Fifty shades…waarbij ik als titel heb gekozen voor: “Mile High Club”, oftewel de aanduiding voor al die schaamteloze lieden die (ooit) seks hebben (gehad) aan boord van een vliegtuig in volle vlucht, liefst op dat fijne, luxe en schone toilet. Voorwaar een mooie en originele omgeving voor mijn zorgvuldig gekozen personages. Dus: riemen vast, daar gaan we!

Mile High Club

“Ga door, ga door…, ja..ja..Oh God. Oh God, ja…!”.  

“This is your captain speaking. We are headed for some severe turbulence. Please return to your seats immediately and fasten your seat belts”

“Fuck. Fuck!”

“Verdomme, wat denk jij dan dat ik al een kwartier lang aan het doen ben? Ik doe mijn uiterste best in dit rottige stinktoilet van een halve vierkante meter, hoor!”.

“Nee sukkel, dat was de gezagvoerder! We moeten terug naar onze plaatsen. Komt wel goed uit ook, ik heb een slapende rechtervoet van dit standje hopeloos”.

“Dacht het niet, na al deze moeite nu zeker ophouden omdat er wat turbulentie aan komt. Vind je dit niet lekker? Misschien moet jij je been wat hoger tegen de deur aan klemmen, dan zet ik me schrap tegen de wc bril. Wacht effe, als je nou…”

“Auw! Dat doet pijn! Je staat bovenop mijn hand, idioot! “

“Wacht, als jij nu op de wasbak gaat zitten, dan kan ik…”

“Shit, aah…Ik word helemaal nat!”

“Ja schatje”, hijgt hij amechtig in haar oor, “dat is toch ook de bedoeling”.

Ze duwt hem met een ferme armbeweging van zich af. “Jij hebt ook het IQ van een fruitvlieg. Ik zat met mijn kont op de kraan, halve gare! Ik ga er uit en wel nu”.

Ze bukt zich om haar broek omhoog te trekken. Net als ze op komt, buigt de sexgod zijn hoofd naar beneden om zo zijn trui aan te trekken. Báááf!!! De twee hoofden raken elkaar. Een instant sterrenhemel ontvouwt zich voor allebei. Ze kreunen luid van de pijn.

Juist op dat moment horen ze een strenge, harde klop op de toiletdeur. “Open doen! U heeft gehoord wat de gezagvoerder heeft gezegd. U moet meteen naar uw plaats terug”. Roffel-de-roffel. “Heeft u het gehoord? Nu open doen anders máák ik de deur open”. De stewardess blijft voor de deur staan. Zij is ook niet van gisteren. Ze heeft het gekreun net wel gehoord en weet donders goed dat er twee personen op het toilet zitten. Ze herinnert zich haar eigen ervaring met die smakelijke co-piloot op weg naar Casablanca nog maar al te goed. 

Na wat een eeuwigheid lijkt, vouwt de deur open en ziet ze – dácht ze het niet! – twee personen naar buiten strompelen. Eerst de vrouw, die op één been hinkt, een oog heeft dat duidelijk steeds blauwer wordt en een enorme natte vlek in haar jeans heeft. Dan de man, die bloedt uit een gescheurde wenkbrauw, er verwilderd uitziet en maar één schoen aan heeft.

Nou, denkt de stewardess, die houden van wel héél ruige spelletjes. Zo erg heb ik het nog niet eerder gezien.

“Jij met je Mile High Club!”, bitst de vrouw als ze zich vastgespt in haar stoel. “Ik wist wel dat het een stom idee was”.

“Nu gaan we het krijgen. Jij wilde dit toch zelf zo graag? De hele tijd maar bitchen over hoe saai ons seksleven wel niet is”. Hij dept zijn gezicht met een servetje dat nog hoorde bij de smerige lunch. Met een giftige ruk opent hij de krant. Alles beter dan met háár praten. Zijn oog valt meteen op de kop van een artikel.

“Flamingo Air belooft paren hoogtepunt op grote hoogte”. Hij kreunt en smijt de krant het gangpad in.

Mile High Club?

Hij is net weer met een ferme bons terug op aarde”.

En, hoe vinden jullie hem? Is ‘ie mooi of is ‘ie mooi? Ik hou me natuurlijk aanbevolen voor redactionele commentaren maar ga in de tussentijd alvast ijverig op zoek naar een uitgever, als jullie het niet erg vinden. Want hier zal zeker een markt voor zijn. Dat kan niet anders met deze verrassende dialogen en doorwrochte scènes. Ik heb puur goud in handen.

Ik zeg jullie nu al dat ik van enige kritiek echt niet wakker zal liggen, net zo min als E.L. James ’s nachts schaapjes moet tellen. En waarom zou zij ook?

She’s laughing all the way to the bank!

Nu ik nog.

© Pascale Bruinen

En nee, ik ben geen lid van die club en zal het ook nooit worden. Ik mag in dit verband volstaan met te verwijzen naar de columns “Vliegangst” 1, 2 en 3 en je weet waarom.

 

Tijdelijk gesloten wegens verbouwing

Wie pubers thuis heeft, zal beamen dat zij vaak in een omgedraaide wereld lijken te leven. Logica is ver te zoeken; wat vroeger heel gewoon was, is nu off limits en de enigen die hun onsamenhangende verhalen begrijpelijk vinden, zijn zij zelf. Ik betrap me erop dat ik een paar keer per dag zo’n moment heb dat ik niet weet wie er nu gek is, mijn puber of ik. We zitten niet op verschillende planeten maar in compleet andere melkwegstelsels.

De reden voor al dit fraais? Hun brein is tijdelijk gesloten wegens verbouwing en wel eentje die in het ergste geval zo’n dikke zes, zeven jaar kan duren. Zo creëer je meteen een nieuw programma. Wat te denken van “Help, mijn puber is klusser!”, “Van probleemgeval tot droompuber” of “Red mijn puberverbouwing”? Aan inspiratie geen gebrek. Ik hoef alleen maar om me heen te kijken, goed te luisteren en iedere puberale oprisping meteen op te schrijven om zo een paar scènes te hebben.

Scène 1: dochterlief werkt als vakkenvuller en vertelt over de man die de baas is over de vulploeg.

Ik: “Is dat een jonge man?”

Dochter: “Nee”.

Ik: “Hoe oud is hij dan?”

Dochter: “In de twintig”.

En bedankt.

Scène 2: ik heb een discussie met dochterlief over hoe lang je ballerina’s door kunt  dragen.

Ik: “Dan doe je als het kouder wordt toch een pantykousje in je ballerina’s?”

Dochter: “Nee, dat wil ik niet, die zijn glanzend”.

Ik: “Niet altijd, die zijn er ook in mat”.

Dochter: “Mat is ook glanzend”.

Tja.

Scène 3: zoon reageert op opmerking dochter die meldt dat ze blokuren heeft waarbij ze hetzelfde vak twee uur achter elkaar in hetzelfde lokaal heeft.

Zoon: “Het is veel chiller om verschillende vakken achter mekaar te hebben”.

Ik: “Hoezo?”

Zoon: “Als je van les wisselt, wissel je tenminste van lokaal en zijn zo al tien minuten om!”

Ik: “Dan zijn er nog steeds 40 minuten over”.

Zoon: “Maar niet als je tegen het einde ook nog even naar de WC gaat!”.

Tegen zoveel naakte ambitie kan ik niet op.

