Dag des niet oordeels (1)

Een paar jaar geleden lees ik ergens dat mensen standaard zo zijn geprogrammeerd dat ze zich bewust of onbewust altijd met anderen (willen) vergelijken en dan meteen hun oordeel – positief of negatief – vellen.  Denk bijvoorbeeld maar eens aan al die onderzoeken die zouden uitwijzen dat we binnen twee (!) tot maximaal dertig seconden na een eerste ontmoeting onze indruk al klaar hebben. Stereotypen worden zelfs al in milliseconden geactiveerd.

Als ik dit tot me door laat dringen is mijn eerste gedachte: “Dat doe ik niet”. Maar onmiddellijk hierna hoor ik een innerlijk stemmetje vragen: “Of toch wel?” Ik besluit er eens op te gaan letten. Vierentwintig uur later ben ik me niet alleen rot geschrokken, maar ben ik ook een illusie armer: ik doe niets anders.

Tijdens mijn proefperiode betrap ik me er namelijk op dat ik inderdaad de hele dag alles en iedereen be- en soms zelfs ook véroordeel. Vanaf het moment dat ik mijn ogen open doe totdat ik naar bed ga, neem ik iedereen voortdurend stilzwijgend, hardop of – in het ergste geval – luidkeels de maat. Mensen veroordelen omdat ze er net iets anders uitzien, hele andere dingen leuk vinden om te doen of zich publiekelijk anders gedragen dan ik. Of ik het nu wil of niet, op de een of andere manier valt het me op, kijk ik ernaar en denk dan onwillekeurig toch het mijne ervan.

De ontdekking dat ik in de praktijk lang niet zo tolerant blijk te zijn als ik dacht brengt destijds bij mij een schok teweeg, temeer omdat ik oprecht van mening ben dat je iedereen in zijn of haar waarde moet laten en niemand het verdient te worden buitengesloten.

Zodoende start ik een zoektocht ter beantwoording van de vraag hoe dit in godsnaam mogelijk is. Mijn onderzoek levert al snel een even eenvoudig als ontluisterend antwoord op: mensen zitten nu eenmaal zo in elkaar. We willen altijd graag ergens bij horen. Bij een bepaalde familie, sportclub, fanfare, vrijwilligersverband, vriendengroep, stadsdeel, geloof, seksuele geaardheid, nationaliteit of werkkring horen biedt een gevoel van geborgenheid, zekerheid en verbinding. Dat dit zelfs in negatieve zin zo werkt, bewijst de hele gangcultuur.

Het gevoel ergens echt deel van uit te maken raakt dus kennelijk een snaar die we allemaal hebben en waarnaar we altijd onwillekeurig op zoek zijn. Het tragische is echter dat juist als we stevig in zo’n groepje zijn genesteld, we eerder geneigd zijn ons te gaan afzetten tegen iedereen die níet bij ons groepje hoort. Vanuit ons veilige collectief gaan we vergelijken en be- of veroordelen tot we een ons wegen. Dit leidt uiteindelijk tot een wij-zij gevoel.

En als dit laatste de overhand krijgt, is de verbinding met alle anderen die buiten de groep vallen ver te zoeken. Omdat ik daar vanaf wil, besluit ik me verder te verdiepen in deze materie.

En dan wordt het pas echt interessant.

© Pascale Bruinen

Volgende week deel 2!

Het boetekleed

Meteen nadat de politierechter de man het woord gaf, trok hij het boetekleed aan.

“Ik had me voorgenomen nooit te rijden als ik gedronken had. Maar nu is het me toch gebeurd. Ik vind het zo erg!”, wist hij met horten en stoten uit te brengen.

Hij had al jarenlang een alcoholprobleem. Desalniettemin had hij een blanco strafblad. Dat kon betekenen dat hij het nooit eerder had gedaan, al kon ik niet uitsluiten dat hij tot dusverre geluk had gehad omdat hij niet tegen de lamp was gelopen.

Tijdens de voorbereiding van de zaak had ik gelezen dat hij zich, na een uit de hand gelopen ruzie thuis, zo kwetsbaar voelde dat hij regelrecht naar de winkel was gegaan om drank te kopen. In korte tijd maakte hij een hele fles wijn soldaat en was toen gaan rijden. Vervolgens knalde hij even verderop met zijn auto tegen een lantaarnpaal. Gelukkig raakte hij zelf maar licht gewond, al waren de lichtmast en zijn auto er een stuk slechter aan toe.

Ik vroeg hem of hij zich had gerealiseerd dat hij ook een persoon had kunnen raken in plaats van wegmeubilair en dat, zou deze persoon ernstig gewond zijn geraakt, hij daarvoor niet verzekerd was nu hij dronken achter het stuur was gekropen. Ik zag dat hij heftig ja knikte.

Uit een stapel paperassen trok ik een document waaruit ik citeerde dat de kans op een ongeval met zijn alcoholgehalte (ruim 2 promille) minimaal 20 keer zo groot was dan als je geen alcohol had genuttigd. Niet echt een wonder dus dat deze kans zich in zijn geval ook had verwezenlijkt.

Tijdens de ondervraging over zijn persoonlijke omstandigheden gaf hij aan dat hij hulp had gezocht voor zijn alcoholprobleem. “Dit was een keerpunt voor mij. Ik wil er alles aan doen om er vanaf te komen.” Hij zag er aangedaan uit.

Ik vond het lovenswaardig dat hij zijn probleem erkende en openstond voor behandeling. Daar is veel moed voor nodig.

Gelet hierop en op zijn blanco strafblad, de schade zowel aan zijn auto als hemzelf en zijn spijt, die oprecht overkwam, stelde ik een milde eis voor.

“Dat is veel te goed voor mij!”, snikte hij tot mijn verbazing.

Tja.

In strafzaken weet je het maar nooit.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 24 december 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Roeren in andere ketels

Mijn dag reservedienst was al halverwege toen ik een dringend telefoontje kreeg van een collega. Er was gisteravond een xtc-lab ontploft. Inmiddels had de brandweer de locatie vrijgegeven zodat er een doorzoeking kon plaatsvinden in het huis dat daarbij hoort. De rechter-commissaris was echter zelf elders bezig dus die was niet in de gelegenheid om te komen. Daarom machtigde hij mij als officier om ter plekke de doorzoeking te leiden.

Ik luisterde geconcentreerd naar het verhaal, noteerde de telefoonnummers van de rechter-commissaris en van de hulpofficier van de politie die ter plaatse is en ging bellen.

