Wat ruist er door het struikgewas? (2)

Ik ben in Zuid-Afrika en maak me op voor mijn allereerste safari.

Na een heerlijke high tea in het restaurant van het private game reserve worden we voorgesteld aan de ranger die de komende vier safari’s voor ons op zoek zal gaan naar wilde dieren. Zijn naam is Willard en hij zal ons rondrijden in zijn open Landrover jeep. Het is een grote donkere man van achter in de dertig met een kaal hoofd onder zijn tropenhoed en een vriendelijke uitstraling. Hij is gekleed in een bosgroen hemd waarop een portofoon is bevestigd en een lichtgrijze broek. Hij stelt ons voor aan Zablon, onze tracker. Hij zal voorop de jeep zitten en sporen zoeken. Zablon is een stuk jonger en komt, ondanks de grote glimlach op zijn donkere gezicht, wat verlegen over.

Als we de laatste koffiedruppels (wie zegt dat je tijdens een high tea alleen maar thee zou mogen drinken?) naar binnen hebben gegoten, spoeden we ons achter Willard en Zablon aan naar onze Landrover. Het is een monsterlijk grote jeep die vooral heel erg open is (ieuww!) en plaats biedt aan zeker negen safarigangers. Omdat men in Zuid-Afrika links rijdt, zit het stuur aan de rechterkant.

H. en ik installeren ons op de eerste rij, pal achter Willard en Zablon. We hebben een rugzakje bij ons met daarin water, muggenspray, een verrekijker, twee fototoestellen en dunne truien voor als het donker wordt.

Als iedereen zit, legt Willard eerst een aantal belangrijke spelregels uit. Met stip op 1 staat het gebod om tijdens onze tocht door de wildernis vooral nóóit het profiel van de Landrover met zijn inzittenden te doorbreken.  De wilde dieren zien dit namelijk als één groot geheel, zodat ze ons met rust zullen laten. Bovendien zijn ze aan deze vorm gewend, waardoor ze die niet meer interessant vinden. Willard instrueert ons allen daarom streng om vooral te blijven zitten in de jeep. Het is dus strikt verboden om op te staan om die extra leuke foto te kunnen maken, dat zou dan wel eens je laatste kunnen zijn. Laat staan dat je uit mag stappen.

Als ik tegen Willard zeg dat ze ons mensen toch kunnen ruiken en horen, bevestigt hij dat. Maar kennelijk snappen de wilde dieren desondanks niet dat wij gemakkelijke prooien zijn. Nu maar hopen dat er niet ergens die ene bolleboos-leeuw rondloopt die dit fabeltje zo doorprikt en wél begrijpt dat wij lekkere hapjes zijn die met één simpele sprong kunnen worden verschalkt.

Het spreekt voor zich, zegt Willard vrij overbodig, dat we de wilde dieren ook niet mogen voeren, aaien (!) of mogen aanroepen (“póes póes póes…, kijk eens hier voor de foto…, póes póes!”). Tenslotte worden we nog gewaarschuwd voor stelende apen, overhangende takken (met of zonder wurgklare python erop) en giftige doornen. Fijn! Laat de game drive maar beginnen!

Terwijl de jeep over de nu platliggende beschermingshekken het kamp uitrijdt, hang ik het nieuwe fototoestel – dat in staat is om van heel veraf in te zoomen – om mijn nek. We rijden over onverharde wegen die met iedere afslag die Willard neemt steeds smaller worden. Het is ruim boven de dertig graden en de klamme hitte is drukkend. Maar in de rijdende Landrover is het gelukkig een stuk koeler.

Eenmaal verder in de bush word ik bedwelmd door een geur die een hemelse mengeling is van droge aarde, kruidige gewassen en bloeiende struiken en bomen. Ik sluit even mijn ogen en adem diep in door mijn neus. Ik kan bijna voelen hoe mijn longen dankbaar de schone lucht (bye bye fijnstof!) opzuigen en hoe de laatste restjes Nederlandse stress verdwijnen.

Het landschap is zo mooi dat het pijn doet aan mijn ogen. Het is van een uitgestrektheid die wij in Nederland niet kennen. Nergens is een teken van menselijk ingrijpen te zien. Het  kleurenpalet van de Zuid-Afrikaanse natuur gaat van lichtbeige via eindeloze tinten groen naar het donker van takken en boomstammen. Her en der is het Afrikaanse land glooiend. Af en toe gaan we over een stuk bijna uitgedroogde rivier of langs een enkele eenzame boom. Het is zo’n typische boom die ik alleen maar ken van natuurfilms maar nu zie ik hem in het echt.

Het is de acacia. Hij heeft een ranke hoge stam, waarna de takken breed als een parasol horizontaal uitwaaieren. Ik word er stil van en ik heb nog geen dier gezien.

Even later stopt Willard de jeep en zet de motor uit. Opwinding maakt zich van ons meester als we een drietal zebra’s vlak langs de weg in het hoge gras zien staan. Ze kijken ons recht aan. Ik grijp mijn camera en zoom met enigszins trillende handen in. In de lens zie ik de zebrasnuit zo vlakbij dat het lijkt alsof ik maar mijn hand hoef uit te steken om hem te aaien. Het is een prachtbeest met zulke sierlijke tekeningen op zijn hoofd (en niet kop, het is een paard) dat de kunstwerkjes op de kop van Henk Schiffmacher hiermee vergeleken nog net geen peuterkrabbels zijn.

Als we allemaal onze foto’s hebben genomen, rijdt Willard verder. Na een minuut of vijf zien we vlak voor ons een olifant uit de struiken komen. Willard zet de jeep meteen stil. We houden collectief onze adem in. Hij draait zijn grote kop en gooit met zijn slurf de rode grond over zijn machtige lijf. Een oranje stofwolk onttrekt hem heel even bijna aan het zicht. Ik denk nu een beetje te weten hoe David Attenborough zich moet voelen als hij een van zijn vele natuurfilms maakt.

Het volgende moment komt de olifant recht op ons afgelopen en flappert daarbij met zijn grote oren. Het ziet er dreigend uit maar Willard legt ons enigszins geschrokken gezelschap haastig uit dat hij die flapperende oren enkel gebruikt om af te koelen.

Ik maak de ene na de andere foto. Dan besluit ik te filmen. Door de relatieve beschutting van mijn lens zie ik dat de olifant steeds dichterbij ons komt. Als ik opkijk, wordt het langzamerhand een beetje too close for comfort.

Willard zet de jeep gelukkig in zijn achteruit. Maar dan stopt hij de auto weer terwijl ik hem in gedachten aanmoedig om vooral verder achteruit te rijden. Want de kolos is nu weer dichterbij ons wel erg open jeepje gekomen. In gedachten denk ik aan die Engelse toeristen die nog maar een paar weken geleden in het Krugerpark het slachtoffer werden van een olifant met iets teveel testosteron. Ze waren kennelijk iets te dichtbij gekomen waarna hij hun auto had aangevallen en een vrouw zwaar verwondde.

Ik probeer deze gedachten weg te duwen. En dan zie ik nog meer olifanten de weg op komen. De opwinding slaat toe als we zien dat ze een kleintje bij zich hebben. Hoe schattig! De kleine is duidelijk bang als hij op de open weg is, want hij rent zo’n beetje naar de overkant. Willard rijdt stapvoets verder achteruit om ze de ruimte te geven en dan lopen de olifanten aan de overkant de beschutting van de struiken in.

We rijden verder. De zon begint langzaam onder te gaan. Het licht lijkt nog kwetsbaarder te worden nu het de schelle tonen van de hete middagstralen geleidelijk achter zich laat.

Ik spied rond of ik in het hoge gras iets zie bewegen. Later zien we nog de ranke impala’s, die zich spoorslags uit de voeten maken als ze ons horen aankomen, de koedoes (waarvan het mannetje en vrouwtje er compleet anders uit zien) en de waterbok. Het  zijn stuk voor stuk wonderbaarlijk mooie schepsels.

En dan valt de duisternis. Het is ietsje afgekoeld, maar die trui heb ik echt niet nodig. Miljoenen krekels heffen allemaal tegelijk hun lied aan. Her en der hoor ik getjilp, gekras en geroep van god weet wat voor dieren. Zablon, die links voorop zit op een klapstoeltje, doet zijn grote schijnwerper aan en beweegt die tijdens het rijden van links naar rechts. De verrassend sterke lichtbundel valt op struiken, een stuk boom, een paadje. Willard, die het uitgestrekte gebied op zijn duimpje kent, besluit het pad te verlaten en dwars door de struiken en lage boompjes te rijden. Hoe stoer! Ik wou dat ik dat mocht doen.

Zablon verlaat zijn stoeltje voorop en komt in de jeep zitten, een zeker teken dat het gevaarlijk kan worden. Even later zien we gele ogen reflecteren in het licht van de schijnwerper. We rekken onze hoofden uit om te zien welk dier zich hier schuilhoudt. Al snel blijkt het een hele troep leeuwinnen te zijn. Ze liggen ontspannen tegen elkaar aan. Even verderop ligt het mannetje. Als hij wordt beschenen heft hij even zijn majestueuze kop op, maar legt die dan meteen weer neer.

We rijden door en zien plotseling een ranke giraffe vlak voor ons de weg oversteken. Het is een adembenemend gezicht om dit grote maar o zo elegante dier van zo dichtbij te mogen zien.  Ik kijk en kijk en probeer me deze unieke beelden in te prenten opdat ik ze nooit zal vergeten.

En dan zit onze eerste rit er al op. Morgenvroeg gaat de wekker om 04.15 uur voor de ochtendsafari (hoezo uitrustvakantie?).

Ik wou dat het al zover was.

© Pascale Bruinen

wat ruist (2) 1

wat ruist (2) 2

wat ruist (2) 3

wat ruist er (2) 7

mannetjeskoedoe

wat ruist er (2) 8hoe aandoenlijk…

Wat ruist er door het struikgewas? (1)

Tropenhoed? Check. Khaki hemd? Check. Verrekijker? Check.

Nee, nee, dit keer geen cruise maar een safari. We gaan de Zuid-Afrikaanse bush nóg onveiliger maken. Een soort groeten uit de rimboe, maar dan zonder draaiende tv-camera’s.

De locatie is jaloersmakend: een tented camp midden in een private game reserve, ver van de bewoonde wereld. Zo ver zelfs, dat er maar zeer beperkt elektriciteit is. In plaats daarvan staan er overal olielampjes. Rond het zwembad, bij de zitbanken buiten, in het restaurant. Zó romantisch. In onze tent zijn we aangewezen op een draagbare lamp op batterijen, in de canvas badkamer een lamp op zonne-energie en voor de rest alleen maar kaarsen.

Het woord tent dekt de lading trouwens niet helemaal. Want dit is niet camping maar glamping met een enorm bed, meubilair van donker hout en een terras van waar je een fantastisch uitzicht hebt over de groene omgeving zonder ook maar ergens een teken van beschaving te ontwaren.

De aardige mevrouw die ons wegwijs maakt, laat ons een kistje zien dat in een la van de kast ligt. Dit is het overlevingspakket, zegt ze. Vervolgens haalt ze muggenspray, lucifers, een portofoon en een fluitje uit het kistje. Met de portofoon kunnen we bij onraad contact leggen met het main camp. Ha gelukkig, denk ik nog. Puntje van aandacht is wel dat dit op zo’n twintig minuten rijden ligt.

In geval van acute nood, zo legt zij ons uit, moeten we op het fluitje blazen. Prompt zie ik in gedachten al een grommende, uitgehongerde leeuw die in het holst van de nacht met zijn vlijmscherpe klauwen tegen ons canvas tentzeiltje slaat, op zoek naar lekkere hapjes. In paniek blaas ik op dat fluitje. Hoe willen ze dan in godsnaam weten waar het geluid vandaan komt? Want er liggen hier wel een stuk of veertien tenten helemaal verspreid in het groen over een redelijk groot gebied.

Tegen de tijd dat ze hebben uitgevogeld van welke tent het noodsignaal afkomstig was, zijn wij al lang en breed in stukken gescheurd en ligt de koning der dieren al lekker uit te buiken midden op ons ultra kingsize bed.

Terwijl ik dit opwekkende beeld probeer weg te stoppen, gaat de vrouw verder met het toelichten van de huisregels. De belangrijkste is dat we bij duisternis ab-so-luut niet zelf van het hoofdgebouw naar onze tent mogen lopen maar slechts begeleid door een porter. Dit in verband met de wilde dieren zoals neushoorns, hyena’s en luipaarden. We zitten per slot van rekening midden in de wildernis. Ze hebben aan de buitenkant van het kamp weliswaar van die hekken waar stroom op staat, maar je weet het natuurlijk nooit. 

Nu had ik gehoopt dat die porter een tot de tanden bewapende man zou zijn die met een vervaarlijk uitziend kapmes voorop loopt maar tot mijn schrik bleek het gewoon een plaatselijke jongen te zijn uitgerust met niet meer dan een lullig zaklampje.

