Korte broeken dag

Het is weer die tijd van het jaar. Zodra de eerste krokussen hun kopjes uit het gras steken, de racefietsen weer tevoorschijn komen en de temperatuur nipt boven de tien graden kruipt, begint de ellende die Rokjesdag heet. Natuurlijk in verkleinende vorm want stel je voor dat wij vrouwen op het onzalige idee zouden komen om in plaats daarvan een rok aan te trekken. Daar zit mannelijk Nederland kennelijk niet op te wachten.

Volgens ons aller Wikipedia is “Rokjesdag (…) de dag waarop een groot deel van de Nederlandse vrouwen voor het eerst in het jaar zomerse kleding zoals een korte rok zou dragen (op blote benen – geen panty’s en dergelijke), doorgaans midden april.” Midden april? Nu de paaseieren al meteen na de kerstspullen in de schappen van de supermarkten liggen en de terrasstoelen medio februari worden neergezet, wordt ook dit tijdstip allengs naar voren gehaald, ben ik bang.

Ondertussen vraag ik me af of ik nu de enige ben die dit verschijnsel zó niet 2016 vindt? Iedere vrouw mag wat mij betreft aantrekken wat ze wil, maar de hele sfeer om rokjesdag heen riekt toch wel een beetje naar een collectieve vleeskeuring.

Columnist Martin Bril, die de benaming ‘rokjesdag’ bekend maakte bij een breed publiek, beweerde dat zijn interesse hierin niets te maken had met erotiek, maar met zijn observatie dat vrouwen als bij toverslag tegelijkertijd de straat op gaan met blote benen en een rok. Kan kloppen natuurlijk, maar ik heb zo’n flauw vermoeden dat de mannelijke volksstammen die rokjesdag een warm hart toedragen daar niet zo mee bezig zijn.

Maar goed, laten we voor het gemak ervan uitgaan dat er geen seksistisch kwaad schuilt in rokjesdag. Met het oog op de broodnodige gelijkheid zou de tijd dan rijp zijn voor Korte Broeken Dag. En nee, daarmee bedoel ik dus níet die wijde (sport)broeken die tot op of over ’s mans knie komen. Als ik zeg kort, dan bedoel ik ook kort. Lichtend voorbeeld hiervan zijn de (voetbal)broekjes die in de jaren zeventig in zwang waren. Voor iedereen die dit leest en (ver) daarna geboren is: dit broekje eindigt grofweg zo’n dertig centimeter boven de knie.

Maar dan duikt meteen een probleem op. Want een dergelijk kledingstuk vergt (net als het rokje trouwens) een redelijk perfect lijf. Of toch minstens een stel gestroomlijnde ledematen. Gegeven de statistieken dat in Nederland iets meer dan de helft van alle mannelijke Nederlanders van 19 jaar en ouder overgewicht heeft, is de kans dus best groot dat wij vrouwen op Korte Broeken Dag worden geconfronteerd met blubberige bovenbenen. Of juist met van die zielige dunne en/of kromme stelten. En zitten wij dames te wachten op het ultieme horrorbeeld van mannen wier spierwitte benen eindigen bij witte sokken in sandalen? Neuh. Niet echt.

Dus ja, het wordt gelukkig weer voorjaar.

Maar nee, laat die Korte Broeken Dag maar zitten.

© Pascale Bruinen

De Gunfactor

Als je in Nederland je kop boven het maaiveld uitsteekt, zijn er maar al te veel gegadigden die hem met liefde af willen hakken.  Ik vind dit een fascinerend fenomeen. Waar komt dit wijdverspreide gevoel om anderen hun succes te misgunnen toch vandaan?

Als eerste denk ik dat dit komt omdat wij het land zijn van “Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.” Met andere woorden: blijf vooral braaf in je hok en verroer je niet. En ga zéker niet buiten de gebaande paden, want er is een heel legioen out there dat dit niet kan uitstaan en je maar al te graag terughaalt en neersabelt. Want als mensen zichzelf klein houden, willen ze liefst dat iedereen om hen heen hetzelfde doet zodat ze niet het idee hebben dat ze achterop raken.

Al lezende in de meest uiteenlopende boeken duikt er al snel een tweede mogelijke reden op: als mensen anderen niets gunnen is dit vanuit het diepgewortelde idee dat er “niet genoeg is voor iedereen”. Bezien vanuit een economisch perspectief, dat immers ook uitgaat van het principe van “schaarste”, is dit standpunt alleszins begrijpelijk. Er is nu eenmaal geen onbeperkte markt voor dezelfde soort producten of diensten dus wordt de concurrentie hevig. Dit stimuleert het “ieder voor zich” gevoel, hetgeen ertoe leidt dat men geen kennis en ervaring wil delen met anderen,  zich bedient van “ellebogenwerk” en er in het uiterste geval zelfs niet voor terugdeinst om anderen rücksichtslos van de carrièreladder te duwen als dat zo uitkomt op de weg omhoog.

In de westerse wereld is dit “schaarsteprincipe” zo ingebakken in onze cultuur, dat we er niet bij stilstaan dat men op vele plekken elders op de wereld – met name in de oosterse beschavingen – juist het principe van overvloed aanhangt. Zoals het woord al zegt gaat deze tegenhanger van ons schaarstebegrip ervan uit dat er altijd meer dan genoeg is voor iedereen, dit tegen de achtergrond van de overtuiging dat alles en iedereen met elkaar verbonden is. Het vergt niet veel inlevingsvermogen om je voor te stellen dat afgunst dan veel minder kans krijgt om zijn onsympathieke kop op te steken.

De mooiste omschrijving van afgunst of jaloezie tref ik aan in de Happinez Scheurkalender 2015: “Jaloezie betekent dat je je geluk laat afhangen van het geluk of ongeluk van een ander, maar dan in omgekeerde zin; het maakt jou gelukkig als de ander ongelukkig is, verdrietig als de ander gelukkig is.” Als ik deze definitie zwart op wit lees, wordt de lelijkheid van dit gevoel extra benadrukt. Want hoe diep moet je vallen om gelukkig te worden door andermans ongeluk?

“Voor het omgekeerde: gelukkig zijn om andermans geluk, hebben de boeddhisten een woord: mudita. Wij hebben dat niet en ook de andere westerse talen niet. We kennen wel vervangende schaamte, maar geen vervangende blijdschap. Dat geeft te denken.”, lees ik verder. Ik ben het hiermee roerend eens.

Gelukkig zijn om andermans geluk. Hoe mooi zou het zijn als ook wij in onze westerse competitieve samenlevingen dit gevoel zouden kunnen internaliseren? Noem me naïef maar ik heb het sterke gevoel dat de wereld er dan een stuk mooier uit zou zien. Niet alleen voor degenen iets moois hebben of meemaken en daar gelukkig van worden. Maar ook voor degenen die deze “gelukkigen” aanmoedigen en hen dit geluk van ganser harte gunnen. Dit zorgt immers voor positieve gevoelens omdat je zo deelt in andermans gevoel van succes en blijdschap. Gevoelens van afgunst kosten daarentegen alleen maar negatieve energie dankzij alle bijbehorende boosheid en frustraties.

Herken je iets van je afgunstige zelf in dit verhaal, weet dan dat het nooit te laat is om het over een andere boeg te gooien. De eerstvolgende keer dat je een succesverhaal van iemand anders hoort, probeer je dan in die ander te verplaatsen en je blij te voelen voor die ander. Je krijgt namelijk altijd terug wat je geeft.

Daarom zeg ik: lang leve de gunfactor!

© Pascale Bruinen

The Flu of Holland – The Battle

Ik ben er eens goed voor gaan liggen, voor de Grootste Virus Talentshow van 2016: The Flu of Holland.

En als ik schrijf “Grootste” dan bedoel ik ook “Grootste”; voor de uitzonderlijke kracht én het multitalent van dit steeds andere gedaanten aannemende virus zouden spontaan álle coaches zoals Ali B, Anouk, Marco Borsato en Sanne Hans hun stoel tegelijkertijd omdraaien.

Want The Flu, afkorting van Influenza, is een rasartiest met wie niet valt te spotten. Hij komt op uit het niets, zonder enige voorwaarschuwing, en is in staat om de sterkste concurrenten omver te blazen als waren het niet meer dan pluisjes. Er bestaat geen medicijn tegen (of jawel, Tamiflu, maar dat wordt aan gewone stervelingen nooit voorgeschreven). En nee, paracetamol, keelspray en hoestdrankjes zijn alleen maar lapmiddelen die dienen als enkele symptoombestrijding maar zijn geen van alle in staat deze topkandidaat ook maar een strobreed in de weg te leggen. Het echte genezen moet het lijf zelf gaan doen.

The Flu of Hollands entree op de bühne is overrompelend; al mijn spieren en gewrichten doen van het ene op het andere moment pijn, mijn luchtwegen worden getergd door hoestaanvallen die niet onderdoen voor ratelend mitrailleurvuur en zelfs mijn smaak- en reukzin zijn tijdelijk gevlucht voor dit monster, mijn stem achterna, en laten mij achter zonder enig hongergevoel. Mijn keel voelt alsof hij in brand staat, ieder botje in mijn gezicht is gevoelig en zelfs mijn ogen kijken anders dan anders de wereld in. Een groot gevoel van malaise heeft zich van mij meester gemaakt. The Flu of Holland krijgt klaar wat anderen nog nooit hebben kunnen bereiken; mij tot complete stilstand dwingen.