De hulpofficier vertelde dat de garage, waar de ketels met chemicaliën stonden, was ontploft. Drie mannen zouden daarbij gewond zijn geraakt, van wie een de eigenaar was van de aanpalende woning. Deze was aangehouden. De andere twee zouden, ondanks dat ze ernstige brandwonden moesten hebben opgelopen, met een auto zijn weggevlucht.

Toen ik na een uurtje rijden aankwam bij de locatie, viel me als eerste op dat het een mooie en rustige buurt was. Ik keek naar de woning en zag dat een deel van het dak van de garage was geblazen. Verschillende ramen hadden het begeven en er lagen dakpannen op de grond. Mijn tweede indruk was dat dit nog veel erger had kunnen aflopen.

Je zult er maar nietsvermoedend naast wonen.

De politie stond buiten keurig op mij te wachten. We liepen naar binnen, waar de politie in koppels van twee aan de slag ging. We waren op zoek naar alles wat kon bijdragen aan waarheidsvinding, bijvoorbeeld flessen chemicaliën, gegevensdragers zoals computers, aantekeningen, verdacht grote sommen contant geld en dergelijke.

Zoals gebruikelijk voelde ik me niet helemaal op mijn gemak in andermans huis. Omdat ik het zoeken graag overliet aan mensen die daarvoor zijn opgeleid, liep ik rond door de woonkamer.

Mijn aandacht werd meteen getrokken door een grote boekenkast. Dat was apart, want ik had bij mijn eerdere huiszoekingen zelden boeken aangetroffen, maar des te meer flatscreen televisies en playstations. Of dit iets zegt en zo ja, wat, over de gemiddelde verdachte laat ik hier maar wijselijk in het midden.

Er stonden de meest uiteenlopende titels in, maar kookboeken bleken toch de boventoon te voeren. Die konden natuurlijk van de vrouw des huizes zijn.

Maar gelet op de verdenking zou het mij niet verbazen als deze boeken gediend hebben als inspiratie om ook eens in andere ketels te roeren.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 12 november 2015 in het Algemeen Dagblad verschenen.

Toga aan de wilgen

Dat was het dan. Mijn allerlaatste zitting in de rechtbank. Mijn allerlaatste ZSM-dienst met alle collega’s van de politie, reclassering en slachtofferhulp. Op donderdag 31 december 2015 heb ik weekdienst. Het is heel erg druk maar dan is het toch echt 17.00 uur en zet ik voor de allerlaatste keer mijn handtekening als officier van justitie. En dan is het tijd om te gaan.

De laatste weken stonden natuurlijk al langer in het teken van afscheid nemen. Sinds ik de mededeling van mijn naderende vertrek had rondgestuurd, zowel aan mijn directe collega’s binnen de organisatie als aan die daarbuiten, stroomden de reacties binnen. Mijn man adviseerde me de berichten te bundelen en aldus geschiedde. Het heeft geleid tot een document van maar liefst 63 pagina’s vol gelukswensen, bedankjes, persoonlijke anecdotes over gezamenlijk gedane zittingen, onderzoeken of diensten en zelfs een aantal sentimentele herinneringen aan gedeelde bijzondere momenten uit die bijna achttien jaren die voorbij zijn gegleden sinds mijn indiensttreding bij het Openbaar Ministerie in mei 1998.

Maar de rode draad in alle reacties was toch wel dat men mijn beslissing om op bijna 52-jarige leeftijd al mijn zekerheden op te geven om mijn hart te kunnen volgen “dapper”, “moedig” en “gedurfd” vond. De meesten voelden overigens heel goed aan dat mijn besluit niet zozeer uit de lucht kwam vallen als wel de uitkomst van een lang proces was.

En ja, natuurlijk heb ik zelf gedurende al die tijd menig nachtje liggen woelen over hoe zo’n beslissing in de praktijk uit zou kunnen pakken. Want het is zonder meer waar; ik geef, hoe je het ook wendt of keert, een zekere inkomstenbron op aangezien ik er ook voor had kunnen kiezen om tot aan mijn pensioen bij het OM te blijven. Maar het schrijverschap bleef aan me trekken als een magneet. Tel daarbij op dat ik na zoveel jaar echt toe was aan een nieuwe uitdaging en ja, dan is de beslissing uiteindelijk eigenlijk niet zo moeilijk.

Want het belangrijkste is om te durven vertrouwen op je gevoel. Dat heb ik zelf ook moeten leren, maar inmiddels doe ik niet anders. Als ik mezelf de vraag stelde hoe ik me voelde bij het vooruitzicht om mijn droom te kunnen waarmaken door de sprong te wagen, kwam het antwoord onmiddellijk in de vorm van een blij en opgewonden gevoel van binnen, een teken dat ik popelde om nieuwe werelden te gaan verkennen. Zo’n gevoel mag je nooit negeren, dus was de volgende stap onontkoombaar geworden.

En ziehier, inmiddels ben ik al weer twee hele weken officier van justitie af. Wat ik nu zoal doe, vragen jullie je af? Nou, best heel veel.

Zo komt mijn nieuwe website (www.pascalebruinen.com) nu ieder moment online, een heel spannend moment waarnaar ik lang heb uitgezien en waar heel veel uren van voorbereiding in zijn gaan zitten. Een paar dagen geleden heb ik mijn bijdrage getiteld “Voor altijd zusjes” aan de crowdwriting-bundel “Onveranderd Anders” ingeleverd, een schrijfproject waaraan vele Limburgse schrijvers en dichters deelnemen en waarvan de opbrengst ten goede komt aan de Limburgse Toon Hermanshuizen. Op 5 januari j.l. werd ik door NPO Radio 5 geïnterviewd over mijn keuze om het roer helemaal om te gooien in het programma “Open Huis” en op 12 januari j.l. was ik vanwege dezelfde reden In Hilversum te gast bij NPO Radio 1 in “De Nieuwsbv”. En gisteren mocht ik in Utrecht deelnemen aan een conferentie voor travelwriters met tal van zeer interessante en inspirerende sprekers.

Heel mooi nieuws is ook dat ik binnenkort de overstap ga maken naar de regionale televisie. Vanaf 17 februari a.s. zal ik een à twee keer per maand te zien zijn als tafeldame in het programma “Limburg Vandaag” van TV Limburg, iets waar ik zeer naar uitkijk!