Op mijn vraag wat ik moet doen als ik ineens word geconfronteerd met een woeste cheetah die me vanuit de struiken wil bespringen, zegt de aardige mevrouw dat ik dan zo stil mogelijk moet blijven staan. Lijkt me makkelijk zat terwijl je hele lijf giert van de vlucht- of vechthormonen. Of hard schreeuwen, dat zou ook nog wel eens helpen. Persoonlijk dacht ik eerder aan een verdovingsgeweer maar dat krijgen we niet. Hoezo klant is koning?

Hmm, aan deze probleempjes heb ik eerlijk gezegd niet meteen gedacht toen ik op internet de geweldige foto’s zag van onze safari-accomodatie. Overdag ziet het paadje naar onze tent, een onverhard smal weggetje dat zich een paar honderd meter door het dichte struikgewas heen worstelt, onschuldig genoeg uit maar bij nacht is het toch een ander verhaal.

Omdat vooral de overhangende boomtakken me toch wel enige zorgen baren, vraag ik haar meteen maar of hier soms ook slangen zitten. Uit een ooghoek zie ik dat H. me een waarschuwende blik toewerpt. Jammer dan, ik moet het toch weten.

In plaats van te antwoorden, stelt ze me een wedervraag. Of ik een eerlijk antwoord wil? Ja, dat wil ik. Nou, in dit gebied leven de tien dodelijkste slangen van Zuid-Afrika, zoals daar zijn de groene en zwarte mamba, de spugende cobra, de pofadder (allemaal gifslangen) en de wurgende python, doceert de aardige mevrouw. Fijn om te weten als ik straks in het pikkedonker over dat pad tussen struiken en bomen naar mijn tent terug moet. Ieeeee, ik moet er niet aan denken dat er zo’n koud, glibberig reptiel om mijn nek valt. Over out of my comfort zone gesproken. 

H. kijkt naar mijn gezicht (dat na deze mededeling kennelijk iets van zijn aanvankelijk nog  euforische blik heeft verloren) en slaat dan zijn ogen ten hemel. Tja, ik weet nu eenmaal graag precies waar ik aan toe ben.

Maar nu gaan we ons klaar maken voor onze allereerste safari.

Ik kan niet wachten.

© Pascale Bruinen

Wat ruist er door het struikgewas (1)Het paadje bij daglicht

Wat ruist er door het struikgewas (1) 2een bij duisternis…

 

 

Baby Blues (2)

Het zijn de jaren negentig van de vorige eeuw. Ik ben net bevallen van mijn eerste kind en zit midden in de jonge-moeder-mallemolen. Ik draai steeds sneller rond en rond en moet zorgen dat ik er niet van af donder.

Omdat mijn baby iets te vroeg is geboren, krijgen we hem met met maar liefst acht voedingen per dag mee naar huis. Omdat ik borstvoeding geef, betekent dit een behoorlijke aanslag op mijn lichaam.

Natuurlijk is mijn allerliefste manneke deze opofferingen meer dan waard, maar als rechtgeaarde controlfreak maak ik zware tijden door. Want als er één ding is dat ik natuurlijk absoluut niet onder controle heb, dan is het wel mijn pasgeboren baby. Het is eerder andersom: dit kleine, hulpeloze, wondermooie hoopje mens heeft míj volledig in zijn macht. Die gedenkwaardige eerste blik op dat minuscule roze wezentje is voldoende om de sluizen van een oneindige moederliefde wagenwijd open te zetten.

Als ik weer als advocaat aan de slag moet, wordt het kolfapparaat mijn nieuwe BFF. Op het werk hebben ze een kamertje als kolfkamer aangewezen. Trouw sluit ik me daarin vrijwillig twee maal daags op. Zo ook die dag dat ik de stekker in het apparaat steek en er vervolgens helemaal niets gebeurt. Eerst denk ik nog dat hij niet goed genoeg in het stopcontact zit, maar dat blijkt wel het geval. Het ding weigert koppig om te gaan pompen.

Het koude zweet breekt me uit. In paniek rammel ik aan het apparaat, trek de snoer er uit en stop hem er weer in. Niks. Ik voel me nu ook benauwd en licht in mijn hoofd. De druk  loopt in sneltreinvaart op. Als na nog tig pogingen definitief niks te kolven valt, zie ik nog maar één uitweg en dat is als een gek op en neer naar huis sjezen. Twintig kilometer heen en twintig kilometer terug. Nodeloos te zeggen dat mijn baas door dit incidentje voortaan waarschijnlijk alleen nog maar overweegt mannen aan te nemen.

Een paar maanden later kom ik tot de conclusie dat er in feite een heel simpele, goedkope en volstrekt natuurlijke oplossing is voor alle vruchtbare vrouwen met gewichtsproblemen. Geef borstvoeding en wel zo lang mogelijk! Terwijl mijn buik, benen en billen nog slanker worden dan in mijn beste jaren, groeit mijn voorgevel op volledig natuurlijke wijze pakweg twee cupmaten. Zo vrouwelijk en close to perfection word ik – zonder draconische ingrepen – geheid nooit meer.

Mooi, zoals Moeder Natuur het allemaal bedisselt. Want hoe blij ik ook ben met mijn baby, al gauw heb ik toch heimwee naar mijn dikke buik. Ik mis dat speciale gevoel van altijd lekker met zijn tweetjes zijn, vooral als je zelf al weet dat je zwanger bent maar nog niemand anders dat kan zien. En ik kan niet wachten om die vederlicht fladderende vlindervleugeltjes weer te voelen, dat eerste fysiek onmiskenbare signaal dat de baby beweegt.

Met het ultieme excuus dat ik er niet jonger op word, is spruit nummer twee al snel een feit.

Wat ik toen nog niet wist, is dat twee kinderen onder de twee hét recept is om jezelf compleet te verliezen. Men neme de oudste die net lekker in zijn dwarse peuterpubertijd begint te komen omdat hij veel meer wil dan waartoe hij in staat is. Men voege daarbij de baby die nog helemaal niks kan en men menge dit goed met een aan chronisch slaapgebrek lijdende, zogende en in deeltijd werkende mama en…voilà, de combinatie van deze drie ingrediënten staat garant voor een ware uitputtingsslag.

Na mijn aanvankelijke euforie over het vervullen van de konings- of rijkeluiswens, eerst een jongen en dan een meisje, begint het dagelijkse schema me in rap tempo op te breken. Het lijkt wel of ik alleen nog aan het voeden, luiers verschonen, spelen en wassen ben. ’s Ochtends gaat dochterlief al weer snel slapen. Tegen de tijd dat ik haar moet oppakken, is de oudste dringend toe aan zijn middagdutje. En op het moment dat hij weer wakker wordt, draag ik de baby weer naar haar wiegje.

Al gauw realiseer ik me dat ik zo gedoemd ben om mijn hele bevallingsverlof als een soort kluizenaar in huis door te brengen. Want ja, hoe ga je alleen naar buiten met én een pasgeborene én een eigenzinnige peuter die enkel het woordje “Nee!” lijkt te kennen? In het begin doe ik dochterlief nog veel in de draagzak, maar daar wordt ze al gauw te zwaar voor. En met een rebelse oudste aan een handje als zij in de wandelwagen ligt, is ook niet je dat.

De eerste maanden heb ik daarom vaker een gevoel van gevangen zitten in een gouden kooi. Daar zit ik dan met mijn gezonde jongen en meisje, zo afgepeigerd dat ik soms niet meer helder kan nadenken en tegelijkertijd – natuurlijk – gebukt gaand onder een giga-schuldgevoel. Want ik ben veel te moe en futloos om plezier te hebben van mijn dubbele moederschap. En hoe mooi, intiem en slankmakend borstvoeding ook is, het is tevens een vorm van topsport. De notie dat mijn baby echt alleen maar van mij afhankelijk is om aan eten te komen, vliegt me soms wel eens naar de keel. Het is immers de grootste verantwoordelijkheid die een vrouw kan dragen.

Net als ik echt aan het einde van mijn Latijn dreig te komen, is de verlossing in zicht. Mijn beste vriendin, moeder van een tweeling die bijna even oud is als mijn zoon, hoort mijn verzuchtingen en biedt royaal aan dat ik haar tweelingbuggy voor nop kan overnemen. Het achterste deel kan plat zodat de baby lekker kan slapen en het voorste deel is een stoeltje waar mijn oudste in kan zitten. Ideaal!

Ik word op slag een ander mens. Ik kan weer overal gemakkelijk heen. Ik heb mijn vrijheid terug. Tegelijkertijd begin ik langzamerhand te wennen aan het evenredig verdelen van mijn aandacht over baby en peuter. Als dan ook nog dochterlief de eerste nacht doorslaapt tot na zevenen, voel ik me alsof ik de lotto heb gewonnen.

Ik ben weer in balans.

© Pascale Bruinen

Newborn Baby Blues (2)

Baby Blues (1)

Ik ben de dertig net een week gepasseerd als mijn eerste kind, een zoon, wordt geboren. Dat maakt mij echt zo’n “eerst afstuderen, dan een goede baan scoren en je vervolgens nog een tijdje te pletter werken voordat je zwanger wordt”- moeder. Tot groot en oneindig verdriet van gynaecologen, die maar niet ophouden te benadrukken dat dertig biologisch gezien eigenlijk al “veel te oud” is, zeker voor een eerste kind. Maar ja, je hebt niet voor niets al die jaren op de universiteit gezwoegd en eindelijk die droombaan – voor mij destijds in de advocatuur – gevonden. Het laatste dat je dan wilt, is meteen maandenlang afwezig zijn op je zo hard bevochten en gewilde stek omdat je je zo nodig wilt voortplanten.

Dus doe ik in die tijd netjes wat wij, als verstandige meiden die op hun toekomst zijn voorbereid, allemaal doen: die allengs luider wordende roep van de hormonen negeren en het hele baby-gebeuren telkens weer uitstellen. Maar eerlijk is eerlijk; bij het vooruitzicht dat ik op mijn volgende verjaardag de gevreesde grens van dér-tíg zal passeren, is mijn biologische klok alsnog op tilt geslagen en bam! Even later is er toch een baby op komst, advocaat of niet. Overigens tot chagrijn van mijn mannelijke baas die mij weliswaar beleefd en plichtmatig mompelend feliciteert, maar wiens hele bodylanguage uitschreeuwt dat hij zich wel voor de kop kan slaan dat hij mij, nog-kinderloze-vrouw-in-vruchtbare-leeftijd, heeft aangenomen.

Vanaf de geboorte van mijn zoon, die een aantal weken te vroeg ter wereld is gekomen (mental note: zouden die gynaecologen toch gelijk hebben?),  staat – oh zoet cliché! – mijn hele leven op zijn kop. Na vier weken ziekenhuis krijgen we onze spruit mee naar huis met acht voedingen per dag. Hoezo thuis lekker rustig bijkomen?

Behalve aan de gebroken nachten en borstvoedingsperikelen moet ik uiteindelijk nog het meeste wennen aan de nieuwe werkelijkheid dat ik niks, maar dan ook niks meer in één keer af kan krijgen. “Even” het hele huis achter mekaar door poetsen en opruimen zoals ik gewend ben, is er niet meer bij. Koken doe ik alleen nog maar in etappes. Om van snel en efficiënt door de Albert Hein heen te razen nog maar te zwijgen.

Bij iedere voeding, huilbui, hik, luierwisseling of spuugstraal laat ik alles wat ik aan het doen ben uit mijn handen vallen, soms letterlijk, om mij naar het  nieuwe middelpunt van mijn bestaan te spoeden.

Omdat mijn kereltje midden in de winter is geboren, is mijn eerste uitje nog net geen militaire operatie. Eerst water warmen, warm water in kruik doen, checken of kruik niet lekt (twee keer), kruik in wandelwagen leggen, baby oppakken, baby de borst geven, baby schone luier omdoen, baby rompertje, babypakje, sokjes, skipak, mutsje en wantjes aantrekken, baby-met-skipak in trappelzak stoppen, baby-in-trappelzak insnoeren in wandelwagen (op dit punt ben ik zelf zo uitgeput dat ik eigenlijk geen puf meer heb om naar buiten te gaan, maar vooruit), baby weer uit trappelzak halen omdat hij alles onder heeft gespuugd, na schoonmaakbeurt baby nogmaals in trappelzak stoppen en dan…Het Moment Suprême is daar en de wereld zal het weten. Mijn. Eerste. Wandeling. Met. Baby. Alleen zo jammer dat de wandeltijd omgekeerd evenredig is aan de voorbereidingsperiode. Maar gelukkig went alles, zo ook dit.