In deze fijne liveshow breekt ook meteen de fase van The Battle aan; de tijd waarin mijn afweermechanisme moet aantreden en in de zesde versnelling moet gaan om te proberen The Flu of Holland af te stoppen op weg naar die zinderende finale. Een razend moeilijke en tijdrovende klus, daarom wordt The Battle ook over de nodige afleveringen uitgesmeerd.

Mijn lichaam begint met de thermostaat maar meteen een aantal graden hoger te zetten, zodat de indringers zich moeilijker kunnen vermenigvuldigen. Gevolg: hoge koorts, koude rillingen en liters zweet die ik als tegenkandidaat van The Flu of Holland moet doorstaan. Ik verword tot een hoopje ellende dat alleen nog maar in het donker in bed kan liggen, in en uit een onrustige slaap sukkelend met natte washandjes en icepacks op mijn gezicht. Het donker van de vroege ochtend lijkt naadloos over te gaan in de invallende duisternis van de avond. Ik heb nauwelijks besef van tijd. Zelfs mijn verjaardag glijdt anoniem voorbij.

Het blijkt inmiddels dag zes te zijn als ik voor het eerst geen koorts meer heb. Ik denk meteen dat ik The Battle heb gewonnen, maar zo snel geeft The Flu of Holland natuurlijk niet op. Want hij blijkt nog de nodige troeven op zak te hebben, bijvoorbeeld de totale zwakte die hij bij zijn aftocht achterlaat. Traplopen lijkt nu nog het meest op een prestatie van triathlon-formaat, bij iedere stap trillen mijn bovenbeenspieren als een riet. Op de een of andere manier lijkt het honderd jaar geleden dat ik tijdens de Bodypumples met gemak twintig kilo tilde tijdens het rondje beenspieren. Zó oneerlijk. En The Flu zou The Flu niet zijn als hij niet ook ervoor zorgde dat ik nog steeds geen zin heb om te eten en het hoesten nog lekker een tijdje doorgaat, als een mierzoete herinnering aan zijn niet geringe kunsten.

Maar toch…….,, na tientallen liters thee, bouillon en water, kilo’s uitgeperste sinaasappels, de complete inhoud van een doosje paracetamols, bergen papieren zakdoekjes ter hoogte van een mini Mont Blanc en verbreking van het wereldrecord van de ene zij op de andere draaien ben ik eindelijk, eindelijk aan de beterende hand. Ja, ik moet nog uitzieken en aansterken en ja ik zie er momenteel uit als een uitgewrongen dweil maar ik durf nu toch voorzichtig te stellen dat ik wél de trotse winnares van The Battle ben en daar ben ik mijn keihard werkende lijf o zo dankbaar voor.

Al heb ik wel hernieuwd respect voor mijn geduchte opponent gekregen. Nooit meer zal ik The Flu of Holland “een griepje” noemen. Dat bestaat namelijk echt niet. Dit is The Real Deal.

Als ik dit tik (Ja!!! Ik kan even rechtop zitten!!!), beschijnt de zon mijn gezicht door het raam. En al weet ik dat het buiten koud is, het ziet er buiten uit alsof het voorjaar in aantocht is.

Iedere dag die om gaat, brengt ons nu dichter bij de lente en dus verder weg van de Grootste Virus Talentshow van 2016.

Daarop proost ik maar al te graag met mijn smerige hoestdrankje.

© Pascale Bruinen

IMG_0191

 

 

 

Dag des niet oordeels (2)

Als we heel eerlijk zijn, kennen we het verschijnsel allemaal wel; we zien iemand die naar onze (razendsnelle) overtuiging niet past binnen ons eigen groepje en hup, we hebben onze mening meteen klaar. Vaak is de drang om anderen te bekritiseren afkomstig van de diep gewortelde behoefte om onze eigen capaciteiten, overtuigingen en waarden te toetsen.

De Amerikaanse professor en bestseller auteur Brené Brown stelt dat schaamte, angst en bezorgdheid de ideale voedingsbodem zijn om anderen te veroordelen. Als we zelf door anderen veroordeeld worden, voelen we ons gekrenkt en beschaamd dus veroordelen wij op onze beurt weer anderen om onszelf beter te voelen.

Nog verder gaat de Amerikaanse schrijfster Byron Katie, die ons in haar boek “Loving what is” helemaal met de neus op de minder fijne feiten drukt. Zij gaat zelfs zo ver dat ze stelt dat datgene waaraan we ons bij anderen het meeste ergeren, juist ook datgene is waar we onszelf aan schuldig maken. Zij komt tot dit onrustbarende inzicht door toepassing van de “turnaround“, het omdraaien van jouw oordeel. De kern hiervan is dat je de naam van de persoon over wie je klaagt of oordeelt, vervangt door “ik”. Een hele confronterende exercitie, kan ik je vertellen.

Voorbeeld 1:

Klacht: “Mijn moeder is zó dominant. Ik erger me groen en geel aan haar!”

Turnaround: “Ik ben zó dominant. Ik erger me groen en geel aan mezelf!”

Voorbeeld 2:

Klacht: “Ik kan mevrouw X niet uitstaan! Ze luistert nooit als ik haar iets vertel.”

Turnaround: “Ik kan mezelf niet uitstaan! Ik luister nooit als anderen iets vertellen.”

Voorbeeld 3:

Klacht: “Ik ben boos op en teleurgesteld in meneer Y omdat hij me niet waardeert.”

Turnaround: “Ik ben boos op en teleurgesteld in mezelf omdat ik mezelf niet waardeer.”

Get the point?

Als je van deze mentale dreun bekomen bent, kun je aan de slag om te werken aan jezelf zodat je hiervan af komt.

Wij mensen lijken meer op elkaar dan dat we van elkaar verschillen. Het is uiteindelijk altijd ons ego dat ons aanzet om ons “gelijk” te willen halen door anderen te veroordelen. Het probleem met gelijk hebben is echter dat een ander dan per se ongelijk heeft. Hierdoor leidt veroordeling tot verwijdering in plaats van tot verbinding.

Een mogelijke oplossing voor dit probleem is om bewust aan dankbaarheid te doen. Probeer maar eens oprecht dankbaar te zijn en tegelijkertijd anderen te veroordelen. Dat gaat je niet lukken. Deepak Chopra adviseert om je ten opzichte van mensen die anders zijn dan jij zelf als “ouders” te gedragen; zelfs de grootste ergernissen of tekortkomingen worden dan iets waarmee je ze zult willen helpen in plaats van ze ervoor te verketteren. Bijkomend voordeel is dat als je stopt met anderen te veroordelen, je tegelijkertijd ook je zelfkastijding beëindigt (denk aan de voorbeelden van Byron Katie).

Daarom daag ik je bij deze uit om ook eens een dag lang op te letten of je mensen taxeert en alvast een etiket opplakt of in een hokje stopt. Ben je echt tolerant of alleen deels? Ben  je verdraagzaam uit jezelf of alleen als het sociaal wenselijk is?

Sinds ik me bewust ben geworden van mijn (ver)oordelend gedrag, doe ik mijn uiterste best om niet meer in die val te trappen. Om een open mind te houden, om niemand buiten te sluiten. En hoewel ik gelukkig veel verbetering zie, lukt het me helaas nog lang niet honderd procent van de tijd.

Het belangrijkste is dat je je eerst realiseert wat je aan het doen bent, dan is er al veel gewonnen. De scheidslijn tussen “wij” en “die anderen” is flinterdun. Sterker nog, wij zijn zelf “die anderen”. Zoals de Amerikaanse schrijfster Brené Brown het zo mooi zegt in haar boek “I thought it was just me (but it isn’t)”: “We zijn slechts één loonstrookje, één echtscheiding, één drugsverslaafd kind, één ernstige ziekte, één aanranding, één woest drinkgelag, één nacht onbeschermde seks of één buitenechtelijke affaire verwijderd van ‘die anderen’ – degenen die we niet vertrouwen, met wie we medelijden hebben, met wie we onze kinderen niet laten spelen, degenen die alle slechte dingen meemaken, degenen naast wie we niet willen wonen.”

Dat is de pijnlijke en ongemakkelijke waarheid.

© Pascale Bruinen

Reageren? Laat dan hier jouw ervaringen met je proefdag achter!

Dag des niet oordeels (1)

Een paar jaar geleden lees ik ergens dat mensen standaard zo zijn geprogrammeerd dat ze zich bewust of onbewust altijd met anderen (willen) vergelijken en dan meteen hun oordeel – positief of negatief – vellen.  Denk bijvoorbeeld maar eens aan al die onderzoeken die zouden uitwijzen dat we binnen twee (!) tot maximaal dertig seconden na een eerste ontmoeting onze indruk al klaar hebben. Stereotypen worden zelfs al in milliseconden geactiveerd.

