Kerstkaartendilemma

Het is weer die tijd van het jaar dat ik word overvallen door die ene, grote, vraag: zal ik wel of niet lekker ouderwets kerstkaarten gaan versturen naar al dan niet verre vrienden, familie en bekenden?

Vorig jaar heb ik me onder het motto van beter iets dan niets uit dit jaarlijks terugkerend dilemma gered door van die (gratis!) Hallmarkkaartjes te sturen per mail. Best grappig, ze bewegen nog ook en zo ziet de ontvanger in ieder geval dat er aan hem of haar is gedacht. Bovendien is het ideaal voor drukbezette mensen zoals ik die er soms pas erg laat aan denken; zo kun je je kerst- en nieuwjaarswensen ongestraft bij wijze van spreken nog op Kerstavond versturen. Ze komen toch een seconde later al aan.

Ondanks deze niet geringe voordelen zat het me toch niet lekker. Het voelde te zeer alsof ik me er gemakkelijk vanaf wilde maken (wat natuurlijk ook wel zo was, al was de geste daarom niet minder gemeend). Mijn onbehaaglijke gevoel werd er niet beter op toen ik bij de post prachtige handgeschreven en  – nog erger –  persoonlijk in elkaar geknutselde kerstkaarten ontving van mensen die ik op mijn beurt nog niet eens een lullig emailtje had gestuurd. Op een gegeven moment keek ik zelfs met angst en beven naar de buiten mijn huis rondscharrelende postbode, oprecht hopend dat hij niet wéér met kerstpost zou komen, bang als ik was dat er weer aan mij gedacht was door iemand die ik zelf had vergeten.

Zo kon het dus gebeuren dat ik, gekweld door schuldgevoel, in die donkere dagen voor Kerst 2013 om de haverklap achter mijn computer moest gaan zitten om snel het zoveelste Hallmarkmailtje de wereld in te sturen teneinde niemand ongewild te kwetsen. Want ja, helemaal niets terugsturen is natuurlijk not done.

Als je denkt dat dit zo ongeveer wel het dieptepunt moet zijn van mijn kerstkaartenmalaise, moet ik je teleurstellen. Want wat te denken van het “hoe-geef-ik-ongezien-mijn-kerstkaart-af-bij-de-buren”-gedoe? En nee, zeg me niet dat jullie daar geen last van hebben want als je een prettige relatie hebt met degenen die naast of tegenover je wonen wordt op dit vlak echt wel iets van je verwacht.

Ieder jaar opnieuw vind ik dit een lastige situatie. Kerstkaarten, compleet met postzegel en al, ergens op de post doen voor mensen die een deur verder wonen vind ik nodeloos ingewikkeld, stom en decadent. Maar het enige alternatief, de kaart dan maar in een envelopje zonder postzegel in de brievenbus van de buren duwen, kan worden opgevat als gemakzuchtig en vrekkerig. En daar wil ik in ieder geval liever niet zelf bij gezien worden.

Mijn oplossing? Ik maak gretig gebruik van de vroeg invallende duisternis. Zo loop ik, schichtig rondkijkend als een dief in de nacht, zo snel mogelijk van de ene naar de andere deur met mijn ongefrankeerde kerstkaarten.

Nu maar hopen dat ik tijdens deze stiekeme postronde niet op heterdaad word betrapt juist op het moment dat ik mijn hand door de brievenbus steek.

© Pascale Bruinen

 

Het kerstkaartendilemma1

Het kerstkaartendilemma

Dierbare familieleden, vrienden, bekenden en collega’s: ik grijp deze gelegenheid aan om door te geven dat ik dit jaar geen kerstkaarten zal sturen noch e-cards zal mailen (voor mijn buren blijf ik alleen dit jaar nog bovenomschreven idiote uitzondering maken). Mijn genegenheid voor jullie is er echter niet minder om, dat jullie dit maar weten. Dus vanaf deze plek wens ik jullie allemaal alvast een heerlijke Kerst en een gelukkig, gezond en sprankelend 2015!

Ik weet te veel

Mijn beroep is mooi en dynamisch maar kan tegelijkertijd zwaar en veeleisend zijn. Door mijn kennis van wie waar welke misdrijven pleegt, ben ik immers niet alleen goed geïnformeerd, maar word ik – of ik het nu wil of niet – ook belast. Al deze wetenschap is onomkeerbaar; eenmaal opgeslagen op mijn harde schijf, kan ik niet meer doen alsof ik het niet weet.

Toen mijn zoon en dochter nog klein waren, deed ik veel zedenzaken. In die tijd maakte ik beroepshalve kennis met een andere kant van het sport- en verenigingsleven, namelijk die waarin sommige trainers, leraren of clubvoorzitters hun handen en andere lichaamsdelen niet thuis konden houden en zich vergrepen aan pupillen of clubleden die aan hun zorg waren toevertrouwd.

Omdat mijn kinderen destijds ook op sportclubs zaten, mijn zoon op voetbal en mijn dochter op judo, was ik me dus meer dan andere moeders bewust van wat er in deze onschuldige setting ook aan nare dingen kon gebeuren. Zodoende heb ik mijn kinderen niet alleen geleerd dat ze nooit met vreemde mannen of vrouwen mee mochten gaan – ook niet als die een lief katje, een schattig hondje of een grappige papegaai thuis hadden die ze mochten komen aaien – maar heb ik ze gaandeweg ook uitgelegd dat ze zelf de baas waren over hun eigen lichaam en dat ze een akelig geheimpje altijd meteen moesten vertellen. Op deze manier maakte ik ze weerbaar in plaats van bang of ongerust.

Wat later heb ik mijn kroost bij het betreden van de digitale snelweg uiteraard tot vervelens toe gewezen op de gevaren van webcams, het prijsgeven van persoonlijke informatie en het blind vertrouwen op de opgegeven identiteit en bedoelingen van de digitale gesprekspartner. Want die aardige chatter kan inderdaad een meisje van twaalf zijn, maar evengoed een pedoseksueel van in de vijftig.

Met alles wat ik weet blijft het dus steeds laveren tussen alert blijven enerzijds en waken voor beroepsdeformatie anderzijds.

Want al die goeden mogen nooit lijden onder de minderheid van de kwaden.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 27 november 2014 verschenen in het Algemeen Dagblad.

ik weet te veel4

Een behaarde dwerg met Tante Sidonia-neus en Dumbo-oren

Net als ik zo goed als zeker weet dat ik aan mijn tweede jeugd ben begonnen, stuit ik in de krant op een artikel waar ik niet vrolijk van word. Want wat blijkt? Met het klimmen der jaren schijnen er allerhande biologische processen plaats te vinden die een mens er, hoe zal ik het netjes zeggen, niet bepaald mooier op maken.

Ik weet best wel veel maar had er desondanks nog nooit van gehoord dat zowel neuzen als oren ons hele leven lang doorgroeien. Dus vind ik het een nogal verontrustend vooruitzicht als ik lees dat het gemiddelde reukorgaan tijdens je leven een halve centimeter langer wordt. Bovendien gaat de groei van “vrouwenneuzen in voorwaartse richting” levenslang door, “terwijl die bij mannen na hun veertigste afvlakt”. Hoezo gelijke rechten? Ik moet zeggen dat ik het geen prettig idee vind als mensen eerst het puntje van mijn neus zien en dan pas de rest van mijn persoontje.

Bij vrouwenoren is het zo mogelijk nog erger. Die worden nog zeker een centimeter (!) groter tussen het twintigste en zeventigste levensjaar. Met dank aan al die kraakbeencellen die blijkbaar niet van ophouden weten. In combinatie met het gegeven dat de natuur heeft voorzien dat vrouwen tegen hun tachtigste levensjaar ongeveer acht centimeter kleiner zijn geworden dan op hun dertigste, zal ik te zijner tijd qua lichaamsproporties dus verdacht veel weg hebben van Dumbo, dat kleine olifantje met die enorme flaporen.

Godzijdank heb ik lange haren, denk ik terwijl ik al dit moois tot me neem bij de ontbijttafel, die kunnen die reuzenoren mooi camoufleren. Maar even later verslik ik me bijna in mijn thee als ik tot mijn schrik lees dat hoofdhaar met de jaren dunner zal worden. Verdorie, dit is echt geen goed nieuws, zeker niet als ik zie wat ik daarvoor in de plaats krijg: “dikkere, donkere en langere haren” op benen, bovenlip of kin. Iieeeeuwwwww, dit is te veel informatie want nu heb ik geen trek meer.

Maar nog is de toekomstige lijdensweg van de ouder wordende mens niet af want “rond de gewrichten van de vingers ontstaan knobbels”, “de knieën worden dikker”, “voeten groeien in de breedte” en “het gelaat krijgt een meer skeletachtige aanblik”. En voor de mannen onder ons is er ook nog slecht nieuws want tussen het dertigste en zeventigste levensjaar boet hun geslachtsdeel in opgewonden staat zo’n 1 à 2 centimeter in aan lengte (misschien ter compensatie van de ongelijke neusgroei?).

Als je denkt dat je alles hebt gehad, volgt er ten slotte nog een opsomming waar je u tegen zegt: “Borsten, balzak (Ha! Die heb ik gelukkig niet), buik, oogleden, puntje van de neus bij vrouwen, wallen en wangen” gaan op termijn allemaal hangen.

Maar dan valt mijn oog op namen van artsen die aan dit artikel hebben meegewerkt en zie ik dat dit, niet geheel toevallig, een hoogleraar orthopedie en hoogleraar plastische chirurgie zijn. Op slag ben ik gerustgesteld. Geen wonder dat deze feitjes zo prominent op een rij worden gezet, de bedoeling is natuurlijk dat hele volksstammen straks onder het mes gaan. De toko moet immers blijven draaien.

Voor wie zich in de toekomst niet wil laten nippen, tucken en liposucken is er echter maar één devies: Gij zult niet roken, niet zonnen, gezond eten en U een ongeluk bewegen tot en met het bittere einde.

Zo zijn we te zijner tijd in ieder geval fit en afgetraind.

En die sprekende gelijkenis met een behaarde dwerg met Tante Sidonia-neus en Dumbo-oren moeten we dan maar op de koop toe nemen.

© Pascale Bruinen

Een behaarde dwerg met Tante Sidonia-neus en Dumbo-oren

Een behaarde dwerg 3

Ok, toegegeven: het is moeilijk maar probeer je een combinatie van deze twee voor te stellen…

Stressdag

Vannacht ben ik wakker geworden van een kloppende pijn in mijn kaak. Zul je net zien dat ik uitgerekend vandaag back-up dienst heb, wat betekent dat ik in geval van nood moet invallen. Op zo’n dag is het dus niet de bedoeling dat ik afspraken heb, want het kan zijn dat ik onverwachts naar een doorzoeking moet of – in het ergste geval – onvoorbereid een zitting moet doen. Gelukkig komt dat laatste maar uiterst zelden voor.

Daarom hoop ik vurig dat er niets gebeurt zodat ik niet ingezet hoef te worden en even op en neer naar de tandarts kan.

Ik ben net klaar met mijn ontbijt als mijn gsm rinkelt. In het display zie ik dat het onze planner is. O, o, dat kan op dit vroege uur maar één ding betekenen: dat ik aan de bak moet. Al snel blijkt dat het worst case scenario zich verwezenlijkt want er is een ziekmelding van een collega die zo dadelijk om 9.00 uur een politierechterzitting heeft.

Ik schiet in de stress, niet alleen omdat ik niets heb kunnen voorbereiden maar ook omdat mijn kies vervaarlijk klopt. Zo kan ik niet naar de zitting. Godzijdank blijkt een andere collega zo bereidwillig te zijn om de eerste zaken voor zijn rekening te nemen (nogmaals bedankt, Martin!) zodat ik op en neer naar de tandarts kan.

Meteen na de behandeling slik ik twee paracetamols en snel ik naar de rechtbank om de zitting over te nemen. Maar ik had me helemaal niet hoeven te haasten, want mijn collega zit nog midden in een zaak die nog wel even gaat duren. Dit keer ben ik eens blij dat de zitting uitloopt want dat geeft mij de tijd om een computer op te zoeken en de volgende zaken in sneltreinvaart te gaan bestuderen (hulde aan het digitale tijdperk!).

Vandaag ben ik extra dankbaar voor mijn ervaring en improvisatietalent. Tot mijn opluchting zijn het geen van alle hele zware of complexe zaken, dus kan ik snel en geroutineerd vooruit werken. Op het moment dat ik de zitting van mijn collega moet overnemen, ben ik er dus klaar voor en worden de resterende zaken netjes afgehandeld.

En zo komt gelukkig niet alleen aan mijn kiespijn, maar ook aan deze stressdag een einde.

© Pascale Bruinen

stressdag

Deze column is op 13 november 2014 verschenen in het Algemeen Dagblad onder de titel “Met zulke kiespijn kan ik toch niet naar de zitting?”

Leeftijdsdissociatie

“Snap jij dat nu? Die bejaarden hier houden er niet van om lekker buiten te zitten. ‘Dat tocht te veel’, zeggen ze dan”, klaagt mijn moeder als ik haar laatst opzoek. Ze praat over haar leeftijdsgenoten alsof ze er zelf, als 85-jarige, niet bij hoort. Sterker nog, er zijn er genoeg die zelfs stukken jonger zijn. Desalniettemin voelt mijn moeder kennelijk geen enkele connectie met haar medebewoners annex ouden van dagen als het op leeftijd aankomt.

Ik begrijp dit fenomeen inmiddels wat beter want ik heb er zelf ook geregeld last van. Verstandelijk weet ik dat ik vijftig ben (vooral als ik tegenwoordig bijvoorbeeld een etiket probeer te lezen op een product in de supermarkt), maar qua gevoel ben ik ergens in de dertig blijven steken. Oké, behalve dan zoals onlangs toen ik met H. en een bevriend koppel op vakantie tot na 03.00 uur ’s nachts de disco van het cruiseschip onveilig had gemaakt en dit de dag erna moest bekopen met een nogal brakke staat (en dan drink ik nog geen alcohol, kun je nagaan).