Ik kom er al gauw achter dat acht voedingen per vierentwintig uur heel hard werken is. Maar dan héb je, behalve tepelkloven, doorwaakte nachten en borstontstekingen, ook wat. Het is inderdaad heel bijzonder en intiem om zo in het holst van de nacht met mijn baby een hechte band op te bouwen. En dan heb ik het nog niet eens over wat het doet voor mijn figuur. Na een aantal weken fungeren als rond-de-klok melkfabriek pas ik zelfs weer in mijn allernauwste spijkerbroek. En terwijl het snoetje van mijn eerstgeborene als toonbeeld van Hollands welvaren steeds ronder wordt, ziet dat van mij steeds ingevallener uit.

En geen wonder. De hele dag door voel ik me zo opgejaagd als een ADHD-er die zijn ritalin al een hele poos niet meer heeft gehad. Want er zitten maar drie uur (bruto!) tussen de voedingen, hetgeen betekent dat ik mijn tussentijdse bezigheden met een aan Noord-Koreaanse hysterie grenzende precisie moet plannen. Bij de eerste kik uit de babyfoon werp ik een snelle blik op mijn horloge, haast me met twee treden tegelijk de trap op en begin in gedachten al af te tellen: Ready? Steady? Go!  Zeker als ik ergens heen ga zonder baby is het voor mij als zogende moeder van het grootste belang dat ik op tijd terug ben, dus voordat mijn borsten zowat uit elkaar springen van ellende en spontaan beginnen te lekken.

En natuurlijk kan ik er op wachten dat het een keer fout gaat. Ik ben in het ziekenhuis op controle bij de gynaecoloog en dacht slim te zijn door even snel alleen te gaan. Big mistake! Ik zit nu al een dik uur te verdoen in een overvolle wachtkamer en begin me langzamerhand zorgen te maken. Inmiddels is het alles bij elkaar al bijna twee uur geleden dat zoonlief heeft gedronken.

Een jonge moeder komt aanlopen met haar baby in een draagstoeltje en gaat tegenover mij zitten. Ik glimlach begripvol naar haar. Als haar baby de overbekende kir-geluidjes begint te produceren die alleen pasgeborenen kunnen maken, is bij mij het hek van de dam. Ik voel een onweerstaanbare stuwing in mijn borsten ontstaan en voordat ik het goed en wel in de gaten heb, ben ik zo lek als het spreekwoordelijke mandje. In lichtelijke paniek begeef ik me spoorslags naar de balie.

Één blik van de dame op de twee prominent natte plekken in mijn blouse en ze escorteert mij-  dwars door de rij wachtenden heen – naar mijn afspraak.

Over voorkeursbehandeling gesproken.

© Pascale Bruinen

Newborn Baby Blues (1)

Auto’s zijn net vrouwen

Mijn goede vriendin N. vertelt me tijdens onze maandelijkse meidenavond dat haar man zo gehecht is aan zijn auto dat hij – voordat hij die ooit inruilt – van plan is een afscheidsrit ermee te gaan maken. We kijken elkaar aan en proesten het dan uit. Een afscheidsrit? Jeetje, dat zou niet in ons opkomen.

Als het over auto’s gaat, lijkt het wel of de meeste mannen en vrouwen op verschillende planeten zitten. Want even later zegt ze dat hij ook zeer geïnteresseerd is in wat er onder de motorkap van zo’n vierwielig motorrijtuig schuil gaat.

“Wat er onder die motorkap zit, kan mij geen bal schelen. Als ik maar lekker zit en het ding van A naar B rijdt”, zegt vriendin M.  Zij krijgt luide bijval van N. en mij. Al snel zijn we het er over eens dat wij niet zo’n speciale band voelen met onze wagentjes.

“Hoewel”, zeg ik na hier nog even over nagedacht te hebben, “ik herinner me wel dat ik er vroeger best wel moeite mee had als mijn vader een nieuwe auto ging kopen. Dan voelde ik toch wel iets dat leek op weemoed omdat de auto als het ware werd gedumpt als dank voor zijn trouwe bewezen diensten”. N. en M. kijken me aan. Zie ik daar nou iets van meewarigheid in hun blikken?

“En als ik terugkom van een vliegreis ben ik ook altijd erg blij om onze auto weer te zien. Trouwens”, doe ik er nog een schepje bovenop, “ik vind soms ook dat het net lijkt alsof een auto lacht.” Als ik de ongelovige blik van mijn vriendinnen zie, voel ik dat ik in de verdediging moet schieten. “Dat ligt aan de grill en de stand van de koplampen”. M. en N. gillen op een manier die Geer en Goor naar de kroon steekt.

“Ik heb soms wel eens het idee dat mijn man meer geeft om onze auto dan om mij”, gooit N. de spreekwoordelijke knuppel in ons hoenderhokgroepje als ze weer wat gekalmeerd is.

“Hmmm. Misschien is dat omdat hij jullie auto als een vrouw koestert. Dus eigenlijk heb je concurrentie”, zeg ik tegen haar.

“Nou, zolang hij dan maar niet onder de motorkap kijkt van mijn concurrente”, zegt N. droog. We gieren het uit. “Ja, en als ze maar niet te veel kilometers op de teller heeft”, voeg ik er aan toe. We komen niet meer bij. “Of”, brengt N. tussen de lachbuien door uit, “als ze maar niet te veel beurten heeft gehad!”. Nu liggen we allemaal half van de bank af.

Zo’n sessie vrij associëren is best leuk.

Zelfs als het over zoiets geestdodends als auto’s gaat.

© Pascale Bruinen

Auto's zijn net vrouwen

Wenende Madonna

Hopeloos. Dat ben ik op begrafenissen en crematies.

Zodra de eerste, vaak ook nog valse, tonen van het orgel beginnen te spelen, voel ik mijn ogen al mistig worden. Daarbij maakt het weinig uit in welke relatie ik tot de onfortuinlijke overledene sta. Het gebeurt me overal. Of het nu is bij de mis voor de buurman, de ex-man van een collega of een kennis, ik slaag er nooit in het droog te houden.

Waarschijnlijk heb ik gewoon te veel empathie in mijn lijf. Misschien ben ik wel hooggevoelig en pik ik daarom moeiteloos de trieste vibes van de aanwezigen op. Of ik ben gewoon een emotioneel wrak en ik weet het niet.

Het is voor mij dus zaak om zo lang mogelijk te voorkomen dat ik verander in de wereldse versie van de wenende madonna. Want het is – denk ik – voor de rest van de genodigden een raar gezicht als er ergens in een van de laatste bankjes een blonde mevrouw, die ze wellicht niet eens kennen, opzichtig zit te janken. Ik voel me dan vreselijk opgelaten, met van die rode oogjes, uitgelopen mascara en zo’n fijne loopneus. Ik vind het vooral gênant voor de echte nabestaanden. Vooral als ik meer en harder blijk te huilen dan zij.

Dus zoek ik afleiding. Wat, toegegeven, best moeilijk is in de gemiddelde kerk of zaal van een crematorium. Al te veel opvrolijkende plaatjes kom je daar immers niet tegen. Jezus, die met gepijnigde blik aan het kruis hangt? Mwah, niet echt. De immer serieus kijkende Maria? Die veel te mollige engelen? Euh, nee, daar ben ik niet mee gebaat.

De teksten die in de gemiddelde mis worden voorgedragen helpen ook al niet mee. Het gaat over sterven en verrijzenis, tot stof wederkeren en meegaan op een lichtend pad (bij het laatste denk ik trouwens eerder aan een Latijns-Amerikaanse afscheidingsbeweging). Bepaald geen luchtige kost. En wat te denken van al die rituelen? De pastoor is zo druk doende met vingervlug allerlei doeken op, over of in diverse voorwerpen te leggen en weer weg te trekken, dat ik af en toe het idee heb dat ik naar Hans Klok aan het kijken ben. En dat is, heel even maar, best grappig.

Of de trieste stemming niet al erg genoeg is, word ik ook nog misselijk van die weeïge wierookgeur. Als ik de pastoor enthousiast zie zwaaien met die grote, onwelriekende dampen loslatende bol (heeft niemand zich ooit afgevraagd of die eigenlijk niet schadelijk zijn?), krijg ik de acute neiging om mijn adem in te houden. Of toch op zijn minst mijn handen om me heen te laten wapperen in een mislukte poging die vieze geur van me af te slaan.

En dan heb ik het nog niet over die in- en indroevige muziek. Ken uw klassiekers! Nee, niet “Waarheen, Waarvoor?” van Mieke Telkamp, maar wel het Ave Maria (prachtig), Air van Bach (ontroerend) of – een stuk moderner – “Time to say goodbye” (in de originele Italiaanse versie: “Con te partiró”) van Andrea Bocelli.

Daarom probeer ik meestal krampachtig aan iets leuks te denken. Nee, liefst nog iets hi-la-risch. Maar alles wat buiten de kerkmuren of ruimte van het crematorium nog zo grappig leek, sterft binnen een snelle en pijnloze dood (bewuste woordspeling).

Dus zit ik me in mijn harde kerkbankje of op mijn oncomfortabele stoeltje letterlijk te verbijten en wel op mijn onderlip. Het wordt langzaam aan nijpend als ik anderen hoor snuiven, huilen of snotteren. Ja, zelfs als ik iemand anders zijn ogen zie deppen met een zakdoekje is het mis. Bij mij werkt dat zo aanstekelijk als de Spaanse griep; ik zie of hoor het nog niet bij anderen of ik begin zelf ook al.

Ronduit dramatisch wordt het als er jonge kinderen zijn die iets moeten doen of zeggen tijdens zo’n ceremonie. De enkele aanblik van (klein)kinderen die bijvoorbeeld een kaarsje aansteken of een roos op de kist leggen is genoeg om de sluizen pas echt wijd open te zetten. Een pakje zakdoekjes is er zo doorheen.

Om mijn dikke huilogen minder te laten opvallen ga ik – à la The Jackson family – dus standaard in een stemmige outfit en gewapend met een grote, liefst zo donker mogelike, zonnebril naar dit soort diensten.

Want als ik jank, jank ik het liefst glamorous.

© Pascale Bruinen

Scharrelmoeder (2)

In al die jaren dat mijn zoon en dochter naar de basisschool gaan is het me als scharrelmoeder, mijn benaming voor een moeder die in deeltijd werkt, maar een enkele keer gelukt om mijn naam op tijd neer te pennen op de beruchte intekenlijstjes. Want hoezeer ik mijn best ook doe om op de hoogte te blijven van de schoolkalender, de Enige Echte Mama’s (EEM’s of vrouwen die voltijds moederen) zijn me altijd voor. Mijn zwaar bevochten vrije dagen die ik zoveel mogelijk probeer af te stemmen op de kids ten spijt.

Nodeloos te zeggen dat dit leidt tot veel gefrustreerd tandengeknars mijnerzijds. Dus bezin ik me op een tegenaanval.

Want hoewel een klein stemmetje mij influistert dat de EEM’s toch ook altijd klaar staan voor de vervelendste werkjes op school – zoals opruimen na feestjes en luizeninspectie, om maar wat te noemen – erger ik me na verloop van tijd groen en geel aan altijd weer diezelfde vrouwen die de lijst continu bezet houden. Zo vis ik telkens achter het net en word ik gedwongen pijnlijke vragen van mijn spruiten te beantwoorden (“De moeder van Jesse gaat wel altijd mee. Jij bijna nooit. Waarom eigenlijk niet, mama?”). Je zou je voor minder een ontaarde moeder gaan voelen.

Ik besluit tot een charmeoffensief. ’s Middags bij het ophalen van mijn kroost probeer ik aansluiting te zoeken bij de vaste groepjes EEM’s die altijd geanimeerd met elkaar staan te keuvelen. Natuurlijk is dit tot mislukken gedoemd want laatstgenoemden zijn meestal allang op het schoolplein, terwijl ik te elfder ure met rood hoofd en wapperende jas kom aangeracet.

Niet dat ik het niet probeer. Ik ga in de buurt van een van de vaste kliekjes staan, probeer oogcontact te krijgen en vervolgens een vriendelijk praatje aan te knopen.

Bij het zien van mijn naderende gestalte vallen de gesprekken echter abrupt stil waardoor ik mij – nog voordat ik ook maar iets heb kunnen zeggen – al ongemakkelijk voel. Vervolgens bega ik de blunder om dan zelf maar de conversatie met een kwinkslag te beginnen. Een grappige tegenopmerking uit het groepje blijft evenwel uit. Na nog wat beleefde vragen waarop ik enkel eenlettergrepige antwoorden terug krijg (mental note: stel alleen open vragen!!!) geef ik mijn pogingen tot integratie op. Voortaan sta ik wel weer lekker veilig tussen de andere PWM’s.

In reactie op dit fiasco merk ik dat ik me – waarschijnlijk door opgestapelde wrevel – steeds vaker verheven begin te voelen boven het groepje roddelende en talmende dames van het schoolplein die zo te zien alle tijd van de wereld hebben. Getuige onvrijwillig afgeluisterde conversaties hebben ze niks beters te doen dan eindeloos te praten over kinderkwaaltjes, bij elkaar koffie te gaan leuten en de ramen weer eens te gaan zemen.