Als ik dit tot me door laat dringen is mijn eerste gedachte: “Dat doe ik niet”. Maar onmiddellijk hierna hoor ik een innerlijk stemmetje vragen: “Of toch wel?” Ik besluit er eens op te gaan letten. Vierentwintig uur later ben ik me niet alleen rot geschrokken, maar ben ik ook een illusie armer: ik doe niets anders.

Tijdens mijn proefperiode betrap ik me er namelijk op dat ik inderdaad de hele dag alles en iedereen be- en soms zelfs ook véroordeel. Vanaf het moment dat ik mijn ogen open doe totdat ik naar bed ga, neem ik iedereen voortdurend stilzwijgend, hardop of – in het ergste geval – luidkeels de maat. Mensen veroordelen omdat ze er net iets anders uitzien, hele andere dingen leuk vinden om te doen of zich publiekelijk anders gedragen dan ik. Of ik het nu wil of niet, op de een of andere manier valt het me op, kijk ik ernaar en denk dan onwillekeurig toch het mijne ervan.

De ontdekking dat ik in de praktijk lang niet zo tolerant blijk te zijn als ik dacht brengt destijds bij mij een schok teweeg, temeer omdat ik oprecht van mening ben dat je iedereen in zijn of haar waarde moet laten en niemand het verdient te worden buitengesloten.

Zodoende start ik een zoektocht ter beantwoording van de vraag hoe dit in godsnaam mogelijk is. Mijn onderzoek levert al snel een even eenvoudig als ontluisterend antwoord op: mensen zitten nu eenmaal zo in elkaar. We willen altijd graag ergens bij horen. Bij een bepaalde familie, sportclub, fanfare, vrijwilligersverband, vriendengroep, stadsdeel, geloof, seksuele geaardheid, nationaliteit of werkkring horen biedt een gevoel van geborgenheid, zekerheid en verbinding. Dat dit zelfs in negatieve zin zo werkt, bewijst de hele gangcultuur.

Het gevoel ergens echt deel van uit te maken raakt dus kennelijk een snaar die we allemaal hebben en waarnaar we altijd onwillekeurig op zoek zijn. Het tragische is echter dat juist als we stevig in zo’n groepje zijn genesteld, we eerder geneigd zijn ons te gaan afzetten tegen iedereen die níet bij ons groepje hoort. Vanuit ons veilige collectief gaan we vergelijken en be- of veroordelen tot we een ons wegen. Dit leidt uiteindelijk tot een wij-zij gevoel.

En als dit laatste de overhand krijgt, is de verbinding met alle anderen die buiten de groep vallen ver te zoeken. Omdat ik daar vanaf wil, besluit ik me verder te verdiepen in deze materie.

En dan wordt het pas echt interessant.

© Pascale Bruinen

Volgende week deel 2!

Het boetekleed

Meteen nadat de politierechter de man het woord gaf, trok hij het boetekleed aan.

“Ik had me voorgenomen nooit te rijden als ik gedronken had. Maar nu is het me toch gebeurd. Ik vind het zo erg!”, wist hij met horten en stoten uit te brengen.

Hij had al jarenlang een alcoholprobleem. Desalniettemin had hij een blanco strafblad. Dat kon betekenen dat hij het nooit eerder had gedaan, al kon ik niet uitsluiten dat hij tot dusverre geluk had gehad omdat hij niet tegen de lamp was gelopen.

Tijdens de voorbereiding van de zaak had ik gelezen dat hij zich, na een uit de hand gelopen ruzie thuis, zo kwetsbaar voelde dat hij regelrecht naar de winkel was gegaan om drank te kopen. In korte tijd maakte hij een hele fles wijn soldaat en was toen gaan rijden. Vervolgens knalde hij even verderop met zijn auto tegen een lantaarnpaal. Gelukkig raakte hij zelf maar licht gewond, al waren de lichtmast en zijn auto er een stuk slechter aan toe.

Ik vroeg hem of hij zich had gerealiseerd dat hij ook een persoon had kunnen raken in plaats van wegmeubilair en dat, zou deze persoon ernstig gewond zijn geraakt, hij daarvoor niet verzekerd was nu hij dronken achter het stuur was gekropen. Ik zag dat hij heftig ja knikte.

Uit een stapel paperassen trok ik een document waaruit ik citeerde dat de kans op een ongeval met zijn alcoholgehalte (ruim 2 promille) minimaal 20 keer zo groot was dan als je geen alcohol had genuttigd. Niet echt een wonder dus dat deze kans zich in zijn geval ook had verwezenlijkt.

Tijdens de ondervraging over zijn persoonlijke omstandigheden gaf hij aan dat hij hulp had gezocht voor zijn alcoholprobleem. “Dit was een keerpunt voor mij. Ik wil er alles aan doen om er vanaf te komen.” Hij zag er aangedaan uit.

Ik vond het lovenswaardig dat hij zijn probleem erkende en openstond voor behandeling. Daar is veel moed voor nodig.

Gelet hierop en op zijn blanco strafblad, de schade zowel aan zijn auto als hemzelf en zijn spijt, die oprecht overkwam, stelde ik een milde eis voor.

“Dat is veel te goed voor mij!”, snikte hij tot mijn verbazing.

Tja.

In strafzaken weet je het maar nooit.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 24 december 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Roeren in andere ketels

Mijn dag reservedienst was al halverwege toen ik een dringend telefoontje kreeg van een collega. Er was gisteravond een xtc-lab ontploft. Inmiddels had de brandweer de locatie vrijgegeven zodat er een doorzoeking kon plaatsvinden in het huis dat daarbij hoort. De rechter-commissaris was echter zelf elders bezig dus die was niet in de gelegenheid om te komen. Daarom machtigde hij mij als officier om ter plekke de doorzoeking te leiden.

Ik luisterde geconcentreerd naar het verhaal, noteerde de telefoonnummers van de rechter-commissaris en van de hulpofficier van de politie die ter plaatse is en ging bellen.

De hulpofficier vertelde dat de garage, waar de ketels met chemicaliën stonden, was ontploft. Drie mannen zouden daarbij gewond zijn geraakt, van wie een de eigenaar was van de aanpalende woning. Deze was aangehouden. De andere twee zouden, ondanks dat ze ernstige brandwonden moesten hebben opgelopen, met een auto zijn weggevlucht.

Toen ik na een uurtje rijden aankwam bij de locatie, viel me als eerste op dat het een mooie en rustige buurt was. Ik keek naar de woning en zag dat een deel van het dak van de garage was geblazen. Verschillende ramen hadden het begeven en er lagen dakpannen op de grond. Mijn tweede indruk was dat dit nog veel erger had kunnen aflopen.

Je zult er maar nietsvermoedend naast wonen.

De politie stond buiten keurig op mij te wachten. We liepen naar binnen, waar de politie in koppels van twee aan de slag ging. We waren op zoek naar alles wat kon bijdragen aan waarheidsvinding, bijvoorbeeld flessen chemicaliën, gegevensdragers zoals computers, aantekeningen, verdacht grote sommen contant geld en dergelijke.

Zoals gebruikelijk voelde ik me niet helemaal op mijn gemak in andermans huis. Omdat ik het zoeken graag overliet aan mensen die daarvoor zijn opgeleid, liep ik rond door de woonkamer.

Mijn aandacht werd meteen getrokken door een grote boekenkast. Dat was apart, want ik had bij mijn eerdere huiszoekingen zelden boeken aangetroffen, maar des te meer flatscreen televisies en playstations. Of dit iets zegt en zo ja, wat, over de gemiddelde verdachte laat ik hier maar wijselijk in het midden.

Er stonden de meest uiteenlopende titels in, maar kookboeken bleken toch de boventoon te voeren. Die konden natuurlijk van de vrouw des huizes zijn.

Maar gelet op de verdenking zou het mij niet verbazen als deze boeken gediend hebben als inspiratie om ook eens in andere ketels te roeren.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 12 november 2015 in het Algemeen Dagblad verschenen.

Niet hollen maar stilstaan

Wie kent ze niet, mensen die het razend druk hebben? Mannen en vrouwen, ja zelfs kinderen, die zó geleefd worden door al hun verplichtingen en parallelle digitale levens op sociale media dat ze zich nauwelijks realiseren wat ze aan het doen zijn. Symptomatisch voor deze tijd maar daarom op termijn niet minder ontwrichtend.

O zeker, ik hoorde zelf ook bij die mensen. Want wat ik ook probeerde, ik had nooit tijd genoeg . Tot een poos geleden had ik hier drie oplossingen voor: (nóg) eerder opstaan of later naar bed gaan, alles wat ik deed (nóg) sneller doen of de uren dat ik wakker was (nóg) voller proppen met activiteiten.

Maar in plaats van tijdwinst kreeg ik alleen maar meer tijdgebrek. Ik holde mezelf de hele dag compleet voorbij. Ik was nog niet klaar met het één, of ik was in gedachten al bij het volgende. Herkenbaar?

Totdat ik ontdekte wat wel werkte: stilstaan en stil worden. Eens even he-le-maal niets doen of zeggen. Dit lijkt misschien gemakkelijk, maar ik voelde me als een drukteverslaafde die volop aan het afkicken was.