Los van dit soort hoogstaande dialogen moet er ook nog opgevoed worden. Zodra ik een dappere poging daartoe doe, word ik de laatste tijd door mijn pubers steevast ge-eyeballed.  Oftewel de ogen worden – half geloken – dramatisch ten hemel geslagen als non-verbaal teken dat ik totale bullshit uitkraam. Als ze tenminste niet al schouderophalend de kamer hebben verlaten midden in een van mijn preken. En ja, natúúrlijk laat ik ze onmiddellijk terugkomen en hef ik mijn “Jij-loopt-niet-weg-als-ik-tegen-je-praat”-speech aan. Compleet met priemende wijsvinger. En ja, uiteráárd horen ze dit totaal ongeïnteresseerd aan omdat ze ieder woord zelf al uitspreken nog voordat ík het heb kunnen zeggen.

Bijzonder knap is dat pubers, ondanks hun interne verbouwing, het multi-tasken toch tot kunst hebben weten te verheffen. Zo vindt mijn zoon de ultieme ontspanning door te laptoppen met de muziek aan terwijl achter hem (!) de tv loeit. Of doet mijn dochter met één hand mascara op terwijl ze met de andere hand blind een what’s app bericht typt op haar gsm. Ik doe het ze niet na. Niet dat ik niet weet hoe ik met één hand mascara op moet doen, maar vooral omdat ik nog steeds geen clou heb hoe ik moet what’s appen. Maar dat terzijde.

De verbouwingswerkzaamheden zorgen er ook voor dat mijn pubers niet vooruit te branden zijn. Dit in pijnlijke tegenstelling tot vroeger toen ze altijd lekker buiten aan het rennen en ravotten waren. Het bed is nu hun beste vriend. Daar storten ze zich – mét hun onafscheidelijke smartphone – op zodra ze thuis komen, maken ze huiswerk en zappen ze eindeloos langs alle tv-kanalen terwijl ze de laptop op schoot hebben.  Of om met Fabulous Mama Magazine te spreken: het leven was een stuk gemakkelijker toen apple en blackberry nog alleen maar vruchten waren.

Dat dit soort puber-toestanden niet tot Nederland beperkt blijven, blijkt als we afgelopen zomer bij Catalaanse vrienden logeren. Die hebben een veertienjarige puberzoon die hun met zijn ledigheid af en toe tot wanhoop drijft. Terwijl zij zich iedere dag een slag in de rondte werken, moeten ze bij thuiskomst lijdzaam toezien hoe zoonlief alleen maar op de bank tv ligt te kijken of te playstationen. Wat hem prompt de titel “Koning van de Sofa” oplevert.

Hij is er nog trots op ook.

© Pascale Bruinen

Gelukkig is de verbouwing op een gegeven moment ein-de-lijk achter de rug. En als de stofwolken zijn opgetrokken, zou het zomaar kunnen dat je puber ineens wel aanspreekbaar is en zowaar kan plannen, organiseren en gevaren kan inschatten. Nu bevestigt de uitzondering altijd de regel, dus ik ben benieuwd wie pubers heeft die hoegenaamd geen last hebben van verbouwingsperikelen?

Skiën (2)

Terwijl ik steeds sneller en sneller achterstevoren op mijn ski’s de besneeuwde berg afglijd, staat H. boven nietsvermoedend te keuvelen met onze skileraar. In een reflex roep ik heel hard om hulp.

Het volgende moment zie ik dat ze allebei naar me kijken en hoor ik de geblondeerde Heineken-reclame-kloon met een sappig Zwitsers accent roepen dat ik me moet laten vallen.

Ik besluit dit advies meteen op te volgen voordat er echt ongelukken gebeuren dus gooi ik me weinig stijlvol opzij in de sneeuw. Au! Dat wordt een blauwe plek. Ik zie dat ik ongeveer één derde van de piste naar beneden gegleden ben. Tjonge, jonge, hoe moet ik nu weer boven komen?

Maar dat is nog het minste van mijn problemen, merk ik als ik probeer op te staan. Want mijn stokken liggen her en der verspreid en zodra ik recht probeer te komen, glij ik weer een stukje verder naar achteren. Oh oh, dit is een ramp. Wat moet die skileraar wel niet denken? Stel je niet aan, zegt een stemmetje dat mijn onbezorgde ik moet voorstellen, je hebt toch niet voor niks skilessen geboekt? Je bent een beginneling, dan gebeuren deze dingen. Ja, maar ondertussen heb ik een achterlijke eerste indruk gemaakt en dat kan ik niet uitstaan.

Net als ik weer een heldhaftige poging wil doen om op te staan, word ik bedolven onder een sneeuwdouche als skileraar Rudi op een paar centimeter afstand flitsend tot stilstand komt. “Grüssli!”, roept hij vriendelijk naar mijn in een nogal onnatuurlijke houding gestrekt liggende gestalte. Nou, ook gegroet. Heel prettig dat mijn eerste ontmoeting met degene die mij de fijne kneepjes van het lange lattenwerk moet gaan bijbrengen, er eentje is waar ik het schaamrood van op mijn kaken krijg.

Hij reikt mij mijn stokken aan, instrueert dat ik dwars op de helling moet gaan liggen en mijn ski’s op de kanten moet zetten. Pluspunt: ik kan opstaan en glij ook niet weg. Minpunt: ik moet dat hele klere-eind terug naar boven lópen. En wel zoals een krab. Dwars, ski voor ski.

Tegen de tijd dat ik eindelijk boven ben aangekomen, ben ik bezweet en buiten adem van de inspanning. H. heeft er daarentegen al een halve les op zitten. Ik zie dat hij al kan remmen en zelfs een klein beetje sturen. Bah. Het is gewoon niet eerlijk.

Maar er is geen tijd meer om te mokken. Heineken Rudi blijkt in het echt Enrico te heten en heeft er zin in. Hij spreekt met zo’n sterk Zwitsers accent dat ik in het begin goed mijn best moet doen om überhaupt te verstaan wat hij zegt. Wat me trouwens laat denken aan die kennis die eens de blunder van zijn leven maakte door aan een rechtgeaarde Zwitser te vragen of deze “kein normales deutsch” kon praten. Omdat ik niet levensmoe ben, zal ik deze vraag maar niet aan Enrico stellen. Geroutineerd legt hij uit wat de ski-houding inhoudt en hoe je moet remmen. Even later maak ook ik keurige stops in een v-vorm.

De volgende dag begint het serieuzere werk. Vandaag moet ik leren sturen en bochten maken. Liefst meteen zo’n vloeiende die ik overal op de pistes tot vervelends toe heb mogen aanschouwen. Enrico instrueert en doet het voor. Het lijkt zó simpel. Maar schijn bedriegt ook deze keer.

Want als het mijn beurt is, kan ik wel naar links en rechts sturen, maar krijg ik het maar niet voor elkaar om vloeiende bochten te maken. Ik zet mijn stok precies zo neer als Enrico zegt, verplaats mijn gewicht keurig op tijd en kom even iets meer rechtop. Ik draai inderdaad maar desondanks blijft het er houterig uitzien. Terwijl ik voortploeter, zie ik tot overmaat van ramp dat zelfs kleuters – nota bene zonder stokken! – de piste met ware doodsverachting af zoeven. Waarom kan ik dat dan niet? Na elke bocht die ik met horten en stoten maak, raak ik gefrustreerder. En Enrico heeft dat feilloos in de gaten.

“Sie müssen ein anstrengender Beruf haben”, zegt hij fijntjes terwijl hij mij onderzoekend aankijkt als ik verbeten aan mijn zoveelste poging begin. Verdraaid, onze Enrico heeft meer mensenkennis dan ik dacht. Met dank aan de cliché-beeldvorming in de Heineken-reclame. “Ja, das stimmt”, zeg ik daarom maar, zonder precies te zeggen wat ik in het dagelijks leven doe. Maar ik ben nu gewaarschuwd. Enrico herkent mijn A-typetje als geen ander.