Maar het hoogtepunt is toch wel dat ik mag aankondigen dat ik een tweede boek mag gaan schrijven, dat in het najaar van 2016 zal verschijnen bij uitgeverij Kosmos! Ik kan niet wachten om aan de slag te gaan en verheug me om eindelijk weer dat hele schrijfproces in te kunnen stappen. Een ongekende luxe.

Terugkijkend was eind 2015 vooral de tijd van afscheid nemen. Niet alleen van het OM en mijn baan als officier van justitie, maar – zoals trouwe lezers van mijn blog en Facebookpagina weten – ook van mijn dierbare Catalpa-boom (zie “De dag die ik wist dat zou komen (1) en (2)). Op 6 november j.l. werd hij gerooid omdat zijn machtige wortels zodanig naar boven kwamen, dat we onze schuur niet meer in of uit konden. Deze gebeurtenis heeft me tot in het diepst van mijn ziel geraakt vanwege de bijzondere betekenis die mijn boom voor mij heeft gehad.

Vandaar dat ik heel veel van hem heb bewaard, onder andere de lange “bonen” met daarin de zaadjes. Op de dag dat hij werd geveld, heb ik vijf zaadjes in een potje geduwd, ook al zei de boomchirurg dat het extreem moeilijk zou zijn om hieruit een nieuwe boom te laten groeien.

Mijn verbazing én blijdschap waren daarom groot toen ik een tijdje hierna ineens een miniem klein groen sprietje naar boven zag komen in het potje, dat ik gelet op de dalende temperaturen veiligheidshalve inmiddels in de keuken had gezet. En daarna kwamen er nog twee uit. Inmiddels heb ik dus drie prachtige nieuwe nakomelingen die ik verzorg met alle liefde die ik in me heb.

Het is allemaal wel erg frappant. Mijn dierbare boom moet er immers juist uit als ik op het punt sta mijn werk op te geven en vervolgens breken er gelijktijdig met mijn nieuwe begin maar liefst drie nieuwe boompjes door.

Ik wist het al maar zie hierin maar weer eens de bevestiging.

Toeval bestaat niet.

© Pascale Bruinen

 

IMG_6441

Deze spreekt voor zich, denk ik…

IMG_8431

Dit was het eerste dat er te zien viel… En nu ziet het er inmiddels zo uit…

IMG_0011

Een wonder der natuur…

Niet hollen maar stilstaan

Wie kent ze niet, mensen die het razend druk hebben? Mannen en vrouwen, ja zelfs kinderen, die zó geleefd worden door al hun verplichtingen en parallelle digitale levens op sociale media dat ze zich nauwelijks realiseren wat ze aan het doen zijn. Symptomatisch voor deze tijd maar daarom op termijn niet minder ontwrichtend.

O zeker, ik hoorde zelf ook bij die mensen. Want wat ik ook probeerde, ik had nooit tijd genoeg . Tot een poos geleden had ik hier drie oplossingen voor: (nóg) eerder opstaan of later naar bed gaan, alles wat ik deed (nóg) sneller doen of de uren dat ik wakker was (nóg) voller proppen met activiteiten.

Maar in plaats van tijdwinst kreeg ik alleen maar meer tijdgebrek. Ik holde mezelf de hele dag compleet voorbij. Ik was nog niet klaar met het één, of ik was in gedachten al bij het volgende. Herkenbaar?

Totdat ik ontdekte wat wel werkte: stilstaan en stil worden. Eens even he-le-maal niets doen of zeggen. Dit lijkt misschien gemakkelijk, maar ik voelde me als een drukteverslaafde die volop aan het afkicken was.

En zo startte ik, zelfverklaarde controlfreak, vorig jaar zomer eindelijk met online mediteren via Chopra Center Meditation, een gezamenlijk initiatief van Deepak Chopra en Oprah Winfrey. Als ik iemand nou nooit in staat had geacht om dagelijks in die kleermakerszit te gaan zitten en echt tot rust te komen, was ik het wel. Alleen al het idee om Ommmmmmmm te moeten mompelen terwijl ik niet zozeer mijn hoofd leegmaak maar denk aan het puntje van mijn neus dat jeukt, de vuile sokken die nog in de was moeten en mijn eindeloze lijst to do-dingen zou me vroeger acuut rode vlekken in mijn nek hebben gegeven.

Maar sinds ik me daar overheen heb gezet, durf ik te beweren dat ik mezelf geen mooier cadeau had kunnen geven. Dagelijks me time maakt me rustiger en meer gefocust. Op momenten dat er dingen tegen zitten put ik hoop, kracht en inspiratie uit mijn meditatie-moment. Ik kan beter tegen stress, ben vergevingsgezinder en aardiger voor mijn omgeving. Ik voel me zelfverzekerder en serener. Omdat die maalstroom van gedachten (eventjes) tot stilstand komt, kan ik eindelijk luisteren naar mijn innerlijke stem en tot mezelf komen.

Door meditatie kom je namelijk in aanraking met primaire verlangens naar compleetheid, geluk en vrijheid zoals we die allemaal kennen, diep van binnen. Het brengt je terug naar je beginner’s mind oftewel je aanschouwt alles zoals een kind dat zou doen: met aandacht, verwondering en ontzag, zeker voor de natuur. Je kijkt niet meer alleen, maar je ziet het ook echt. Zo ontdek je de prachtigste dingen, zomaar in je eigen omgeving.

Redenen genoeg dus om het eens te proberen. En nee, geen tijd betekent geen prioriteit en is dus geen excuus.

Of zoals een goede vriendin het onlangs treffend verwoordde: “Als je nog geen tijd hebt om dagelijks tien minuten te mediteren, is het de hoogste tijd dat je het dertig minuten per dag gaat doen”.

Maar nu moeten jullie me even excuseren want ik moet dringend op bezoek bij BFF’s Deepak en Oprah.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 23 december 2015 in iets andere vorm verschenen in de INFO van Wonen Meerssen.

IMG_6367

 

 

Het recht om fouten te maken (3)

Iedere rechtgeaarde ouder wil het beste voor zijn kinderen. Ik ben daarop geen uitzondering. Hoe je daaraan invulling geeft, is afhankelijk van je eigen referentiekader. Dat wordt op zijn beurt bepaald door hoe je zelf bent opgevoed, je normen en waarden, omgevingsfactoren en wat al niet meer.

Toen mijn pubers hun middelbare schooltijd heel anders bleken in te vullen dan hoe ik dat vroeger had gedaan, was ik in eerste instantie in shock. Zij vonden leren namelijk niet hun eerste prioriteit terwijl dat voor mij altijd vanzelfsprekend was geweest. Toen dit echt tot me doordrong, deed ik waar ik van nature goed in ben: ik ging in de oplosstand.