En zo startte ik, zelfverklaarde controlfreak, vorig jaar zomer eindelijk met online mediteren via Chopra Center Meditation, een gezamenlijk initiatief van Deepak Chopra en Oprah Winfrey. Als ik iemand nou nooit in staat had geacht om dagelijks in die kleermakerszit te gaan zitten en echt tot rust te komen, was ik het wel. Alleen al het idee om Ommmmmmmm te moeten mompelen terwijl ik niet zozeer mijn hoofd leegmaak maar denk aan het puntje van mijn neus dat jeukt, de vuile sokken die nog in de was moeten en mijn eindeloze lijst to do-dingen zou me vroeger acuut rode vlekken in mijn nek hebben gegeven.

Maar sinds ik me daar overheen heb gezet, durf ik te beweren dat ik mezelf geen mooier cadeau had kunnen geven. Dagelijks me time maakt me rustiger en meer gefocust. Op momenten dat er dingen tegen zitten put ik hoop, kracht en inspiratie uit mijn meditatie-moment. Ik kan beter tegen stress, ben vergevingsgezinder en aardiger voor mijn omgeving. Ik voel me zelfverzekerder en serener. Omdat die maalstroom van gedachten (eventjes) tot stilstand komt, kan ik eindelijk luisteren naar mijn innerlijke stem en tot mezelf komen.

Door meditatie kom je namelijk in aanraking met primaire verlangens naar compleetheid, geluk en vrijheid zoals we die allemaal kennen, diep van binnen. Het brengt je terug naar je beginner’s mind oftewel je aanschouwt alles zoals een kind dat zou doen: met aandacht, verwondering en ontzag, zeker voor de natuur. Je kijkt niet meer alleen, maar je ziet het ook echt. Zo ontdek je de prachtigste dingen, zomaar in je eigen omgeving.

Redenen genoeg dus om het eens te proberen. En nee, geen tijd betekent geen prioriteit en is dus geen excuus.

Of zoals een goede vriendin het onlangs treffend verwoordde: “Als je nog geen tijd hebt om dagelijks tien minuten te mediteren, is het de hoogste tijd dat je het dertig minuten per dag gaat doen”.

Maar nu moeten jullie me even excuseren want ik moet dringend op bezoek bij BFF’s Deepak en Oprah.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 23 december 2015 in iets andere vorm verschenen in de INFO van Wonen Meerssen.

IMG_6367

 

 

Het recht om fouten te maken (3)

Iedere rechtgeaarde ouder wil het beste voor zijn kinderen. Ik ben daarop geen uitzondering. Hoe je daaraan invulling geeft, is afhankelijk van je eigen referentiekader. Dat wordt op zijn beurt bepaald door hoe je zelf bent opgevoed, je normen en waarden, omgevingsfactoren en wat al niet meer.

Toen mijn pubers hun middelbare schooltijd heel anders bleken in te vullen dan hoe ik dat vroeger had gedaan, was ik in eerste instantie in shock. Zij vonden leren namelijk niet hun eerste prioriteit terwijl dat voor mij altijd vanzelfsprekend was geweest. Toen dit echt tot me doordrong, deed ik waar ik van nature goed in ben: ik ging in de oplosstand.

Ik bood ze mijn hulp, tijd en een luisterend oor aan. Gaf (vooral ongevraagd) tips en adviezen over het maken van schema’s voor proefwerkweken zodat ze tijdig alle stof konden verwerken. Drukte ze op het hart dat ze altijd met mij konden sparren als ze ergens niet uitkwamen (behalve met de B-vakken want dan zou ik ze van de regen in de drup helpen). En ik controleerde met meer ijver als de gemiddelde parkeerwachter of ze hun huiswerk wel maakten, opdrachten op tijd inleverden en voldoende voorbereid naar hun proefwerken gingen. Of liever gezegd: ik probeerde het maar dat was al snel een mission impossible.

In het begin praatte ik vooral tegen ze totdat ze allebei glazig uit hun ogen keken (mental note: inmiddels weet ik dat dit bij pubers gelijk staat aan pedagogische harakiri). Ik denk achteraf dat ik tijdens hun middelbare schooltijd langer gepreekt heb dan welke Amerikaanse tv-dominee ook.

Toen dit niet hielp (goh, gek hè?) bedacht ik ingewikkelde beloningssystemen waar het punten sparen van supermarkten nog bij verbleekt. Een soort van opvoedkundige airmiles maar dan zonder pasje. Nodeloos te zeggen dat dit niet werkte, evenmin als straffen (niet naar de voetbaltraining, niet de stad in, gsm/laptop inleveren: been there, done that) en op hun (niet bestaand?) schuldgevoel proberen te werken. Als ik uiteindelijk zó moe was dat ik me als een murw gebeukte bokser in de ring voelde, verlaagde ik me af en toe zelfs tot iets wat verdacht veel op smeken en omkoping leek.

Maar wat ik ook deed of liet, het leek hoegenaamd geen verschil te maken. OK, soms veroorzaakte mijn ingreep een opleving, maar die was altijd zeer tijdelijk. Wat ik écht wilde – dat ze plotsklaps het licht zouden zien en van binnenuit het Grote Studie Belang zouden voelen – gebeurde echter nooit.

Toen ik in hun eindexamenjaar, aan het einde van mijn Latijn gekomen, met lede ogen zag hoe ze allebei ervoor stonden (mijn dochter zou er heel hard aan moeten gaan trekken en bij mijn zoon was het zo goed als hopeloos), was dat voor mij – eindelijk! – een eyeopener. Al die moeite, al die energie, al die stress en frustratie. En waarvoor eigenlijk?

Het besef dat dit het allemaal niet waard was, drong toen in volle hevigheid tot me door. Het ergste dat kon gebeuren, was immers dat ze niet zouden slagen. Nou en? Dan deden ze er maar een jaartje langer over. En toen gebeurde het. Ik bevrijdde mezelf uit de grip van de angst om hun toekomstbeeld en liet het los.

Achteraf zie ik heel scherp dat ik me destijds te zeer persoonlijk verantwoordelijk voelde   – en daarmee dus ook máákte – voor hun beider levensgeluk. Maar de crux is nu juist dat een ieder zélf verantwoordelijk is voor zijn leven en dus ook voor zijn geluk. Want volgens de Amerikaanse schrijfster Joan Didion werkt dit zo: “Character – the willingness to accept responsibility for one’s own life – is the source from which self-respect springs“. En zelfrespect is een van de beste wegen naar een betekenisvol en gelukkig bestaan.

Als ouders moet je die verantwoordelijkheid dus daar neerleggen waar die thuishoort en dat is bij je opgroeiende/studerende kinderen. Uiteraard geldt daarvoor dat ze op een leeftijd moeten zijn waarop ze kunnen overzien wat ze aan keuzes hebben. Als ouders kun je ze vervolgens (gevraagd en ongevraagd) in die keuzes adviseren maar kiezen doen ze uiteindelijk zelf. Bij die keuzevrijheid hoort dat ze ook de consequenties van die keuzes moeten accepteren.

Terugkijkend snap ik wel waar die bemoeizucht bij mij vandaan kwam. Ik had van thuis uit heel sterk de boodschap meegekregen dat levensgeluk met name voortkomt uit een gedegen opleiding en dito baan. Ook de hele Westerse cultuur draagt dit beeld uit. In mijn hoofd zong dus de mantra: zouden mijn bloedjes van kinderen niet slagen in hun schoolcarrière, dan zouden ze nooit een fatsoenlijk bestaan kunnen opbouwen en dús ook nooit het geluk kunnen vinden. Dat is zo’n beetje het allerlaatste dat je als moeder voor je kroost wilt. En voilà, de controledrift is geboren.

Inmiddels weet ik echter dat dit beeld slechts ten dele waar is. Natuurlijk, een goede opleiding en baan zijn belangrijk en kunnen zeker bijdragen aan een prettig en relatief onbezorgd leven Maar om gelukkig te kunnen worden gaat het ook en vooral om dat je iets gaat doen waarvan je ogen gaan twinkelen omdat je jezelf kunt zijn en al je talenten kunt ontplooien. Of, om in de woorden van de Amerikaanse auteur, filosoof en voorvechter van burgerrechten Howard Thurman te spreken: “Don’t ask yourself what the world needs. Ask yourself what makes you come alive and then go do that. Because what the world needs is people who have come alive.”

Inmiddels hebben mijn kinderen (die toen wonderwel allebei geslaagd zijn voor hun eindexamens) hun draai gevonden in hun vervolgstudies, al zou ik geen garanties durven geven dat dit zo blijft. Maar om me heen zie ik nu veel mensen, ook personen die me heel dierbaar zijn, met soortgelijke problemen worstelen. Ze hebben kinderen met een goed verstand die niet (meer) willen leren, stoppen met hun studie en/of niet weten wat ze willen. Ik zie de vertwijfeling en pijn in hun ogen, ik voel hun onmacht. En ik zie ze in precies dezelfde val trappen waar ik jarenlang in heb gezeten. Ze gaan in de “doe-stand” en raken in een mum van tijd in overdrive, als ze met de moed der wanhoop proberen om bij te sturen, te corrigeren of te motiveren.