Nee, dan ik! Ik ging Iets Heel Belangrijks doen, ik probeer per slot van rekening iedere dag de wereld een stukje veiliger te maken. Daar kunnen die luizenmoeders het mee doen.

Denk ik.

Totdat ik er per toeval achter kom dat de werkelijkheid veel weerbarstiger én genuanceerder is dan mijn clichébeelden. Want tijdens één van mijn zeer moeizaam verschalkte ouderactiviteiten (ok, ik heb de juffrouw nog net niet gechanteerd maar onder zachte dwang ontfutseld wanneer het eerstvolgende uitje op het programma stond zodat ik mijn naam – als eerste! – op die vermaledijde lijst kon neerpennen) mag ik ook eens een middagje mee naar de kinderboerderij! Daar raak ik warempel echt aan de praat met de andere moeders. Kennelijk is er niks zo goed om in versneld tempo een band met elkaar op te bouwen als gezamenlijk vertederd je kroost gadeslaan terwijl ze geitjes aaien en achter de kippen aanrennen.

Met iedere vieze kinderneus die we gezamenlijk schoon poetsen en ieder geschaafd knietje waarop we liefdevol een pleister plakken, ontdooien de EEM’s een beetje meer. Om nu te zeggen dat het vergelijkbaar is met het neerhalen van de Berlijnse Muur is overdreven, maar het voelt voor mij wel als het wegvallen van een onzichtbare barrière. De EEM’s blijken niet zozeer arrogant als wel verlegen. En niet humorloos maar juist grappig. Maar het is voor mij vooral een eyeopener te ontdekken dat zij zich juist vaker schuldig voelen omdat ze niet ook een baan buitenshuis hebben.

En de dames die ik op voorhand ervan verdenk alleen maar in staat te zijn tot gebrabbel op kinderniveau of hoogstens een op schrille toon uitgesproken “Koekje erbij?” blijken – asjemenou! – volwaardige gesprekspartners. En niet alleen dat. Sommigen doen vrijwilligerswerk, anderen zijn mantelzorger en enkelen combineren zelfs beide nobele taken met het fulltime moederen. Ik heb nog net niet het schaamrood op de kaken staan als ik daar achter kom.

Pijnlijk. Maar ook een belangrijk leermoment en dus zeer waardevol.

Vaste patronen. Vooroordelen. Anderen buitensluiten omdat die op de een of andere manier anders zijn. Maken we ons er niet allemaal schuldig aan af en toe?

Ik dus wel. Maar sindsdien heb ik mijn leven gebeterd. Ik zal niet snel meer zo’n vooringenomenheid koesteren.

Hoop ik.

© Pascale Bruinen

En wat zijn jouw ervaringen als EEM’er, PWM’er of volledig werkende moeder op het schoolplein of daar buiten? Laat hier je stem horen!

Scharrelmoeder (1)

Onlangs las ik een aantal interviews met papa’s die “váák en gráág het vlees aansnijden”.

Peter, overtuigd huisvader, is er zo een. In het vraaggesprek beklaagt hij zich over de “moedermaffia” op school die de gelederen strak gesloten houdt als het aankomt op bakmiddagen, drankjes doen en bepaalde geaccepteerde hobbies, bijvoorbeeld kleding maken.

Hij kwam er al snel achter dat die kennelijk alle voorbehouden zijn aan het vrouwelijk geslacht. “Dan organiseer jij toch een bieravond voor vaders?”, kreeg hij op vriendelijke doch gedecideerde toon te horen toen hij zich opgewekt wilde aanmelden voor de “moederborrel”. Een arrogante afwijzing verpakt in een mierzoete moederlijke suggestie. Bottomline was echter dat hij daar niet welkom was.

“Mannen zijn vaak bang zich te mengen in dat wespennest (…). Ons denken is nog veel te sekse-georiënteerd”, vertrouwt hij de verslaggever gedesillusioneerd toe.

Ik kan me zijn reactie wel voorstellen: kom te dichtbij en je kunt gestoken worden. Maar wat Peter hier verwoordt, komt zelfs míj bekend voor. En ik ben niet eens een man.

Ik herinner me de periode dat mijn kinderen op de basisschool zaten nog maar al te goed.

Het zijn de eerste jaren van het nieuwe millennium. Ik ben een parttime werkende moeder (PWM). Tegenwoordig zou ik door het leven gaan onder de weinig vleiende benaming “scharrelmoeder”. Dit is mijn zelf bedachte variant op “scharrelvrouw”, dat het tweede woord van het jaar 2013 in de categorie “Economie” is geworden. Het woord staat volgens de Van Dale voor een “vrouw die geen volledige baan heeft, maar in deeltijd werkt” (om voor de hand liggende redenen zal ik in de rest van dit stuk niet de afkorting van “scharrelmoeder” gebruiken).

Als scharrelmoeder bevind ik me op het schoolplein vaker in een soort “niemandsland”. Niet dat ik de enige PWM ben, zeker niet, maar meer qua gevoel. De onzichtbare pikorde dicteert dat de fulltime moeders de Enige Echte Mama’s (EEM’s) zijn en dus met stip bovenaan staan. Dan komt een hele tijd niets, waarna PWM’s zoals ik volgen. En helemaal onderaan bengelen die vrouwen die het bestaan hebben kinderen te baren en daarna weer voltijds te gaan werken. Hoe zouden die dan genoemd moeten worden? Als ik in kippentermen zou moeten blijven, opteer ik voor “legmoeders”.

De EEM’s laten in mijn ogen duidelijk merken zich betere opvoeders en verzorgers te voelen dan de rest. Is het niet Oprah Winfrey die zegt dat “being a stay at home mom is the hardest job in the world”? Nou dan! Zodoende kijken ze ook meewarig naar mij als ik ’s ochtends haastig mijn spruiten gedag zeg om daarna zowat het schoolplein af te rennen op weg naar mijn werk of – op mijn zogenaamde vrije dagen – naar twintig andere dingen die ik nog moet doen voordat ik ze weer kom ophalen. Dág, kindertjes! Hallo schuldgevoel!

Gelukkig bevind ik me wat dat laatste betreft in uitstekend gezelschap, ontdekte ik pas onlangs toen ik in O Magazine (jawel, wéér Oprah!) een zeer interessant vraaggesprek las met Sheryl Sandberg, de Chief Operating Officer en daarmee de hoogste vrouwelijke baas van Facebook. Daarin bekent Sheryl dat ze geen antwoord heeft op de vraag hoe je als werkende moeder van dat eeuwige schuldgevoel af komt. Sterker nog, ze geeft toe het zelf ook te hebben, bijvoorbeeld als ze haar kindjes afzet op school en dan ziet hoe andere moeders daar blijven om mee te helpen. Hoe verfrissend! Het komt dus in de beste kringen voor, zodat ik me met terugwerkende kracht al een stuk beter voel.

De EEM’s maken ondertussen handig gebruik van het feit dat ze vaker en langer op school zijn door zich bij iedere denkbare gelegenheid als eerste op te geven voor ouderlijke klussen. In de felle strijd om de kindergunsten schrijft de vaste kliek van moeders de intekenlijstjes voor allerhande ouderactiviteiten telkens snel vol.

En ik, arme verdwaasde scharrelmoeder, kom er gehavend en met lege handen uit.

Dus bezin ik me op een tegenaanval.

Wat ik dan nog niet weet, is dat die heel anders zal uitpakken dan ik denk.

© Pascale Bruinen

Wil je weten hoe dit verder gaat, lees dan volgende week deel 2!

scharrelmoeder (1) 2e

Scharrelmoeder (1)

January Blues

De dennenaalden zijn met moeite uit het karpet gezogen. De champagnefles ligt in de glasbak. Het nog op de valreep gekochte Oudejaarslot heeft wéér geen miljoenen opgeleverd. De overgebleven, naar ranzig vet ruikende, oliebollen zijn in de vuilnisbak gekieperd, samen met de uiteengespatte droom van een rijkeluisleventje.

Het straatbeeld buiten levert al evenmin vrolijk stemmende taferelen op. Het rode, door de aanhoudende regen soppig geworden karton van menige afgeschoten vuurpijl ligt afgedankt in de goot. Als stille getuige van het zoveelste feest dat over and done is.

Januari. Een vreemde, nikserige maand. De feestdagen en vrije dagen zijn achter de rug, carnaval duurt nog even en het voorjaar is nog heel, heel ver weg. Eigenlijk een maand die je zou moeten kunnen overslaan. Of, nog beter, die je in zijn geheel in een ver, tropisch oord zou moeten kunnen doorbrengen.

Officieel is de eerste maand van het jaar de louwmaand oftewel looimaand. Louw komt van “looien” omdat in januari de huid van geslachte dieren werd gelooid. Hmm, niet erg tot de verbeelding sprekend anno 2014.

De naam van de eerste maand van het jaar is kennelijk afgeleid van Janus, de Romeinse God van deuren en poorten en van alle begin. Onze Janus had twee gezichten waarmee hij tegelijkertijd zowel in het verleden als in de toekomst kon kijken. Nou, dát vind ik wel erg handig. Vooral het deel van in de toekomst kijken zou soms uitkomst kunnen bieden. Bijvoorbeeld voor dat Oudejaarslot.

Enfin, wat ik maar wil zeggen is dat die eerste 31 dagen van onze kalender vaak nogal tegenvallen. Zeker na de hoog opgelopen verwachtingen rondom de feestdagen en die onvermijdelijke goede voornemens die zo rond de helft van de maand – nu dus – al compleet zijn verdampt.

Zonde dus van dat dure abonnement op de sportschool dat je in een vlaag van verstandsverbijstering hebt aangeschaft terwijl je diep in je binnenste eigenlijk al weet dat je na een aantal keren fikse spierpijn toch niet meer gaat. Of jammer van die nicotinepleisters die je meteen maar met tig stuks tegelijk hebt ingeslagen omdat je dit keer wél echt zou gaan stoppen met roken (not). En iedere week iets leuks doen met zijn tweetjes is na veertien dagen helaas al honderd procent mislukt, met dank aan overvolle agenda’s en de verantwoordelijkheid voor de kids én je ouders.

Daarom is mijn goede voornemen voor 2014 om geen goede voornemens te hebben. Dus die ik heb ik nu al waargemaakt. Lekker makkelijk. En voor al die andere voornemens die ik niet heb gemaakt, hoef ik straks ook niet uit te leggen waarom er niks van terecht is gekomen.

Hoewel. Vorige week zag ik één goed voornemen waar ik vierkant achter sta. Het betreft een advertentie van een site voor goedkope vliegtickets en luidt als volgt: “Meer genieten is óók een goed voornemen”.

Inderdaad.

En daar ga ik mij strikt aan houden.

© Pascale Bruinen

January Blues

Mennesjun

Managen. Ik heb weliswaar geen idee wat het inhoudt, maar de klank van het woord alleen al geeft me kippenvel. Men-ne-sjun. Het klinkt zo Zen.

Met stip op één in het takenpakket van Zij Die Managen staat dat ze almaar met de rest van het MT op de hei moeten zitten. Het blijft vervolgens duister wat hiervan nu het resultaat is. Of je moet onbegrijpelijke nieuwe instructies, uitgestort over het arme onwetende personeel via de mail, willen meerekenen.

Op nummer twee: vergaderen. Bij voorkeur zo vaak, lang en nutteloos mogelijk, met doorschuiving van heikele punten naar de volgende keer en met toekenning van actiepunten aan de afwezigen die bijna bezwijken aan al die aapjes op hun schouders. Overigens klagen juist acht op de tien personeelsmanagers over deels onproductieve vergaderingen en dus tijdverspilling, getuige een onderzoek onder 2000 personen in 15 landen wereldwijd, waaronder ook Nederland. Misschien toch tijd om het staand vergaderen te gaan invoeren.

Nummer drie (een klassieker!): bij lastige vragen van ondergeschikten telkens doen alsof het probleem bij de vragensteller zelf ligt. Vraag: “Zou je nu alsjeblieft iets willen doen aan het probleem van X die voortdurend de sfeer in het team verpest?” Antwoord: “Het team, dat ben jij. Wat kun je hier zélf aan doen?”. Een antwoord dat waarschijnlijk vele studie-uren én duizenden euro’s heeft gekost. Maar dan heb je ook wat.

Tegenwoordig kan iederéén manager zijn. Zo kijk ik nietsvermoedend naar een tv-interview met een roadmanager. Ik pijnig mijn hersens om te bedenken wat die goeie man voor beroep kan hebben. Het moet wel haast iemand zijn die alles regelt als André Rieu op tournee gaat. Of een hoge pief bij Rijkswaterstaat die één keer per jaar neerdaalt tot op het asfaltniveau van zijn voetvolk om de voortgang van de zoveelste kilometer weg te aanschouwen.