Maar los van dit soort extreme uitzonderingen, heb ik helemaal niet het idee dat ik – puur theoretisch gesproken – in aanmerking zou kunnen komen voor een lidmaatschap van de 50PLUS partij.

En nu ik het daar toch over heb; in deze tijd van steeds verder gaande vergrijzing en een gemiddelde leeftijd voor Nederlandse vrouwen van 82,5 jaar en Nederlandse mannen van 78,4 jaar snap ik niet dat een dergelijke partij überhaupt nog bestaansrecht heeft. Ik bedoel, 50 (!!!!!) plus? Als het nou 75, 80 of 90 plus was. Waar gáát dit over?

Dat mijn moeder en ik niet de enigen zijn die zich semi-permanent in zo’n leeftijdsgerelateerde dissociatieve staat bevinden, bleek wel toen ik pas geleden bij een bevriend Catalaans koppel van dezelfde leeftijd in Barcelona was. Onze vriend vertelde dat hij op een feestje om zich heen keek en dat het hem toen opviel dat er wel erg veel oudere mensen waren. De shock van (h)erkenning volgde een fractie van een seconde later toen hij zich met enige schrik realiseerde dat hij zelf minstens even oud was.

Ik vermoed dat deze leeftijdsdissociatie een universeel verschijnsel is. Bij mij begon dat zo ongeveer rond de veertig en eerlijk gezegd voel ik me er prettig bij. Het betekent immers dat ik me aanzienlijk jonger voel dan mijn kalenderleeftijd aangeeft. Dus laat mij maar lekker dissociëren, liefst natuurlijk tot op zeer ver gevorderde leeftijd.

Want met een beetje geluk zal ook ik me zelfs dan nog afvragen waarom die oudjes om me heen niet lekker buiten willen zitten.

© Pascale Bruinen

Zoete Wraak

De cafetaria op het vliegveld van Fiumicino in Rome is niet echt aanlokkelijk maar we zullen het ermee moeten doen. We hebben immers nog wat tijd te doden voordat onze vlucht vertrekt, dus houden vriendin M. en ik een tafel bezet terwijl onze mannen in de rij gaan staan voor een hapje en een drankje.

Een smalle, slungelachtige jongen van de poetsploeg komt naar ons toe. Aan zijn gezicht te zien heeft hij er niet echt zin in vandaag, want het staat op onweer. Hij heeft een grote plastic bak in zijn handen waarin al het nodige vuile serviesgoed zit. Zonder een woord te zeggen begint hij de vieze koppen en borden, die de vorige klanten op ons tafeltje hebben achtergelaten, in zijn bak te smijten. Hij doet dit zo hard, dat de inhoud van de bak vervaarlijk rinkelt. M. en ik kijken elkaar even aan.

“Altijd een feest, zo’n werknemer die overduidelijk plezier heeft in zijn werk”, zeg ik tegen haar. Op datzelfde moment graait hij een – nog bijna vol – melkkannetje van onze tafel en gooit dat opzettelijk met een ferme zwaai bij de rest van het mishandelde serviesgoed in zijn bak.

Wat ik vrees, gebeurt prompt. De melk vliegt over de rand en druipt niet alleen op maar ook langs onze tafel, bovenop onze tassen die we daar net hebben neergezet. Ik kijk hem boos aan en zeg in het Italiaans (dat ik vloeiend spreek) dat hij moet opletten wat hij doet, waarbij ik hem wijs op de melk die zich inmiddels een weg baant onder onze tafel. Als antwoord krijg ik te horen dat hij dit “niet expres” deed, maar de ronduit valse grijns die mij ten deel valt als hij me daarbij recht aankijkt vertelt een ander verhaal. Vervolgens draait hij zich om en loopt doodgemoedereerd weg. Geen woord van excuus, laat staan dat hij de melk opveegt.

Ik voel mijn bloeddruk stijgen van kwaadheid over zoveel lompheid. Ik schuif mijn stoel naar achter en loop met versnelde pas achter hem aan. Ik vraag hem terug te komen om zijn rotzooi op te ruimen, maar hij kijkt niet op of om en loopt gewoon door.

Ik besluit het er niet bij te laten zitten en ga naar een van de dames die zo te zien hoger in de pikorde staan dan dit asociaal mannetje. Eén ervan blijkt inderdaad zijn leidinggevende te zijn. Ik doe op verontwaardigde toon mijn verhaal en eis dat zij hem opdracht geeft de boel te komen opruimen. “Ahhh…, signora!”, verzucht ze, waarna ze haar schouders verontschuldigend ophaalt en over gaat tot de orde van de dag. Even ben ik totaal verbijsterd over zoveel lethargie, maar ik had kunnen weten dat het zo werkt. We zijn per slot van rekening in zuidelijk Italië, waar ze zich kennelijk niet zo snel druk maken over werknemers die hun klanten schofferen.

Als ik terugkeer bij onze tafel komt de stoom me uit de oren. Onze mannen – die niets hiervan hebben meegekregen – hebben intussen croissants, koffie, thee en water meegenomen. M. heeft met wat servetten de ergste melkschade opgedept, maar gezamenlijk zinnen we nu op wraak.

Als we klaar zijn met eten, krijgen M. en ik tegelijkertijd het idee om dit keer eens níet alles keurig achter te laten. In plaats daarvan besluiten we eensgezind om er een zo groot mogelijke rotzooi van te maken. M. trekt alle suikerzakjes open en wrijft de inhoud uit over de hele tafel. Ik hou de borden ondersteboven en strooi zo alle kruimels over het tafelblad. Uit een ooghoek zie ik her en der mensen verwonderd kijken, maar dat boeit me nu eens niet. M. schudt de restjes koffie uit, terwijl ik mijn mok omkeer zodat de laatste slok thee niet in mijn keel, maar op de tafel terechtkomt. Als toetje gooien we nog het overgebleven water over de plakzooi en dan vertrekken we.

Als we op veilige afstand zijn, zeg ik tegen de anderen dat ik wil toekijken als onze poetser onze tafel moet gaan afruimen. Maar op hetzelfde moment bedenk ik nog iets veel beters: ik wil er stiekem foto’s van maken!

En zo kan het gebeuren dat ik me op een Italiaanse luchthaven verlaag tot paparazzi-achtig gedrag door, (hoe klassiek wil je het hebben?) verscholen achter een pilaar, foto’s te maken als dat vervelende kereltje onze speciaal voor hem achtergelaten presentjes opruimt.

Kinderachtig? Zeker.

Maar o, wat kan wraak zoet zijn.

© Pascale Bruinen

Digitale afhankelijkheid

“Even snel een dienstreis declareren”, denk ik als ik op het werk een paar minuten heb tussen verschillende klussen in. Maar mijn computer denkt daar duidelijk anders over want ik kan niet eens inloggen. Op mijn scherm verschijnt de mededeling dat ik niet verbonden ben met het internet. De computer doet mij echter een hoopvolle suggestie: “Mogelijke acties: verbindingsproblemen vaststellen”.

Nu ben ik wel van de actie en als er ergens een probleem is, wil ik dit steevast oplossen en liefst nog een beetje snel ook. Dus klik ik opgewekt op deze balk. En dan moet ik wachten. Wachten. Wachten. Kennelijk moet mijn computer nu zwaar nadenken want ik zie onderin een groene streep héél langzaam, van links naar rechts, groeien. Als de streep eindelijk helemaal groen gekleurd is, krijg ik mijn langverwachte antwoord: “Het probleem kan niet met Probleemoplossing worden vastgesteld”.

Na een nanoseconde van ongeloof barst ik in schaterlachen uit. Ik vind het zelfs zo grappig dat ik dit moment van technisch vernuft absoluut wil delen met een nietsvermoedende collega, die een stukje verderop rustig zit te werken.

Omdat het hele werkproces op computers is ingericht, zijn we inmiddels zo digitaal afhankelijk geworden dat een grote storing verder werken nagenoeg onmogelijk maakt. Immers, alle correspondentie gaat per mail, stukken typ ik in Word en bijna alle enkelvoudige zittingen zijn geheel gedigitaliseerd.

Bij de voorbereiding van zo’n zitting wil ik onlangs één bepaald document op papier nalezen dus geef ik een printopdracht. Even later haast ik me naar de printer om het er af te halen, maar er rolt alleen de eerste bladzijde uit. Bij een nieuwe printopdracht gebeurt precies hetzelfde. Het is om gek van te worden want ik heb nog meer te doen.

Als ik me over dit euvel luidkeels beklaag, roepen mijn collega’s in koor dat je grotere pdf documenten ook alleen maar in stukjes aan de printer moet aanbieden, anders kan hij het niet verwerken. In stukjes? Kan het niet verwerken? Het gaat hier toch niet over een labiel overwerkt iemand, maar over een apparaat? Zevenentwintig pagina’s is toch niet bizar veel voor een printer, dacht ik zo. Ik kan het even niet meer volgen.

Maar nee, het is echt zo. Dus loop ik terug naar mijn bureau, deel het document op in drie delen en geef mokkend drie nieuwe printopdrachten in plaats van één, onderwijl denkend hoe dit mogelijk is omdat wij toch echt in 2014 leven. En vervolgens loopt alles vast. Eerst op de ene printer, en dan ook op de andere. We drukken diverse knoppen in, ik probeer de opdrachten te annuleren maar niks doet het nog.

Net als ik me erbij neer heb gelegd dat k nooit meer dan één bladzijde van mijn document tegemoet zal kunnen zien, beginnen beide printers ineens weer te ratelen alsof ze uit de dood zijn herrezen en drukken ze alsnog af. En hoe! Zelfs een dik half uur later krijg ik nog van deze en gene het zoveelste exemplaar van die vermaledijde zevenentwintig pagina’s op mijn bureau gelegd.

Mede door dit soort ervaringen ben ik zo’n type dat dus enorm dankbaar is als de computer zonder problemen opstart en de printer gewoon print. Daarom ben ik ook allergisch voor updates. Ik word niet goed van dat eeuwige gemorrel aan de software om die “nog sneller, beter en veiliger” te maken. Heb ik eindelijk programma’s die het gewoon doen en weet ik na veel ups en downs hoe een en ander werkt, komt er om de haverklap zo’n afgrijselijke update overheen waarna alles weer anders is of, zoals ik deze week merkte toen ik mijn column voor het Algemeen Dagblad wilde uploaden, de “plugin” ineens blijkt te zijn geblokkeerd. Ik dreigde mijn deadline niet te halen alleen maar omdat er weer zo nodig de tigste update moest worden geïnstalleerd (dit keer van flash player), waar ik overigens pas na veel gebel met de helpdesk achter kwam.

Ik weet niet of ik de enige ben met een afkeer van updates. Zo nee, stel ik voor om een vereniging op te richten die de belangen behartigt van al die digibeten zoals ik die gevrijwaard willen blijven van almaar nieuwe versies van een goed werkend programma. Sterker nog, dit zou een grondrecht moeten zijn.

Dus bij deze heb ik een dringende boodschap voor al die mensen die zich beroepshalve hiermee bezig houden: handen af van mijn software!

© Pascale Bruinen

Royalty-Free (RF) Clipart Illustration of an Angry Computer Supp

 

 

 

Zora

Als ik in de krant lees over robots in de verzorgingstehuizen die steeds vaker de taak van mensen gaan overnemen, slaat me de schrik om het hart. Is dit ons voorland? Geen handen meer aan ons bed, maar robots?

Ja, ik ken de juichverhalen. Zonder robots gaat onze maatschappij op termijn teloor. Het zijn “de nieuwe helden van de economie”. Ze hebben altijd zin om te werken en zijn al helemaal never ever ziek, zwak of misselijk. Daar waar Zora, een wit (plastic?) onding met felblauwe accenten, haar intrede heeft gedaan in een verzorgingshuis in Vught, wordt er door de ouderen daar kennelijk enthousiast op haar gereageerd.

Zora kan voorbedachte zinnetjes zeggen, zingt de oude kraker “Viva España”, doet gymoefeningen voor en kan zelfs rekensommetjes bedenken. Het toppunt van vernuft is dat Zora ook de bingo-avond kan leiden. Een onbedoeld maar zeer welkom neveneffect van de intrede van de robot is dat de kleinkinderen zo nieuwsgierig naar haar zijn, dat ze vaker op bezoek komen (wat op zich wel weer te denken geeft). Wie had gedacht dat de oplossing voor de eenzaamheid van ouderen op deze manier onder handbereik zou kunnen liggen?

Maar als de nieuwigheid er eenmaal vanaf is, is de grote vraag hoe verder. En nee, er wordt geen enkel verband gezien tussen de minimaal 30.000 (!!!) aangekondigde ontslagen in de thuis- en ouderenzorg enerzijds en de opmars van de robots in de gezondheidszorg anderzijds. Volgens de voorstanders ondersteunen de robots de werknemers van vlees en bloed juist, “net als een afwasmachine”, waardoor deze juist méér tijd over zouden hebben voor de echt belangrijke taken. De vraag is alleen wélke werknemers op termijn nog kunnen worden ondersteund als de bezuinigingsfurie eindelijk is uitgeraasd. Zijn er dan nog wel echte mensen die anderen verzorgen over?

En ondertussen schrijdt de techniek met rasse schreden voort. Want Zora is kinderspel vergeleken met Rose, de robot die door de TU Eindhoven wordt ontwikkeld en naar verluidt de deur kan opendoen, sokken kan aantrekken, ontbijt kan maken en de brievenbus kan legen.