Hij besluit ons een nieuwe opdracht te geven. Als we bovenaan de berg staan, moeten we in een rechte lijn naar beneden skiën. Ik gaap hem aan alsof ik water zie branden. “Hoe bedoel je, in een rechte lijn? Geen bochten?”, vraag ik naar de bekende weg om tijd te winnen. Ik voel mijn ongerustheid als een lawine op me af komen. Maar nee, Enrico is onverbiddelijk. De ski’s moeten parallel met de punten naar het dal wijzen en dan gaan met die banaan. Enrico legt nog vrolijk uit dat dit de “Fall-linie” heet. Goh, waarom ben ik daar nou niet verbaasd over?

Als hij vervolgens vraagt wie van ons tweeën als eerste wil,  roep ik natuurlijk meteen “Ich”,  hoewel ik verrek van de angst. Maar ik stik nog liever in de sneeuw dan dat ik dit hier ga toegeven. Beter vol bravoure op mijn snufferd gaan dan dat ik als watje word weggezet.

Ik verschuif mijn skibril nog maar eens, omklem mijn stokken en zet met een ferme beweging van mijn armen af. Ik zal Enrico en H. eens een poepie laten ruiken. Ik mag dan wel het betere bochtenwerk niet beheersen, me als een baksteen naar beneden storten kan ik als de beste. Ik hoor de wind steeds harder langs me gieren, zie medeskiërs alleen nog als gekleurde vlekken en voel de ijskoude lucht in mijn longen stromen. Naarmate ik langer overeind blijf, word ik zelfs een beetje overmoedig. Dieper en dieper buig ik in de skihouding door, zodat ik nog minder luchtweerstand ervaar. Met deze snelheid en mijn stokken geklemd onder mijn armen ben ik de vleesgeworden aërodynamica. Robert Redford’s down hill skier is er niks bij. Wow, wat een kick!

Even later staat Enrico naast me. Hij kijkt me verrast en – zie ik het goed? – zelfs ietwat bewonderend aan. Há! Dát had hij zeker niet achter mij gezocht. “Das haben Sie aber gut gemacht!”, complimenteert hij me. Als ik niet al vuurrode wangen had van de kou, zou ik ze nu wel krijgen van pure blijdschap. Heb ik toch nog íets goed gedaan.

Met dank aan mijn “anstrengender Beruf”.

© Pascale Bruinen

Kek plaatje, niet? Nou, zo ging ik ook die berg af, met een waar killer instinct. Misschien zijn er meer lezers, met of zonder anstrengender Beruf, die als een speer op de ski’s naar beneden zijn gegaan. Ben benieuwd naar jullie ervaringen! 

Skiën (1)

Als ik iets doe, wil ik het goed doen. Nee, correctie. Liever nog perfect en wel meteen. Zo had ik een tijd terug het idee opgevat om weer eens te gaan skiën, dit keer voor het eerst samen met H. en de kids. Lekker sportief in de tintelfrisse buitenlucht en tegen de adembenemende achtergrond van besneeuwde alpentoppen naar beneden zoeven in soepele s-bochten. Wat is er heerlijker, gezonder en ontspannender dan dat?

Klein puntje is wel dat ik inmiddels al dik thirty-something was en mijn recentste ski-herinnering dateerde van toen ik een fietsenrek in mijn mond had. Mijn laatste heroïsche daad op de wintersport bestond er uit dat ik als zevenjarige pisnijdig mijn skistokken over de piste smeet uit protest dat de les al was afgelopen. Ze scheerden rakelings langs mijn skileraar. Over ambitieus gesproken.

Zoveel jaar later is mijn hernieuwde kennismaking met de lange latten geen, hoe zal ik het zeggen, onverdeeld succes.

Het begint er al mee dat het verdomd hard werken is, dat skiën. Ongelofelijk hoe je moet slepen, sjouwen en sjorren. Niet alleen met je eigen gewicht dat door thermisch ondergoed, lange sokken, zo’n charmant gewatteerd skipak, fleecetrui, sjaal, muts, wanten en niet te vergeten die fijne lichtgewicht schoenen zo goed als verdubbeld is. Maar ook met die zware, absurd lange en dus onhanteerbare latten, om nog maar te zwijgen over die stokken die alle kanten op slingeren.

Zo gebeurt het dus dat ik – ingepakt als een eskimo – in de verwarmde kelder van het hotel eerst probeer om in mijn ski-schoenen te komen. Met de nadruk op probeer want het is voorwaar geen sinecure met alles wat ik aan en om heb. Zodra ik die krengen dichtklik, heb ik er al spijt van. Ik voel namelijk een onaangename druk op mijn scheenbenen die alleen wegebt als ik de skihouding aanneem. Maar ja, ik kan moeilijk met gebogen knieën en pront uitstekend achterwerk door het dorp gaan lopen.

Inmiddels zweet ik onder mijn thermisch ondergoed als een otter van alle inspanningen in die benauwde kelder en ik heb nog geen meter geskied. Nu de latten en stokken nog even erbij nemen en hop, de wei in met die alpengeit.

Ik kom er al gauw achter dat het lopen met skischoenen een vak apart is. Als ik in een overdreven hak-teen hak-teen gang voort zwoeg op dat middeleeuws martelwerktuig, voel ik me net Neil Armstrong die op de maan loopt. Alleen de astronautenhelm ontbreekt nog. It’s one small step for a woman, but a giant leap for Pascale. Zoiets.

Volgend puntje is dat het bar koud is buiten met een wind die de gevoelstemperatuur tot antarctische temperatuur omlaag brengt. Als ons gezelschap op de ski-bus wacht en ik ondanks mijn imposante gestalte bijna wegwaai, vraag ik me af waarom ik dit ook alweer zo nodig wilde.

Ik strompel de bus in en sla bij het instappen met mijn ski’s per ongeluk tegen het raam aan, wat mij prompt op verontwaardigde blikken van mijn medepassagiers komt te staan. Ik mompel “Entschuldigung” en tracht te gaan zitten. Mijn skischoenen zorgen er echter voor dat ik alleen in een onderuitgezakte “kan-me-niks-schelen” houding kan zitten. Als mijn buurman bij het uitstappen bijna zijn nek breekt over mijn asociaal gestrekte benen, ben ik blij dat ik de bus gezond en wel kan verlaten zonder gelyncht te zijn.

Nadat we ons kroost hebben achtergelaten in een skiklasje, kijk ik eens om me heen naar het gekrioel van mannen, vrouwen en kinderen die allemaal maar één doel voor ogen hebben: de dichtstbijzijnde skilift bereiken en wel zo snel als je skischoenen je dragen kunnen. Wat niet erg snel is. Maar zie, de slimmeriken stappen alvast in hun ski’s en begeven zich naar de lift, een eindje verderop.

Omdat wij met onze skileraar boven hebben afgesproken, besluiten we dit voorbeeld te volgen. Ik gooi de latten neer en klop geroutineerd de sneeuw van mijn schoenen voordat ik ze vastklik in de ski’s. Zo, dat is een makkie. Dat ziet er alvast goed uit. Ik zet me af met mijn stokken en glijd soepeltjes in de richting van de sleeplift. Daar héb ik toch een hekel aan. Achter mekaar in de rij als een stelletje makke schapen en dan één voor één zo’n stomme stang tussen je benen duwen. Maar ja, je zult toch eerst die berg óp moeten voordat je eraf kunt.

Bij de lift glibber ik natuurlijk meteen te ver door, zodat ik met de punten van mijn ski’s over de achterkant van die van mijn voorganger schuur. Hij werpt me een dodelijke blik toe. Ik mompel weer “Entschuldigung”, wat deze reis mijn stopwoordje dreigt te worden.