Tegen al die bezorgde ouders die het zo graag goed doen zou ik maar één ding willen zeggen: laat – het – los. Het gaat toch zoals het gaat. Als jij de verantwoordelijkheid daar legt waar die thuishoort, kun je eindelijk ontspannen en hou jij er in ieder geval geen maagzweer, echtscheiding of overspannenheid aan over.

En mocht je ondanks alles toch nog twijfelen of dit wel de goede weg is, kan het volgende misschien de doorslag geven: door je te blijven bemoeien ontneem je je kroost het recht om fouten te maken. Ja, je leest het goed; het recht om fouten te maken. Het is een reflex van iedere ouder om zijn kind te willen behoeden voor het maken van fouten. Maar door dit stelselmatig te doen, blokkeer je juist die uiterst waardevolle leermomenten.  Enige uitzondering hierop is als het gaat over gevaarlijke of ongezonde situaties, dan moet je als ouder uiteraard ingrijpen. Maar voor al de rest geldt: laat – het – los.

Ik heb nu wel eens spijt dat ik dit niet eerder heb ingezien.

Maar soms is de meest oncomfortabele les de leerzaamste.

© Pascale Bruinen

Het recht om fouten te maken (2)

Loslaten. Het woordje lijkt simpel genoeg maar ik heb er jarenlang mee geworsteld. Zeker daar waar het op mijn kinderen aankomt, heb ik ze in retrospect te vaak en te veel willen behoeden voor het maken van fouten. Of althans voor datgene wat ik als “fout” bestempelde.

Neem bijvoorbeeld hun middelbare schooltijd. Omdat ik vroeger een ijverige student was die hoge punten haalde, ging ik er voetstoots vanuit dat mijn zoon en dochter dat ook wel  zouden doen. Maar in werkelijkheid bleek dit heel anders. Mijn zoon, gezegend met een goed stel hersens, deed vooral zijn best om huiswerk voor zich uit te schuiven. En dochterlief wist met hard werken weliswaar mooie resultaten neer te zetten, maar had al snel andere prioriteiten dan leren.

Desondanks hield ik stug vast aan de illusie dat er twee klonen van mezelf in huis moesten zitten. Met als voorspelbaar gevolg, dat ik ze beiden 24/7 achter de broek aanzat en wanhopig probeerde te controleren wat ze allemaal (niet) aan het doen waren.

In het moderne middelbare schoolsysteem was dat overigens nog niet zo simpel. Zo veranderden bijvoorbeeld pakweg iedere drie weken (!) hun roosters, zodat ik totaal geen zicht meer had op hun schooltijden. Een compleet overzicht van hun huiswerk krijgen was ook nagenoeg onmogelijk, zeker bij mijn zoon, die soms niet eens de moeite had genomen iets zinnigs of leesbaars in zijn agenda te noteren. Aantekeningen in schriften werden tot mijn verbijstering door beiden niet gemaakt. En tijdens proefwerkweken was ík het die van de stress geen oog dicht deed, terwijl de beide hoofdrolspelers doodleuk lagen te ronken in hun bedden.

Twee van zo’n kinderen onder je dak hebben terwijl je zelf qua plichtsgetrouwheid heel anders in elkaar steekt, is daarom vragen om problemen. Dus ontvouwde zich steeds hetzelfde scenario: als ik langs hun slaapkamer liep en zag dat ze alles behalve boven de boeken zaten, kon ik het uit ongerustheid over hun barre toekomstbeeld niet laten om er een kritische opmerking over te maken. Daar werd dan weer bits, gestoken of naar mijn idee juist veel te kalm op gereageerd, hetgeen leidde tot de nodige verhitte discussies die steevast eindigden met óf een dichtgesmeten deur (pubers) óf verontwaardigd zwijgen (pubers en/of ondergetekende) óf getergde uitroepen in de trant van “Je begrijpt mij gewoon niet!” (pubers).

Niet dat ik het niet heb geprobeerd, dat loslaten. Echt, ik heb het af en toe uit mijn tenen proberen te halen maar het lukte me gewoonweg niet. Het kwartje viel bij mij pas toen ze vlak voor hun eindexamens stonden. Bij mijn dochter zou het erom spannen, bij mijn zoon hadden we het al eerder opgegeven want acht verliespunten inlopen met nog een paar maanden te gaan zou toch onmogelijk zijn. Toen ik daarvan doordrongen raakte, voelde ik een ongekende rust over me heen komen en kon ik ineens alles in het juiste perspectief plaatsen.

Ik realiseerde me dat er veel ergere dingen waren dan zakken voor het eindexamen. Dan nog maar een extra jaar eraan vast plakken, nou en? Ze waren nog zo jong, één jaar langer erover doen zou ook niet het verschil maken. Deze bewustwording zorgde voor een gevoel van bevrijding, alsof een enorme last van mijn schouders werd gehaald. Zo voelt het dus als je écht loslaat, diep van binnen.

Overigens zijn ze destijds allebei toch geslaagd voor hun eindexamen. Mijn zoon heeft een  knop omgezet en zich eenvoudigweg voorgenomen dat hij wilde slagen. Daarop heeft hij een enorme eindspurt ingezet. En wat mij in al die jaren van nalopen, vragen, smeken, controleren, straffen, belonen en een flinke portie stress niet gelukt is, lukte toen ineens wel: hij ging hard studeren. Waarom? Gewoon, omdat hij het echt wilde.

Als ik vooraf had geweten dat het zo werkte, had ik me jaren van frustratie, geploeter en ellende kunnen besparen.

© Pascale Bruinen

Volgende week het laatste deel!

Het recht om fouten te maken (1)

Als ik één ding de afgelopen jaren wel heb geleerd, is het dat loslaten extreem moeilijk is. Vooral het stapsgewijs loslaten van mijn kinderen, heeft me de nodige moeite gekost. Met de kennis van nu had ik het destijds hoogstwaarschijnlijk heel anders aangepakt.

Neem bijvoorbeeld de hele middelbare schooltijd van mijn zoon en dochter. Mijn referentiekader was hoe ik vroeger zelf was op die leeftijd. Nu ging ik toevallig altijd ontzettend graag naar school. Ik herinner me nog heel goed dat ik het als bakvis (net als mijn hartsvriendinnen) heel jammer vond als het vrijdagmiddag was en het weekend voor de deur stond. Het was namelijk zo gezellig op school. Er was een speciale sfeer van geborgenheid maar ook van onbezorgde lol die we onderling hadden. En dan zwijg ik nog maar van een paar jongens in hogere klassen die we toch o zo interessant vonden.

Maar ik vond school ook echt leuk omdat ik heel leergierig was. Ik had een honger naar kennis, al vond ik zeker niet alles even interessant. Zo hebben de beruchte B-vakken mij helaas nooit kunnen bekoren omdat ik, hoe ik het ook probeerde, er eenvoudigweg weinig van snapte. Wellicht staat mede daarom dat moment in mijn herinnering gegrift waarop de scheikundelerares naar mijn bankje liep en me mijn proefwerk met daarop een 6- teruggaf. “Heel goed gedaan Pascale!” zei ze bemoedigend tegen me, de schat. Apetrots was ik op deze magere voldoende, die me urenlang zwoegen had gekost.

Nee, ik was een echt Alfameisje. Goed in talen en echte leervakken zoals geschiedenis en aardrijkskunde, waarvoor ik dan ook hoge punten haalde. Ik maakte altijd keurig mijn huiswerk (want stel je voor dat ik een beurt kreeg en het niet wist! O, de schaamte!) en draaide voor de proefwerkweek vakkundig een hele planning in elkaar van wanneer ik wat ging leren, zodat er zelfs ruim de tijd was om alles nog eens te herhalen.

Met mezelf (en mijn vriendinnen, die precies hetzelfde waren) als lichtend voorbeeld in mijn achterhoofd, ging ik er bij aanvang van de schoolcarrières van mijn beide nazaten er dus voetstoots vanuit dat zij eenzelfde mentaliteit zouden hebben. Alleen bleek al snel dat dit ideaalbeeld niet helemaal klopte met de rauwe werkelijkheid. Of beter gezegd: helemaal niet.

Want zoonlief, mijn oudste, was weliswaar erg slim maar vooral een kei in het voortdurend voor zich uitschuiven van al zijn huiswerk. Hij heeft tijdens alle schooljaren het uitstellen van taken tot een ware kunst verheven en mij zo menigmaal tot wanhoop gedreven.

Mijn dochter leek daarentegen meer op mij. Althans in die prettige veronderstelling verkeerde ik nog tijdens haar brugklasjaar. Ze leerde zich een ongeluk en haalde prachtige punten. “Hè hè”, dacht ik opgewekt, “is er toch eentje die wat van mij weg heeft.” Het daaropvolgende jaar werd ik ook ruw uit deze mooie droom gewekt. Dochterlief had plotsklaps (in navolging van haar vriendinnen) “besloten” dat ze niet langer zoveel tijd met haar neus in de boeken wilde zitten. Ze wilde namelijk ook nog graag “een leven” hebben.

Tja. Toen viel mij effe niets meer in.

© Pascale Bruinen

Herkenbaar? Lees volgende week deel 2.