Prachtig allemaal. Maar waar blijft het warme menselijke contact? Het echte luisterend oor? De troostende hand die op de schouder wordt gelegd? Het spontane grapje dat wordt gemaakt en waarover gezamenlijk wordt gelachen? De knuffel die in een moment van ontroering ongevraagd wordt gegeven?

Tegen de tijd dat ik een vervolmaakte Zora of Rose aan mijn bed zou krijgen, ben ik, net als de rest van Nederland, misschien wel aan de aanwezigheid van robots gewend.

Maar eerlijk gezegd moet ik er nu niet aan denken.

© Pascale Bruinen

En hoe staan jullie tegenover deze ontwikkeling?

Van Invasie tot Capitulatie: de Bevrijding van Maastricht (3)

Nee, dit is geen column van mijn hand. Maar een “Kroniek van historische gebeurtenissen, zoals die zijn beleefd door een Maastrichtenaar”. En die Maastrichtenaar was mijn vader, Theo Bruinen. Hij schreef zijn zeer persoonlijke ooggetuigenverslag van die gedenkwaardige dagen in de Tweede Wereldoorlog, dat leest als een spannend jongensboek, op 11 november 2009. Hij was toen 86 jaar. Door zijn kroniek hier een plekje te geven op mijn eigen blog wil ik hem eren voor dit mooie document, dat een getrouwe weergave is van het roerige en emotionele tijdsbeeld van de stad Maastricht, zowel in haar donkerste als in haar vrolijkste dagen. Daarnaast is het nu zeventig jaar geleden dat Maastricht werd bevrijd, zodat het ook om die reden toepasselijk is dit stuk nu te publiceren.

Na het overlijden van mijn vader is zijn kroniek opgenomen in de collectie van het stadsarchief van de gemeente Maastricht, thans het Regionaal Historisch Centrum Limburg genoemd.

Deze week deel 3, het laatste deel. Hier volgt zijn tekst:

Vanaf de bevrijding tot het Ardennenoffensief

De bevrijding verandert ons bestaan wezenlijk. Voorbij is de druk en de dreiging van een meedogenloos regiem. Blijvend is de herinnering aan de massamoord op duizenden landgenoten, de razzia’s, de arbeidsinzet, de kampen en de martelingen.

Na de roes van de bevrijding herneemt het leven zijn gang. .Bedrijven functioneren weer en het werk wordt hervat. Wij koesteren de gevoelens van dankbaarheid en vrijheid. Wij leven immers aan de goede kant van de frontlijn. Op de persen van de “Limburger Koerier” wordt een nieuwe vrije krant gedrukt, die de naam “Veritas” krijgt. De hoofdredacteur blijkt mijn leraar Nederlands te zijn.

Het straatbeeld ziet er nu geheel anders uit.

De gehate uniformen zijn alleen nog te zien bij krijgsgevangenen op doortocht.

Wij bewonderen de jeeps en andere legervoertuigen, wij onderscheiden de verschillende types tanks. Bijzonder indrukwekkend zijn de tanks die landmijnen onschadelijk maken. Wij leren de rangen en bijbehorende emblemen van de militairen kennen.

Voor het eerst zien wij zwarte Amerikaanse soldaten. De integratie van blank en zwart blijkt bij de strijdkrachten nog maar nauwelijks tot stand gekomen te zijn, want de zwarte soldaten dienen in speciale eenheden die zich voornamelijk bezig houden met transport en bevoorrading.

Bijna voortdurend cirkelt boven de stad een klein verkenningsvliegtuig, dat door zijn geringe snelheid en eigenaardig motorgeronk door de inwoners ‘d’n dreuvige’ wordt genoemd.

Ik breng veel tijd door bij de radarwagen van de Anti Aircraft Artillery die gestationeerd is op de speelplaats van een school aan de Herbenusstraat.  Over de radar is nog maar weinig bekend.

De Amerikanen zijn erg open  in het geven van informatie, misschien zelfs tè open. Zo wordt mij uitgelegd dat Maastricht verdedigd wordt door zestien 80 mm kanonnen, waarbij ieder kanon omringd wordt door 4 draaibare 4-loops mitrailleurs. De gehele afweer wordt gestuurd vanuit de radarwagen.

De rantsoenering van levensmiddelen, kleding en schoeisel blijft van kracht. De voeding krijgt een welkome aanvulling met wittebrood uit Zweden. Vriendschap met soldaten laat ons kennis maken met voedsel uit legervoorraden. Zo krijgen veel gezinnen een aanvulling van de rantsoenen, meestal in de vorm van cornedbeef en bonen of zogenaamde k-rations (dat zijn een soort chocoladerepen met hoge voedingswaarde  en bestemd voor soldaten in de voorste linies).

Aan extra kleding komen is moeilijker maar van parachutestof  bijvoorbeeld kan van alles worden gemaakt en Amerikaanse dekens worden getransformeerd tot mantels.

Wie beroepshalve naar België mag reizen brengt stoffen en kousen mee terug. De Belgen blijken  in deze periode er veel beter voor te staan dan wij en daardoor is de waarde van de Belgische frank op de zwarte markt veel hoger dan de officiële koers. Bezit van of handel in vreemde valuta is streng verboden.

Het hoogste gezag over de stad is in handen van de Amerikaanse Town-Major die de dienst “Civil Affairs” leidt.

Het front is nog steeds akelig dicht bij de stad. Dat verklaart waarom voor reizen verder dan Beek, Valkenburg en Gulpen een pasje van Civil Affairs vereist is.

Om onze levensomstandigheden en gevoelens te begrijpen is een korte beschrijving van de militaire situatie onontbeerlijk. Met de verovering van Aken en de mislukte doorstoot naar de Rijnbrug in Arnhem komt de geallieerde opmars tot staan. Ruw gezegd loopt het front van Zeeland via de Biesbosch naar Nijmegen en vandaar naar de Maas tot Maasbracht. Van hier gaat het met een boog langs Zuid-Limburg naar Aken en vandaar ongeveer de Duitse landsgrenzen volgend tot Zwitserland.

De geallieerden benutten de pauze voor het aanleggen van reusachtige voorraden munitie, brandstof en ravitaillering voor het slotoffensief in de komende lente. Tussen het 1e Amerikaanse leger in de sector Luik-Aken en de Britten in de sector Sittard wordt bij Maastricht een geheel nieuw leger ingeschoven, namelijk het 9e onder bevel van generaal Simpson. Met voldoening volgen wij de formidabele opmars van onze Russische bondgenoten. Zij rukken op aan het gehele front van de Baltische tot de Zwarte Zee.

De Duitse propaganda maakt veel ophef over nieuwe geheime wapens. De V1 ofwel “vliegende bom” is een onbemand vliegtuig, dat 1000 kg. springstof bevat. Het wordt gelanceerd en is verder onbestuurbaar. Als de brandstof van de motor op is stort de V1 neer.

Bij het overvliegen volgen wij het projectiel aandachtig en als de motor stopt is het parool: snel dekking zoeken. Na twee explosies van prototypes van de V2 op 14 en 15 september zijn wij verder hiervan gespaard gebleven.

Verraders en collaborateurs worden opgepakt, streng behandeld en vernederd. Voor vrouwen zijn ook beschuldigingen van intieme betrekkingen met Duitsers aanleiding tot kaal knippen. Een aantal bekende stadgenoten wordt staande op een hooiwagen in de stad rondgereden.

Het zal enige tijd duren voordat de wonden van de bezetting zijn geheeld en meer humane opvattingen en de principes van de rechtstaat zullen terugkeren.

Een voorval blijft mij bij. Ik behoor tot een groepje dat vanaf het viaduct in Limmel Duitse krijgsgevangenen in open wagons ziet passeren. Spontaan hebben wij toen gescholden en “ausradieren” geroepen, met opzet het woord gebruikend waarmee de Führer de Engelse steden met totale vernietiging dreigde. Het gooien met stenen, dat één onzer van plan is, vinden wij te ver gaan en kunnen wij voorkomen.

De Amerikaanse genie heeft gezorgd voor twee pontonbruggen over de Maas, één op de plaats van de huidige Noorderbrug en één ter hoogte van de Blekerij. Als ik deze laatste per fiets oprijd, barst een reusachtig kanongebulder los. Ik zie vanuit de richting Slavante drie vliegtuigen naderen, omringd door grote aantallen zwarte pluimen, afkomstig van de luchtafweergranaten. Eén toestel stort neer. Terug van de brug kan niet meer en het enige dat ik kan doen is zo snel mogelijk de andere oever bereiken. Vanuit mijn ooghoek zie ik weer een toestel branden. Dan houdt het vuren ineens op. Ook het derde toestel heeft Maastricht niet bereikt. Mijn vrienden van de Anti Aircraft Artillery ben ik veel dank verschuldigd.

De legerleiding promoveert Maastricht tot “restcenter”, een plaats waar de frontsoldaten korte verloven kunnen doorbrengen. Organisaties als Katholiek Thuisfront schakelen zich hierbij in. Er worden dansavonden georganiseerd, waarbij Maastrichtse meisjes  als partners van de Amerikaanse verlofgangers fungeren. Veel soldaten vinden een tweede thuis bij gezinnen.

De betrekkingen met de bevrijders zijn innig. Vaak zelfs heel innig, getuige het aantal zwangerschappen dat hieruit voortvloeit.

De sfeer van blijdschap als gevolg van de bevrijding wordt levendig gehouden. Opmerkelijk is het groot aantal buurtfeesten in de verschillende stadsdelen.

Het  wachten is nu op het voorjaarsoffensief dat de vrede moet brengen. Dit zal zeker op de agenda staan van de topconferentie op 7 december 1944 waarbij de hoogste legerleiders Eisenhower, Bradley en Montgomery aanwezig zijn. Bijzonder interessant is het feit dat die conferentie gehouden wordt in het Maastrichtse Veldeke-College, dat 5 jaren mijn school was.

Van het Ardennenoffensief tot de capitulatie

Kort voor Kerstmis komt er plotseling een einde aan de betrekkelijke stilte aan de fronten. In de ochtend van 16 december 1944 komen ineens verontrustende berichten op de radio. Een Duits offensief in de Ardennen! De Amerikanen worden overrompeld. Door de dichte mist missen wij de geallieerde vliegtuigen. De Duitsers maken verontrustende vorderingen in de richting van de Maas en er wordt zeer wreed opgetreden tegen de Belgische inwoners.

De reacties van de geallieerden doen chaotisch en paniekerig aan. In de voormalige HBS in het villapark in Maastricht wordt opnieuw een topconferentie gehouden met vrijwel dezelfde legerleiders als op 7 december maar nu om de strategie te bepalen tegen de Duitse aanval. De Engelsen gaan een deel van de frontsector overnemen. Amerikanen vertrekken in zuidelijke richting. Er heerst onrust. Er is een bedreigend gevoel: het zal toch niet zo zijn dat de moffen terugkomen?

Een aantal ongeruste inwoners gaat veiligheidshalve op weg in westelijke richting. Reeds in bezit van een reispas van Civil Affairs voor Zuid-Limburg slaag ik erin deze ook geldig te maken voor Brussel en dan vertrek ik per fiets op weg naar familie in Braine-le-Compte, ca. 50 km ten zuiden van Brussel.

In de buurt van Brussel wordt de stroom vluchters alsmaar groter. Bij gebrek aan voldoende accommodatie wordt er overnacht op vloeren van café’s. In Brussel kan ik een electrische trein nemen naar mijn einddoel.

Mijn verblijf in Braine-le-Compte is geruststellend. De Belgische regering slaagt erin alle pessimisme bij de bevolking weg te nemen. “Het is niet meer 1940”, is de boodschap. Hoewel ook hier nog een distributiestelsel van kracht is, blijkt geen sprake van een tekort aan levensmiddelen. De levendige zwarte handel werkt hier met veel lagere prijzen dan in Nederland.

En dan op 23 december 1944 krijgen wij een schouwspel dat een onuitwisbare indruk achterlaat. In de ochtenduren breekt de hemel open en een heldere winterzon komt te voorschijn. Dat blijkt het signaal voor de grootste inzet van de geallieerde luchtmacht in de oorlog.

Een oorverdovend geluid van vliegtuigmotoren doet iedereen naar buiten komen. Kijkend in zuidelijke richting zien wij eindeloze rijen vliegtuigen in oostelijke richting gaan. Aan de andere kant zijn er eveneens eindeloze rijen vliegtuigen op de terugweg. Wij voelen aan dat dit het definitieve einde betekent van de Duitse ambitie nog iets terug te kunnen doen.

Op 31 december ga ik terug naar Maastricht. Per trein naar Brussel, op de fiets naar Tongeren en vandaar in een Amerikaanse jeep naar huis.

Uit de later bekend geworden geschiedschrijving blijkt zich het volgende te hebben afgespeeld. De frontsector tussen Aken en het groothertogdom Luxemburg was door de Amerikanen zwak bemand. Juist daar dachten de Duitsers nog eens te kunnen toeslaan. Generaal von Rundstedt verzamelde een leger van 250.000 man, waaronder een aantal pantserdivisies. Het offensief was een totale verrassing voor de Amerikanen. De eerste dagen van de aanval werden grote vorderingen gemaakt. Vooruitgeschoven patrouilles bereikten de Maas. Bastogne werd omsingeld. De geallieerde luchtmacht kon niet in actie komen door de dichte mist die enkele weken aanhield.

Pas na wekenlange gevechten begon de geallieerde reactie vruchten af te werpen. Het 9e leger viel de noordflank aan en het 3e leger van generaal Patton bedreigde de Duitse zuidflank. Bastogne, dapper verdedigd door een luchtlandingsdivisie, had stand gehouden en werd ontzet. Van 23 tot 26 december heeft de geallieerde luchtmacht 17.000 vluchten uitgevoerd!