Zo goed en zo kwaad als dat gaat met mijn wegglijdende ski’s en twee onwillige stokken die ik onder mijn arm moet klemmen manoeuvreer ik me in het daarvoor bedoelde spoor. Ik kijk over mijn schouder, gefocust op de eerstvolgende stang. Je moet namelijk goed opletten dat je dat metalen anker niet tegen je harses krijgt en dan ook nog de tegenwoordigheid van geest hebben om dat ding precies op het juiste moment te pakken.

Ja! Daar komt ‘ie! Ik grijp de stang alsof het mijn laatste strohalm is en even later voel ik een kleine ruk als ik word voortgetrokken. Mijn euforisch gevoel dat het meteen gelukt is, duurt niet lang want het volgende moment gaan mijn ski’s uit elkaar, ieder een andere kant op. Even dreig ik zó’n onvrijwillige spagaat te gaan maken dat compleet inscheuren na een bevalling daarmee vergeleken een piece of cake is. Maar met wat halsbrekende toeren slaag ik er wonder boven wonder toch in mijn latten terug te dringen in het spoor.

Bijna boven aangekomen let ik scherp op mijn voorgangers. Hoe verlaten die de lift? Ik zie het al, het is gewoon een kwestie van op tijd loslaten! En meteen weg skiën, stel ik ongerust vast. Als dat maar goed gaat. Ik ben er nu bijna. De clou is dat je niet  te vroeg loslaat (want dan glij je achteruit de berg af en komt er een kettingbotsing in de sleeplift), maar zeker ook niet te laat (want dan ga je in een noodgang de berg aan de verkeerde kant af).

Ik haal de stang tussen mijn benen uit, laat me nog even verder trekken en laat dan los. Ik zet me met mijn stokken af, naar ik hoop naar rechts waar de piste wacht. Maar mijn ski’s lijken een eigen leven te leiden want de bocht lukt niet echt. Zodoende kom ik loodrecht op de berg te staan en begin ik tot mijn schrik achterstevoren naar beneden te glijden. “H., héllup! Help me!”, roep ik nog, maar H. is wél keurig opzij geskied en staat zelfs al gezellig met een man te keuvelen.

Ik kijk naar het overduidelijk geblondeerde haar, het felrode skipak en de überflitsende skibril van de man in kwestie.

Oh mijn God. Ook dat nog.

Het is onze skileraar.

© Pascale Bruinen

Om nou te zeggen dat ik er precies zo uitzag is een tikkeltje overdreven maar wel ongeveer. Enige verschil was dat dit figuur er kennelijk wel nog mee kon lachen. Nu de tijd van wintersport weer gaat aanbreken, zou het leuk zijn om jullie skiverhalen te horen. Dus als je iets wilt delen, laat dan een reactie achter!

Ontmoeting in ziekenhuis

Flashback naar midden jaren negentig. Ik báál. Van mijn dikke zwangere buik die me in de weg zit, van het stil moeten liggen, van de grenzeloze verveling die hoort bij een ziekenhuisopname die al ruim anderhalve week duurt.

In die tien dagen heb ik al verschillende kamergenotes de revue zien passeren. Die gelukkigen zijn inmiddels al weer terug thuis, met hun pasgeboren baby. Ik ben voorlopig nog niet zo ver.

De routine van het ziekenhuis-leven is slaapverwekkend, het gevoel geleefd te worden gigantisch en het gebrek aan privacy stuitend. Om de zoveel tijd komt een dokter je even aan een lichamelijk onderzoek onderwerpen, met in zijn kielzog een hele reeks studenten. Tja, dat zijn nu eenmaal de geneugten van een academisch ziekenhuis. Of hij of zij effe “mag voelen”? Nou nee, liever niet. Zeker niet met al die kwijlende studjes in witte jassen ernaast, die gretig meekijken als ze mijn voeten (die ik inmiddels overigens nog maar zelden kan zien) in ijskoude beugels hijsen. En spreiden maar! Lekker. Zou wel eens muisje willen spelen als ze straks in hun inspiratieloze koffiekamer zitten te ouwebeppen over wat ze nu weer allemaal aan fraais van baarmoedermonden hebben gezien, die van mij incluis.

Denk je ’s nachts van het eindeloze gecontroleer, gefrunnik en gevraag af te zijn, think again. Zelfs mijn nachtrust is niet heilig in het ziekenhuis, getuige het feit dat de verpleegsters op kousenvoeten mijn kamer op komen geslopen om met een mini zaklampje te checken of ik soms niet uit het raam geklommen ben. Toegegeven, ik heb er wel vaker aan gedacht, maar de ramen kunnen helaas niet open. Frisse lucht is inmiddels alleen nog een verre herinnering. Life is boring.

Maar dan. De dag begint eerst nog als alle andere. Ik word gewekt om zeven uur (waarom in godsnaam? Ik ga toch nergens heen de hele dag), getemperatuurd (ook zoiets, je voelt toch zo dat ik niet verhit ben?) en aan de bloeddrukmeter – dezer dagen mijn allerbeste vriend – gelegd. Ook goedemorgen.

Na deze plichtplegingen mag ik mijn gisteren bestelde ontbijtje nuttigen. Ja, ik heb hier élke dag ontbijt op bed. De keuze is of ik een bruin gekleurde kleffe snee brood wil of een witte. Of ik een fletsgeel plastic plakje wat door moet gaan voor kaas wens of een fabrieksmatig gefabriceerd stukje worst. En tot slot, vermag ik lauwe, slappe koffie of heet water met een kleurtje? Hmmm, mag ik daar nog even over nadenken? Nee, het formulier moet met militaire precisie worden ingevuld en tijdig worden ingeleverd, anders krijg ik niks. Hoewel de verleiding soms groot is om dan maar acuut in hongerstaking te gaan, bestel ik iedere keer toch maar braaf. Eten kost immers tijd en zo krijg ik weer twintig héle minuten om.

Na het ontbijt komt de vrijwilligster met de lokale krant, het enige prettige moment van de ochtend. Ik gris hem gretig uit haar handen. Zo, dit neemt me niemand meer af. Hiermee kan ik, als ik maar langzaam genoeg lees, maar liefst 45 minuten doorkomen. Ik ben midden in een artikel over vrouwen boven de 50 die in de kliniek van dr. Severino Antinori via kunstmatige inseminatie toch nog zwanger kunnen worden (ieeeuww, effe niet aan denken!) als ik op de gang het bekende gestommel hoor van een bed op wielen dat wordt voortgeduwd. Het rammelende geluid komt dichterbij. Ik kijk snel op van mijn krant en zie dat het bed míjn kamer komt ingereden.

Oh God, daar zul je De Nieuwe weer hebben, denk ik geërgerd. De Nieuwe is vaak vervelend nieuwsgierig. Ik zal voor de zoveelste keer gevraagd krijgen waarom ik hier lig, wanneer ik ben uitgerekend en of ik soms ook zoveel vocht vasthoud? De Nieuwe betekent ook dat die paar beschikbare stoeltjes voor bezoek weer gedeeld moeten worden, ellenlange stompzinnige telefoongesprekken moeten worden aangehoord en onsmakelijke geluiden vanachter het inderhaast dichtgetrokken gordijn moeten worden ondergaan.

Ik besluit De Nieuwe vanachter mijn krant eerst eens onopvallend gade te slaan. Eerste indruk: ze heeft ongeveer mijn leeftijd, heeft zwart lang haar en ligt niet in het bed maar zit fier rechtop en heeft het hoogste woord. Oh oh. Red Alert. Een druktemaker.