De Kerstmarktmythe

Onlangs ben ik er weer ingetrapt. In de kerstmarktmythe.

Na eerdere hevige teleurstellingen tijdens het slenteren over een van de “sfeervolle kerstmarkten”, was ik dit jaar vastbesloten geen voet erop te zetten. Totdat er, een paar dagen terug,  diep binnenin me een stemmetje is dat vilein fluistert dat het nu misschien wél meevalt.

Omdat we toch al in de stad zijn, betreed ik met manlief het grote plein dat speciaal voor die gelegenheid is omgetoverd in iets dat door moet gaan voor “magisch”. Wellicht dat het probleem zit in het enorme verwachtingspatroon dat dit woord in mij oproept. Magisch associeer ik in dit verband met Anton Pieck-achtige kersttafereeltjes waar mij de mond van open valt.

Fout dus, he-le-maal fout. Want al na een paar meter schuifelen tussen andere hoopvollen zie ik de overbekende houten hutten al weer opdoemen met daarin doodgewone handtassen, riemen en – o horror – hoesjes voor mobiele telefoons. Het moeten bekijken van deze spuuglelijke commerciële uitingen is het aller-, allerlaatste dat ik in verband breng met het ultieme Kerstgevoel.

Dat het nog daglicht is en het dus opvalt dat her en der kabels lopen en er grote lelijke afvalcontainers staan draagt ook niet bij aan de verhoging van de sfeer. Daar heb je toch minimaal twinkelende lichtjes voor nodig (mental note: ga dus sowieso nóóit overdag).

Omdat ik Kerstmis rotsvast associeer met ijselijke kou en besneeuwde straten en huizen (met dank aan de filmklassieker White Christmas), helpt het lente-achtige weer ook al niet mee om het magische kerstgevoel te ervaren. Want hoewel her en der dapper wordt getracht de kerstschijn op te houden door het serveren van braadworsten, geurige Glühwein en dampende chocolademelk bij temperaturen die inmiddels zijn opgelopen tot zo’n 13 graden, daalt bij mij de kerstsfeer tot ver onder het vriespunt. Als het aan mij ligt, wordt het verpesten van mijn mooie winterse droom nog snel met stip op één als bespreekpunt op de Klimaattop geplaatst.

De gezichten van de stelletjes die in een zielloze witte plastic tent aan van die sta-tafeltjes hun drankjes nuttigen, spreken boekdelen. Het verschil met het après-ski gevoel van die gezellige berghut in een wintersportoord is onoverbrugbaar, dus lijkt dit meer op een verplicht nummer.

Het enige dat mij in de verte doet denken aan een winters schouwspel, is de schaatsbaan. Maar waar ik denk aan ouderwets schaatsplezier, blijkt al snel dat zelfs hier de digitale gekte heeft toegeslagen. Want op het ijs zie ik alleen maar jongeren die al schaatsend selfies maken en aan het whatsappen zijn.

Kijkend naar al die verveelde blikken van jongeren, oudere mensen en koppels met kinderwagens die doelloos tussen de kraampjes doorlopen, bekruipt me het idee dat iedereen die zich nu op dit plein bevindt op zoek is naar dat ultieme gevoel van …, ja van wat eigenlijk? Na enig nadenken geloof ik dat mensen, ik incluis, naar een kerstmarkt trekken in een hunkering naar wat ouderwetse gezelligheid, nostalgie en geborgenheid omdat we allemaal graag die ultieme kerstdroom van de reclames, uit oude films of videoclips en boeken in het echt willen beléven. Maar tegen zo’n oersterke beelden die zich diep in ons hebben geworteld is een kerstmarkt als deze niet opgewassen. Dat is en blijft een ongelijke strijd.

Nog geen vijf minuten later zijn manlief en ik alweer van het plein afgevlucht. Beiden opnieuw een illusie armer.

© Pascale Bruinen

The Normal One (2)

Eén keer heb ik José Mourinho, de voetbaltrainer van wie ik spontaan rode vlekken in mijn nek krijg, in het echt mogen zien en wel tijdens de voetbalklassieker FC Barcelona-Real Madrid in november 2010.

Destijds was hij net teruggekeerd van een schorsing van twee wedstrijden voor heftige kritiek op de scheidsrechter. Tijdens deze kraker mocht hij voor het eerst weer in de dugout zitten.

Vanuit die positie kon hij haarfijn zien hoe zijn team in deze clásico tijdens een ongekend staaltje voetbalschoonheid met 5-0 in zijn hemd werd gezet door de Catalanen. In het begin ijsbeerde hij nog langs de lijn op en neer, zijn karakteristieke weidse en dramatische handgebaren makend. Een aantal keren vloog hij uit zijn dugout om spelers van Barcelona van nabij uit te dagen, hetgeen leidde tot een oorverdovend fluitconcert en de nodige heibel op het veld.

Na de 3-0 bleef hij vooral op de bank zitten. Omdat hij eerder publiekslieveling Lionel Messi ervan had beschuldigd dat deze zich tijdens een Champions League wedstrijd tegen Chelsea had aangesteld, scandeerde het thuispubliek dit keer luidkeels dat Mourinho zelf toneel speelde.The Special One kon het alleen maar lijdzaam aanhoren. Mijn leedvermaak was, hoe kon het ook anders, groot.

Fast forward naar afgelopen oktober. Mourinho is begonnen aan zijn derde seizoen bij Chelsea en beleeft zijn slechtste start ooit. Maar de reuring in de pers gaat desondanks misschien nog meer over de Duitse trainer Jürgen Klopp. Klopp, innig geliefde coach van het robuuste Borussia Dortmund, slaagde er in 2011 en 2012 in zijn club kampioen van Duitsland te maken en haalde in 2013 zelfs de finale van de Champions League, die toen nipt werd verloren van Bayern München.

Op 8 oktober j.l. tekent hij een contract bij FC Liverpool, dat net als Dortmund een echte volksclub is. Het past Klopp als een warme jas want hij is ook wars van uiterlijk vertoon en kapsones. Daar waar Mourinho steevast strak in haute couture kostuum met driekwart lange jas langs de lijn staat, is Klopp immer gehuld in een doodgewoon trainingspak. Hoewel Klopp een hartstochtelijk trainer is die intens meeleeft met het wel en wee van zijn ploeg, is hij wél in staat alles te relativeren. Maar, belangrijker nog: hij lijkt oprecht plezier te beleven aan zijn werk.

Ik was dus erg benieuwd naar de clash tussen deze beide extremen, zeker nu Mourinho op de vijftiende plaats staat met 11 punten uit 10 wedstrijden. Als je een niet met name genoemde speler van Chelsea moet geloven is de sfeer inmiddels zo verziekt door zijn tirades dat deze voetballer liever verliest dan wint voor zijn trainer.

Klopp, altijd in voor een lolletje, had zichzelf bij zijn komst naar Engeland alvast in de underdogpositie gemanoeuvreerd door zich als The Normal One te betitelen. Nodeloos te zeggen dat de gehele Engelse pers, zowel de serieuze als de tabloids, vervolgens totaal losging. Klopp was erin geslaagd zich al onsterfelijk te maken bij de Liverpool aanhang  voordat er ook maar één wedstrijd onder zijn leiding was gespeeld. Misschien ook een geslepen staaltje marketing want sindsdien zijn de voetbalshirts en andere artikelen met deze benaming niet meer aan te slépen.

Ik vind het ondertussen helemaal geweldig. En kon vorige week mijn lol dan ook niet op toen Klopp meneer zuurpruim in eigen huis met 3-1 klop had gegeven.

Hoe special is dat?

© Pascale Bruinen

The normal one 4

De felbegeerde kaartjes…

 

The Normal One 2 (verbeterd)

Het is bijna niet te zien maar links naast de zijlijn, ter hoogte van de bal, staat The Special One met zijn grijze broek en donkere jas, uitlokker van het opstootje op deze foto tijdens de clásico.

the normal one 3

Helemaal happy op de tribune ..

The normal one 5

The Normal One (1)

Het kan bijna niet anders of er moeten meer mensen zijn die momenteel genieten van de teloorgang van The Special One, a.k.a José Mourinho, tegenwoordig (weer) trainer van de Londense voetbalclub Chelsea. Volgens overlevering zou hij zichzelf met deze megalomane titel hebben gekroond omdat hij oprecht gelooft dat zijn klinkende successen als voetbaltrainer hem ver doen uitstijgen boven gewone mensen zoals jij en ik.

Ok, toegegeven: ik ken dhr. Mourinho niet persoonlijk, dus zou ik niet moeten (ver)oordelen. Maar ondanks dat ik inmiddels ruim een jaar mediteer en dus beter zou moeten weten, kan ik het in dit speciale geval toch niet laten. Nu maar hopen dat Deepak Chopra me deze uitglijder kan vergeven.

Want o, wat zit dit zelfingenomen heerschap in mijn allergiezone. Vanaf het begin heb ik me groen en geel geërgerd aan zijn hautaine manier van doen. Toen de karaktereigenschap zelfspot werd uitgedeeld, stond Mourinho als allerlaatste in de rij. Uitdagen, sarren, anderen kwetsen of belachelijk maken en onsportief gedrag binnen en buiten het veld lijkt hij tot kunst te hebben verheven. Wat dit doet met de mentaliteit van de – soms zeer jonge – voetballers die hij onder zijn hoede heeft, laat zich raden.