Ik bood ze mijn hulp, tijd en een luisterend oor aan. Gaf (vooral ongevraagd) tips en adviezen over het maken van schema’s voor proefwerkweken zodat ze tijdig alle stof konden verwerken. Drukte ze op het hart dat ze altijd met mij konden sparren als ze ergens niet uitkwamen (behalve met de B-vakken want dan zou ik ze van de regen in de drup helpen). En ik controleerde met meer ijver als de gemiddelde parkeerwachter of ze hun huiswerk wel maakten, opdrachten op tijd inleverden en voldoende voorbereid naar hun proefwerken gingen. Of liever gezegd: ik probeerde het maar dat was al snel een mission impossible.

In het begin praatte ik vooral tegen ze totdat ze allebei glazig uit hun ogen keken (mental note: inmiddels weet ik dat dit bij pubers gelijk staat aan pedagogische harakiri). Ik denk achteraf dat ik tijdens hun middelbare schooltijd langer gepreekt heb dan welke Amerikaanse tv-dominee ook.

Toen dit niet hielp (goh, gek hè?) bedacht ik ingewikkelde beloningssystemen waar het punten sparen van supermarkten nog bij verbleekt. Een soort van opvoedkundige airmiles maar dan zonder pasje. Nodeloos te zeggen dat dit niet werkte, evenmin als straffen (niet naar de voetbaltraining, niet de stad in, gsm/laptop inleveren: been there, done that) en op hun (niet bestaand?) schuldgevoel proberen te werken. Als ik uiteindelijk zó moe was dat ik me als een murw gebeukte bokser in de ring voelde, verlaagde ik me af en toe zelfs tot iets wat verdacht veel op smeken en omkoping leek.

Maar wat ik ook deed of liet, het leek hoegenaamd geen verschil te maken. OK, soms veroorzaakte mijn ingreep een opleving, maar die was altijd zeer tijdelijk. Wat ik écht wilde – dat ze plotsklaps het licht zouden zien en van binnenuit het Grote Studie Belang zouden voelen – gebeurde echter nooit.

Toen ik in hun eindexamenjaar, aan het einde van mijn Latijn gekomen, met lede ogen zag hoe ze allebei ervoor stonden (mijn dochter zou er heel hard aan moeten gaan trekken en bij mijn zoon was het zo goed als hopeloos), was dat voor mij – eindelijk! – een eyeopener. Al die moeite, al die energie, al die stress en frustratie. En waarvoor eigenlijk?

Het besef dat dit het allemaal niet waard was, drong toen in volle hevigheid tot me door. Het ergste dat kon gebeuren, was immers dat ze niet zouden slagen. Nou en? Dan deden ze er maar een jaartje langer over. En toen gebeurde het. Ik bevrijdde mezelf uit de grip van de angst om hun toekomstbeeld en liet het los.

Achteraf zie ik heel scherp dat ik me destijds te zeer persoonlijk verantwoordelijk voelde   – en daarmee dus ook máákte – voor hun beider levensgeluk. Maar de crux is nu juist dat een ieder zélf verantwoordelijk is voor zijn leven en dus ook voor zijn geluk. Want volgens de Amerikaanse schrijfster Joan Didion werkt dit zo: “Character – the willingness to accept responsibility for one’s own life – is the source from which self-respect springs“. En zelfrespect is een van de beste wegen naar een betekenisvol en gelukkig bestaan.

Als ouders moet je die verantwoordelijkheid dus daar neerleggen waar die thuishoort en dat is bij je opgroeiende/studerende kinderen. Uiteraard geldt daarvoor dat ze op een leeftijd moeten zijn waarop ze kunnen overzien wat ze aan keuzes hebben. Als ouders kun je ze vervolgens (gevraagd en ongevraagd) in die keuzes adviseren maar kiezen doen ze uiteindelijk zelf. Bij die keuzevrijheid hoort dat ze ook de consequenties van die keuzes moeten accepteren.

Terugkijkend snap ik wel waar die bemoeizucht bij mij vandaan kwam. Ik had van thuis uit heel sterk de boodschap meegekregen dat levensgeluk met name voortkomt uit een gedegen opleiding en dito baan. Ook de hele Westerse cultuur draagt dit beeld uit. In mijn hoofd zong dus de mantra: zouden mijn bloedjes van kinderen niet slagen in hun schoolcarrière, dan zouden ze nooit een fatsoenlijk bestaan kunnen opbouwen en dús ook nooit het geluk kunnen vinden. Dat is zo’n beetje het allerlaatste dat je als moeder voor je kroost wilt. En voilà, de controledrift is geboren.

Inmiddels weet ik echter dat dit beeld slechts ten dele waar is. Natuurlijk, een goede opleiding en baan zijn belangrijk en kunnen zeker bijdragen aan een prettig en relatief onbezorgd leven Maar om gelukkig te kunnen worden gaat het ook en vooral om dat je iets gaat doen waarvan je ogen gaan twinkelen omdat je jezelf kunt zijn en al je talenten kunt ontplooien. Of, om in de woorden van de Amerikaanse auteur, filosoof en voorvechter van burgerrechten Howard Thurman te spreken: “Don’t ask yourself what the world needs. Ask yourself what makes you come alive and then go do that. Because what the world needs is people who have come alive.”

Inmiddels hebben mijn kinderen (die toen wonderwel allebei geslaagd zijn voor hun eindexamens) hun draai gevonden in hun vervolgstudies, al zou ik geen garanties durven geven dat dit zo blijft. Maar om me heen zie ik nu veel mensen, ook personen die me heel dierbaar zijn, met soortgelijke problemen worstelen. Ze hebben kinderen met een goed verstand die niet (meer) willen leren, stoppen met hun studie en/of niet weten wat ze willen. Ik zie de vertwijfeling en pijn in hun ogen, ik voel hun onmacht. En ik zie ze in precies dezelfde val trappen waar ik jarenlang in heb gezeten. Ze gaan in de “doe-stand” en raken in een mum van tijd in overdrive, als ze met de moed der wanhoop proberen om bij te sturen, te corrigeren of te motiveren.

Tegen al die bezorgde ouders die het zo graag goed doen zou ik maar één ding willen zeggen: laat – het – los. Het gaat toch zoals het gaat. Als jij de verantwoordelijkheid daar legt waar die thuishoort, kun je eindelijk ontspannen en hou jij er in ieder geval geen maagzweer, echtscheiding of overspannenheid aan over.