“Hoi, ik ben M. en ben in verwachting van een tweeling. Bij mij zijn de weeën te vroeg begonnen dus ik moet me nu rustig houden”, roept ze lachend bij wijze van begroeting terwijl de verpleegsters haar bed naast dat van mij posteren. “Ha, dat komt mooi uit”, zeg ik, “want ik mag me ook niet inspannen of opwinden anders gaat mijn bloeddruk door het plafond!”. Dit vinden we beiden zo grappig dat we meteen in een deuk liggen.

Binnen een mum van tijd zijn we in een geanimeerd gesprek verzeild geraakt en kletsen we honderduit. En waar denk je dat het over gaat? Juist ja, over onze zwangerschapskwaaltjes, wanneer we uitgerekend zijn en de ellende van een ziekenhuisopname.

Als kamergenoten klikt het zo goed tussen ons dat onze drukke gesprekken, geregeld onderbroken door gierende lachbuien, bij de dokters en verpleegsters al snel tot gefronste wenkbrauwen leiden. “Ze vinden het geloof ik toch niet zo’n goed idee dat ze ons samen hebben gelegd”, fluister ik haar giechelig toe. “Nee, zeker niet. Moet je háár zien kijken!”, antwoordt M. terwijl ze met haar hoofd quasi onopvallend knikt richting de hoofdzuster. En inderdaad, die kijkt allesbehalve happy. Hetgeen weer genoeg is om de slappe lach te krijgen.

“Dames, dames, denken jullie nog aan jullie rust? Misschien moeten jullie eens even een lekker dutje doen”, zegt de hoofdzuster alsof ze het tegen een stelletje onmondige kleuters heeft. Ik proest het bijna uit. Een dutje is zo ongeveer het allerláátste waar M. en ik op zitten te wachten. We liggen goddorie al de hele dag verplicht op bed! Ik voel een bijna puberale rebelsheid opkomen. “Ach, lachen is gezond, nietwaar?”, kan ik niet nalaten nogal provocerend uit te roepen. Zo, daar heeft ze mooi niet van terug. Ze glimlacht minzaam en loopt de kamer uit. “Die heb je mooi weggejaagd!”, schatert M. het uit.

Het mooiste moment van de dag is als onze bloeddruk moet worden gemeten. Niet vanwege deze stomvervelende medische handeling, maar vanwege de jonge, aantrekkelijke verpleger – door ons meteen tot Lekker Ding gedoopt – die dat komt doen. Hee, we mogen dan wel zwanger zijn maar daarom zijn we nog niet blind! Probleem is alleen dat die verdomde bloeddruk flink de hoogte in gaat als we zo liggen te ginnegappen. Dat Lekker Ding vervolgens grapjes met ons maakt, helpt ook al niet want mijn bloeddruk gaat skyhigh. Zelfs zodanig dat het apparaat op tilt slaat en er een of ander alarm af gaat. Tuu-doe-die, tuu-doe-die, tuu-doe-die, loeit het ding door de kamer.

In plaats van dat ik daarvan in de stress schiet, barst ik op dat moment in een onbedaarlijke lachbui uit. Ja, ik weet het, hoogst ongepast en niet echt getuigend van verantwoordelijkheidsbesef. Maar ik kan er niks aan doen, het is ook zó’n komisch gezicht. Lekker Ding komt aangerénd, kijkt ernstig en probeert me vriendelijk doch beslist tot de orde te roepen. En onderwijl gaat dat ding maar tekeer. M. ligt, voor zover ze het nog kan met twee baby’s in haar buik, dubbelgevouwen van het lachen. De tranen lopen haar over de wangen, wat weer tot verdere hilariteit leidt.

Als blijkt dat ik ondanks het krijsende alarm nog leef en hoogstwaarschijnlijk blijf leven, wordt Lekker Ding wat rustiger. Het apparaat wordt gereset en even later is mijn bloeddruk weer tot aanvaardbare proporties gedaald. Qua gezondheid is het dus waarschijnlijk inderdaad geen goed idee dat M. en ik een kamer delen. Heeft die stomme hoofdzuster nog gelijk.

Een paar dagen later komen de weeën bij M. weer opzetten en dit keer laten ze zich niet meer tegenhouden. De tweeling, twee jongetjes, wordt veel te vroeg geboren. Ze liggen in een couveuse en wegen ieder nog geen kilo, maar maken het gelukkig goed. Ze heten J. en D. Verdorie, denk ik, J. had ik ook als naam voor mijn baby op staan, mocht het een jongetje worden.

Zes dagen later beval ik van een gezonde zoon. We besluiten hem toch zoals gepland ook J. te noemen. M. zie ik hierna toch nooit meer, denk ik, dus wat maakt het uit? Al heb ik puur uit fatsoen wel nog even aan haar gevraagd of ze daar bezwaar tegen had, maar nee. Zij zal wel hetzelfde denken.

Wist ik veel dat we niet al te lang hierna beste vriendinnen zouden worden, vlakbij elkaar zouden komen te wonen en dat onze kinderen samen zouden opgroeien?

Waar een ziekenhuisopname toch nog goed voor kan zijn.

© Pascale Bruinen

En wat zijn jouw zwangerschaps- en bevallingservaringen? Lekker thuis bevallen bij romantisch kaarslicht? Een kekke onderwaterbevalling gehad? 27 Uur moeten persen? Deel hier jouw bijzondere verhaal.

Fotoshoot

Als je column-ambities maar ver genoeg reiken, kom je een heel eind. Zo ben ik er met noeste arbeid, de nodige volharding en een zekere dosis talent in geslaagd een wekelijkse column in de zaterdagbijlage van het AD te bemachtigen. Voorwaar de droom van iedere beginnende columnist. Niets minder dan een mijlpaal in mijn prille schrijversbestaan. Een gebeurtenis die voor mij dezelfde impact heeft als de bevestiging van het bestaan van het God-deeltje voor natuurwetenschappers. Er is alleen maar één minpuntje: dat betekent dat er ook foto’s moeten worden gemaakt.

Een snelle blik op mijn horloge leert dat ik nog een heel uur heb voordat de fotografe komt. Ik ben juist doende mijn blouse te strijken die ik zo aan wil, als ik de deurbel hoor. Wie kan dat nou zijn, vraag ik me af. Als ik de voordeur open, zie ik niemand. Wel brandt er een rood lampje op mijn gsm. Een voicemail. Ik luister hem af en verbleek. De fotografe is al hier, ze staat geparkeerd om de hoek! Er waren geen files dus ze had zo kunnen doorrijden.

Paniek! Stress! Ramp! Nooit eerder heb ik het feit dat er géén files zijn zo verwenst als nu. Daar sta ik dan, nagenoeg make-up loos in mijn spijkerbroek met zwarte t-shirtje dat ik vanochtend zorgeloos uit de kast heb gerukt om naar de kapper te gaan. Ik bel haar terug en even later staat ze, bepakt en bezakt, in de gang.

Ze informeert me dat het haar een mooi plan lijkt om een deel van de fotoshoot op de oprit te doen. “De óprit?”, bauw ik haar na. Moet ik zeker gaan poseren in het volle zicht van die nieuwsgierige postbesteller, de buurman van een paar huizen verderop die zijn hond uitlaat en iedere toevallige passant? Ik vraag nog of het haar geen beter plan lijkt om het in de achtertuin te doen, maar dan wenkt ze me al naar buiten.

Lichtelijk ongerust loop ik achter haar aan de voortuin in. Ik moet twee keer kijken voordat het tafereel, dat zich daar voor mijn ogen ontvouwt, tot mij doordringt. Haar assistent heeft in een paar minuten tijd een onwaarschijnlijke hoeveelheid statieven, daglichtlampen met reflector en paraplu’s opgesteld, compleet met een immens grote witte wand die in vol ornaat tegen de garagepoort is gezet. Het is te veel om te bevatten.