Maar nee. Het blijkt een doodgewone vrachtwagenchauffeur te zijn. Zo eentje die met de vlam in de pijp over de Brennerpas rijdt. Nee, sorry, die de Brennerpas managet.

Ik moet nog bijkomen van deze openbaring als er even later wordt gerept over een streetmanager. Ha! Daar trap ik nu niet meer in. Ik ga alvast vrij associëren. Als een roadmanager een vrachtwagenchauffeur is, dan moet een streetmanager een…, euh, … een… taxichauffeur zijn! Kwestie van deductie.

Maar dan zie ik beelden van een stratenmaker die op zijn knieën aan de weg werkt. Is dát nu een streetmanager? Ik ben perplex.

Op zoek naar meer kijk ik in de zaterdagkrant. Daar vliegen de managers je namelijk om de oren. Zomaar een greep. “Manager Finance”; “Resultaatgerichte Accountmanager” (zouden er ook bedrijven zijn die niet resultaatgerichte Accountmanagers zoeken?); “RvE-manager tbv de intramurale zorg” (ik ben helemaal blanco); “New Business Manager”. Die laatste klinkt helemaal cryptisch want bedoelen ze nu dat ze een nieuwe Business Manager zoeken of dat ze een manager zoeken voor de afdeling New Business? (wat dat dan ook moge betekenen). Wie het weet, mag het zeggen.

Binnenkort wordt het nog zo gek dat je niet je man maar de family manager gedag kust; in de trein je ov-chipkaart niet laat zien aan de conducteur, maar aan de public transportation manager waarna je op weg naar die smerige wc niet de schoonmaker, maar de human waste manager tegenkomt. Na de rit stap je uit en bestel je bij de kiosk niet een broodje en een cappuccino bij die aardige juffrouw maar bij de food and beverage manager. Om tenslotte bij thuiskomst niet je interieurverzorgster maar de internal housekeeping manager gedag te zeggen voordat ze wegrijdt op haar brommertje. 

Moraal van dit verhaal?

Manager zijn we allemaal!

© Pascale Bruinen

mennesjun

Lachtherapie

Martha Beck, een van mijn favoriete non-fictie schrijfsters, weet het in haar boek The Joy Diet zeker: we moeten minimaal dertig keer per dag lachen. Als je dat veel lijkt, denk dan eraan dat een klein kind gemiddeld meer dan 400 keer per dag lacht, zo legt ze uit. Want ik geef toe, ik vond dertig keer op voorhand al best veel lijken.

Toch is dit aantal het absolute minimum. Want lachen blijkt inderdaad gezond. Het breekt door innerlijke geestelijke barrières, waardoor je gedachten, intuïties en gevoelens vrijelijk kunnen bewegen. Daardoor maakt het je creatiever. Maar lachen heeft ook een positief effect op je lijf. Onze inwendige scheikundige fabriek verandert behoorlijk als we lachen. Zo leidt het tot een vermindering van stress hormonen en een toename van het aantal natuurlijke afweercellen en endorfines, de feel good hormonen. Die laatste lijken er ook verantwoordelijk voor te zijn dat lachen werkt als een sociaal bindmiddel.

Een voorbeeld van iemand die het “lachen is gezond”-credo wel erg letterlijk nam, is de auteur Norman Cousins. In zijn boek The Anatomy of an Ilness beschrijft hij hoe hij herstelde van een als ongeneeslijk bestempelde ziekte. Hij sloot zich op in een hotelkamer en keek een aantal uren per dag naar Marx Brothers films. Na tien minuten lachen constateerde hij dat zijn pijngrens behoorlijk naar boven was bijgesteld en na zo’n drie uur gieren was hij zelfs de rest van de dag bijna pijnvrij. Om me in te dekken zeg ik er wel bij: Don’t try this at home! Althans zeker niet zonder ook het reguliere medische circuit te raadplegen. Maar dat lachen – mits je jezelf er geestelijk toe kunt brengen – een waardevolle aanvulling op een medische behandeling zou kunnen zijn, lijkt mij duidelijk.

Behalve dit minimum aantal lachsalvo’s geeft Martha haar lezers als extra opdracht mee vooral juist te lachen in stressvolle, onplezierige of verbijsterende situaties. Als ondersteuning hiervoor wijst ze erop dat mensen sowieso meestal geneigd zijn te lachen in situaties waarin we ons ongemakkelijk voelen, zoals bijvoorbeeld bij kietelen of als er moppen worden getapt die (ver) over het randje van maatschappelijk betamelijk zijn. Denk bij dit laatste aan het recente voorbeeld van een geblondeerde homoseksuele Nederlandse zanger en een bepaald nummer (hint: 40 -1) in combinatie met een voedingsmiddel dat in natte velden groeit en vooral in Aziatische landen wordt gegeten.

Allemaal leuk en aardig, deze theorieën, maar hoe kom je nu aan je benodigd aantal LPD’s (Laughs Per Day)? Volgens Martha hangt dat af van hoe je genetisch in elkaar steekt (ben je van huis uit een stuk chagrijn of een lachebek?), van de situatie waarin je je bevindt (bij een crematie lach je over het algemeen toch een stuk minder dan bij Youp van ’t Hek) en van iets dat zij humor fitness noemt. Iemand is in haar ogen humor fit als die voortdurend en bewust redenen vindt om te lachen, ongeacht de omstandigheden. En, zo voegt ze hier nog aan toe, mensen die heel erg fit zijn lachen vooral om die ene onuitputtelijke bron die ze altijd bij zich hebben: zichzelf. Hoera!!! Dat maakt dat ik nu officieel zeer fit ben op humorgebied, want ik vind inderdaad altijd wel redenen om te lachen en niet in de laatste plaats om mezelf. Niks zo erg als mensen die alleen maar bloedserieus zijn en nooit om zichzelf kunnen lachen. Een dag niet gelachen is een dag niet geleefd.

Maar als je daar zelf (nog) niet zo handig in bent, geeft Martha gelukkig nog wat praktische tips. Zo kun je je omringen met mensen die wel snel en veel lachen. Door het sociaal besmettelijke karakter van lachen heb je in het gezelschap van frequente lachers namelijk een gerede kans meteen flink over de dertig stuks per dag te komen. Daarnaast zou je, als je in de trieste situatie bent dat je niemand kent die snel en veel lacht, je toevlucht kunnen nemen tot “mechanische stimulatie”. Oftewel: kijken of luisteren naar mensen die (al dan niet ingeblikt) lachen. Of je wilt of niet, maar vroeg of laat moet je ook zelf lachen.

Maar de mooiste – en gekste – tip is Lachen Zonder Enige Reden. Martha Beck kwam bij haar zoektocht een yogavorm op het spoor die, eerlijk waar, de “Ho-Ho-Ha-Ha-Ha” methode heet. Deelnemers leren allereerst maar liefst een minuut lang te lachen zonder enige aanleiding. Daarna zijn er dagelijkse (!) groepssessies waar 15 tot 20 minuten wordt gelachen zonder dat er ook maar iemand een mop vertelt. Nu ik er over nadenk zou het best eens kunnen dat Geer en Goor zich deze praktijken in het geniep hebben eigen gemaakt voordat ze effe geen cent te makken kregen.

Geïnspireerd geraakt besloot ik het lachen zonder reden zelf eens uit te gaan proberen. Teneinde te voorkomen dat ik gestrekt en geboeid door mannen in witte pakken zou worden afgevoerd, deed ik dit in de veiligste omgeving die ik zo gauw kon bedenken: mijn eigen auto. En zo kwam het dat ik, stapvoets rijdend in zo’n allesbehalve grappige ochtendfile, ineens hardop in lachen uitbarstte. In eerste instantie schrok ik van mijn eigen durf en mijn nogal schelle, totale nep lach. Maar vervolgens vond ik de situatie zo achterlijk dat ik prompt echt moest lachen. Waarna ik me realiseerde dat ik nu vals speelde omdat het immers de bedoeling was dat ik lachte zonder reden. Hetgeen weer een nieuwe lachbui veroorzaakte. Enfin, laten we het er op houden dat ik uiteindelijk zo op tien à vijftien stuks zat en de dag moest nog beginnen. Voorwaar geen slecht resultaat voor een beginneling.

En als je nu nog steeds niet overtuigd bent geraakt: lachen is tenslotte heel goed voor je buikspieren. Dus als je jezelf niet tot in de sportschool kunt slepen om die ellendige, pijnlijke en stomme buikspieroefeningen tot vervelends toe te doen, kun je je nog altijd een sixpack láchen.

Grapje!

Ho-Ho-Ha-Ha-Ha!

© Pascale Bruinen

Last Christmas

Oh, the good old days. Ik betrap me erop dat ik rond deze tijd van het jaar heimwee heb naar de tachtiger jaren. En dan vooral naar Last Christmas, de ultieme kerstvideoclip van Wham! Alle ingrediënten voor de Kerst uit mijn dromen waren erin aanwezig: eindelijk een witte Kerst van onbezorgd lol trappen met leeftijdsgenoten. Een Kerst van sneeuwballen gooien en sneeuwpoppen maken. Maar bovenal een Kerst van een romantisch knapperend haardvuur en met George Michael als mooiste aller cadeaus onder de boom.

Omdat een blog net een biechtstoel is, zal ik hier maar meteen bekennen dat ik destijds een mega crush op de leadzanger van Wham! had. Zolang jullie het maar niet verder vertellen.

Als twintiger zwijmelde ik dus bij die beelden van een grote vriendengroep die in zo’n gemütlich ondergesneeuwd chalet lekker samen Kerstmis ging vieren. Dat wilde ik óó-óók! In plaats daarvan zat ik temidden van allemaal ouderen en gillende neefjes passief-agressief met mijn vork in een reerug te prikken terwijl buiten de regen met bakken naar beneden kwam. Ik zou toen, prettig gestoord als ik ongetwijfeld was, met alle liefde één van mijn vitale organen hebben gegeven als ik in die clip de plaats van die meid met de geinige zwarte krullenbos had mogen innemen.

Want wat was ik jaloers! Ik liep nog net niet groen aan als ik zag hoe ze liefdevol met elkaar door het witte poederige landschap dartelden, stiekem toch-nog-steeds-verliefde blikken uitwisselden aan de kerstdis en dat intieme moment met die gevallen kerstslinger beleefden (George druk in de weer met zilveren kerstslinger boven in de boom; krullenbos op een lagere plek aan het hannesen met een kerstbal; George die zijn kerstslinger laat vallen (expres???); in zijn stuntelige poging om die op te vangen komt hij – oh toeval! – nét iets te kort naast krullenbos neer, waarna ze elkaar nét iets te lang betekenisvol in de ogen kijken). En omdat ik die 4 minuten en 30 seconden lange clip in een masochistische bui ook nog had opgenomen, zag ik ze om de haverklap.

Noem me naïef maar in die tijd had ik echt niet door dat Mr. Michael van de herenliefde was. Hij wist het toen natuurlijk zelf wel, al probeerde hij nog zo de schijn op te houden. Maar in die tijd zagen mijn onbevangen ogen alleen een lekker ding met een geweldige bos haar, parelwitte tanden, mooie ogen en een goed lijf. Een Griekse God was er niks bij. En dan die stem! Anno 2013 kan ik in mijn verdediging alleen maar aanvoeren dat ongeveer de helft van de wereldpopulatie er toen net zo over dacht, inclusief niemand minder dan Prinses Diana die hem gorgeous vond.

Als ik de clip nu bekijk, breekt het zweet me uit. Niet omdat Georgie mij zo opwindt, maar omdat ik werkelijk stekeblind moet zijn geweest om niet te zien dat de goeie jongen nog uit de kast moest komen. Die halflange, geblondeerde, übergestylede en geföhnde haren! Die oorbelletjes links én rechts! En, nu ik er nog eens heel goed naar kijk, de make-up die hij ongetwijfeld op had. Het moment waarop hij met een bontmuts over zijn weelderige blonde lokken met gebronsd gelaat en verdacht roze lippen peinzend staat te kijken naar zijn in de sneeuw spelende vrienden (oh, wat zielig, zo helemaal alléé-héén!) vind ik dat hij zelfs meer op een vrouw dan op een man lijkt. Dit noemen ze ook wel voortschrijdend inzicht.

Mijn toenmalige vriendje, die dit uiteraard wel meteen door had, vond mijn fascinatie voor George dus allerminst bedreigend maar juist amusant. Wat hem ertoe bracht om tijdens menig videoclipmoment  expres te roepen dat ik toch geen schijn van kans maakte omdat ik nu eenmaal geen jongen was. Ik was daarvan niet gecharmeerd. Hoe kón hij nou zoiets zeggen? Terugkijkend verkeerde ik toen misschien – net als mijn idool zelf – in een hevige ontkenningsfase.