Het Ardennenoffensief was de laatste bedreiging door de vijand. De eerste maanden van 1945 werden gekenmerkt door de voorbereidingen voor de komende geallieerde eindaanval.

Nog voor het grote offensief slagen de Amerikanen erin de brug over de Rijn bij Remagen vrijwel onbeschadigd in handen te krijgen. Kort daarna steken zowel de Amerikanen als de Engelsen de Rijn over.

Een nieuw hoogtepunt in het verloop van de oorlog is de ontmoeting met het Russische leger. Na vier jaren en duizenden kilometers dringen de Russen door tot in Berlijn.

Op 5 mei 1945 zit ik in een bioscoop. Plotseling wordt de film afgebroken. Generaal Blaskowitz heeft in Wageningen de overgave getekend van de Duitse legergroep Noordwest.

De straten lopen vol met blije mensen. De klokken beginnen te luiden en na vijf jaar duisternis springt de straatverlichting aan.

Het spontane volksfeest zal de hele nacht duren.”

J.Th. Bruinen

invasie 5 bevrijding

 

 

Van Invasie tot Capitulatie: de Bevrijding van Maastricht (2)

Nee, dit is geen column van mijn hand. Maar een “Kroniek van historische gebeurtenissen, zoals die zijn beleefd door een Maastrichtenaar”. En die Maastrichtenaar was mijn vader, Theo Bruinen. Hij schreef zijn zeer persoonlijke ooggetuigenverslag van die gedenkwaardige dagen in de Tweede Wereldoorlog, dat leest als een spannend jongensboek, op 11 november 2009. Hij was toen 86 jaar. Door zijn kroniek hier een plekje te geven op mijn eigen blog wil ik hem eren voor dit mooie document, dat een getrouwe weergave is van het roerige en emotionele tijdsbeeld van de stad Maastricht, zowel in haar donkerste als in haar vrolijkste dagen. Daarnaast is het nu zeventig jaar geleden dat Maastricht werd bevrijd, zodat het ook om die reden toepasselijk is dit stuk nu te publiceren.

Na het overlijden van mijn vader is zijn kroniek opgenomen in de collectie van het stadsarchief van de gemeente Maastricht, thans het Regionaal Historisch Centrum Limburg genoemd.

Deze week deel 2. Hier volgt zijn tekst:

Van de invasie tot de bevrijding op 14 september 1944

Ons leven verandert in deze dagen drastisch. Voor een belangrijk deel komt dit tot uiting in het straatbeeld. Tot dusverre waren wij gewend aan marcherende en zingende Duitse eenheden. Wij zagen geregeld de legervoertuigen, de motoren van de ordonnansen en de  overvalwagens. Wij kenden de uniformen van Wehrmacht. Luftwaffe en Sicherheitspolizei.

Alles ademde de geest van militaire discipline, tot bij het uitoefenen van terreur toe.

Wat nu gebeurt is hiermee in fel contrast. Dagenlang zijn wij getuige van een eindeloze colonne vrachtwagens, veldgeschut, boerenkarren, hooiwagens, autobussen uit de bezette steden, bakkerswagens, kortom alles wat motorisch of met paarden in de richting van Duitsland kan worden voortbewogen. Alle vervoermiddelen worden bevolkt, soms overbevolkt met een bonte mengeling van soldaten, piloten, verpleegsters, telefonistes en burgerpersoneel. Het chaotische beeld wordt gecompleteerd door de boomtakken die ter bescherming tegen luchtaanvallen als camouflage worden meegevoerd.

Wij staan op straat om deze optocht, of liever aftocht niet te missen. Wij moeten onze gevoelens verbergen en vooral ernstig blijven kijken, wetende dat iedere blijk van spot of leedvermaak tot escalatie kan leiden. De haatdragende blikken die ons toeschouwers ten deel vallen vormen een duidelijke waarschuwing. Met ingehouden vreugde zien wij zowel hier wonende Duitse als NSB-families huisraad op karren laden.

Scholen blijven nu gesloten, gewerkt wordt alleen nog maar waar dit hoognodig is. Leidde voorheen iedere vorm van staking tot het fusilleren van gijzelaars, nu komt er geen reactie.

Ook Gestapo en Sicherheitspolizei blijken hun biezen te hebben gepakt. Als de aftocht voltooid is heerst er op straat een opmerkelijke stilte.

Op 10 september is er dan ineens een Duitse infanteriecolonne die passeert op het moment dat geallieerde vliegtuigen pamfletten uitstrooien met de oproep aan de Duitse soldaten de strijd te staken. Natuurlijk willen wij exemplaren bemachtigen en triomfantelijk tonen wij ze aan onze kameraden. Op dat moment richt een Duitse officier een pistool op onze borst en grist de pamfletten uit onze handen. Geen wereldschokkend nieuws dit incident maar wel tekenend voor het nog steeds aanwezige Duitse fanatisme, zelfs nog in deze fase van de oorlog.

Op 12 september meldt de Britse radio de bevrijding van Tongeren. Het uur U is nu toch wel heel dichtbij!

Om 2 uur in de nacht van 12 september worden wij opgeschrikt door de huisbel. Wordt nu een schrikbeeld van vele jaren toch nog werkelijkheid? Ik kijk door het deurraampje en zie in het maanlicht de contouren van een Duitse helm en geweer. Ik posteer mij bij de achterdeur om te vluchten indien de vrees bewaarheid wordt. Achteraf misschien naïef maar impulsief en doordacht gaan nu eenmaal niet samen. Mijn moeder gaat naar de voordeur wat voor haar de zwaarste gang van haar leven moet zijn geweest.

De bezoeker in uniform van de Sicherheitspolizei spreekt Maastrichts en blijkt een notoire NSB-er te zijn, die in onze straat heeft gewoond. Hij overhandigt het bevel voor mij om schuttersputjes te gaan graven op de Meerssenerweg.

Het motief voor de gekozen manier van handelen voor het overhandigen van een bevel laat zich slechts raden.

Door het veelvuldige luchtalarm vertoeven wij vaak in de onderaardse gangen van bastion de Erfprins, dat als schuilkelder is ingericht. Een viertal jongemannen blijkt een soortgelijk bevel van putjes graven te hebben ontvangen. Wij besluiten aan het bevel geen gevolg te geven. Eén lid van ons groepje kent een ruimte in de kazemat waarvan de ingang door puin onzichtbaar is. Omdat wij niet zeker weten of in de gegeven omstandigheden nog sancties mogelijk zijn hebben wij veiligheidshalve die ruimte voor een meerdaags verblijf geschikt gemaakt. 

In de late namiddag van 13 september horen wij een geluid dat aanhoudt. Het geluid lijkt op het gejuich dat wij leerden kennen als MVV aan de Boschpoort een doelpunt maakte. Zou het dan toch zo ver zijn? Omdat in Maastricht-West geen enkele activiteit te bespeuren is, durven wij het niet te geloven.

Wij gaan boven op het bastion staan en kunnen van daaruit de toren van het station in Wijck zien. Daar zien wij dan de Nederlandse driekleur. De gevoelens die dit moment oproepen zijn niet te beschrijven.

Toch is het nog te vroeg om feest te vieren, want op de Brusselsestraat heeft een groepje Duitse soldaten een handgranaat door een raam van een huis gegooid omdat de bewoner de vlag had uitgestoken.

14 september 1944

In alle vroegte besluit ik de situatie in de stad te verkennen. De sfeer is nog wat onwezenlijk. Geallieerde soldaten zijn nog niet te zien. Op het Vrijthof zijn de eerste vlaggen uitgestoken en er lopen gehelmde mannen in blauwe overalls met oranje armbanden, leden van de zogenaamde binnenlandse strijdkrachten. Omdat de Amerikanen wel aan de overkant van de Maas in Wijck zijn, ga ik naar de Maasbrug en daar staan enkele honderden mensen. De brug is weliswaar opgeblazen doch de puinhopen vormen toch nog een oeververbinding.

Dan gebeurt het ongelofelijke: de eerste Amerikaan komt kruipend en klimmend over de puinhopen van de brug op de westelijke oever aan. Voor het eerst zien wij een bewapende Amerikaanse soldaat in levenden lijve. Tot diens eigen verbazing wordt hij door een aantal mannen op de schouders gehesen en wordt een rondedans met hem gemaakt. Korte tijd later komt nummer twee en ook hij ondergaat dezelfde wijze van begroeting. Dit tafereel maakt een diepe indruk. Zie hier, midden in een gruwelijke wereldoorlog een uiting van spontane  blijdschap, dankbaarheid en warme menselijke gevoelens!

Vanaf de Kesselskade dringen muzikale klanken tot ons door. Er nadert een kleine stoet. De kern wordt gevormd door een opgepakte collaborateur, geflankeerd door verzetsmensen. Voorop in de stoet loopt een accordeonist die voor de muzikale begeleiding zorgt. Eerst is er wat gejoel en dan wordt het toen zo populaire lied “oh n.s.b. gij zult de stad verlaten” massaal meegezongen. Zo lukt het de Maastrichtenaren om ook van ernstige gebeurtenissen een soort volksfeest te maken.

In de namiddag verzamelen de Amerikaanse infanteristen zich op een zonnig Vrijthof dat nu één groot kleurenpalet is. Behalve Nederlandse zijn er ook geïmproviseerde Amerikaanse, Britse, Franse en zelfs Russische vlaggen. In gesprekken met de soldaten blijkt dat Amerika geen regionaal opgebouwde strijdkrachten heeft, maar dat in iedere eenheid alle staten vertegenwoordigd kunnen zijn. “Ik ben in veel bevrijde steden geweest maar zo’n versiering en zoveel kleur heb ik nergens gezien.” Aldus een spraakzame Amerikaan uit Oklahoma.

In de latere namiddag gebeurt iets waarvan wij op dat moment de betekenis en draagwijdte niet kunnen bevroeden. Een enorme knal zonder enig spoor van een vliegtuig doet iedereen schrikken. De volgende dag heeft eenzelfde explosie plaats in de buurt van Vroenhoven.

Ik heb inmiddels kennis gemaakt met een Amerikaanse soldaat die de radarwagen van de luchtafweer bemant. Hij vertelt mij dat de explosies veroorzaakt moeten zijn door projectielen waarvan noch de snelheid, noch de hoogte op zijn schermen af te lezen waren. Het moet volgens hem wel om een heel belangrijke zaak gaan want verscheidene hoge officieren zijn bij hem in de wagen geweest en daarna in allerijl naar Vroenhoven gereden (later vernamen wij in Britse documentaires dat zowel bij Luik als bij Maastricht in de septemberdagen prototypes van de V2-raketten zijn gelanceerd, pas later gevolgd door de massale aanvallen op Antwerpen en Londen).

Het front is nog akelig dichtbij en de bevrijding van Zuid-Limburg is nog verre van voltooid.

Zeer indrukwekkend en geruststellend is de doortocht van de tankdivisie “Hell on Wheels”. Drie rijen zware tanks rollen over de Statensingel, richting Duitsland.

In de maand september komt een einde aan de geallieerde opmars. Wij mogen ons gelukkig prijzen dat dit gebeurt ná de bevrijding van Zuid-Limburg, dat wel nog maandenlang frontgebied blijft met als dieptepunt het Duitse Ardennenoffensief.

Op een nieuw spontaan volksfeest zullen wij nog maanden moeten wachten.”

J.Th. Bruinen

invasie 2

Van Invasie tot Capitulatie: de Bevrijding van Maastricht (1)

Nee, dit is geen column van mijn hand. Maar een “Kroniek van historische gebeurtenissen, zoals die zijn beleefd door een Maastrichtenaar”. En die Maastrichtenaar was mijn vader, Theo Bruinen. Hij schreef zijn zeer persoonlijke ooggetuigenverslag van die gedenkwaardige dagen in de Tweede Wereldoorlog, dat leest als een spannend jongensboek, op 11 november 2009. Hij was toen 86 jaar. Door zijn kroniek hier een plekje te geven op mijn eigen blog wil ik hem eren voor dit mooie document, dat een getrouwe weergave is van het roerige en emotionele tijdsbeeld van de stad Maastricht, zowel in haar donkerste als in haar vrolijkste dagen. Daarnaast is het nu zeventig jaar geleden dat Maastricht werd bevrijd, zodat het ook om die reden toepasselijk is dit stuk nu te publiceren.

Na het overlijden van mijn vader is zijn kroniek opgenomen in de collectie van het stadsarchief van de gemeente Maastricht, thans het Regionaal Historisch Centrum Limburg genoemd.

Deze week deel 1. Hier volgt zijn tekst:

Van Invasie tot Capitulatie: De Bevrijding van Maastricht.

Kroniek van historische gebeurtenissen, zoals die zijn beleefd door een Maastrichtenaar.

Inleiding: Euforie na de hel

Als mij gevraagd wordt welke momenten de meeste indruk hebben gemaakt toen de jarenlang gekoesterde droom van bevrijding werkelijkheid werd, dan moet ik er twee noemen.

Voor het eerste gaan de gedachten terug naar de namiddag van 13 september 1944. In de verte klinken geluiden die van gejuich afkomstig lijken. Staande bovenop het bastion de “Erfprins” aan de Statensingel is de toren van het station in Wijck te zien en daaraan wappert de rood-wit-blauwe vlag. Het hijsen van de nationale driekleur is gedurende vier en een half jaar strikt verboden geweest en daarom kan dit maar één ding betekenen: bevrijding!!!

”Zij zijn er nu echt!”

Nu, vele jaren later, ervaar ik bij de herinnering aan dat moment nog steeds de opwinding en het gevoel van onbeschrijfelijke euforie van toen.

Voor het tweede onvergetelijke moment ga ik terug naar de vroege morgen van 14 september toen de eerste Amerikaanse soldaat klimmend en kruipend over de puinhopen van de Servaasbrug de Maastrichtse oever bereikte en daar door de samengestroomde stadgenoten op de schouders werd genomen voor een spontane rondedans. Midden in een gruwelijke wereldoorlog een uiting van blijdschap en warme menselijke gevoelens.