Maar het meest stoor ik me aan zijn ronduit kinderachtige optredens, zowel langs de lijn als tijdens persconferenties. Als het niet precies verloopt zoals hij wil, wordt hij nukkig, gepikeerd en verongelijkt. Hij lijkt er plezier in te hebben anderen in hun hemd te zetten maar heeft zelf extreem lange tenen. Als een verwende peuter mokt en zeurt hij totdat hij zijn zin krijgt. En o wee als dat niet gebeurt. Als het Mourinho onverwacht tegenzit, raakt zijn opgeblazen ego helemaal de weg kwijt. Hiertegen afgezet is zelfs de zuurste azijnpisser nog een toonbeeld van positiviteit.

Het lijkt alsof The Special One niet in staat is zichzelf en zijn team eerlijk te beoordelen. Als het goed gaat, komt dit uiteraard door zijn briljante ingevingen. Maar als het fout gaat, lijkt hij nooit verantwoordelijkheid te nemen. Altijd zoekt hij de schuld bij anderen. In psychologische rapporten zou dit als “externaliserend gedrag” worden benoemd, iets dat ik in mijn beroep als officier van justitie altijd een zorgwekkend signaal vind.

Als het al niet de arbitrage is die nodig naar de ogendokter moet, is het wel de deplorabele staat van het veld. En mocht het dat niet zijn, dan is het wel de pers die het gedaan heeft. Als een echte dictator vindt The Special One dat wie niet voor hem is, dús tegen hem is.

Afgelopen augustus speelde hij het tijdens de openingswedstrijd tegen Swansea klaar om zijn eigen clubarts, de even mooie als geliefde Eva Carneiro, publiekelijk te schofferen door haar met onmiddellijke ingang van haar verplichtingen te ontheffen. En dat terwijl zij alleen maar op aangeven van de scheidsrechter het veld in moest komen om een geblesseerde Chelsea-speler te verzorgen. Dat was in de slotfase van de wedstrijd (het stond 2-2) waarin Chelsea met tien man speelde. Doordat de verzorging buiten de lijnen moest plaatsvinden, stond de club even met negen man in het veld. Onze Portugese potentaat wist echter zeker dat zijn eigen speler niet behandeld hoefde te worden. “Je moet de sport wel begrijpen, zelfs al ben je materiaalman”, foeterde hij na afloop. Met zo’n vriend heb je geen vijand meer nodig.

Als coach van Real Madrid, aartsrivaal van “mijn” FC Barcelona, slaagde hij er zelfs in mij alleen al via televisiebeelden het bloed onder de nagels vandaan te halen.

Voorwaar een hele prestatie.

© Pascale Bruinen

Oefening

Ik zit rustig achter mijn bureau mijn zitting voor te bereiden als er ineens een snerpend alarm afgaat. Een strenge vrouwenstem maant me het pand onmiddellijk te verlaten via de nooduitgang en daarbij de liften niet te gebruiken. Nu neem ik toch altijd de trap, dus dat vind ik niet zo’n punt.

“Is dit een oefening?”, roep ik nog bij wijze van uitstel van het onvermijdelijke tegen collega’s. Maar als ik zie dat de anderen hun jassen al van de kapstok nemen en richting uitgang gaan, besluit ik ook mijn boeltje te pakken. Gauw gooi ik mijn gsm, toegangspas en boterhamdoosje in mijn tas, sla een sjaal om en trek mijn jas al lopend aan om aan te sluiten bij de groeiende stroom richting trapportaal.

Daar is het, raar maar waar als er een alarm loeit, een gezellige boel.

“Hee!!! Ook hier vandaag! Wat leuk jou weer even te zien, al is het dan onder ietwat vreemde omstandigheden!”, zeg ik tegen een mannelijke collega die ik op het werk al tijden niet meer ben tegengekomen. Er ontspint zich een geanimeerd gesprek, terwijl we gedwee aanschuiven in de steeds langer wordende rij die naar beneden loopt.

Iedereen lijkt goedgemutst, van enige onrust – laat staan paniek – is geen sprake. Hoewel ik me afvraag wat er aan de hand kan zijn, kan ik me vanwege de sfeer om me heen bijna niet voorstellen dat het iets ernstigs is. Maar dat wil natuurlijk niets zeggen.

En zo kan het gebeuren dat ons gebouw opeens een schier eindeloze stroom mensen uitbraakt, die netjes in rijen achter elkaar aanlopen naar de aangewezen locatie. Als ik achterom kijk, zie ik dat we allemáál keurig het zebrapad oversteken, zoals het braaf overheidspersoneel betaamt. Arme auto’s die voor onze ingetogen optocht moesten stoppen want die stonden er wel eventjes.

Op de afgesproken noodopvangplek is het een vrolijke drukte van keuvelende mensen. Ik kan eindelijk een collega die zwanger is feliciteren en praat bij met een collega wier opleiding ten einde loopt.

Als we het teken krijgen dat we terug moeten, vind ik het bijna jammer dat het voorbij is.

Misschien moeten we dit voortaan iedere maand doen, maar dan zonder alarm als aanleiding.

Is wel zo goed voor de teamgeest.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 15 oktober 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Esprit de Corps

In strafzaken heb ik als hoogste opsporingsambtenaar het gezag over onze dienders.

Nu is mijn man ook politiebeambte dus ik hoor je al denken: “Hoe gaat dat thuis dan?” Gelukkig levert de professionele gezagsverhouding geen privéproblemen op. Alleen als ik op het punt sta een discussie te verliezen wil ik me wel eens verlagen tot de gekscherende opmerking: “Denk eraan! In ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag!”. Niet dat dit ook maar enige indruk op hem maakt en dat is maar goed ook.

Als ik één ding over de politie heb geleerd, is het dat zij een ongelofelijke “esprit de corps” heeft. Deze organisatie heeft saamhorigheid, broederschap en verbondenheid welhaast tot kunst verheven.

Als ik deze “esprit de corps” in kooktermen zou moeten vertalen, luidt het bereidingsvoorschrift als volgt: als basis neme men een ruime hoeveelheid van het oersterke gevoel samen voor de goede zaak te staan; men voege daaraan toe een grote mate van onverschrokkenheid, loyaliteit en behulpzaamheid en men mixe dit met een flinke scheut risico’s die politiemensen in executieve dienst beroepshalve lopen; men brenge dit borrelende mengsel tenslotte aan de kook onder het kritische vergrootglas van de samenleving en voilà, daar heb je het recept voor onvoorwaardelijke collegiale steun, juist onder de moeilijkste omstandigheden.

Het “Eén voor allen, allen voor één”- principe geldt zo dus ook voor deze moderne musketiers. Als er stront aan de knikker is, wordt er niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk één front gevormd.

De laatste zeventien jaar heb ik zowel privé als beroepshalve een kijkje in de ziel van politiemensen gekregen. En ik moet zeggen: wat ik daar zie, bevalt me wel. Ze hebben het hart op de goede plaats. Ze waken, ook als wij lekker op één oor liggen, onder steeds moeilijkere en gevaarlijkere omstandigheden over onze veiligheid.

Nu de tijden veranderd zijn, wordt nóg meer van deze dappere vrouwen en mannen verlangd. Want als een bepaald politieoptreden of juist het ontbreken daarvan tot een storm van maatschappelijk protest leidt, bevinden politiemensen zich soms in het oog van die orkaan, met alle mogelijke destructieve gevolgen van dien. Dan moet je je maar staande zien te houden.

Toch lukt ze dat. Dat verdient groot respect van iedereen.

Dat van mij hebben ze in ieder geval al binnen.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 7 oktober 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Digi-OM

Werd vroeger nogal eens geklaagd dat het Openbaar Ministerie achterliep ten opzichte van de razendsnelle technologische ontwikkelingen, tegenwoordig worden we zo’n beetje overspoeld door het ene na het andere digitaliseringsproject.

Termen als Digitale Dossier Viewer, Advocatenportaal, Slachtofferportaal, Verkeersportaal, E-learning modules, Telesticks, Tablets en Multi Touch Tables zijn niet meer weg te denken uit ons dagelijkse taalgebruik en horen inmiddels evenzeer bij ons vocabulaire als ons vakjargon.

Dankzij de Digitale Dossier Viewer kan ik mijn strafzittingen op een gebruiksvriendelijke manier digitaal voorbereiden.

Het Advocatenportaal is een digitaal loket waarin we strafdossiers in zaken van de politierechter, kinderrechter of kantonrechter nog uitsluitend digitaal aan advocaten verstrekken. Voorbij is hier dus de tijd dat papieren dossiers naar raadslieden werden verstuurd per post of – hoe hopeloos ouderwets! – persoonlijk werden gedeponeerd in hun kastje op de advocatenkamer in het gerechtsgebouw. In plaats van het fysiek openklappen van de stukken moet de advocaat in deze zaken voortaan met behulp van zijn advocatenpas het dossier downloaden. Een stuk minder romantisch, maar wellicht des te efficiënter.