En mocht je ondanks alles toch nog twijfelen of dit wel de goede weg is, kan het volgende misschien de doorslag geven: door je te blijven bemoeien ontneem je je kroost het recht om fouten te maken. Ja, je leest het goed; het recht om fouten te maken. Het is een reflex van iedere ouder om zijn kind te willen behoeden voor het maken van fouten. Maar door dit stelselmatig te doen, blokkeer je juist die uiterst waardevolle leermomenten.  Enige uitzondering hierop is als het gaat over gevaarlijke of ongezonde situaties, dan moet je als ouder uiteraard ingrijpen. Maar voor al de rest geldt: laat – het – los.

Ik heb nu wel eens spijt dat ik dit niet eerder heb ingezien.

Maar soms is de meest oncomfortabele les de leerzaamste.

© Pascale Bruinen

Het recht om fouten te maken (2)

Loslaten. Het woordje lijkt simpel genoeg maar ik heb er jarenlang mee geworsteld. Zeker daar waar het op mijn kinderen aankomt, heb ik ze in retrospect te vaak en te veel willen behoeden voor het maken van fouten. Of althans voor datgene wat ik als “fout” bestempelde.

Neem bijvoorbeeld hun middelbare schooltijd. Omdat ik vroeger een ijverige student was die hoge punten haalde, ging ik er voetstoots vanuit dat mijn zoon en dochter dat ook wel  zouden doen. Maar in werkelijkheid bleek dit heel anders. Mijn zoon, gezegend met een goed stel hersens, deed vooral zijn best om huiswerk voor zich uit te schuiven. En dochterlief wist met hard werken weliswaar mooie resultaten neer te zetten, maar had al snel andere prioriteiten dan leren.

Desondanks hield ik stug vast aan de illusie dat er twee klonen van mezelf in huis moesten zitten. Met als voorspelbaar gevolg, dat ik ze beiden 24/7 achter de broek aanzat en wanhopig probeerde te controleren wat ze allemaal (niet) aan het doen waren.

In het moderne middelbare schoolsysteem was dat overigens nog niet zo simpel. Zo veranderden bijvoorbeeld pakweg iedere drie weken (!) hun roosters, zodat ik totaal geen zicht meer had op hun schooltijden. Een compleet overzicht van hun huiswerk krijgen was ook nagenoeg onmogelijk, zeker bij mijn zoon, die soms niet eens de moeite had genomen iets zinnigs of leesbaars in zijn agenda te noteren. Aantekeningen in schriften werden tot mijn verbijstering door beiden niet gemaakt. En tijdens proefwerkweken was ík het die van de stress geen oog dicht deed, terwijl de beide hoofdrolspelers doodleuk lagen te ronken in hun bedden.

Twee van zo’n kinderen onder je dak hebben terwijl je zelf qua plichtsgetrouwheid heel anders in elkaar steekt, is daarom vragen om problemen. Dus ontvouwde zich steeds hetzelfde scenario: als ik langs hun slaapkamer liep en zag dat ze alles behalve boven de boeken zaten, kon ik het uit ongerustheid over hun barre toekomstbeeld niet laten om er een kritische opmerking over te maken. Daar werd dan weer bits, gestoken of naar mijn idee juist veel te kalm op gereageerd, hetgeen leidde tot de nodige verhitte discussies die steevast eindigden met óf een dichtgesmeten deur (pubers) óf verontwaardigd zwijgen (pubers en/of ondergetekende) óf getergde uitroepen in de trant van “Je begrijpt mij gewoon niet!” (pubers).

Niet dat ik het niet heb geprobeerd, dat loslaten. Echt, ik heb het af en toe uit mijn tenen proberen te halen maar het lukte me gewoonweg niet. Het kwartje viel bij mij pas toen ze vlak voor hun eindexamens stonden. Bij mijn dochter zou het erom spannen, bij mijn zoon hadden we het al eerder opgegeven want acht verliespunten inlopen met nog een paar maanden te gaan zou toch onmogelijk zijn. Toen ik daarvan doordrongen raakte, voelde ik een ongekende rust over me heen komen en kon ik ineens alles in het juiste perspectief plaatsen.

Ik realiseerde me dat er veel ergere dingen waren dan zakken voor het eindexamen. Dan nog maar een extra jaar eraan vast plakken, nou en? Ze waren nog zo jong, één jaar langer erover doen zou ook niet het verschil maken. Deze bewustwording zorgde voor een gevoel van bevrijding, alsof een enorme last van mijn schouders werd gehaald. Zo voelt het dus als je écht loslaat, diep van binnen.

Overigens zijn ze destijds allebei toch geslaagd voor hun eindexamen. Mijn zoon heeft een  knop omgezet en zich eenvoudigweg voorgenomen dat hij wilde slagen. Daarop heeft hij een enorme eindspurt ingezet. En wat mij in al die jaren van nalopen, vragen, smeken, controleren, straffen, belonen en een flinke portie stress niet gelukt is, lukte toen ineens wel: hij ging hard studeren. Waarom? Gewoon, omdat hij het echt wilde.

Als ik vooraf had geweten dat het zo werkte, had ik me jaren van frustratie, geploeter en ellende kunnen besparen.

© Pascale Bruinen

Volgende week het laatste deel!

Het recht om fouten te maken (1)

Als ik één ding de afgelopen jaren wel heb geleerd, is het dat loslaten extreem moeilijk is. Vooral het stapsgewijs loslaten van mijn kinderen, heeft me de nodige moeite gekost. Met de kennis van nu had ik het destijds hoogstwaarschijnlijk heel anders aangepakt.

Neem bijvoorbeeld de hele middelbare schooltijd van mijn zoon en dochter. Mijn referentiekader was hoe ik vroeger zelf was op die leeftijd. Nu ging ik toevallig altijd ontzettend graag naar school. Ik herinner me nog heel goed dat ik het als bakvis (net als mijn hartsvriendinnen) heel jammer vond als het vrijdagmiddag was en het weekend voor de deur stond. Het was namelijk zo gezellig op school. Er was een speciale sfeer van geborgenheid maar ook van onbezorgde lol die we onderling hadden. En dan zwijg ik nog maar van een paar jongens in hogere klassen die we toch o zo interessant vonden.