“Maar eerst gaan we binnen foto’s maken”, informeert ze me. Godzijdank! Stiekem hoop ik vurig dat het zo dadelijk gaat plenzen zodat ik me niet buitenshuis hoef te vertonen met allerhande camera’s op mij gericht.

De fotografe is druk in de weer met schermen, lampen, flitsers, filters en lenzen. Snel besluit ik deze gelegenheid aan te grijpen om wat make-up op mijn gezicht te gaan doen. Ik hol naar boven. Waar is Leco als je hem nodig hebt?, denk ik als ik vliegensvlug en geroutineerd in de weer ga met blusher, mascara en ogenpotlood. Ik maak van de gelegenheid gebruik om in mijn geplande outfit te schieten en ren de trap weer af.

Ik tref de fotografe beneden aan terwijl ze moeilijk kijkt naar mijn bank in de woonkamer. Of het schilderij daarboven weg kan? En, oh ja, alle kussens. En kan die bank misschien verder van de muur? Zó ja. Nu de toga aan de muur hangen, als achtergrond. Ik doe wat ze vraagt. En dan moet ik er aan geloven. Eerst komt ze met zo’n lichtmeter tot viermaal toe vlak bij mijn gezicht. Ze draait aan wat knoppen, zet een enorme lens op haar toestel en komt daarmee naar mijn smaak véél te dichtbij.

Als ik op commando in die grote zwarte cirkel kijk, voel ik me geïntimideerd. Ik merk dat mijn mond in de bekende blokkadestand gaat. Het lijkt wel of ik bevries. Wat ik eerst alleen vreesde, wordt nu werkelijkheid. Mijn fotogezicht neemt mijn eigen gezicht over. Als een vraatzuchtige alien slokt het fotogezicht iedere uitdrukking van spontaniteit op, totdat alleen een blik van “konijn gevangen in koplampen” overblijft.

“Je mag best neutraal glimlachen, hoor!”, zegt de fotografe bij wijze van aansporing. Mijn hersens begrijpen de boodschap, alleen komt die dankzij die alien nooit aan bij mijn gezichtsspieren. Verder dan wat ik denk dat een grimas is à la Jack Nicholson in The Shining net voor hij Shelley Duvall in de badkamer wil gaan afslachten kom ik echter niet. “Ik zoek een echte glimlach, eentje met je ogen”, hoor ik haar vanachter haar gigantische lens roepen. Ja, dat zou ik zelf ook wel willen, maar hoe dóe ik dat?

Ik krijg ineens diep respect voor de Doutzens, Alessandra’s en Adriana’s van deze wereld die er in slagen om volkomen ontspannen voor een camera te staan. De fotografe ziet me worstelen en besluit het over een andere boeg te gooien. “Vertel eens over je laatste vakantie”, zegt ze bemoedigend. Dat helpt. Ik praat en praat. Zij klikt en klikt. Mijn mond voelt zowaar wat losser aan. Omdat het inmiddels hard is gaan regenen (ja, echt!) gaat het oprit-circus niet door. De weergoden zijden geprezen.

“Zou je nog eens dat zwarte t-shirt aan kunnen trekken?”, vraagt de fotografe ineens. Wat? Dat doodgewone t-shirt dat ik lukraak had aangetrokken? “Ik denk dat zwart beter contrasteert”. Ik ben de beroerdste niet, dus ga ik me omkleden.

Of ik mijn kin lager kan houden? Ja, zo. En kan ik mijn gezicht wat schuiner houden? Nee, niet naar links, naar rechts. Prima. Mijn rug moet wat rechter. Kan ik meer naar voren leunen? Denk aan iets leuks zodat je ogen sprankelen! Kan ik eens wat donkere oogschaduw opdoen? Wil ik misschien toch maar even een bruine blouse aantrekken? Nee, dat is het toch niet helemaal, heb ik ook een bruin truitje?

Ik probeer alle aanwijzingen braaf op te volgen maar langzaam aan bekruipt me het idee dat ik een hopeloos geval ben. Totdat ik haar tussen het eindeloze klikken door steeds vaker hoor roepen: “Veel beter!”, “Mooi!”, “Dát bedoel ik”. Voor een nanoseconde voel ik me een supermodel dat bewierookt wordt in de fotostudio van een wereldberoemde fotograaf.

Mijn mini-dagdroom spat uiteen als ik haar hoor zeggen: “Ik heb alles. Daar zal zeker wel een foto tussen zitten”. Één foto? Ze heeft het laatste anderhalf uur bijna volcontinu opnames gemaakt. Als ze mijn gezicht ziet, haast ze zich te zeggen dat dit bij iedereen zo is.

Ik wil het o zo graag geloven.

© Pascale Bruinen

Dit is natuurlijk maar een super eenvoudig digitaal cameraatje. Het echt werk ziet er heel anders uit. Bovendien moet je daar nog wat statieven, lenzen, flitsers, filters, kabels, reflectieschermen en fotolampen bij denken en dan weet je ongeveer wat er bij een professionele fotoshoot komt kijken. Maar het is niet voor niets geweest want er zaten inderdaad een aantal mooie foto’s bij. En dat lag overigens meer aan de kwaliteit van de fotografe dan aan het model.

Computer Crash (2)

Onze vaste computer is gecrasht. En dat is een groot probleem, want daarop staan al onze foto’s, documenten en niet te vergeten: al mijn nog niet gepubliceerde columns. En nee, een back-up hadden we als rechtgeaarde digibeten natuurlijk niet gemaakt.

De jongen van de helpdesk geeft ons het ene na het andere commando via de telefoon. Sommige zijn ronduit bizar. Zoals:: “Probeer eens die ene en die andere knop tegelijk ingedrukt te houden. Zodra je dit of dat op het scherm in beeld krijgt, moet je die knoppen meteen loslaten. Maar echt metéén”. H. doet precies wat hem gevraagd is. Wel drie keer achter mekaar. Maar er gebeurt niets. Het scherm blijft even blauw en vooral leeg. Heel erg leeg.

“Ik heb nog wel een andere methode, denk ik”, zegt de hulp-knul. Hij klinkt zowaar nog steeds redelijk opgewekt. De positivo. “Ik stuur u nu via de mail een hele lange code, die moet u dan precies zo typen op de plek die ik aangeef”. Via de mail?!  Goh, da’s grappig, vooral omdat we net gebeld hebben dat we een computercrash hebben. Maar kennelijk gaat de digi-nerd er voetstoots van uit dat we nog wel wat computers in huis hebben.

Onze oude laptop, die we gelukkig nog nipt aan de praat hebben gekregen, kan geen mails meer ontvangen. Maar geen nood, want God/Steve Jobs (afhankelijk van welk geloof je al dan niet aanhangt) schiep de i-pad!

En daar rollen ze een voor een binnen. Ellenlange codes van onbegrijpelijke, onsamenhangende en onleesbare letters, cijfers en leestekens. H. neemt ze nauwkeurig over. In eerste instantie lijken ze de computer zowaar aan de gang te krijgen. Maar al snel gaat het scherm weer op blauw. Ik kan die kleur inmiddels niet meer luchten of zien.

“Tja”, zegt de jongen, waarna hij een veelbetekenende stilte laat vallen. Oh God, dat klinkt niet goed, denk ik. Waar is zijn positieve grondhouding gebleven?

“Dan zit er helaas niks anders op dan dat u de computer naar de winkel terugbrengt. U moet ermee rekening houden dat u de computer minstens een week kwijt bent”.

Néé hè, denk ik. Dat klinkt redelijk dramatisch. Maar het wordt nog erger.