Spannende maanden gingen aan dit moment vooraf.

Van de invasie tot de bevrijding op 14 september 1944

6 juni 1944

Nauwelijks op mijn werkplek  aangekomen gaat om 9 uur de telefoon. Het is mijn schoolvriend die mij dringend verzoekt bij hem thuis “een pakje op te halen”, ons codewoord voor groot nieuws. Ik begrijp hieruit dat er iets belangrijks te melden valt.

Al sinds het begin van de bezetting is het luisteren naar de Engelse radio streng verboden en overtreders riskeren opgepakt te worden door de Gestapo. Ofschoon het nog gevaarlijker wordt na de inleveringsplicht van alle radio’s in juni 1943 heeft mijn vriend een radio achtergehouden en ingebouwd in een oude kast bij hem op zolder. Hier komen wij geregeld bij elkaar en meer op de vloer liggend dan zittend luisteren wij naar de Engelse radio met onze oren tegen het apparaat gedrukt, want de geluidssterkte mag niet te hoog zijn. Omdat de Nederlandstalige uitzendingen van radio Oranje door de Duitsers worden gestoord luisteren wij naar de (ongestoorde) BBC. Gelukkig is onze kennis van het Engels voldoende om het nieuws te volgen.

Als ik bij mijn vriend aankom staat deze mij al op te wachten. “Het is begonnen” is het enige dat hij zegt. Dan direct naar de zolder en wij horen het vertrouwde: “this is the BBC home- and forces program; here is the news and it is Frank Philips reading it”. Vandaag heeft deze aankondiging iets feestelijks. De proclamaties van generaal Eisenhower en Winston Churchill maken duidelijk dat de invasie nu echt een feit is !!

Jarenlang hebben wij hiernaar uitgekeken in de overtuiging dat bevrijding en overwinning alleen op deze wijze bereikt kunnen worden. Normandië blijkt het eerste invasiedoel te zijn en dat is verrassend omdat het niet op de kortste afstand vanuit Engeland ligt. Wij blijven in grote spanning alle berichten beluisteren op wat later “de langste dag” zou worden genoemd.

7 juni – 24 juli 1944

Deze periode wordt gekenmerkt door hevige strijd en moeizame uitbouw van de gevormde bruggenhoofden. Dagelijks pas ik op een gedetailleerde kaart van Normandie de frontlijn aan.

Ik raak vertrouwd met de namen van steden en dorpen: Caen, Bayeux, Saint Lo, Falaise, Arromanches, St Pierre-Eglise. De bevrijding van Cherbourg betekent het verwerven van een grote haven, dringend nodig na de storm die de kunstmatige Mulberry-haven verwoestte.

Al met al een spannende periode.

De bezetting wordt grimmiger. Enkele maanden tevoren krijgen de jaargangen 1922, 1923 en 1924 – waartoe ik behoor – integraal bevel zich te melden voor de arbeidsinzet in Duitsland. Werkgevers van “kriegswichtige” bedrijven kunnen mondjesmaat vrijstelling krijgen via speciale “Ausweise”. Gelukkig worden bijna alle bedrijven als zodanig beschouwd.

Geregeld worden op straat razzia’s gehouden om de weigeraars van de “Arbeitseinsatz” op te pakken. De rantsoenering wordt steeds krapper.

24 juli – 3 september 1944.

Dan komen de berichten waarop wij bijna 7 weken hebben gewacht.

Op 24, 25 en 26 juli forceren de geallieerden een doorbraak bij Avranches en vanaf dat moment waaieren zij uit over Frankrijk. Eén maand later volgt de bevrijding van Parijs dat ontkomt aan vernielingen, omdat de Duitse commandant het bevel “verschroeide aarde” toe te passen, negeerde.

Behoudens enkele bommen in mei 1940 is Maastricht tot dusverre gespaard gebleven van ernstig oorlogsgeweld. Jarenlang zijn wij gewend geraakt aan het geluid van s’nachts overvliegende eskaders van de Royal Air Force wanneer wij op de aanvliegroute lagen van de als doelwit gekozen Duitse steden. Luchtgevechten, afweergeschut en neergestorte vliegtuigen waren de oorzaak van veelvuldig luchtalarm, doch van een gerichte aanval is nooit sprake geweest.

Dat wordt nu anders.

De geallieerde luchtmacht valt tot ver achter het front de Duitse verbindingslijnen aan. Dit gebeurt met lichte bommen en boordgeschut door de zogenaamde jachtbommenwerpers maar ook door formaties “vliegende forten” die vanaf grote hoogte het gekozen doel aanvallen met een “bommentapijt”, zo genoemd omdat de vliegtuigen hun bommen vrijwel gelijktijdig droppen, waardoor een grote oppervlakte rond het doel getroffen wordt.

Op 18 augustus krijgen wij een voorproef van het leed dat de strijd kan meebrengen. Amerikaanse eskaders werpen midden op de dag twee bommentapijten op de spoorbrug over de Maas met als resultaat bijna honderd doden en twee verwoeste woonwijken op de beide oevers. Extra triest is het feit dat de brug nauwelijks beschadigd wordt.

Na de val van Parijs beginnen wij serieus aan onze eigen bevrijding te denken. Het gaat er nu om wanneer en hoe want dat de bevrijding eens zal komen hebben wij steeds rotsvast geloofd, zelfs op kritieke momenten zoals tijdens de “slag om Engeland” en de opmars naar Moskou. Vooral het hoe houdt ons bezig. Het slechtste scenario zou zijn middels straat- en huis-aan-huis gevechten zoals b.v. in Caen, Falaise en Cherbourg. Daarentegen zijn Rome en Parijs voorbeelden van een gelukkig scenario. Onze grote vrees is dat het front vóór Maastricht zal vastlopen na de snelle opmars tot nu toe.

Ondanks de oplopende spanning kunnen wij een gevoel van opwinding niet onderdrukken. Wij zijn immers getuige van historische gebeurtenissen van een enorme importantie. Het nieuws van de bevrijding van Brussel op 2 en 3 september heeft een euforische stemming tot gevolg. Nog maar 100 km!

Al onze aandacht is nu gericht op Tongeren want vanuit die richting verwachten wij de bevrijders. De lange verbindingslijnen vertragen de opmars, voornamelijk wegens stagnatie van de brandstofaanvoer.

Later vernemen wij dat als gevolg hiervan de infanterie taken van de gemotoriseerde eenheden moest overnemen hetgeen uiteraard van invloed was op het tempo van de opmars.”

J.Th. Bruinen

invasie 1

 

 

 

Het sprookje dat Nederland heet

In een van de artikelen over de MH17 valt mijn oog op een interview van een Nederlandse journalist met een plaatselijke bewoner van het rampgebied. De man betuigt zijn diepe medeleven met de omgekomen passagiers uit Nederland. Zelf kent hij ons land niet. Maar een kennis van hem is wel eens in Nederland geweest, zo vertrouwt hij de interviewer toe. Die had hem verteld dat het leven er goed was. Alles was er netjes en schoon, het was er heel mooi en alles was er goed geregeld. Het was, aldus die kennis, niet zozeer een land maar meer een sprookje.

Op de een of andere manier is deze zin me bijgebleven. Ons land een sprookje? Zo had ik het nog nooit bekeken. Maar hoe meer ik erover nadenk en hoe meer ik om me heen kijk, des te meer ik me realiseer dat deze Oekraïense man/Russische separatist wel eens gelijk zou kunnen hebben. Ik bedoel, kijk een keertje naar het journaal, klik op een internet nieuwssite of werp eens een blik in de krant. Als het over een buitenlandkwestie gaat, wil ik tien tegen één wedden dat men het elders slechter heeft dan hier. En dan druk ik me mild uit.

Het bloedvergieten in Irak. De aanslagen in Afghanistan, de bombardementen in de Gazastrook en de burgeroorlog in Syrië. En, stukken dichter bij huis, de brandhaard in de Oekraïne. Helaas is dit bepaald geen limitatieve opsomming.

Als het al geen oorlogsgeweld is dat een land teistert, dan zijn het wel uitbraken van een dodelijk virus (denk aan Ebola dat momenteel huis houdt in West-Afrika), onderdrukking (Iran, China, Noord-Korea, om maar wat te noemen), natuurrampen (een tyfoon op de Filippijnen) of verschrikkelijke, mensonterende armoede (in zoveel landen dat ik die hier niet kan beginnen op te noemen). In het ergste geval zelfs een combinatie van alledrie.

Zeker, in Nederland zijn helaas ook genoeg voorbeelden van geweld op straat te vinden. Inderdaad, ook wij hadden onze Mexicaanse griep en een watersnoodramp. En ja, ook hier leven mensen die de eindjes niet of alleen heel moeilijk aan elkaar kunnen knopen. En ik ben de eerste om toe te geven dat ik zelf ook vaak genoeg geklaagd heb over ditjes en datjes. Maar ondertussen leven wij wel in een beschaafd en democratisch land. En het beste bewijs voor die beschaving mocht ik onlangs zien in de respectvolle en waardige wijze waarop met onze doden werd omgegaan. Een groter contrast met de barbaarse toestanden die hieraan voorafgingen is nauwelijks denkbaar.

Hoe vaker ik word geconfronteerd met gruwelijke beelden uit verre en minder verre buitenlanden, hoe groter mijn waardering wordt voor ons eigen kikkerlandje. Het cliché dat je iets niet meer ziet als het te dichtbij is, is maar al te waar. Natuurlijk kunnen we blijven klagen over alles wat hier niet goed gaat of beter kan c.q. moet. Maar in plaats van te kijken naar wat we (nog) niet hebben, zouden we eens stil moeten staan bij en dankbaar moeten zijn voor alles wat we in dit kleine landje wél hebben en voor ons zo vanzelfsprekend is, maar waar ze elders alleen over kunnen dromen.

Vrede. Vrijheid. Onderwijs en gezondheidszorg voor iedereen. Rust. Schoon water in overvloed. Duizelingwekkende keuzes in etenswaren. Stemrecht. Onafhankelijke rechtspraak. Wetten en regels. Een goed wegennet en (best wel) betrouwbaar openbaar vervoer. Een fatsoenlijk en goed opgeleid politiekorps. Keurig onderhouden steden en dorpen. Genoeg vertier voor iedereen. Natuurparken, bossen en stranden. Prachtige musea. Goede voetballers. Gezelligheid. Vrolijkheid. Zorgeloosheid. Daarom kan ik de emotionele hartenkreet van onze minister van buitenlandse zaken, Frans Timmermans, dat wij “toch een ongelooflijk goed land zijn” alleen maar volmondig beamen.

Soms is ook wat je niet hebt ontzettend belangrijk. Zo hebben wij op ons gezegende stukje aarde geen losgeslagen zwaarbewapende idioten rondlopen, geen mijnenvelden, geen lawaai van inslaande granaten of mortieren, geen rokende puinhopen van wat eens een mooie woonwijk was en godzijdank ook geen kinderen, vrouwen of mannen die dodelijk getroffen worden door vijandelijk vuur. Wij hoeven niet iedere dag in angst te leven en ons af te vragen of we de volgende morgen nog halen. Wij hoeven ons niet met gevaar voor eigen leven op de weg te wagen om in een winkel van sinkel misschien wel de laatste snee brood te halen voor onze kinderen. Wij hoeven niet de stank van de dood te ruiken en de haat overal om ons heen te voelen.

Want wij leven in het sprookje dat Nederland heet.

© Pascale Bruinen

Toyboy

Het is warm. Zelfs op de fiets is er nauwelijks een briesje te voelen. Ik moet nu een stukje bergop en het gaat nog maar langzaam. Gelukkig heb ik alleen een mouwloos topje en zo’n capri-broek aan. Alleen heb ik er achteraf spijt van dat ik mijn lange haren niet even in een staartje heb gedaan.

Door de blauw getinte glazen van mijn Rayban ontwaar ik een stukje verderop een groepje kinderen. Als ik iets dichterbij kom, valt mijn oog op een van hen, een in oranje-shirt gestoken jongetje. Hij zal niet ouder zijn dan een jaar of acht, negen. Hij valt mij op omdat ik hem een beetje vind lijken op de zoon van Catalaanse vrienden toen deze ongeveer dezelfde leeftijd had.

Ach, denk ik vertederd terwijl ik bijna bij hem ben, wat schattig, zo’n onschuldig manneke. Tijdens het voorbij fietsen glimlach ik vriendelijk naar het jochie. Net op dat zelfde moment zie ik dat hij ook naar mij kijkt om vervolgens tot mijn verbijstering zijn duim- en wijsvinger in zijn mond te steken en – nog steeds met zijn blik op mij gericht  – als een volleerde bouwvakker op mij te fluiten.

Snel kijk ik om me heen of soms ergens een meisje (van zijn leeftijd) te bekennen valt, maar nee. Ik val nog net niet van mijn fiets. Ik barst spontaan in lachen uit en kom nu bijna helemaal niet meer vooruit.

Het moet nu niet veel gekker meer worden, denk ik terwijl ik schuddebuikend verder probeer te trappen. Ik bedoel, als vijftigjarige geadoreerd worden door een toyboy kán onder omstandigheden natuurlijk hartstikke leuk en eervol zijn (en nee, zelf heb ik er geen en hoef ik er ook geen), maar je kunt het ook overdrijven. Dit exemplaar is nog maar net de zandbak ontgroeid. Zal wel aan die zonnebril gelegen hebben dat het ventje dacht dat ik ergens in de twintig (???), dertig (??) was.