Stichting Slachtofferhulp Nederland werkt met het OM samen in het Slachtofferportaal, een digitale servicebalie waar slachtoffers van misdrijven tijdens het hele strafproces op een laagdrempelige wijze informatie over hun zaak kunnen krijgen. En via het Verkeersportaal, ook wel Burgerportaal genoemd, kunnen (boze?) burgers digitaal in beroep gaan bij de officier van justitie tegen bepaalde verkeersboetes.

Tegenwoordig beschikken we op onze computers over “toolkits” in plaats van de oude vertrouwde plastic map met handige documenten en “factsheets” in plaats van een neergepend overzicht op een “flipover” (zo’n presentatiebord waarop een enorm kladblok is bevestigd). Cursusmateriaal krijgen we nog enkel te zien na inloggen op een gepersonaliseerde pagina en dan nog slechts via talloze pdf-jes die ik – trots kind van een papieren generatie – halsstarrig blijf printen.

De term “Digi-OM” is dus zeker op zijn plaats. Maar het beste bewijs hiervan is dat we op onze intranet-opstartpagina zelfs een heus “ICT-weerbericht” hebben. Deze virtuele Piet Paulusma vermeldt dagelijks de actuele stand van zaken omtrent ICT-storingen en aankondigingen van onderhoud. En dus word ik als “superuser” tegen wil en dank regelmatig getrakteerd op updates die monter melding maken van “performances”, “batches”, “work-arounds” en “releases”.

Een mens zou voor minder terugverlangen naar vroeger.

© Pascale Bruinen

Deze column is op donderdag 27 augustus 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

(Te) goed van vertrouwen

Het komt niet iedere dag voor dat ik een eis moet formuleren naar aanleiding van een diefstal van ….. 150 eieren!

Laten we eens inzoomen op een slaperig dorpje in het Limburgse heuvelland. Daar, aan de rand van de dorpskern en hemelsbreed niet al te ver van de plaatselijke rooms-katholieke kerk, ligt een grote boerderij. De stallen op het enorme erf verraden dat de boer koeien heeft. Maar de zwart-witte herkauwers zijn niet zijn enige dieren. Hij heeft ook nog het nodige pluimvee.

Op het erf ligt de boerderijwinkel. Het is een eenvoudig stenen bijgebouw waar de boer en boerin onder andere kakelverse scharreleieren verkopen. Omdat het boerenbedrijf nu eenmaal hard werken is, is de boer of boerin niet altijd in de gelegenheid om persoonlijk in de winkel aanwezig te zijn. Maar niet getreurd, ook als er niemand is kunnen klanten gewoon eieren kopen.

Speciaal met dat doel is een metalen kastje aan de muur gehangen met daarin een opening om het geld in te doen. Op een papiertje staat dat er in dat geval per ei 10 eurocent in het kastje moet worden gedeponeerd.

Als ik dit lees ben ik zwaar onder de indruk. Wat mooi dat dit nog bestaat anno 2015! Want waar kun je nog mensen vinden die zo goed van vertrouwen zijn? Nou, hier dus!

Als ik verder lees, blijkt mijn aanname toch ietwat voorbarig want de boer blijkt zekerheidshalve toch een camera te hebben opgehangen. En daarop is mijn verdachte in volle glorie te zien als hij maar liefst 5 dozen met elk 30 eieren meeneemt zonder de verschuldigde 15 euro in het kastje te stoppen. Sterker nog, in plaats van dat hij er geld in stopt, probeert hij het hele kastje met grof geweld van de muur te rukken.

Gelukkig mislukt dat snode plan, maar de eieren zijn en blijven foetsie.

Tot mijn verbijstering houdt de egoïstische eierenrover ondanks glasheldere camerabeelden doodleuk vol dat hij wel degelijk geld in het kastje heeft gestopt. Maar dankzij de aangifte én de filmopname wordt de booswicht toch veroordeeld.

En zo heeft mijn aanvankelijk optimisme over het vertrouwen in het goede van de mens toch weer een vervelend deukje opgelopen.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 13 augustus 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Need for Speed

De man heeft een woninginbraak en fietsendiefstal bekend. Omdat het niet de eerste keer is dat deze verdachte vermogensdelicten heeft gepleegd én hij al eerder tot een werkstraf werd veroordeeld, heb ik tijdens de voorbereiding op mijn papier geschreven dat er nu een fikse gevangenisstraf aan de orde is.

In zijn politieverhoor heeft hij jammer genoeg geen verklaring gegeven voor zijn crimineel gedrag. Omdat ik graag wil weten waarom hij kort geleden weer heeft gestolen, vraag ik hem naar zijn persoonlijke achtergrond. Verdachte antwoordt dat hij wel eens een jointje rookt. Als ik vraag of dat echt alles is, vang ik ineens het woordje “speed” op.

Op nonchalante wijze zegt hij dat hij vroeger ook wel eens amfetamine gebruikte, maar nu allang niet meer. Als ik indringend naar hem kijk om te doorgronden of dit waar kan zijn, zie ik uit mijn ooghoek dat zijn advocaat met gefronste wenkbrauwen en getuite lippen zijn hoofd schudt alsof hij wil zeggen “Nou, nou, daar denk ik anders over”. Hierop besluit ik door te vragen.

“Weet u zeker dat u nu geen speed meer gebruikt? Want als dat wel het geval is, zou dat veel verklaren. Als daar niets aan wordt gedaan, zien we u hier over een tijdje weer terug. Er staat veel op het spel want ik denk aan gevangenisstraf”. Ik zie dat verdachte zenuwachtig op zijn stoel heen en weer schuift en ietwat hulpeloos naar zijn advocaat kijkt, voordat hij zijn schuldbewuste blik weer op mij richt.

“Als u een verslavingsprobleem heeft, lijkt het me zeer verstandig dat er een reclasseringsrapport wordt opgemaakt. Daarin kan een advies worden gegeven over de strafmaat maar ook over een eventuele behandeling. Want dan heeft u hulp nodig. Misschien wilt u daarover even met uw advocaat overleggen?”

De advocaat kijkt naar zijn cliënt en knikt al bemoedigend van ja. Ze gaan naar buiten en even later bevestigt de verdachte na binnenkomst volmondig dat hij wil meewerken.

De zitting wordt uitgesteld totdat het rapport er is. Voordat verdachte opstaat, kijkt hij me wat langer aan dan gebruikelijk. Dan zegt hij: “Dank u wel”.

Ik kan niet in iemands hoofd kijken, maar dat hoeft dit keer ook niet.
Want dit bedankje komt recht uit het hart.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 6 augustus 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Geld brandt als vuur op de huid

Laten we het spel “Doet’ie het of doet’ie het niet?” spelen.

Casus: een uit Syrië gevluchte asielzoeker, ene Mahmoud Abdullah, woont sinds kort in een Duits opvanghuis waar hij een spartaans ingerichte kamer deelt met een oudere man.

De vlucht naar Duitsland heeft hem zijn laatste centen gekost. Als asielzoeker mag hij niet werken. Van zijn bescheiden uitkering stuurt hij maandelijks vijftig euro naar zijn vrouw en dochter die in Turkije zijn achtergebleven.

Maar dan vindt Mahmoud op straat twee briefjes van vijfhonderd euro en een spaarboekje van de Deutsche Bank.

Vraag: houdt Mahmoud het geld zelf of gaat hij met de vondst naar de politie?

Het zou interessant zijn om te weten hoeveel procent van de lezers meent dat Mahmoud, onder de geschetste moeilijke omstandigheden, het geld voor zichzelf houdt. Als ik eerlijk ben, zou ik ook gedacht hebben dat hij dit grote geldbedrag stiekem in zijn zak zou hebben gestoken om er vervolgens zichzelf en zijn gezin mee te ondersteunen. Hoezo vooroordeel?

Maar onze Mahmoud raapt alles op, twijfelt geen moment en loopt er linea recta mee naar het politiebureau. Hij licht het voor de verbaasde pers als volgt toe: “Bij ons thuis werd ons kinderen altijd voorgehouden dat je iets wat van een ander is, of het nou geld is of goud, altijd moet teruggeven. Andermans geld dat je zelf houdt, brandt als vuur op je huid. Daar word je nooit gelukkig van”.

Zelden heb ik iemand onze nogal platvloerse uitdrukking “het verschil kennen tussen mijn en dijn” mooier horen verwoorden. Dit is niet alleen poëzie van de zuiverste soort, maar zou bovenal de ultieme waarschuwing moeten zijn aan al die lieden, die desalniettemin vinden dat ze anderen moeten bestelen, beroven of afpersen.

Mahmoud heeft als eerlijke vinder inmiddels al diverse regionale en landelijke tv-ploegen op bezoek gehad. Zelf vindt hij helemaal niet dat hij iets bijzonders heeft gedaan: “Ik voel me goed bij het idee dat de eigenaar zijn geld terug heeft”.

Hij ziet zelfs af van het vindersloon van vijf procent waar hij recht op had en waarmee hij zijn gezin in Turkije een maand had kunnen onderhouden.

“Dat geld is van iemand anders, ik hoef daar niets van te hebben”.

Een lichtend voorbeeld.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 30 juli 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.