Maar ik vond school ook echt leuk omdat ik heel leergierig was. Ik had een honger naar kennis, al vond ik zeker niet alles even interessant. Zo hebben de beruchte B-vakken mij helaas nooit kunnen bekoren omdat ik, hoe ik het ook probeerde, er eenvoudigweg weinig van snapte. Wellicht staat mede daarom dat moment in mijn herinnering gegrift waarop de scheikundelerares naar mijn bankje liep en me mijn proefwerk met daarop een 6- teruggaf. “Heel goed gedaan Pascale!” zei ze bemoedigend tegen me, de schat. Apetrots was ik op deze magere voldoende, die me urenlang zwoegen had gekost.

Nee, ik was een echt Alfameisje. Goed in talen en echte leervakken zoals geschiedenis en aardrijkskunde, waarvoor ik dan ook hoge punten haalde. Ik maakte altijd keurig mijn huiswerk (want stel je voor dat ik een beurt kreeg en het niet wist! O, de schaamte!) en draaide voor de proefwerkweek vakkundig een hele planning in elkaar van wanneer ik wat ging leren, zodat er zelfs ruim de tijd was om alles nog eens te herhalen.

Met mezelf (en mijn vriendinnen, die precies hetzelfde waren) als lichtend voorbeeld in mijn achterhoofd, ging ik er bij aanvang van de schoolcarrières van mijn beide nazaten er dus voetstoots vanuit dat zij eenzelfde mentaliteit zouden hebben. Alleen bleek al snel dat dit ideaalbeeld niet helemaal klopte met de rauwe werkelijkheid. Of beter gezegd: helemaal niet.

Want zoonlief, mijn oudste, was weliswaar erg slim maar vooral een kei in het voortdurend voor zich uitschuiven van al zijn huiswerk. Hij heeft tijdens alle schooljaren het uitstellen van taken tot een ware kunst verheven en mij zo menigmaal tot wanhoop gedreven.

Mijn dochter leek daarentegen meer op mij. Althans in die prettige veronderstelling verkeerde ik nog tijdens haar brugklasjaar. Ze leerde zich een ongeluk en haalde prachtige punten. “Hè hè”, dacht ik opgewekt, “is er toch eentje die wat van mij weg heeft.” Het daaropvolgende jaar werd ik ook ruw uit deze mooie droom gewekt. Dochterlief had plotsklaps (in navolging van haar vriendinnen) “besloten” dat ze niet langer zoveel tijd met haar neus in de boeken wilde zitten. Ze wilde namelijk ook nog graag “een leven” hebben.

Tja. Toen viel mij effe niets meer in.

© Pascale Bruinen

Herkenbaar? Lees volgende week deel 2.

De Kerstmarktmythe

Onlangs ben ik er weer ingetrapt. In de kerstmarktmythe.

Na eerdere hevige teleurstellingen tijdens het slenteren over een van de “sfeervolle kerstmarkten”, was ik dit jaar vastbesloten geen voet erop te zetten. Totdat er, een paar dagen terug,  diep binnenin me een stemmetje is dat vilein fluistert dat het nu misschien wél meevalt.

Omdat we toch al in de stad zijn, betreed ik met manlief het grote plein dat speciaal voor die gelegenheid is omgetoverd in iets dat door moet gaan voor “magisch”. Wellicht dat het probleem zit in het enorme verwachtingspatroon dat dit woord in mij oproept. Magisch associeer ik in dit verband met Anton Pieck-achtige kersttafereeltjes waar mij de mond van open valt.

Fout dus, he-le-maal fout. Want al na een paar meter schuifelen tussen andere hoopvollen zie ik de overbekende houten hutten al weer opdoemen met daarin doodgewone handtassen, riemen en – o horror – hoesjes voor mobiele telefoons. Het moeten bekijken van deze spuuglelijke commerciële uitingen is het aller-, allerlaatste dat ik in verband breng met het ultieme Kerstgevoel.

Dat het nog daglicht is en het dus opvalt dat her en der kabels lopen en er grote lelijke afvalcontainers staan draagt ook niet bij aan de verhoging van de sfeer. Daar heb je toch minimaal twinkelende lichtjes voor nodig (mental note: ga dus sowieso nóóit overdag).

Omdat ik Kerstmis rotsvast associeer met ijselijke kou en besneeuwde straten en huizen (met dank aan de filmklassieker White Christmas), helpt het lente-achtige weer ook al niet mee om het magische kerstgevoel te ervaren. Want hoewel her en der dapper wordt getracht de kerstschijn op te houden door het serveren van braadworsten, geurige Glühwein en dampende chocolademelk bij temperaturen die inmiddels zijn opgelopen tot zo’n 13 graden, daalt bij mij de kerstsfeer tot ver onder het vriespunt. Als het aan mij ligt, wordt het verpesten van mijn mooie winterse droom nog snel met stip op één als bespreekpunt op de Klimaattop geplaatst.

De gezichten van de stelletjes die in een zielloze witte plastic tent aan van die sta-tafeltjes hun drankjes nuttigen, spreken boekdelen. Het verschil met het après-ski gevoel van die gezellige berghut in een wintersportoord is onoverbrugbaar, dus lijkt dit meer op een verplicht nummer.

Het enige dat mij in de verte doet denken aan een winters schouwspel, is de schaatsbaan. Maar waar ik denk aan ouderwets schaatsplezier, blijkt al snel dat zelfs hier de digitale gekte heeft toegeslagen. Want op het ijs zie ik alleen maar jongeren die al schaatsend selfies maken en aan het whatsappen zijn.

Kijkend naar al die verveelde blikken van jongeren, oudere mensen en koppels met kinderwagens die doelloos tussen de kraampjes doorlopen, bekruipt me het idee dat iedereen die zich nu op dit plein bevindt op zoek is naar dat ultieme gevoel van …, ja van wat eigenlijk? Na enig nadenken geloof ik dat mensen, ik incluis, naar een kerstmarkt trekken in een hunkering naar wat ouderwetse gezelligheid, nostalgie en geborgenheid omdat we allemaal graag die ultieme kerstdroom van de reclames, uit oude films of videoclips en boeken in het echt willen beléven. Maar tegen zo’n oersterke beelden die zich diep in ons hebben geworteld is een kerstmarkt als deze niet opgewassen. Dat is en blijft een ongelijke strijd.

Nog geen vijf minuten later zijn manlief en ik alweer van het plein afgevlucht. Beiden opnieuw een illusie armer.

© Pascale Bruinen

De “tig” categorie

Dochterlief zit op de praatstoel. Ze is op bezoek gekomen om gezellig samen te gaan shoppen.