“Waarschijnlijk zal de harde schijf moeten worden vervangen”.

OK, nu is het officieel een internationale ramp.

Maar life goes on en mijn blog ook. Morgen is het vrijdag en moet hoe dan ook een nieuwe column geplaatst worden. Omdat ik gisteren al een eerste stukje ervan heb prijs gegeven op sneak peek, zit er niks anders op dan de column helemaal opnieuw te schrijven. En wel uit mijn hoofd.

Gek genoeg zit de tekst nog onder mentaal handbereik. Sterker nog. Als de column af is  vind ik hem beter dan de oorspronkelijke versie.

Maar of de duivel ermee speelt. Net op het moment dat ik mijn herschreven column op mijn blog wil zetten, besluit onze internetverbinding er de brui aan te geven. Ook dat nog. Ik moet namelijk, zoals gebruikelijk, nog een foto en mijn commentaar onder de foto erbij zetten.

Vastbesloten om gewoon zoals iedere vrijdag het hele pakketje te publiceren, snel ik naar mijn overbuurvrouw. Gelukkig is ze thuis en na wat gepiel lukt het om de foto die ik in gedachten had, erbij te plaatsen. Mét commentaar. Het is inmiddels ver in de namiddag maar het is nog steeds vrijdag. Ik ben dus “gewoon” op tijd. Al zullen mijn lezers niet geweten hebben hoeveel bloed, zweet en tranen het heeft gekost.

De door de helpdesk voorspelde week wachttijd gaat voorbij. En nog een dag. En nog een. Uiteindelijk krijgen we het verlossende telefoontje bijna elf dagen nadat we onze cyber lifeline met de rest van de wereld noodgedwongen hebben moeten inleveren bij de Eerste Hulp Voor Digibeten.

Met kloppend hart stappen we in de auto. In de winkel is het druk. We moeten aansluiten in de rij. Maar dan zijn wij eindelijk aan de beurt. De jonge verkoper gaat naar achter en keert even later terug, mét onze eigen vertrouwde Mac veilig in zijn armen! Ik betrap me erop dat ik bijna vertederd naar het strak vormgegeven zilveren voorwerp kijk.

Het volgende moment steekt hij de stekker in het stopcontact. H. en ik houden automatisch onze adem even in. Maar dan. Já. Ja! Jahaa!!! Alle bekende icoontjes staan weer op de vertrouwde plekken. “Klikt u eens op de map ‘columns’”, weet ik nog net uit te brengen. De jongen doet braaf wat hem gevraagd wordt. En daar staan ze. Allemaal. Net als al onze foto’s, filmpjes en al onze andere documenten.

Ik voel me ineens net als een ballon die langzaam leeg loopt. Alle spanning vloeit uit me weg. H. kijkt extreem opgelucht, alsof zojuist een doodvonnis herroepen is (en feitelijk zit hij er dan niet eens zo heel erg ver naast).

Ik prevel allerlei dankwoorden. Ondertussen zou ik de computer wizz kid die alles van onze oude gecrashte schijf heeft weten te redden wel kunnen omhelzen van blijdschap.

Deze hele affaire heeft onomstotelijk bewezen dat ik totaal afhankelijk ben van onze computer. Op het ongezonde af.

Ik – tot voor kort zelfbenoemde anti-computer activist – geef het toe.

Ik kan niet meer zonder.

© Pascale Bruinen

Ik zal vast niet de enige zijn. Wie heeft ook een totale crash meegemaakt en wil dit met ons delen?

Computer Crash (1)

Ik voel onmiddellijk dat er iets mis is als ik thuis kom. H. kijkt zo ongelukkig en schuldbewust dat ik meteen wil, nee móet weten wat loos is. “Wat is er gebeurd?”, vraag ik hem daarom op de man af. Ik heb mijn jas nog aan.

“Ik was bezig om al onze foto’s op de externe harde schijf te zetten als back-up en tijdens het slepen stootte mijn arm even tegen het bureau. Toen is het helemaal fout gegaan want de computer is vervolgens alle foto’s over gaan zetten naar het bureaublad. En dan bedoel ik ook álle. Hij is compleet vastgelopen. Nu doet hij helemaal niks meer”.

Ik voel alle kleur uit mijn gezicht wegtrekken. “Niks? Hoe bedoel je? Krijg je hem niet meer opgestart?” Nog voordat hij antwoord kan geven, ren ik de trap al op met twee treden tegelijk. Vlak voordat ik de computer in het oog krijg, hoop ik nog tegen beter weten in dat alles nog steeds bij het oude is gebleven, dat het nog precies is zoals toen ik vanochtend weg ging.

Maar als ik naar het scherm kijk, zie ik alleen maar effen blauw. Alle vertrouwde icoontjes zijn verdwenen. Ik voel een vreemd gevoel opkomen, dat ik even later herken als niks minder dan paniek. “Oh God, wat betekent dit voor onze foto’s, al onze herinneringen? En mijn documenten? Mijn columns? Wat als alles weg is, voorgoed? En hoe moet dat morgen? Morgen is het vrijdag en moet ik mijn nieuwe column plaatsen!” Zodra ik deze woordenbrij uitspreek, lijkt het nog erger. Eenmaal uitgesproken wordt het immers ook werkelijkheid.

Het volgende moment ben ik al als een dolle griet aan het graaien in verschillende lades, op zoek naar de usb-stick waarop ik nog niet zo lang geleden, naar ik me meen te herinneren, mijn wel al geschreven maar nog niet gepubliceerde columns heb opgeslagen. “Hebbes!”, kraai ik triomfantelijk victorie als ik het oh zo belangrijke kleinood heb gevonden. Natuurlijk in de allerlaatste la die ik getergd opentrek.

“Hoe wil je kunnen zien wat erop staat?”, vraagt H. op irritant rustige en rationele toon.

Oeps. Effe niet aan gedacht. Mijn pubers zijn niet thuis en hebben, vanzelfsprekend, hun laptops bij zich. Net als ik denk dat ik op het punt sta te ontploffen van hysterische frustratie, realiseer ik me ineens iets. Iets ongelofelijks belangrijks. “We hebben de oude laptop nog!”, roep ik in mijn opwinding. Kennelijk iets te hard.

“Tjonge, ik ben niet doof hoor!”, mompelt H. maar hij is al – ongetwijfeld uit schuldgevoel, denk ik vals – aan het zoeken geslagen. Even later is onze digitale reddingsboei uit het stof gevist en probeert H. er weer enig leven in terug te brengen. Vooralsnog zonder succes. Het zweet begint me nu uit te breken. Letterlijk.

“Waarom doet hij het nou niet?”, vraag ik ongeduldig. En zo’n beetje om de minuut, terwijl ik H. op zijn vingers kijk. Super-mega-irritant gedrag, ik weet het, maar ik kan het niet laten. En dan gebeurt het. Ik zie ineens van alles in beeld komen. Maar nog belangrijker: ik hoor het allermooiste geluid dat ik me kan voorstellen. Het duurt maar enkele seconden en het is een deuntje van niks, maar voor mij klinkt het op dat moment mooier dan het mooiste en geniaalste muziekstuk van Mozart. Het Windows Opstartgeluid.

Yes!“, schreeuw ik, alsof ik zojuist een hele belangrijke ontdekking heb gedaan die de wereld zal veranderen. Zo’n beetje in de categorie van “Eureka!” van Archimedes. “Vlug, geef me de stick”, commandeer ik.