Toch blijft de clip leuk. Het is een icoon uit de eighties. Die haarcoupes. Die super oversized kleren. De herinneringen die hij oproept aan mijn eigen twentysomething jaren.

Het liedje heeft de tand des tijds glansrijk doorstaan. Het is en blijft een heerlijke kerstplaat die nog vele jaren mee kan. Dus de komende weken zal ik dit nummer tot vervelends toe opzetten om met gesloten ogen te genieten van zijn warme stem doorspekt met jinglebells en kerstklokken.

En als George, lichtjes hijgend en met precies de juiste dosis heesheid, de passage bereikt waar hij happy christmas fluistert, is het kerstgevoel compleet.

Mijn Kerst kan niet meer stuk.

© Pascale Bruinen

Oordeel zelf…

Last Christmas2

Smoesjes. smoesjes, smoesjes

Op zoek naar een origineel Sinterklaascadeau? Schaf de smoesjes App voor iPhone of iPad aan! Ben je altijd verzekerd van een grijns van oor tot oor als het papier van het pakje wordt gescheurd.

Belt die draak van een schoonmoeder met de vraag of je even boodschappen voor haar wilt gaan doen? Geen nood want de smoesjes app biedt uitkomst en veinst dat je midden in een drukke verbouwing zit. Heb je een werkafspraak maar ook een kater en verkies je dus om lekker met je kop onder de dekens te blijven liggen? Blijf zen, zeg dat je met spoed naar je zieke zus in Australië moet en laat de app gewoon wat vliegveldgeluiden faken. Zo geen zin in die stomvervelende klassenreünie met al die losers waar je al veel te lang tegenaan hebt moeten kijken? No problemo, zeg dat je op je hond moet passen die overspannen is en druk op het knopje “blaffen”.

Tien soudeffects en zestien achtergrondgeluiden moeten liegen en bedriegen op een hoger plan tillen. Je kunt doen alsof je op een snelweg of NS-station bent. Maar het is wel gedoe want tegelijk geluiden afspelen en bellen is helaas niet mogelijk. Dus je hebt altijd een partner in crime of een iPad nodig die de geluidjes laat afspelen terwijl jij via je telefoon jouw web of lies uitstort over je niets vermoedende gesprekspartner.

Een rondgang op internet leert dat het zoekwoord “smoesjes” heel wat moois oplevert. Zo is er een site van Monsterboard (onder het kopje “carrière-advies!) die zeven geloofwaardige smoesjes op rij zet om te laat te komen op je werk. Tussen de overbekende “stond in de file” en “trein heeft vertraging” staat  op nummer 3 een originele: ‘M’n auto is vastgezet’. Oftewel “die vervelende buurman waar je al weken over klaagt (heeft) zijn wagen achter die van jou (gezet). Jij kon dus nergens heen en hij was niet thuis.” De mensen van Monsterboard geven nog een tip: “Hoe meer je in je eigen verhaal gelooft, hoe beter anderen het oppakken.” Jammer is alleen dat deze smoes niet erg hoog scoort qua geloofwaardigheid, namelijk 7/10.

Nee, dan nummer 6! De smoes die 9 van de 10 keer wordt geloofd, is even simpel als succesvol. Het enige dat je hoeft te doen, is zeggen: “Ik heb kinderen” (al is het een prettige bijkomstigheid als die bewering in ieder geval echt waar is).

Kinderen doen immers, aldus Monsterboard, “de raarste dingen. Worden ziek op het moment dat het niet uitkomt, raken hun schoenen kwijt of smeren het ontbijt in hun haren.” Hun advies? “Begin je telefoongesprek met ‘Jeroen en Lisa hebben vanochtend…’ Waarschijnlijk hoef je die zin niet eens af te maken. Vooral niet als je baas zelf kinderen heeft.” De site rekent voor dat je hiermee minstens een half uur vertraging kunt afdekken. En voegt daaraan toe: “Misschien meer als je vertelt dat je kleine engeltjes je auto- en huissleutels door een putdeksel hebben laten vallen.” Inspirerend!

Verder dwalend stuit ik op Toffe Smoesjes On Twitter, 1001 Smoesjes om je taak later in te leveren (Facebook), Spiektips en Smoesjes van forum.scholieren.com (“spiektip voor onze brilsmurven: je moet je spiekbriefje aan de binnenkant van een van je brilglazen plakken. Als iemand ernaar vraagt zeg je gewoon dat je een lui oog hebt!”). Goh.

Op “Ze.nl” vinden vrouwen broodnodige adviezen om te ontsnappen uit een helse date (helaas maar vijf manieren), excuses om onder die afschuwelijk basic kampeervakantie uit te komen en de beste smoesjes om niet te hoeven diëten.

Heel herkenbaar is de afdeling “Dit bedoelen we echt te zeggen!”. Word je door een niet zo goddelijke man gevraagd om met hem uit te gaan, zeg je wijselijk: “Sorry, ik ben vrijdagavond bezet!”. Vertaling: “Ik stalk liever die hunk op Facebook met wie ik wel graag een afspraakje wil”. Of deze: “Ik heb net pas je sms-je gekregen!”. Betekent: “Ik kreeg hem al drie uur geleden maar had geen zin om te antwoorden”. En een hele mooie: “Ik beloof je dat ik je niet zal taggen!” Is ander Nederlands voor: “Dit wordt mijn nieuwe profielfoto”.

Smoesjes. Ze zijn van alle tijden.

Oh, ik zie nu dat ik zo moet stoppen met het schrijven van deze column want de batterij van mijn muis is zo goed als leeg.

Smoesje? Niks smoesje.

© Pascale Bruinen

smoesjesapp

smoesjes2

Zelf ook wel eens schaamteloos een of andere rotsmoes bedacht en gebruikt? Biecht het hier dan op!

Watskeburt?

Met het bereiken van respectievelijk de achttien plus en negentieneneenhalf-jarige leeftijd zijn mijn kids, in ieder geval toch officieel, eindelijk gearriveerd bij de jaren des verstands. Althans, dat hoop ik.

In hun pubertijd die – nipt – achter me ligt, waren ze altijd zo met zich zelf bezig dat het vaker leek alsof ik een hotel runde in plaats van een gezin. Wel ultra platinum all-inclusive, natuurlijk. Dus met drie voedzame maaltijden per dag, schier ongelimiteerde snacks en allerhande activiteiten (gratis wifi!!!) bij de prijs inbegrepen.

De pubergast kwam doorgaans alleen naar beneden als hij of zij gelaafd en gespijsd wenste te worden, maar daarbuiten liep ik – soms letterlijk – tegen een gesloten kamerdeur aan.

Nu had ik wel altijd gedacht dat ze me zeker te hulp zouden schieten als er een keertje iets vervelends in huis met me zou gebeuren. Zoals laatst.

Ik ben me boven aan het haasten om op tijd op een afspraak te komen. Ik probeer mijn horloge om te doen terwijl ik met twee treden tegelijk de trap af wil rennen. Nou kan ik inderdaad vaak twee of soms wel drie dingen tegelijkertijd doen, maar dit huzarenstukje lukt me niet. Want ik struikel prompt over mijn eigen voeten, zodat ik met een daverend “boem-boem-boem” vanaf ongeveer halverwege de resterende traptreden af dónder in plaats van loop.

Ik maak een flinke smak maar heb gelukkig niks gebroken of anderszins beschadigd. Wel ben ik me kapot geschrokken en sta ik onder in de hal nog wat onwennig na te trillen.

Verwachtingsvol bedenk ik wie van beiden, mijn zoon of dochter die gelukkig allebei thuis zijn, nu ieder moment gek van bezorgdheid to the rescue komt. Maar al wat ik zie, er komt geen nageslacht met gezwinde spoed naar beneden.

Vanaf een afstandje hoor ik mijn dochter iets vaags roepen dat klinkt als “Watskeburt?” Oh niks, hoor, ik heb alleen zojuist bijna mijn nek gebroken. Maar ga gerust verder met je haren in model te brengen.

Als ik uiteindelijk met nauwelijks verholen sarcasme bozig terugroep dat ik alleen maar van de trap ben gevallen, valt er even een hoopvolle stilte. Ik ga er van uit dat ze na deze schokkende mededeling haar deur opengooit en naar beneden snelt, vol als ze is van liefdevolle ongerustheid. Maar even later hoor ik enkel een vrolijk: “Oké!”. Ja, jij ook bedankt.

Van mijn zoon hoef ik ook al niks te verwachten. Die is zo druk en luidruchtig bezig met het maken van het ultieme muzieknummer dat hij helemaal niks kán hebben gehoord van mijn  potentieel fatale valpartij, al zou hij het willen.

Ik zou úren gewond onderaan de trap hebben kunnen liggen.

Of in ieder geval toch tot het moment dat mijn hotelgasten tevergeefs zouden hebben gebeld voor roomservice.

© Pascale Bruinen

watskeburt

Ook zo’n pubers in huis (gehad)? Deel dan hier je lief en/of leed!

Echte Vrouwen

Afgaand op het beeld in de damesbladen, op de catwalks en in films en tv-series zijn vrouwen allemaal jong, dynamisch en mooi. Ze hebben vrijwel zonder uitzondering een egale teint, lang en glanzend haar dat altijd in model blijft en een strak en subtiel gespierd lijf. Om maar te zwijgen van een akelig symmetrisch gezicht, met de perfecte neus (niet te breed, niet te smal, niet te puntig of te rond) en volle mond.

Geen wonder dat je als wezen met twee X-chromosomen bij dit soort lichtende voorbeelden al in rap tempo een minderwaardigheidscomplex dreigt te ontwikkelen, waarvoor je vervolgens – soms jarenlang –  in therapie moet.

Want ook al weten we inmiddels dat die fotomodellen, tv-starlets en voetbalvrouwen leven in een reservaat waar ze 24/7 worden verwend door make-up artiesten, kappers en nagelstylistes en – of dat nog niet genoeg is – vervolgens ook nog worden gefotoshopt bij het leven, we willen er stiekem eigenlijk ook zo goed of toch in ieder geval zo verzorgd uitzien. Hoe anders is de rauwe werkelijkheid.

Nergens zie je die beter dan op een zomerse stranddag.

Je hoeft maar vanaf je handdoekje om je heen te kijken om te weten dat je niet de enige bent die geen flawless skin, strakke kont of sierlijke voeten heeft. Want buiten het reservaat, in het wild, zie je Echte Vrouwen.

Echte Vrouwen blijken spataderen, puistjes en moedervlekken te hebben. Echte Vrouwen zijn soms de weinig trotse bezitters van een vette, verwaaide of ouderwetse coupe hopeloos. En Echte Vrouwen zijn vaker gezegend met vetrollen, pigmentvlekken of eksterogen.

Maar ook kalknagels, O- of juist X-benen en hamertenen kunnen lichaamseigen kenmerken zijn van Echte Vrouwen. En niet te vergeten de heilige drie-eenheid: wallen, hangende oogleden en donkere kringen. Of wat te denken van flaporen, onregelmatige tanden en een overbeet?

Als je al geluk hebt dat je dat allemaal niet hebt, kan er wel sprake zijn van terugtrekkend tandvlees, rimpels en rode pukkels op de gekste plaatsen. Of kraaienpootjes, cellulitis en kipfilets waar bovenarmen zouden moeten zitten. En een onderkin (of twee), een slappe kaaklijn of littekentje hier en daar.

Klotsende dijen, knobbelige knieën en hangborsten. Haren waar je ze niet wilt en geen haren waar je juist o zo graag méér (en dikkere) zou willen. Een bijna non-existent of juist weer veel te groot achterwerk.

Nu hóór ik jullie gewoon denken: waar heeft ze zelf last van? Dat ga ik natuurlijk niet verklappen. Maar ik zal jullie wel een stille hint geven: ik ga niet voor niets geregeld naar de kapper (van mezelf heb ik een stomme slag in mijn haren en een onbestemde, nietszeggende kleur). Daarnaast werk ik me natuurlijk niet puur voor de lol drie keer per week in het zweet bij de body pump in een voortdurend gevecht tegen de zwaartekracht. En, o ja, ik smeer me iedere dag een ongeluk met allerhande crèmes en concealers. Get the picture?

Mannen hebben hier nooit last van. Wacht even, begrijp me niet verkeerd. Mannen kunnen – met uitzondering misschien van cellulitis – natuurlijk evengoed alle kenmerken hebben die ik zojuist opsomde (inclusief hangborsten, als ze echt pech hebben). Alleen hebben zij niet Het Perfecte Rolmodel waarmee ze zich voortdurend meten. En daarom hebben de heren, zo lijkt het, daar hoegenaamd geen boodschap aan.