“Nog even en dan ben ik jarig”, merkt ze fijntjes op terwijl ze in de badkamer snel en vakkundig haar haren bewerkt met mijn stijltang.

“Weet je al wat voor cadeau je zou willen krijgen?”, vraag ik haar spiegelbeeld.

“Nou, ik word twintig. Dat is een heel bijzondere leeftijd…”, antwoordt ze.

Ik hoor vooral wat ze niet zegt.

Mijn ogen zoeken de hare. “Niet specialer dan 18 toch?”

Ze houdt de tang even stil en zegt: “Zéker wel! Want vanaf dan zit ik in de “tig” categorie. En daar kom ik niet meer vanaf. Ga maar na: twin-tig, der-tig, veer-tig, vijf-tig, zes…”

“Ja, ja, stop maar, ik snap je punt”, onderbreek ik haar opsomming.  “Dan zit er dus niks anders op dan honderd te worden, toch?” Een grote grijns straalt me vanuit de spiegel tegemoet.

“Inderdaad. Maar die twintigste verjaardag is dus, nou ja, ánders”.

“En daar hoort ook een ander cadeau bij”, vul ik aan voordat zij het kan doen. Nu is het mijn beurt om van oor tot oor te glimlachen. “Ik zal er eens over nadenken”, beloof ik haar.

Haar woorden brengen me terug naar mijn eigen jeugd. Weet ik eigenlijk nog wel hoe het was om twintig te worden? Dat was in 1984. Het jaar waarin in Nederland abortus wordt gelegaliseerd, de Nederlandse afdeling van Artsen zonder Grenzen wordt opgericht en Doe Maar stopt met optreden. Belangrijk buitenlands nieuws is dat voormalig filmacteur Ronald Reagan wordt herkozen als president van de Verenigde Staten, bisschop Desmond Tutu de Nobelprijs voor de Vrede ontvangt en gastland Frankrijk het Europees Kampioenschap voetbal wint. 1984. Het lijkt lichtjaren geleden.

Bij mijn weten vond ik het destijds niet echt iets bijzonders om twintig te worden. Ja, de gedachte dat ik niet langer officieel een tiener zou zijn is wel even in me opgekomen, maar lang heb ik daar niet bij stilgestaan. Zoals ik me eigenlijk sowieso niet echt bewust was van het gegeven dat ik op dat moment mijn jeugdjaren beleefde.

Veeleer was ik bezig met de eerstvolgende tentamens (ik studeerde Nederlands Recht) of wanneer ik wat gezelligs met vrienden en vriendinnen kon gaan doen. Het zou nog jaren duren voordat het begrip “mindfulness” op ieders lippen zou liggen.

In die tijd kon ik ook lang van tevoren al bezig zijn met naderende feestdagen, zoals Sinterklaas, Kerstmis of Carnaval. Ik telde eerst de maanden, daarna de weken en tenslotte de dagen af tot het grote moment daar was. Als ik nu terugkijk, leek het toen wel alsof de tijd veel stroperiger was dan nu. Alles duurde op de een of andere manier langer.

“Oh, oh, je kijkt zo dromerig. Je gaat er toch geen column over schrijven, hè?”, vraagt de bijna jarige plagerig.

“Zéker wel!”, zeg ik haar na.

Dit keer grijnzen we allebei.

© Pascale Bruinen

Tijd voor iets nieuws…

Lieve lezers van mijn blog,

Per 1 januari 2016 zal ik het Openbaar Ministerie gaan verlaten en niet langer als officier van justitie door het leven gaan. Na ruim zeventien jaar vind ik het namelijk hoog tijd voor een nieuwe stap. Andere horizonten lonken.

Voor mensen die mij goed kennen en/of op deze blog mijn columns hebben gevolgd, zal mijn beslissing niet als een donderslag bij heldere hemel komen. Ik ben de afgelopen jaren namelijk in een persoonlijk ontwikkelingsproces terecht gekomen dat nieuwe uitdagingen op mijn pad heeft gebracht waarmee ik heel graag verder wil.

Een aantal van jullie weet dat ik hiermee onder andere schrijven bedoel. Schrijven is voor mij van meet af aan veel meer geweest dan zomaar een tijdverdrijf. In het begin heeft het vooral gefungeerd als tegenwicht voor alle ellende die ik beroepshalve tegenkwam. Maar na een tijdje is gebleken dat het voor mij bovenal een prachtige manier is om verbinding te maken met anderen, iets waaraan ik steeds meer behoefte heb gekregen.

Ik heb dan ook gemerkt dat ik erg gelukkig word van schrijven. Zeker als mensen daardoor geïnspireerd worden om iets vanuit een andere invalshoek te bekijken, als mijn woordkeus mensen aan het lachen maakt of juist een traantje doet wegpinken. Kortom, als mijn pennenvruchten anderen raken, diep van binnen.

Maar het schrijven heeft me tevens kennis laten maken met hele bijzondere mensen, me veel beter in balans gebracht en me tenslotte ook veel opener gemaakt. Hierdoor ben ik nog ontvankelijker geworden voor al het mooie dat het leven verder te bieden heeft. En dat is heel wat.

Want hoe mooi mijn baan als officier van justitie ook is en hoe betekenisvol ik in die hoedanigheid al die jaren ook ben geweest voor ontelbare slachtoffers, talloze verdachten en de maatschappij in haar geheel, er bestaat ook nog een hele grote, schitterende wereld buiten het strafrecht. En ik kan niet wachten om die te gaan verkennen.

Daarom zal ik mij in het nieuwe jaar onder andere gaan toeleggen op het uitbouwen van mijn schrijfactiviteiten. Daarnaast ben ik onlangs begonnen met het geven van lezingen. Want als schrijver heb je weliswaar een prachtig, maar ook redelijk eenzaam beroep. Middels het geven van lezingen wil ik graag al mijn opgedane kennis en ervaring, zowel op het juridische vlak als op dat van persoonlijke groei en perspectiefverandering, met anderen gaan delen. Mocht je interesse hebben, kun je me vinden op de sites van sprekersbureaus ZijSpreekt en Speakers Academy.

Want ik vind niets mooier dan mensen te inspireren om het beste uit hun leven te halen en hun hart te volgen. Dat doe ik zelf immers ook.

Naast deze bezigheden zal ik mij ook serieus gaan oriënteren op andere manieren om dienstbaar te kunnen zijn aan de samenleving. Want ik zit nu eenmaal zo in elkaar dat ik in mijn werk altijd het gevoel moet hebben om iets goeds te kunnen doen voor een ander, op welke wijze dan ook.