Ik vraag me ineens af of dit manneke soms wat al te vaak heeft gekeken naar die reclame met Lieke van Lexmond; je weet wel, die van dat merk waar iedereen telkens begon te gillen als ze een pakketje kregen afgeleverd. In de nieuwere reeks gooien ze het over een andere boeg. Eerste shot: Lieke komt haar woning uit in een sexy combi en een jongetje van ongeveer dezelfde leeftijd als mijn bewonderaar staat buiten met een step en fluit op haar. Lieke kijkt verrast en daarna blij.

Tweede shot: Lieke komt andermaal uit haar woning, dit maal in een stijlvolle zwarte jurk, draait koket naar links en naar rechts voor het jochie dat haar weer opwacht en…ja hoor, hij fluit weer op haar én geeft haar een knipoog. Lieke glimlacht stralend terug en gaat haars weegs.

Derde shot: Lieke stapt parmantig haar voordeur uit in weer een andere look, kijkt verwachtingsvol naar het ventje maar er gebeurt dit keer he-le-maal niets. Omdat het knulletje niet fluit, kijkt ze ontzet. Misschien ligt het aan die afgetrapte spijkerbroek? Maar nee, want in de volgende scène zien we waarom het kereltje verontschuldigend zijn frêle schoudertjes ophaalt omdat hij niet heeft gefloten: er verschijnt een lieftallig vriendinnetje – van zijn eigen leeftijd – met twee ijsjes. Camera zwenkt naar Lieke, die het nu eindelijk ook snapt en (getuige haar minzame glimlach) het hem vergeeft. Eind goed, al goed.

Heel even kon ik me bijna een echte cougar wanen.

Alleen was mijn toyboy er helaas eentje die echt nog met speelgoed speelt.

© Pascale Bruinen

Een schwalbe, een paal en een teen

Ik wou dat ik kon zeggen dat ik deze pakkende titel zelf had bedacht, maar helaas. Deze woorden, die refereren aan de respectievelijke redenen voor de drie verloren WK-finales, komen uit de mond van Bert van Oostveen, directeur betaald voetbal bij de KNVB.

Drie WK-finales, driemaal tweede. Een triest record. En wat een eventuele vierde finale had opgeleverd, zullen we nu nooit weten. Met dank aan het geboorteland van onze Koningin.

Mijn gevoel, altijd befaamd om zijn gelijk, heeft me dit keer faliekant in de steek gelaten. Ik was namelijk heilig ervan overtuigd dat we niet alleen de finale zouden halen, maar het dit keer écht zouden gaan flikken.

Waarom? Omdat het kon. Omdat dit elftal een hecht team was dat voor elkaar tot het uiterste wilde gaan. Omdat ik dit elftal met iedere wedstrijd zag groeien, hetgeen onmisbaar is voor toernooivoetbal zoals een WK dat nou eenmaal is. Omdat deze 23 man het geluk, dat ook nodig is, met z’n allen – zowel op het veld als op de bank – keer op keer afdwongen. Omdat we een bondscoach hebben die niet bang is om onorthodoxe ingrepen te doen. Omdat het allengs tijd was om die Coupe Jules Rimet mee naar huis te nemen. En omdat soms, heel soms, ook het meest onwaarschijnlijke scenario werkelijkheid wordt.

Het heeft niet zo mogen zijn. Lag het aan het niet inbrengen van Tim Krul waardoor de Argentijnen, nu de geniale keeperswisseltruc dit maal uitbleef, psychologisch gezien al op voorsprong stonden terwijl er nog geen strafschop was genomen? Kwam het door de onmacht van RVP die zich als een gedrogeerde zombie over het veld voortsleepte in slow motion? Of was het toch misschien wel de verdienste van een Argentijns team dat steeds wel met 20 veldspelers leek te spelen in plaats van met 10?

Het eindeloos op en neer gaande schaakspel – balletje breed, voorzichtig passje naar voren, niet doorkomen, tikkie terug – dreef me af en toe tot wanhoop. Zelfs Arjen Robben was bijna niet zichtbaar, op een paar dribbelacties in de tweede helft na waarbij hij wéér de wedstrijd tijdens de laatste speelminuten had kunnen beslissen, ware het niet dat de voet van Mascherano nét wat te ver werd uitgestoken.

Geen titel dus. Maar wat wel blijft, zijn de mooie herinneringen. Zeker, het voetbal was eerder nagelbijtend spannend dan wonderschoon (op de tweede helft tegen Spanje na dan). Maar het plezier dat dit verrassende Nederlands elftal ons de voorbije weken heeft gebracht, mag ook wel wat waard zijn.

Op voorhand gaf immers niemand – ondergetekende incluis – ook maar een stuiver voor dit veredelde eredivisie-elftal vol onervaren jonkies met een keeper die vorig seizoen nog in de eerste divisie voetbalde. “We” konden niet verdedigen. De bondscoach werd met de grond gelijk gemaakt of zelfs – door sommigen, al dan niet op nationale televisie  – ver de grond in getrapt. De vedettes hadden veel te grote ego’s. “We” hadden daar in Brazilië niks te zoeken.

Eerst afzeiken, dan de hemel in prijzen. Typisch Nederlands trekje dat wellicht voortkomt uit de wonden van ons roerige WK-verleden. In 1974 leidde de veronderstelde, breed in de (Duitse!) pers uitgemeten, schwalbe van Bernd Hölzenbein tot een benutte penalty waardoor West-Duitsland op 1-1 kwam en ons uiteindelijk het wereldkampioenschap kostte. Al moet daar eerlijkheidshalve bij gezegd worden dat Hölzenbein later door de rechter in het gelijk werd gesteld toen hij hiervan een rectificatie eiste én dat het Nederlands elftal ook zelf schuld had aan deze nederlaag door na die vroege voorsprong al te denken de titel op zak te hebben.

De paal was nog de enige hindernis op weg naar eeuwige roem voor Rob Rensenbrink en het Nederlands elftal in de heksenketel van de WK-finale in Buenos Aires. Die paal heeft nog menig Nederlands tv-toestel op gewelddadige wijze het leven gekost.

En dan, vier jaar geleden, die vermaledijde teen van de Spaanse keeper Iker Casillas. Arjen zal er menig nachtje niet van hebben kunnen slapen.

Weer geen wereldkampioen. Maar na een paar dagen van bezinning waarin ik de teleurstelling een plek heb kunnen geven, ben ik tot de conclusie gekomen dat dit niet eens zo erg is. Want dit keer waren er geen schandalen over spelers die tot in de vroege uurtjes gingen stappen, met stoeipoezen in het zwembad zaten, per se hun eigen merk wilden dragen in plaats van dat van de sponsor, een kabel vormden, niet met de pers wilden praten, karatetrappen uitdeelden, anderen kaarten wilden aannaaien of alles tot meerdere eer en glorie van zichzelf altijd maar alleen wilden doen. Nee, deze 23 deden het sámen en gaven zo het stralende sportieve voorbeeld voor al die kleine spelertjes en spelers die straks weer onze Nederlandse voetbalvelden bevolken (en waar het gras nog écht groen is en niet het resultaat van een verfbeurt). Daarom sierde het Arjen Robben ook zeer toen hij op tv publiekelijk zijn excuses aanbood voor een schwalbe. Arjen heeft – als papa – nu ook begrepen hoe het in de praktijk zit met zijn voorbeeldfunctie.

Morgen mogen ze nog eens aantreden tegen het gastland, dat na die vernedering tegen Duitsland gebrand zal zijn op een eclatante overwinning. Maar wat de uitkomst van deze troostfinale ook mogen zijn, voor mij heeft Nederland al gewonnen sinds het moment dat Arjen bij Jack van Gelder bijna de tranen in zijn ogen kreeg toen hij geëmotioneerd sprak over hoe trots hij was op alle spelers van deze selectie. Waarmee gelukkig maar weer eens bewezen is dat voetbal meer emotie is dan oorlog.

Nee, die Coupe Jules Rimet komt ook in 2014 niet naar Nederland. Maar onze jongens zijn de beste ploeg van dit WK op een veel belangrijker vlak.

Want wij zijn de onbetwiste wereldkampioen teamspirit. 

© Pascale Bruinen

Teigetje versus Iejoor

Je kent ze vast wel. De types die altijd wel iets te mekkeren, te zeiken of te zaniken hebben. Het kan je immer pessimistische buurman zijn, je voortdurend in de klaagstand verkerende schoonmoeder of – als je echt pech hebt – je eigen echtgeno(o)t(e), partner of kind(eren) bij wie het glas nog niet eens voor een kwart vol te krijgen is.

De Amerikaanse bestseller auteur Gretchen Rubin noemt ze plastisch “happiness leeches”, oftewel de geluks-bloedzuigers. Door hun niet aflatende negativiteit rond te spuien putten ze zelfs de meest optimistische mensen zo uit, dat er van enig geluksgevoel nauwelijks nog sprake is.

Gretchen onderscheidt drie soorten bloedzuigers:

De lanterfanters, die niet hun eerlijk deel van het werk doen en soms expres een slecht resultaat afleveren of voortdurend op een negatieve manier aandacht vragen;

De hufters, die geen respect voor anderen hebben, voortdurend tarten of bekritiseren, zich onfatsoenlijk of brutaal gedragen, kwaadaardige roddels verspreiden, anderen expres in verlegenheid brengen, pesten of commanderen, met andermans veren strijken, noodzakelijke informatie achterhouden of de conversatie domineren.

De kankeraars, die altijd ongelukkig, pessimistisch, angstig of steun zoekend zijn. Omdat negatieve emoties besmettelijker zijn dan positieve en ook langer aanhouden, kan één kankeraar de stemming van een hele groep beïnvloeden. Het probleem met deze bloedzuigers is dat ze, waar ze ook maar opduiken, de sfeer voor iederéén verpesten.

Een prototype van de kankeraar is Iejoor, de ezel uit het verhaal van Winnie de Poeh. Hij is Winnie’s vriend maar o zo pessimistisch, somber en gedeprimeerd van aard. Iejoor loopt daarom ook altijd met zijn hoofd omlaag.

Diens tegenhanger is Teigetje, de kleine onbezonnen en hyperactieve tijger uit hetzelfde verhaal. Hij houdt juist heel erg van blij rond stuiteren. Teigetje is een beetje gek en altijd vrolijk. Hij heeft naar alle waarschijnlijkheid ADHD en een overdosis optimisme.

En hoe verleidelijk het voor een Teigetje ook is om zo’n Iejoor proberen op te vrolijken, het devies is: doe het niet! Trap niet in die val want je kunt andermans stemming niet veranderen. Het tegendeel is waar: bloedzuigers worden doorgaans juist minder stellig in hun negatieve uitspraken als ze voelen dat de ander hun uitgangspunt erkent in plaats van aanvalt of weg redeneert.

Als ik dit advies van Gretchen lees, beleef ik een waar Aha-moment. Want ik heb inderdaad precies dezelfde ervaringen. Als ik wel eens per toeval een geluks-bloedzuiger tegenkom, kan ik het scenario al uittekenen:

Bloedzuiger: kijkt met permanent gefronste wenkbrauwen de wereld in, mondhoeken staan naar beneden, gepijnigde blik op zijn gezicht.

Ik, zo jolig en energiek mogelijk: “Héé, hallóóó! En, hoe is t’ie?”, met glimlach van oor tot oor.

Bloedzuiger (nauwelijks verstaanbaar en zonder ook maar een spier te vertrekken): “Niet zo goed.”

Ik, in ware cheerleader stand: “O…, jóh! Nou, dat zal toch wel allemaal meevallen, niet? Moet je zien wat een heerlijk weer het is, lekker hè, zo buiten?”

Bloedzuiger: “Ik haat het als het zo warm is. Het felle licht doet me pijn aan mijn ogen. Ik zweet om niks. Ik ben blij als het eindelijk afkoelt. Geef mij maar regen.”

Ik, nu ietwat geforceerd: “Ha, ha! Grappig! Nee maar even serieus, zalig dat het nu zo lang licht is, niet? Kun je nog lekker veel doen buiten! Even terrasje pikken, een eind gaan fietsen of wat rommelen in de tuin. Aaah…” (zucht van tevredenheid), “niks mooier dan een lange zomeravond, vind je niet?”

Bloedzuiger: “Ik kan niet slapen als het niet donker is. Daardoor word ik nog vermoeider als ik al was. Ik word ook altijd gestoken door muggen. Daarom zul je mij niet buiten zien als het avond wordt, voor geen goud! Kan niet wachten totdat de klok weer terug gaat en alles weer normaler wordt. Ik vind sowieso dat zomer altijd overschat wordt. Ik snap niet wat jij er aan vindt. Ik haat de zomer.”

Ik, uit het veld geslagen: “Euh…” Gebeurt niet zo vaak, maar dan kan ik zelfs soms geen woorden meer vinden. In mijn pogingen dit soort bloedzuigers te overtuigen optimistisch in het leven te staan, blijf ik er tegen in gaan. Fout, fout, helemaal fout.

Onze Gretchen ontwaarde ook al dit patroon. Teigetjes steken juist hun überpositivo kopjes op in reactie op Iejoors en andersom. Mensen die nadrukkelijk positief zijn ingesteld en mensen die nadrukkelijk negatief zijn ingesteld polariseren elkaar. Als een Teigetje een Iejoor tegenkomt, wordt de eerste nóg dwingender opgewekt en laatstgenoemde nóg negatiever. Zo proberen ze elkaars invloed te neutraliseren maar ondertussen putten ze elkaar compleet uit. Met ieder vrolijk uitgesproken “Kop op! Het zal echt niet zo erg zijn!”, zakt de ander verder weg in zijn eigen loopgraaf vol met ellende.

Deze patstelling kun je alleen doorbreken door de gevoelens van de ander te erkennen zonder deze te corrigeren of te ontkennen. Hierdoor zal de spanning verminderen.

Mijn advies aan alle Teigetjes? Geef de strijd op en accepteer dat je de ander niet zult kunnen bekeren.