Tuurlijk, in een vlaag van bewustzijnsvernauwing snappen ze heus wel dat ze bepaald geen Robert Pattinson, Patrick Dempsey of Hugh Jackman zijn, maar vinden ze dat erg? Nee, het houdt ze gewoonweg niet bezig. Want heb jij ooit wel eens mannen betrapt die, gezeten in een gezellig kringetje, hun bierbuiken, scheve neuzen mét weelderige binnenbegroeiing en wijkende haargrenzen over en weer aan het inspecteren zijn? Dat dacht ik al.

Ten eerste: áls mannen al bij elkaar gaan zitten, is het meestal niet in een kring maar semi nonchalant door elkaar heen. Vervolgens, zo stel ik me voor, slaan ze zich joviaal op de schouders, ontkurken ze bierflesjes met hun tanden en maken ze foute grappen tussen het boeren door (sorry heren, wellicht is dit wat al te kort door de bocht maar dan komt het door de beeldvorming van RTL 7 en al die voetbalprogramma’s).

En ten tweede: mannen onder mekaar zullen niet in gezamenlijk geweeklaag uitbarsten bij het zien van zo’n mannenbuik die 6 maanden zwanger lijkt maar er juist een bemoedigende pets op geven, onderwijl vrolijk roepend: “Lekker genoten van die goudgele rakkers, hè?!”

Misschien, heel misschien, moeten wij Echte Vrouwen dit ook zo gaan doen. En moeten we ons dus, daar waar het op lichamelijke imperfecties aankomt, meer als mannen gaan gedragen. Niet meer: “Eek!!! Een r-i-m-p-e-l! Waar is de botox?”, maar: “Goh, een lachrimpel. Zo kan iedereen zien dat ik lol heb in het leven!”. Of: “Héllup…twee spataders!” wordt voortaan vervangen door: “Hee, spataders, leuk! Dankzij die te knellende skinny jeans ben ik nu toch maar mooi een wandelend kunstwerk!” En bij het zien van die allereerste grijze haar zeggen we niet langer: “F..k! Dubbel f..k! Ik word nu echt stókoud!” maar: “Welkom, grijze haar, teken van veel levenservaring en wijsheid!”

Want als wij Echte Vrouwen elkaar maar vaak genoeg blijven complimenteren in plaats van elkaar neer te sabelen, leren zelfs wij uiteindelijk onze fysieke tekortkomingen niet alleen te accepteren maar ook te omarmen.

Al zullen wij dit wel altijd in een gezellig kringetje blijven doen.

© Pascale Bruinen

Echte Vrouwen

Zo kun je het ook zeggen…

Travel Light (2)

Eén dag voor vertrek. Ik ben al dágen aan het inpakken. Eerst alleen in gedachten, daarna voor het eggie. Mijn koffer begint er verdacht vol uit te zien als ik me met een schok realiseer dat ik ook nog zo iets vervelends en noodzakelijks als ondergoed en sportkleding mee moet nemen.

Als ik met rood aangelopen hoofd probeer om de rest van de spullen in alle hoeken en gaten te proppen, stapt H. ineens op me af en houdt me een krantenartikel onder de neus met de veelzeggende titel “Vrouw neemt te veel mee”. Als ik het snel scan, blijkt dat Brits onderzoek bevestigt dat vrouwen kennelijk maar liefst twee derde van de ingepakte kleding in de koffer laten liggen. Oh ja? Oh.

“Voor een vakantie van twee weken dragen ze 57 van de 152 ingepakte stukken”, lees ik tot mijn verbijstering. 152 stukken??? Dat lijkt me absurd! Terwijl ik gezeten op mijn koffer probeer om het deksel dicht te krijgen, lees ik gefascineerd verder. “Tachtig procent van de vrouwen geeft toe niet “licht” te kunnen reizen (…). Ze pakken extra “voor het geval dat”. Hee, dát herken ik. Niks mis mee, lijkt me. Toch?

“Naast kledij gaan zonnecrème, make-up en haarverzorgingsproducten in overvloed mee”. Tja, what can I say? Guilty as charged. 

“Resultaat? Eén derde moet bijbetalen op de luchthaven. De helft liegt tegen de partner over het gewicht van de koffer zodat ze niets hoeven achter te laten”. Aaahh, jammer dat H. dit nu al gelezen heeft.

“Ook de handbagage wordt maximaal volgepropt met extra ondergoed, een setje reserve-kledij, badkledij en zelfs schoenen voor als de koffer verloren zou gaan”, lees ik verder. Kijk, dát vind ik nou een verstandig idee. Het artikel sluit af met: “En natuurlijk wordt er op vakantie ook geshopt, waardoor de koffer nog zwaarder is bij terugkeer”.

Speaking of which, ik moet mijn koffer nog wegen want ik mag maar maximaal 23 kilo meenemen. En daar zit je zo aan met een paar schoenen links en rechts erbij.

Het feit dat ik me bijna een breuk til als ik mijn koffer op de weegschaal zet, voorspelt al weinig goeds. En inderdaad, tot mijn schrik zit ik al op 24,7 kilo en ik heb nog niet eens álle combi’s voor die twee weken ingepakt.

Gesterkt door het artikel besluit ik dat ik rigoureus te werk moet gaan en begin ik her en der van alles er uit te kieperen. Hup, twee bikini’s minder is ook niet erg. Eén petje in plaats van twee, de helft van het ondergoed want ik heb ook nog een handwasmiddel bij me en een extra dikke trui, vest en spijkerbroek? Belachelijk, ik ga richting de 33 graden dus weg ermee. Als ik ook nog twee paar slippers, 1 pareo, een paar schoenen met hoge hak en een hele kluwen sjaaltjes eruit heb gehaald, zie ik tot mijn tevredenheid dat de weegschaal nog maar 21,9 kilo aangeeft.

Al neuriënd ruim ik, tevreden met mijn nieuwe minimalistische houding, de overtollige spullen terug in de kast. Maar dan valt mijn oog ineens op die ene rok die ik eerder niet had durven inpakken. Die kan nu best nog mee, ik heb nu immers zat gewicht over. En oh, dat schattige topje, dat weegt toch niks. Hee, die ene omslagsjaal is bijna doorzichtig dus die kan niet meer dan een paar gram wegen. En nu ik toch bezig ben, kan ik evengoed dat paar te leuke hooggehakte schoenen en die twee bikini’s er weer bij doen.

Als ik eindelijk alles er in heb, zet ik de koffer nogmaals op de weegschaal. Wát? Hij geeft 23,6 kilo aan. Snel neem ik lukraak wat spullen eruit en frommel die onderin het keurig onder gewicht zijnde koffer van H.

Die gouden tip stond nog niet in het krantenartikel.

© Pascale Bruinen

inpakstress

Ook lijdend aan inpakstress? Of ben jij juist een van die onbezorgde types die een half uurtje voor vertrek alleen het hoognodige in een mini-koffer stopt? Deel je inpak-ervaringen hier!

Travel Light (1)

De vakanties zijn achter de rug. Maar terugkijkend verwonder ik me nog steeds over mijn keuze-stress bij het inpakken van de koffers.

Iedere vakantie gaat dit als volgt.

Eén week voor vertrek. Hmmm…volgende week inpakken. Dat betekent dat ik nu alvast sommige favoriete kledingstukken niet meer aandoe want anders moeten die te elfder ure nog gewassen en gestreken worden.

Vijf dagen voor vertrek. Ik heb de nodige kleren niet meer aangetrokken omdat ik die wil meenemen. Nu doet zich altijd een bizar verschijnsel voor: de kleren die ik wél aantrek omdat ik ze níet meeneem, vind ik plots zó leuk staan dat ik me afvraag waarom ik ze eigenlijk hier laat. Gevolg: de hele inhoud van mijn kasten (ja, meervoud) is potentiële vakantie-kleding en dus kan ik eigenlijk niks meer aan behalve een verdwaalde dikke wollen coltrui.

Drie dagen voor vertrek. De koffers, twee mega-exemplaren en twee voor handbagage, worden met veel ceremonieel vertoon van zolder gehaald en pontificaal uitgestald. Vanaf dit moment begin ik zo ongeveer 24 uur per dag te brainstormen over wat allemaal mee zou moeten.

Travel light is niet echt aan mij besteed, vrees ik. Daarom ben ik ook zo jaloers op een Floortje Dessing die volgens mij met slechts één onderbroek, haar paspoort, creditcard en tandenborstel vertrekt voor wekenlange reizen naar weet ik wat voor godvergeten oorden. Hoe doet ze dat toch?

Alleen als ik met Ryanair vlieg met uitsluitend maximaal10 kilo aan handbagage, slaag ik er – noodgedwongen! – in om slechts het hoognodige in te pakken. En dan moeten mijn kleren, schoenen, handtas, dat stomme doorzichtig plastic zakje met vloeistoffen, boek, laptop, paraplu, kortom: alles maar dan ook álles in dat ene handbagage-koffertje gepropt worden. Maar dat is voor een weekendje weg. Nu ga ik twee hele wéken.

Twee dagen voor vertrek: ik moet nu echt gaan inpakken en snel ook. Het gepieker van de afgelopen vierentwintig uur heeft ertoe geleid dat ik inmiddels in een redelijk opgefokte staat alle deuren van mijn kledingkasten tegelijk opentrek. Geen goed idee. Want de hoeveelheid zomerjurkjes, rokjes, lange broeken met nauwe pijpen, lange broeken met wijde pijpen, driekwart broeken, korte broeken, bikini’s, pareo’s, zonnehoeden en petten, t-shirts korte mouw, t-shirts lange mouw, polo’s, vestjes, dunne zomertruitjes, blouses, hemdjes, sjaaltjes en wat al niet meer maakt dat de wanhoop toeslaat.

Wat moet ik hiervan in godsnaam meenemen en – veel erger nog – wat moet ik verplicht thuislaten? En dan heb ik het voor het gemak nog maar niet eens over de afdeling schoenen, accessoires als handtassen en sieraden, cosmetica-artikelen en medicijnen “voor het geval dat” waarmee ik een doorsnee ziekenhuis in een ontwikkelingsland blij zou kunnen maken.

Ik verman me en besluit dat ik alle nieuw gekochte kleren in ieder geval mee moet nemen. Dus ruk ik links en rechts de nieuwe spullen uit de kasten en leg die alvast in het koffer. Ha! Dat is al beter. Vervolgens begint wat ik noem het Grote Nadenken. Daar waar het brainstormen meer het mentaal nalopen van mijn kasten is, is het Grote Nadenken concreter. Wat voor combinaties ga ik aandoen voor welke gelegenheid?

Al denkend trek ik een paar lange broeken, wat jurkjes en een stel korte broeken uit de kast. Bikini’s moeten zeker mee. Omdat ik die voortdurend moet afwisselen, worden zes stuks ingepakt. Daarbij drie pareo’s, een zonnehoed (onmisbaar op een zomerse cruise) en twee petjes (idem). En voor ik het vergeet, ook strandtassen, een rugzak voor excursies en minstens vier zonnebrillen.

Met die airco binnen, afgesteld op temperaturen die niet zouden misstaan op Antarctica, heb ik echter ook behoefte aan wat warmers. Dus twee vestjes, een zomertruitje en een dikker vest voor onderweg dat tevens als jas dienst kan doen, verdwijnen samen met twee omslagsjaals ook in het koffer. Je weet immers toch maar nooit of de buitentemperatuur niet ineens fors daalt. Per slot van rekening hebben we te doen met een freaky klimaatverandering.

Zo ben ik in ieder geval op alles voorbereid.

© Pascale Bruinen

Zo ongeveer maar dan anders…Lees volgende week deel 2 om te zien hoe dit afloopt!

Leeskeel

Ah! Het is vakantie, de zon schijnt aan een felblauwe, wolkenloze hemel en er heersen tropische temperaturen. Genoeg reden dus om het er van te nemen en – deugdelijk ingesmeerd – verantwoord bij te bruinen (al zal dit ongeacht de beschermingsfactor volgens dermatologen een contradictio in terminis zijn).

Ik heb echter weinig geduld om aan iedere kant gelijkmatig bruin te bakken. Mijn voorkeur gaat ernaar uit om lekker iets achterover geleund in een ligstoel te liggen. Maar dan wel met het nodige leesvoer.

Dus lees ik me een ongeluk. Een tijdschrift, roman of biografie. En niet te vergeten de kranten. De zomer is ook een perfecte tijd om sommige favoriete boeken te herlezen. Ik lees, kortom. alles wat los en vast zit (zie daarvoor ook mijn column “Lettervreter”).

Daar zit echter één ieniemienie nadeeltje aan, zo blijkt als ik na een paar dagen eens goed in de spiegel kijk. EEK! Mijn gezicht en hals zijn aardig gekleurd, maar mijn keel is nog spierwit. WIT! Ik kijk nog eens goed met de lamp aan, maar de witte vlek op mijn hals is onmiskenbaar. Het is de schaduw die mijn kin werpt als ik – min of meer rechtop – in de zon lees. Oh mijn God. Ik heb een leeskeel.