“Je hebt hem zelf nog in je hand”, wijst H. mij droog op het onomstotelijke feit dat ik de usb-stick zelf vasthoud. Ik weet niet hoe snel ik het ding in de computer moet duwen. Verwachtingsvol scroll ik door de lijst met opgeslagen columns. Methodisch ga ik het hele rijtje langs. En nog eens. Eek! Ze staan er niet tussen. Op deze stick staan alleen maar oude versies die allang op mijn blog staan.

Terwijl ik nu de staat van hardop jammeren nabij ben, gaat H. bellen met de helpdesk. De eerste best wel logische vraag luidt of we geen back-ups maken. Euh….nee dus. Hebben we dan misschien iets dat Time Machine heet? Hoe zegt u? Nou, helaas niet nee.

Wáárom oh waarom denk je pas aan het maken van een back-up als het al echt helemaal mis is? Ik kan me wel voor de kop slaan.

De stem aan de andere kant van de lijn blijft ondanks onze oerdomme antwoorden opmerkelijk rustig. Moet ook wel, want zijn klanten zijn al haast in een staat van manische ongerustheid.

“Dan lossen we het anders op”, zegt hij stellig. Ha! Dát wil ik graag horen. Dat klinkt vol zelfvertrouwen.

Dit gaat goed komen. Toch?

© Pascale Bruinen

Oh, paniek!!! Volgende week het vervolg, dan weten jullie hoe dit afloopt.

Stormy Weather (2)

Ik zit op een cruiseschip midden op de Caribische zee met een storm in aantocht. Afgelopen nacht waaide het al flink en voelde ik meer deining dan anders, maar ik heb er nog geen last van gehad.

Inmiddels is het ochtend. Een blik door onze patrijspoort leert dat het, zoals voorspeld,  bewolkt is en dat het hard regent. Op zee zijn schuimkoppen en behoorlijke golven te zien, opgestuwd door de harde wind.

Ik ben onrustig want vandaag vaart onze cruiseboot de storm, die door het Caribisch gebied raast, tegemoet. Voor alle zekerheid doe ik alvast twee polsbandjes om die geacht worden mijn evenwichtsorgaan in bedwang te houden door acupressuur. Omdat we door de jetlag toch al vroeg wakker zijn, besluiten we – nu we nog honger hebben – snel te gaan ontbijten. Niks zo slecht voor zeeziekte als een lege maag.

Een paar uur later begint het schip echt flink te bewegen. Als ik loop, lijkt het alsof ik stomdronken ben. Ik wankel meer dan dat ik wandel. Het ene moment loop ik ineens een stukje bergop, om het volgende weer snel bergafwaarts te gaan. Behalve de rolbeweging trilt het schip om de zoveel tijd ook even hevig, alsof ze een koude rilling krijgt.  Het is een gek gevoel, maar niet akelig. So far so good. Uit preventief oogpunt slikken we gembercapsules, door een bevriende apotheker aangeraden als het beste middel tegen misselijkheid. De bemanning raadt aan groene appels en crackers te eten.

Als ik tegen de middag nog steeds niet doodziek ben, besluit ik samen met H. aan dek te gaan op de 12e verdieping om eens te kijken hoe hard het nu eigenlijk echt waait. Meteen nadat ik een voet buiten heb gezet, word ik bijna omver geblazen. De wind rukt woest aan mijn kleren en blaast mijn haren alle kanten uit. Het gierende geluid overstemt alles zodat ik moet schreeuwen om verstaanbaar te zijn.

Als ik over de reling kijk, zie ik dat het schip eerst behoorlijk daalt om daarna weer flink te stijgen ten opzichte van de horizon. Het water in het zwembad wordt zo hoog opgezwiept dat het bij tijd en wijle aan alle kanten over de rand slaat. De regen geselt het dek. Af en toe is er zo’n felle rukwind dat ik, zonder iets te doen, een stukje vooruit geblazen word. Tegen de wind in lopen, kost me echt moeite. Ondanks al dit geweld is het aangenaam warm buiten. Een vreemde gewaarwording.

Vanaf het hooggelegen dek is niet goed te zien hoe hoog de golven nu zijn. Vanuit onze hut op dek 2, toch nog zo’n zes meter boven het zee-oppervlak, is dat veel beter te beoordelen. Daar zie ik dat er in zee telkens overal grote “gaten” ontstaan waarlangs zich steile wanden van water vormen. Die wanden zijn de golven en die zijn hoog. In verhouding tot de sterkte van de wind en de hoogte van de golven beweegt het schip niet eens zo veel als je zou verwachten. Weliswaar rolt ze af en toe behoorlijk, maar het is goed te doen want ik heb nog steeds geen toevlucht hoeven nemen tot echte medicatie waarvan je zo suf wordt als een garnaal. Ik betrap me erop dat ik het zelfs best wel leuk begin te vinden, die storm. Ik voel me net een stoere zeebonk, maar dan zonder de plakplaatjes. Ik kan een échte storm trotseren en ben weer een spannende ervaring rijker.

En een illusie armer, zo blijkt als we de dag erna – als het schip in rustiger vaarwater is gekomen – met een groepje van vijftien man een excursie doen langs de gebieden van het schip die normaliter off limits zijn voor de passagiers. Op de brug legt de kapitein uit dat het schip beschikt over stabilisatoren die het schip beschermen tegen de rolbeweging. Laat ik me die nu altijd voorgesteld hebben als een soort van super-ultra-megaroeispanen die aan weerskanten van het enorme schip met tientallen tegelijk naar buiten komen. De ontluisterende werkelijkheid is dat het er maar twee zijn (twéé, nu vraag ik je) die elk, en nu komt het, vijf hele meters lang zijn. Víjf meter. Ik voel een hysterische lachbui opkomen als ik me afvraag hoe twee van zo’n lullige minispaantjes in hemelsnaam zo’n enorme joekel recht moeten houden in een storm. Maar goed, ik ben niet zeeziek geworden dus zal het toch wel voldoende zijn. Zal wel aan mijn ontstellend gebrek aan technisch vernuft liggen dat ik dat niet snap. “Nog bedankt dat u ze gebruikt heeft gisteren in die storm”, zeg ik daarom goedgemutst tegen de kapitein, “dat heeft wel geholpen”.

“We hebben ze helemaal niet gebruikt”, antwoordt hij terwijl hij enigszins geamuseerd naar me kijkt. Ik krijg een hoofd als een boei (hoe toepasselijk). Ik hoor gegrinnik opstijgen uit de rest van het groepje. Inclusief H. Ik werp hem een dodelijke blik toe. Mooie boel is dat, denk ik bozig, hebben ze van die dingen en dan gebruiken ze die niet eens. En dan te bedenken dat die pief van de bemanning me dat vooraf wel had wijsgemaakt.

“Dit was wel een storm, maar in verhouding nog maar een kleintje. Het kan natuurlijk nog veel erger”, doet die verdraaide kapitein nog een extra duit in mijn vernederingszakje. “Als het echt loos gaat, helt het schip zodanig dat de golven over de hoogste dekken komen en stuur ik iedereen verplicht naar zijn hut”. Oh. Dat wist ik niet. Sommige dingen kun je, als cruiseverslaafde, beter niet weten.

Dit is er een van.

© Pascale Bruinen

Tja, stabilisatoren zijn ongetwijfeld heel handig maar dan moet je ze natuurlijk wél gebruiken. Ik hoop dat ik mensen die nog van plan waren ooit eens te gaan cruisen niet heb afgeschrikt met mijn nautische stormavontuur. Maar zoals gezegd: dit waren heel hoge golven en het viel echt wel mee. Dit soort schepen zijn gewoon niet te vergelijken met bijvoorbeeld de veerboten naar Engeland. Ik heb de volgende cruise alweer geboekt. Wie volgt? Overigens kun je voor meer informatie over cruisen terecht op mijn andere blog, www.cruisecraver.com