En misschien, héél misschien, zal Iejoor zijn kop dan ietsie pietsie minder laten hangen.

© Pascale Bruinen

WK s(c)ores

Prachtig, dat WK voetbal in Brazilië.

Spannende wedstrijden, heel veel doelpunten en een Oranje dat in ieder geval doorgaat naar de tweede ronde. Fijne shots van exotische stranden, adembenemende stadions en mooie dames met dito billen.

De NOS wint het met Studio Brasil eindelijk van RTL’s VI Oranje en dat alleen maar dankzij Messi, de teckel, en niet zozeer door de hondenogen van Hugo Borst.

Onze Nigel trapt tegenwoordig niet meer op borsthoogte van de tegenstander maar keurig een stuk(je) daaronder, Memphis wordt nog een hele grote en Robin moet je tegenwoordig bijna een pleister op zijn mond plakken als hij voor een microfoon wordt gezet want hij práát maar door.

Niet zo lang geleden was dat nog heel anders. Op youtube staat een geweldige scène uit De TV Kantine waarin Carlo Boszhard RVP nadoet als hij met frisse tegenzin een interview moet doen tijdens het vorige WK. We zien een “Robin” die in nikszeggende bewoordingen antwoordt, tussendoor respectloos aan zijn waterflesje lurkt en bijna ieder antwoord na een korte pauze besluit met het jeukerig irritant uitgesproken woordje: ”…toch?” Briljant! Iedere keer als ik het filmpje bekijk, lig ik in een deuk. Enig nadelig neveneffect hiervan is dat ik inmiddels ook de neiging heb om op iedere vraag te antwoorden met: “Dat is aan de bondscoach, … toch?”

En nu ik het over laatstgenoemde heb; zelfs onze Louis heeft in Brazilië (meestal) goede zin, maar misschien komt dat wel omdat hij – zo wordt gefluisterd – een Gouden Geslachtsdeel zou bezitten. Zou zomaar de titel van een nieuw Suske en Wiske album kunnen zijn.

Maar een keerzijde is er ook. Zo wordt zijn naamgenoot als spits geacht gretig te zijn maar je kunt het ook overdrijven. Luis Suárez, Uruguay’s hoop in bange dagen, was tegen Italië een beetje al te happig want zette meteen maar zijn tanden in de schouder van de verbijsterde Giorgio Chiellini. En laat dit nou al de derde keer zijn dat Luis van zich af bijt. Negen interlands geschorst, vier maanden een wereldwijd stadionverbod en daarna zou ik zeggen: muilkorven die hap.

Maar het WK heeft meer duistere kanten. Als fervent voetbalfan schrok ik onlangs dan ook van een artikel in de Britse krant The Guardian waarin de politie de vrees uitspreekt voor een hausse aan huiselijk geweld tijdens het WK.

Bij het vorige wereldkampioenschap in 2010 nam huiselijk geweld na een nederlaag van het Engelse team toe met maar liefst 31,5%. Gek genoeg was er echter een nagenoeg dezelfde vermeerdering te zien als Engeland had gewonnen, namelijk 27,7%. Emotionele stress, het sterke competitie-element en de testosteronniveaus zijn kennelijk (bijna) even groot na verlies als na winst.

De Engelse politie haast zich overigens te zeggen dat het overgrote deel van de voetbalsupporters zich normaal gedraagt. Het betreft slechts een kleine minderheid die zeer agressief reageert. Voor zover ik weet is dit bijverschijnsel in Nederland trouwens nog niet onderzocht.

In het kader van een publiciteitscampagne hebben ze in Engeland in ieder geval twee mooie slogans in voetbaltermen bedacht. Voor de potentiële daders: “Leave the striking to the players” (“Laat het (doel) treffen aan de spelers over”, waarbij “strike” ook slaan betekent). Voor de slachtoffers en het publiek: “Blow the whistle on domestic abuse” (“Stel huiselijk geweld als misstand aan de kaak”, met een referentie naar het scheidsrechtersfluitje).

Komt dát even goed uit, dat Engeland nu al naar huis moet.

Want anders zouden niet alleen de voetballers, maar ook veel slachtoffers in de knock-outfase zijn beland.

© Pascale Bruinen

Enkeltje Mars, anyone?

Maar liefst 200.000 mensen hebben zich naar verluidt tot dusverre wereldwijd aangemeld voor een enkeltje Mars. Ze reizen allen zonder retourticket want terugkeren naar Moeder Aarde is onmogelijk, of ze zouden ter plekke zelf een raketbasis moeten gaan bouwen.

Bij mij borrelt meteen de vraag op wat die duizenden personen in hemelsnaam bezielt om onze prachtige planeet voorgoed de rug toe te keren. In de krant lees ik dat het zou gaan om individuen die hier “alles al gezien hebben” of die “de mensheid echt willen leren kennen”. Deze toelichting schept bij mij echter alleen maar meer verwarring.

Want waarom zou je – op aarde alles al gezien hebbende – ruim 250 dagen met drie anderen opgepropt in een ruimtesonde onderweg gaan naar die ijskoude rode planeet? Volgens de stichting die het allemaal mogelijk maakt, Mars One, moeten de avonturiers namelijk de nodige ontberingen ondergaan.

Zo is het tijdens deze ellenlange reis onmogelijk om te douchen. In plaats daarvan zullen de astronauten zich moeten behelpen met van die natte doekjes zoals ze kennelijk ook doen in het internationale ruimtestation. Een lekkere steak met frietjes kunnen ze ook vergeten, want gevriesdroogd en ingeblikt voedsel zal hun lot zijn. De ventilatoren, computers en diverse technische systemen die de astronauten in leven moeten houden, zullen voortdurend geluid maken. Bovendien moeten ze maar liefst drie uur per dag verplicht oefeningen doen om hun spiermassa in stand te houden.

En ik maar denken dat een 12 uurs non-stop vlucht naar Los Angeles met van die opgewarmde magnetron maaltijden al afzien is.

Dit laat me trouwens denken aan dat liedje van The Rah Band, getiteld “Clouds across the moon”. Een vrouw probeert om via de intergalactic operator contact te houden met haar man op Mars. Door “violent storm conditions in the asteriod belt” vervalt de verbinding. Waarop de vrouw zegt: “I‘ll try again next year…next year…next year….“. Zoiets zal het daar wellicht ook worden. Had die band in 1985 toch al een vooruitziende blik.

En hoezo kun je je medemensen op deze aardbol pas doorgronden nadat je zo’n slordige 60 tot 380 miljoen kilometer, afhankelijk van de positie van Mars en de Aarde ten opzichte van de zon, hebt afgelegd? Volgens mij kun je evenveel mensenkennis opdoen door naar alle afleveringen van Utopia te kijken, gewoon vanaf je eigen vertrouwde en o zo veilige bank.

Nieuwsgierig geworden naar de “sollicitatiecriteria”, neus ik rond op internet. Op http://www.scientias.nl vind ik de volgende voorwaarden: “Wie in aanmerking wil komen voor een reis naar Mars moet zeker achttien jaar oud zijn, in staat zijn om gezonde relaties op te bouwen en te onderhouden, anderen kunnen vertrouwen, nieuwsgierig en creatief zijn. Ook is het zeer belangrijk dat u kunt reflecteren op uw eigen gedrag, een zogenoemde ‘Can do!’-houding heeft, flexibel bent, uw grenzen kent en weet wanneer het geoorloofd is deze te overschrijden”.

Ik realiseer me met een schok dat ik al deze hokjes zélf kan afvinken. Ik ben immers dit jaar vijftig geworden, heb al vijftien jaar dezelfde man, vertrouw op mijn familie en vrienden, heb een zeer brede belangstelling en ben ook nog schrijfster, een creatief vak bij uitstek. Verder denk ik voortdurend na over wat ik allemaal doe, pak ik alles met het nodige optimisme aan, kan ik me goed aanpassen en weet ik als officier van justitie natuurlijk als geen ander wanneer het geoorloofd is grenzen te overschrijden. Ik ben, kortom, niet alleen een geschikte maar zelfs de gedroomde kandidate! Zij het dat de potentiële gegadigden inmiddels al bekend zijn.

Want na twee selectierondes zijn van die 200.000 mensen nog slechts 705 kandidaten over, waaronder drie Nederlanders. Op http://www.nos.nl stuit ik op een van de afvallers, ene Joshua. Hij omschrijft zijn wens om mee te dingen naar een enkeltje Mars als volgt: “Als klein jongetje was ik al met de ruimte bezig, het is alsof ik hier altijd naar toe heb gewerkt.” In reactie op het gegeven dat hij, eenmaal daar, niet meer terug kan en zijn familie dus nooit meer zal zien, zegt onze Joshua: “Het zal in het begin moeilijk zijn. Niks persoonlijks, maar ik kan de knop omdraaien en mijn familie en vrienden gewoon vergeten. Mijn moeder vindt het rot, maar ze beseft wel dat ik dan mijn grootste droom heb waargemaakt.”

Een toonbeeld van diplomatie, die Joshua. En, niks persoonlijks Joshua, maar hoogstwaarschijnlijk is jouw tactvolle manier van optreden ook de reden dat jij nu toch verplicht bij je familie en vrienden op aarde moet blijven. Ik hoop voor jou dat zij dit hele interview “gewoon vergeten”.

In 2024 moet de eerste bemanning van vier personen vertrekken naar Mars. Eenmaal daar aangekomen, zullen die mogelijk hun intrek moeten nemen in iets dat nog het meest lijkt op een enorme zilverkleurige vingerhoed. Per persoon hebben de pioniers ruim vijftig vierkante meter ruimte. In de vingerhoed bevindt zich een opblaasbare component met een slaapkamer, werkruimte, een woonkamer en een soort moestuintje. Naar verluidt kunnen de astronauten daar wel normaal douchen, vers voedsel bereiden en gewone kleren dragen. Alleen als ze naar buiten gaan, moeten ze een Mars pak aan.

Ik zie ineens ongekende marketingmogelijkheden opdoemen. Want hier ligt een nog onaangeboorde markt en 2024 is het nog lang niet.

Tijd zat dus voor Roy Donders om een spacy versie van zijn oranje juichpak te maken.

Want ik vond zijn kwaliteiten als stylist altijd al buitenaards.

© Pascale Bruinen

De Sandwichgeneratie (2)

Als lid van de sandwichgeneratie, de generatie van veertig- tot zestigjarigen die zowel voor hun opgroeiende kinderen als voor hun vader en moeder die beginnen te kwakkelen moeten zorgen, maak ik als geen ander kennis met onze ouderen.

En zij met mij.

Ongemakkelijk ingeklemd liggend op dat broodje mag je je niet alleen verheugen op jarenlang puberleed, maar ook op het in- en uitlopen van verzorgings- of verpleegtehuizen en geregelde bezoekjes met je ouders aan de huisarts, vrijwel alle specialismen in het ziekenhuis, de hoorapparatenspecialist, de opticiën, de fysiotherapeut, de eerste hart hulp, de apotheek, de gemeente (voor alle papierrompslomp) en niet te vergeten MediReva. Je weet wel, die supertrendy, oergezellige zaak waar je allerlei kekke medische hulpmiddelen in de friste kleurtjes kunt scoren, namelijk vijftig tinten grijs.

Gelukkig zijn er ook bedrijven die die duffe en truttige rollators en scootmobielen kunnen leveren in fuchsiaroze, lichtgroen of pastelblauw. Of in een vrolijke print met bloemetjes, vogeltjes of polkadots. Neem gerust eens een kijkje op http://www.pimpmyrollator.nl. Niet dat ik persoonlijk ooit ook maar één oudere heb gezien die was uitgerust met een rollator met zebrastrepen.

Grote vraag is waarom niet. Omdat we Nederlanders zijn, heb ik een vaag vermoeden dat het wel weer over geld zal gaan. Of misschien willen onze ouderen juist graag met acuut depressief stemmende hulpmiddelen door het verzorgingstehuis strompelen omdat ze graag klagen en zo’n vreselijk grijze rollator nu eenmaal veel medelijden oproept.

Ook de rest van de standaarduitrusting van veel vijfenzeventigplussers, te weten een stok, een rolstoel of desnoods een zuurstoffles, zou zo verfraaid kunnen worden. En, nu ik toch bezig ben, laten we dan ook ein-de-lijk die steunkousen eens aanpassen. Want wáárom zie ik die bij ouderen toch altijd in zo’n schijtkleur beige terwijl er wel degelijk steunkousen zijn die van een vrolijker dessin zijn voorzien? Jahaa, er zijn zelfs steunkousen met hartjes, schaakbordmotief of witte sterren.

Vervolgens zou je die hulpmiddelen, afhankelijk van of er wel of niet is gefraudeerd met je persoonsgebondenbudget, nog verder kunnen versieren. Zo zou de oudere naar believen allerlei gadgets kunnen toevoegen. Zoals daar zijn: een houder met minstens vijfentwintig verschillende vakjes voor de dagelijkse dosis medicijnen, een gezellige kralen- of schelpenketting om die lelijke alarmknop aan te hangen en een handig plastic mapje – uiteraard gestyled door Maik de Boer – om in geval van nood het kunstgebit in op te bergen.

Cool, toch?

Dit is allemaal leuk en aardig, maar mijn ervaring als sandwichdeskundige leert me ook dat er bij 99,9% van de dames in verzorgingshuizen ook wel een haar make-over plaats zou mogen vinden. Wat zeg ik, een haarrrevolutie. Die één tiende procent bij wie dit niet hoeft, is mijn moeder. Zij gaat zo ongeveer vanaf het moment dat ze uit de luiers was eenmaal per week (!) naar de kapper (daar gaat mijn erfenis) en laat haar haren tot op de dag van vandaag nog steeds  in een ernstig verjongend zwart verven.