De dag erna ligt deze meid daarom 100% horizontaal gestrekt op haar rug op een ligbed. Mijn boeken, kranten en tijdschriften heb ik veilig opgeborgen. Mijn hoofd kantel ik zover mogelijk achterover en ik steek mijn kin fier de lucht in. Zo! Zullen we nog eens zien of die keel wit blijft. Ik kijk op mijn horloge om te checken hoe laat ik precies begin aan mijn projectje “Leeskeel bijbruinen 3.0”.

“Komt de zon nu ook op mijn keel?”, vraag ik H. die naast me ligt. Zonder boek en mét een jaloersmakende even bruine keel als de rest van hem. “Op je keel? Hoezo, op je keel? Je ligt helemáál in de zon”, amtwoordt H. verbaasd, kennelijk zonder de flauwste notie te hebben van mijn urgente leeskeel-probleem. “OK”, zeg ik daarom dan maar zonder nadere uitleg te geven. Mannen!

Hoelang zou het duren voordat de gemiddelde keel een kleurtje krijgt?, vraag ik me ondertussen af. Ik kijk stiekem op mijn horloge. Er zijn precies acht minuten verstreken. Toch krijg ik langzamerhand al een stijve nek. Om maar te zwijgen van mijn kaakspieren, die ook al beginnen te protesteren vanwege mijn nogal onnatuurlijke houding.

Hmmm, de tijd gaat zo wel erg langzaam. Ik bedoel, zo zonder boek of iets anders leesbaars. Eerlijk gezegd heb ik er eigenlijk al een beetje genoeg van en er zijn nu pas welgeteld negentwintig minuten om. Op de kop af. In negenentwintig minuten zou zo’n witte keel toch wel iets bijgekleurd moeten zijn. Zeker weten. Ik voel zelfs al iets van zonnebrand op die plek, dus…

Ik kom overeind en haast me naar de spiegel. Niks bijgebruind, de plek is en blijft hartstikke wit. Als dat zo moet, kan ik evengoed weer lekker verder lezen. In een normale houding. En dus grijp ik mijn boek, zet ik de rugleuning van het ligbed omhoog en installeer ik me in mijn favoriete leesstand.

En die leeskeel? Die tackel ik wel met zelfbruiner.

© Pascale Bruinen

Body Pump (2)

Ik ben net begonnen aan mijn eerste Body Pump les. Voor de zekerheid ben ik helemaal achteraan gaan staan, dan wordt niet zo op mij gelet. Voor de bicepsoefeningen heb ik braaf het voorbeeld van mijn buurvrouw gevolgd en aan iedere kant van mijn barbell de twee grootste schijven bevestigd. Het ding is zo loodzwaar dat ik hem nauwelijks in positie krijg.

“Hé, jij daar op de achterste rij!”

Ik kijk verschrikt op en laat bijna mijn barbell op de grond crashen. De drill-sergeant annex instructrice pint me vast met haar arendsoog-blik terwijl ze langzaam haar hoofd van links naar rechts op en neer schudt. “Ik zeg dit niet snel, maar dat zou ik niet doen als ik jou was.”

Ik kijk haar met een, naar ik vrees, nogal schaapachtige blik aan.

“Deze oefeningen zijn al zwaar genoeg met één kleinere schijf aan iedere kant. Twee is alleen voor gevorderden, zeker niet voor iemand die dit voor het eerst doet.”

Prompt word ik aangestaard door dertien paar nieuwsgierige ogen. Hoezo low profile?

“Oké!”, roep ik gemaakt opgewekt. Snel klik ik die ondingen los, bevestig ik links en rechts een kleinere schijf en kan ik, eindelijk, mee gaan doen met de rest van de groep.

Na een keer of acht mijn nietsvermoedende biceps geteisterd te hebben met vijf kilo aan weerstand, begrijp ik wat de instructrice bedoelt. Als ik dit met het viervoudige aan gewicht had moeten doen, had ik het niet meer kunnen navertellen.

Na de biceps volgen de triceps. Je weet wel, het territorium der kipfilets. Omdat ik ook enthousiast wil kunnen blijven zwaaien, moet de achterkant van mijn bovenarmen er aan geloven. Ik til een schijf van vijf (niet die van het voedingscentrum, maar van de kilo’s) hoog boven mijn hoofd en moet die dan langzaam naar achteren brengen. En dat 16 keer.

Mijn tong hangt na zeven keer al zowat op mijn schoenen, maar na deze reeksen gaan we in een moordend tempo verder met een gazillion squats, lifts en lunges. Als ze eindelijk aankondigt dat we op onze rug mogen gaan liggen, ben ik haar intens dankbaar. Hè, hè, eindelijk even rust.

Maar in plaats van lekker te chillen moeten we nu tientallen helse buikspieroefeningen doen en wel totdat het lijkt alsof ik een hele fles ammoniak heb leeggedronken. Nou ja, niet dat ik dat ooit heb gedaan, maar ik heb zo’n donkerbruin vermoeden dat dit op dezelfde manier in mijn buikstreek zou branden.

Het zweet gutst inmiddels over m’n lijf, spieren waarvan ik het bestaan niet eens vermoedde trillen in protest en m’n hoofd moet eruit zien als een uit de kluiten gewassen biet. Wanhopig kijk ik op de klok, alleen maar om te zien dat deze martelgang nog minstens een half uur verder gaat.

We moeten op handen en voeten gaan zitten en dan is het opdrukken geblazen. Eerst op de makkelijke manier, met de knieën op de mat. Daarna met de benen gestrekt en de tenen op de vloer. “Nog acht, nog zeven, nog zes…”, roept ze vrolijk. “En…dan nu de laatste!”. God zij geprezen want mijn bovenarmen zijn op sterven na dood. “En nóg een serie! Kom op, nog acht, nog zeven…”. Ik besluit de tweede serie maar helemaal op mijn knieën te blijven zitten.

We hebben deze series nog niet af of we moeten op onze rug gaan liggen, voeten op de vloer met de knieën gebogen. En dan maar “bruggetjes” maken oftewel het achterwerk van de vloer tillen, op en neer. “Knijp die billen samen!”, gilt de vrouw die in rap tempo mijn ergste nachtmerrie dreigt te worden. Het lijkt wel alsof ik ieder moment naar Afghanistan kan worden uitgezonden, want dit lijkt meer op een militair bootcamp dan een uurtje sporten.

Net als ik denk dat mijn lijf er nu ieder moment de brui aan zal geven, mogen we ophouden. Ik val in een klam hoopje neer op de mat. Ik kan niet meer.

Maar ik moet meteen weer door met de barbell en dit keer mag, nee móet ik die ook van dubbele gewichten voorzien. Daarna moet ik het loodzware onding in mijn nek op het zachte deel van mijn schouders leggen. En weer volgt een eindeloze reeks squats, waarbij we nu zo ver mogelijk door onze knieën moeten zakken. Als mijn bovenbenen een stem hadden, schreeuwden ze het uit.

Ik kijk heel even steels om me heen. Veertien meer of minder pronte achterwerken steken allemaal ver naar achter, dat van mij incluis. Als iemand onze klas nu aan het werk zou zien, lijkt het net alsof we allemaal boven zo’n smerig Frans sta-toilet hurken. Nog een geluk dat ik achteraan sta en niemand deze gênante vertoning hoeft te zien.

Even later klinkt dan eindelijk het verlossende “Applausje voor jezelf!” en sleep ik me de trap af, in de richting van de kleedhokjes. In de zaal beneden zie ik mijn overbuurman op de loopband trainen.

“Hé, mag ik je een goede tip geven?”, roept hij me toe.

“Ja, hoor!”, breng ik nog nahijgend uit.

“Ik neem aan dat jij helemaal achteraan stond om niet op te vallen, hè? Maar dan kun je juist beter vooraan gaan staan.”

Verrek, hoe weet hij dat nou?, denk ik verbaasd.

“Heb jij mij dan gezien?” vraag ik. Ik krijg een onbestemd gevoel.

Nu barst hij in lachen uit. “De hele záál heeft je in actie gezien. Je stond verdorie zowat met je kont tegen de ruit!”, schatert hij joviaal.

Met afgrijzen glijdt mijn blik naar boven, naar de glazen wand van de zaal die precies uitkomt boven de zaal waar iedereen op de apparaten werkt. Apparaten die allemaal in de richting staan van…, juist ja.

Oh, f**k en dubbel f**k.

“Maar het was zeker geen verkeerd uitzicht, hoor!”, grinnikt hij nog.

Ik leer elke dag weer wat bij.

© Pascale Bruinen

Body Pump (1)

Vandaag wil ik het hebben over spiermassa. Of liever, het ontbreken daarvan.

Zoals ik in mijn column “Body Mess Index” al aankondigde, komt de Big Five O steeds naderbij en daarmee ook de noodzaak om het op de loer liggende verval te lijf te gaan.

Want ik wil graag van voren én van achteren lyceum zijn in plaats van museum, als jullie het niet erg vinden. En dat betekent maar één ding: voor de rest van mijn levensdagen ben ik veroordeeld tot zwoegen in de sportschool.

Dus ben ik lid geworden en heb ik een introductiepraatje met een dame bij wie het met de diverse spiergroepen duidelijk wel goed zit. Oh, dat wil ik óók. Liefst gisteren. Gevraagd naar mijn trainingsdoel antwoord ik dat alles strakker moet. Het meisje knikt begripvol (hoe vaak zou ze dat al eerder gehoord hebben?) en adviseert me minstens drie maal per week met gewichten aan de slag te gaan.

Hier was ik al bang voor.

“Zo meteen begint in de grote zaal boven een heel geschikte les voor u. Body Pump. Is een mooie training van alle spiergroepen.”

Ik kijk angstvallig naar boven en zie door de grote glazen ramen dat de vorige les juist is afgelopen. OK, dan moet ik er maar meteen aan geloven. Wat gewichten op en neer heffen, hoe moeilijk kan dat nu helemaal zijn?

Ik begeef me naar de zaal en stel me kort voor aan de instructrice. Alleen maar vrouwen, zie ik. Mannen houden zeker meer van die afschrikwekkende apparaten waar ze 70 kilo tegelijk mee kunnen liften. Dit is daarbij vergeleken een kleuterklasje, veronderstel ik als ik de mini gewichtjes en losse zwarte schijven zie liggen. Eentje weegt 2,5 kilo en een grotere 5 kilo. Dit wordt een piece of cake.

Toch ga ik zekerheidshalve maar helemaal achteraan staan, zodat ik het minste opval als ik iets stoms doe.

“Ga allemaal in de houding staan en pak je barbell!”, schreeuwt de instructrice annex drill-sergeant ineens door haar microfoontje vanaf het podium. Ik schrik me kapot want ik heb nog niks klaargelegd.

Een snelle blik op de vrouw naast me leert dat die al een stepbord, een matje, een barbell en dumbbells heeft gepakt. Ik haast me om alles bij elkaar te sprokkelen.

Tegen de tijd dat ik doorheb dat ik die schijven zelf om de lange stok moet vastklikken met van die zwarte plastic clips, zijn mijn medesporters al bij de tweede reeks oefeningen aanbeland. En het zweet gutst er nu al van af, constateer ik enigszins ongerust.

Om me heen tilt iedereen de barbell omhoog of het niks is. En dat op muziek die onze lerares op standje fast forward heeft gezet, zodat het tempo moordend is.

Uit alle macht focus ik me op de bewegingen die de instructrice doet en probeer die – op de maat – na te doen. Na vijf minuten plakt mijn topje al aan mijn lijf. Verdorie, dit is echt hard werken en dat met slechts een paar kilootjes. Maar ja, dat is mijn verdiende loon omdat ik er jarenlang in ben geslaagd de sportschool met allerhande rotsmoesjes te ontwijken.

“Dit is voor de biceps!”, gilt de instructrice zo opgewonden alsof we kans maken op de Olympische titel gewichtheffen. Ik spiek weer bij mijn super afgetrainde buurvrouw (zou ik er ook zo uitzien over een paar maanden?) en pak dan, net als zij, twee sets van de twee grootste schijven en bevestig die aan mijn stok. Als ik het ding op wil tillen, krijg ik hem slechts met de grootst mogelijke moeite in de juiste uitgangspositie. Hoe moet ik hiermee in hemelsnaam sets van 16 gaan afwerken? Ik kreun al van de krachtsinspanning om hem überhaupt vast te houden.

“Hé jij daar, helemaal achteraan!”, roept de lerares ineens door de zaal. Iedereen kijkt als één man – pardon: vrouw – naar achter en laat de meewarige blik dan op mij rusten.

Oh God, wat heb ik nu weer gedaan?

© Pascale Bruinen

body pump (1)

Dit is deel 1 van mijn avonturen bij de Body Pump-les. Wil je weten hoe het afloopt, kijk dan de volgende week op mijn blog!