Dat zij zonder overdrijven zowat de enige is in het verzorgingshuis die niet wit/grijs/paars haar heeft, bleek onlangs nog toen er iets te doen was en de regionale krant een foto had geplaatst die van bovenaf was genomen in de grote hal waar iedereen naast elkaar zat. In de zee van grijze hoofden zag ik welgeteld één zwarte kruin. Ra ra wie dat was.

Maar ze heeft groot gelijk. Waarom zou je, alleen omdat je ineens bijna vijfentachtig bent, zo’n saaie, nietszeggende, oudmakende haarkleur willen hebben? Het leven is de moeite waard om tot het aller-, allerlaatste moment zo goed mogelijk te worden geleefd. Zo goed mogelijk uitzien, je haar verven en leuke kleren aan kan heus ook op gevorderde leeftijd. Ik zou niet weten waarom niet.

Stel je toch eens voor wat een fris kleurtje op al die ongezellige maar noodzakelijke hulpmiddelen én in de haarcoupes voor onmiddellijk effect zou sorteren in de samenleving. Al die blonde, rood-, bruin- of zwartharig geverfde hangouderen die buiten samenscholen met zuurstokroze of pimpelpaarse steunkousen in van die hippe, vette wagentjes of ondersteund door een stok met zonnebloem- of kolibrieprint. Nog wat strakke, gekleurde brilmonturen erbij in plaats van die ouderwetse goudomrande en…voilà, je zou je bijna gaan verheugen op je oude dag! Hoe cool is dat?

Ouderen zijn ondertussen dankzij de vergrijzing big business geworden. Er valt immers veel geld aan ze te verdienen. Verzorgingshuizen puilen uit. Nu ik daar ook geregeld kom, valt me op dat er nog steeds veel te veel betutteling van ouderen plaatsvindt. Zo sluit het gezellige restaurant met zitgedeelte om 19.30 uur (!). Als je daarna als oudere nog gezellig met je vrienden verder wilt borrelen onder het genot van wat onschuldige bitterballen, zul je je heil toch echt ergens anders moeten gaan zoeken.

Voor slimme ouderen is het gemiddelde verzorgingshuis helemaal een ramp. Die moeten het ineens doen met kienen of bingo als intellectueel hoogtepunt van de week. Alsof je, alleen omdat je ver boven de zeventig bent, ineens ook dommer bent geworden.

Let wel, ik misgun niemand zijn pleziertjes. Een halve haan winnen alleen maar omdat je als eerste alle omgeroepen getallen op je kaart hebt weggestreept kán heel leuk en opwindend zijn. Maar waarom wordt er standaard van uitgegaan dat mensen hun normale interesses die ze hadden toen ze jonger waren, verliezen als ze ouder worden?

Wat ik heb geleerd door regelmatig om te gaan met ouderen, is juist dat ze precies hetzelfde blijven. Mensen die vroeger graag de bloemetjes buiten zetten, vaak uit gingen en lol trapten, doen dit op gevorderde leeftijd ook nog het liefst. Ze mogen dan misschien wel gerimpeld zijn, die ondeugende twinkeling in hun ogen is er nog steeds.

Evenzo zijn degenen die als jongeren al een lang gezicht hadden, veel te vroeg achter de geraniums zijn gaan zitten en overal commentaar op hadden als ze oud en grijs zijn nog steeds niet geneigd voorop te gaan in de rollatorpolonaise.

Wie dat wel doet, is mijn moeder. Een nog steeds beeldschone, zwartharige diva die altijd positief blijft en zich graag amuseert. Een voorbeeld voor velen.

Fijne moederdag, mama.

© Pascale Bruinen

De sandwichgeneratie(1)

De Sandwichgeneratie (1)

Help! Ik word geplet tussen mijn verantwoordelijkheden. Enerzijds voor mijn jongvolwassen kinderen en anderzijds voor mijn moeder op leeftijd. Alledrie benodigen ze zorg, aandacht en liefde.

In mijn levensfase, (nipt!) 50 plus, hoort het er kennelijk bij om voortdurend in deze  ongemakkelijke, soms zelfs pijnlijke spagaat te verkeren. Want net als je denkt dat je het ergste puberleed wel gehad hebt en eindelijk meer quality time voor jezelf krijgt, breekt de tijd aan dat je ouders steeds minder zelfstandig kunnen.

Wij zijn de sandwichgeneratie, volgens http://www.encyclo.nl de “generatie van mensen tussen de 40 en de 60 jaar die ingeklemd zit tussen opgroeiende kinderen en ouders die gaan kwakkelen”.

Voorwaar geen sinecure als je bedenkt dat daarnaast juist door deze 40- tot 60-jarigen vaak ook nog buitenshuis moet worden gewerkt (soms met een behoorlijke stressbaan) en binnenshuis moet worden gepoetst, gewassen en gekookt. En, o ja, je wilt ook nog leuke dingen doen met je lief, op vakantie gaan (liefst meerdere keren per jaar), je sociale contacten onderhouden (al was het maar om steen en been te klagen over alles wat op je bordje ligt want waar zijn al die vriendinnen anders voor) en zeker twee maar liever nog drie keer per week naar de sportschool.

Want je mag dan wel ingeklemd zitten, dat betekent nog niet dat je ook nog overgewicht, een conditie van een 100-jarige of van die blubberarmen wilt hebben. Je zult toch maar net die ene knappe vrijwilliger van onder de veertig in het verzorgingshuis tegen het mooie lijf lopen,  je hoogbejaarde vader begeleiden naar die jonge, zeer appetijtelijke geriater of met je moeder meegaan naar het incontinentiespreekuur van die sexy uroloog. Dan wil je zelf toch zo fit, slank en strak mogelijk voor de dag komen (al heb je wel het voordeel dat je dit al snel lijkt naast iemand die minimaal twintig jaar ouder is).

Als trots lid van de sandwichgeneratie blus ik het ene moment het zoveelste puberbrandje om het volgende ogenblik met groot materieel uit te rukken voor een crisissituatie bij mijn moeder op leeftijd want haar iPad “doet weer zo raar”.

De laatste jaren zijn H. en ik onder andere ingezet als respectievelijk koerier (hoogstpersoonlijk een belangrijke brief afgeven bij de gemeente uit angst dat die anders niet op de juiste plek zou aankomen), klusjesman (de slang van de verplaatsbare airco was er uit gevallen), en bezorgservice (boodschappen en medicijnen afleveren aan huis).

Een paar jaar geleden zijn mijn ouders verhuisd naar een mooi appartement in een verzorgingshuis. Als rechtgeaarde sandwichers moesten H. en ik uiteraard ook ons steentje hieraan bijdragen.

De organisatie rondom hun verhuizing was grofweg vergelijkbaar met die van de onlangs in Nederland gehouden internationale nucleaire top NSS. Maanden van tevoren werd begonnen met de voorbereiding. Dat wil zeggen: mijn vader deelde aan iedereen orders uit die stelselmatig werden genegeerd en mijn moeder keek vooral veel en vaak met een vertwijfelde blik om zich heen naar alles wat (vooral door haar) in de loop van járen was verzameld.

Zo had de garage van mijn ouderlijk huis meer weg van een lokale vestiging van de Mediamarkt door alle overbodige en overtollige elektrische apparaten die daar bij elkaar op ettelijke planken stonden te verstoffen. Dat wafelijzer van de reclame waarmee geen enkele van die zoete lekkernijen was gebakken. Die must have krulset die nooit was ontmaagd. Of de vijfde grill die nimmer daglicht heeft mogen aanschouwen.

Maar het ergste waren de kleren, schoenen, tassen, sjaaltjes en kilo’s sieraden (helaas niet van edelmetalen) van mama (je ziet, ik heb het van geen vreemde). Op een dag ga ik als dochter annex verhuizer annex sandwicher mama helpen om orde in deze chaos te scheppen. Dit met het idee dat het wiskundig onmogelijk is om alles mee te nemen naar haar volgende woning. Om te voorkomen dat we veel te veel gaan verhuizen alleen maar om het straks in het nieuwe appartement te moeten wegdoen, ben ik aangetreden.

Staand temidden van een onoverzienbare stapel winterjassen wijs ik haar streng doch rechtvaardig op het gegeven dat zeker een op de vier stuks (eigenlijk drie op de vier maar ja, het is je moeder hè?) weg moet. Ik zie dat ze van deze mededeling in shock is.

“Ja maar die heb ik nodig voor als het echt koud is. En deze, die doe ik niet weg. Nooit!”

Ik, hoopvol wijzend op een andere jas: “Maar die is toch niet meer zo leuk, nietwaar? Die doen we in de doos voor de kledingbak”.

“Nééééé…..! Die zéker niet!”. Om hem vervolgens, net als de zeven andere, liefdevol in te pakken in de verhuisdoos.

Nodeloos te zeggen dat dit met al de rest van de spullen ook zo is gegaan, mijn ferme taal ten spijt. En zo komt het dat op het einde van D-Day, de dag van hun verhuizing, niemand in hun mooie nieuwe appartement zich meer voor- of achteruit kan bewegen tussen de overal tot aan het plafond opgestapelde verhuisdozen.

Ik weet het, ik weet het, ik ben een watje. Ik mag dan wel officier van justitie zijn die nota bene de respectabele leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt, maar in aanwezigheid van mijn moeder voel ik me in no time weer een kleuter van vijf.

Ik zie het maar als gratis regressietherapie.

© Pascale Bruinen

sandwichgeneratie (1) 2e

Money for Nothing

Onlangs stuit ik op het bericht dat in de nacht van Oud op Nieuw in Almere veel minder is vernield dan vorig jaar. Werd er op 31 december 2012 nog voor een ton kapot gemaakt door de Almeerse jeugdigen, 31 december j.l. was dat nog slechts voor een schamele 70.000 euro.  Maar liefst dertigduizend euro minder. Volgens afspraak met de gemeente wordt het bedrag waarvoor niet is vernield uitgekeerd aan de jongeren ten behoeve van een skate-baan of een trapveldje.

Er is veel voor te zeggen. Want ik snap ook wel dat de achterliggende gedachte is dat jongeren die skaten minder snel uit verveling een parkeerautomaat slopen en jeugdigen beter tegen een voetbal kunnen trappen dan tegen andermans auto.

Aan de andere kant is het toch ook vreemd. Geld krijgen als je iets niet vernielt. Een concept dat, zo ben ik bang, heel erg 2014/2015 wordt. Maar het biedt ook wel perspectief.

Want ik heb nog nooit iets vernield. Nou ja, niet moedwillig dan. Als volwassene. Want ik zal als kleuter in een driftbui vast wel eens een kopje van mijn roze theeservies op de grond hebben gesmeten, het hoofd van een van mijn Barbies hebben afgerukt of toch minstens haar lange haren zodanig hebben afgeknipt dat het daarna leek of de ratten eraan hadden gevreten. Maar dat telt niet. Toch?

Voor zover ik weet (ja, ik dek me zekerheidshalve in) hebben H. en de kinderen ook nooit andermans spullen kapot gemaakt. Wat betekent dat wij vanaf nu slapend rijk kunnen worden.

Denk je eens in: ik kan eindelijk die stomme postcodeloterij opzeggen (ik win toch nooit iets anders dan uitgedroogde stroopwafels of een pot Ben & Jerry’s ijs. Als het nou nog Häagen-Dazs was), ik hoef nimmer meer in de rij te staan om een staatslot te kopen en kan mijn knagende schuldgevoel omdat ik niet op tijd ben ingestapt in de bitcoin-hype eindelijk definitief gedag zeggen. En dat alles alleen maar omdat ik me beheers en niet als een destroyer door het leven ga.

Natuurlijk moet dit principe wel met terugwerkende kracht worden toegepast. Nu ik er bij stilsta, betekent dit dat ik praktisch al kan ophouden met werken. Voor mij geen pensioengat meer. Ik hoef me alleen nog maar in verbinding te stellen met de gemeente.

Wie ook money for nothing kreeg, en veel, was die Bulgaar die in zijn eentje tig landgenoten heeft geholpen om toeslagen uitgekeerd te krijgen waar ze in de verste verte geen recht op hadden. Deze frauduleuze handelingen hebben de belastingbetaler, jij en ik dus, kapitalen gekost. Vul wat formuliertjes in, stuur ze op en voilà, even later kun je in de stad zoveel flappen tappen als je maar zelden bij elkaar hebt gezien. Wat moeten die arme sloebers op dat Bulgaarse platteland hebben neergelegen over zoveel naïviteit van die knotsgekke Hollanders waar het geld kennelijk tegen de plinten klotst.

Het idee om iets voor niets te krijgen zal wel altijd aanlokkelijk blijven, zeker voor mensen met een criminele inborst. Alhoewel, helemaal voor niks krijgen die laatsten het nou ook weer niet, hoor. Ik ben altijd verbaasd als ik zie hoeveel creativiteit eraan te pas komt als ze proberen om anderen geld af te troggelen. Als oplichters hun vindingrijkheid op een legale manier zouden gebruiken, zouden ze misschien wel een glansrijke maatschappelijke carrière hebben.

Ze zouden bijvoorbeeld hoge ogen kunnen gooien als verkoper. Want deze mensen zijn nog in staat om een zonnebank te verkopen aan een rondreizend woestijnvolk. Waarschijnlijk hebben ze ook grote toegevoegde waarde in een denktank omdat hun immer op hoog toerental draaiend brein best wel eens onorthodoxe oplossingen voor wereldproblemen zou kunnen bedenken. En met hun overtuigingskracht kun je ze prima inzetten als collectant voor het goede doel. Gegarandeerd dat zelfs de gierigste mensen minstens een biljet van twintig euro in die bus stoppen.

Helaas is voor de meesten de roep van het grote geld te sterk en gaan hun talenten voor de goede zaak verloren.

Eeuwig zonde.

© Pascale Bruinen

Geld Graag!