Binnenkort zal als eerste stap mijn nieuwe website, http://www.pascalebruinen.com, online komen. Ik geef op deze site en via mijn Facebookpagina’s een seintje als het zover is.

Omdat ik vind dat afscheid nemen niet bestaat, ga ik ervan uit dat ik de mensen met wie ik binnen en buiten de organisatie heb mogen samenwerken en die me dierbaar zijn vast nog wel eens elders, in een andere hoedanigheid, zal tegenkomen.

Ik kijk terug op veelbewogen jaren. Jaren van heel hard werken maar ook van heel veel voldoening omdat ik mijn leefomgeving een stuk veiliger heb gemaakt. Dat heb ik natuurlijk niet alleen gedaan.

Daarom spreek ik hier allereerst een oprecht woord van dank uit aan de medewerkers van het Openbaar Ministerie. Aan alle bevlogen parketsecretarissen die voor mij door de jaren heen een rots in de branding zijn geweest; aan alle hardwerkende mensen van de administratie die ik lastig heb gevallen met mijn eindeloze verzoeken om zaken op het laatste moment nog te completeren; aan bereidwillige collega’s in alle lagen van de organisatie die mij met de meest uiteenlopende dingen hebben geholpen (ict-mensen: deze is ook voor jullie!); aan mijn collega-officieren met wie ik menig moeilijk maar ook grappig moment heb mogen delen en van wie ik veel heb geleerd; aan alle bezielde collega’s die ik mocht tegenkomen in mijn beleidsportefeuilles en niet in de laatste plaats aan de parketleiding en het College van procureurs-generaal die mij het vertrouwen en dus de unieke kans hebben gegeven om op een heel persoonlijke manier over mijn werk te gaan schrijven toen niemand anders dit nog deed.

Maar ik ben zeker ook dank verschuldigd aan alle strafrechters en griffiers met wie ik meer dan duizend zittingen heb gedaan (al heb ik me soms ook niet kunnen vinden in hun vonnissen); aan de strafadvocaten die me scherp hebben gehouden (hetgeen ik de ene keer meer kon waarderen dan de andere keer); aan de mensen van de (jeugd)reclassering die blijven geloven in het goede van de mens (een enkele keer tegen beter weten in); aan de gedreven mensen van Slachtofferhulp die zoveel goeds doen; aan alle enthousiaste collega’s in de Veiligheidshuizen en aan alle andere ketenpartners met wie ik zo prettig en constructief heb mogen samen werken.

Temidden van al deze ketenpartners wil ik echter vooral de politie bedanken voor al die jaren van intensieve samenwerking. De mensen die daar werken nemen een speciaal plekje in mijn hart in. Ik heb groot respect voor het mooie maar vaak o zo moeilijke werk dat ze doen.

Tenslotte spreek ik de hoop uit dat de strijd voor de goede zaak wordt voortgezet. Ik zal vanaf 1 januari a.s. in ieder geval mijn uiterste best gaan doen om de wereld op tal van andere manieren een stukje veiliger, mooier en gezelliger te maken.

Pascale Bruinen

De dag die ik wist dat zou komen (2)

Vandaag is het zover. Mijn dierbare Catalpa wordt gerooid. Een geluk bij een ongeluk is dat de persoon die deze flinke klus moet gaan klaren, een echte “bomenman” is. Toen hij hoorde wat deze boom voor mij betekent, zag ik in zijn ogen dat we elkaar woordeloos begrepen.

“Ik wil graag delen van zijn stam behouden om een beeld van een uil op te zetten. En ik hou ook liefst stukken van zijn wortels en wat takken hier”, zeg ik.

“Zeker, dat komt in orde. Ik zal hem mooi recht afzagen”.

Mijn maag trekt zich samen.

“Dank u. Dat is fijn”.

Als hij zijn veiligheidsbril opzet, behendig via een ladder in de boom klimt en aanstalten maakt om de zaag aan te zetten, vlieg ik naar binnen. Een paar seconden later hoor ik het ronkende geluid waar ik zo tegenop zag. Ik vlucht naar boven, maar ook daar hoor ik het nog overal. Ik loop naar de badkamer en doe de deur dicht. Ondanks mijn vaste voornemen om niet emotioneel te worden, voel ik dat mijn ogen nat worden. Even later hoor ik Han naar boven komen. Als hij me gevonden heeft, pakt hij me even stevig vast.

“Ik vind het ook erg”, hoor ik hem in mijn haren mompelen.

“Nu komt de uil nooit meer terug”, zeg ik.

“Dat weet je niet”.

Ik maak me los uit zijn omhelzing en pak een tissue. Ik besluit toch maar naar de sportles te gaan, al betekent dat wel dat ik mijn huilogen wat moet bijwerken.

Anderhalf uur later zet ik me schrap voor de eerste aanblik. Als ik de tuin inloop, zie ik dat er alleen nog een laatste stukje van zijn stam over is. Overal liggen grillige stukken wortel, takken en zaagsel. De tuin is op slag een stuk kaler. Ondertussen is iemand met een graafmachine bezig de rest van de enorme stronk uit te graven. Als ik die zielloze massa gekliefde wortels zie, voel ik de tranen weer komen.

De bomenman, die naast me staat, ziet het. Hij kijkt me aan en zegt: “Meid, het is goed zo.  Ik heb met hem gepraat”. Zou ik dit vroeger een ronduit belachelijke opmerking hebben gevonden, nu klinkt het eigenlijk alleen maar troostrijk.

“Ik ben zo blij dat u hem heeft gekapt. Als het iemand moest doen, dan u. Dank u wel.” In een impuls omhels ik hem. Hij klopt me vaderlijk op mijn schouder.

De man heeft woord gehouden en de stam prachtig doorgesneden. Eén langer stuk, waar het beeld van de uil op kan, en een kleiner stuk waar ik misschien te zijner tijd nog een houtsnijwerk van wil laten maken. Maar hij heeft ook een robuuste driesprong van takken bewaard en mooie schijven gezaagd die we kunnen schuren en polijsten. Han heeft nog wat van zijn peulen veiliggesteld, daar zitten prachtig gevormde zaadjes in. Ik duw vijf stuks in een potje grond. Wie weet komen er ooit nog nakomelingen uit voort.

Op mijn verzoek veegt Han het zaagsel bij elkaar en doet dit in een bak. Ik duw prompt mijn neus erin en snuif een zoete houtgeur op.

Als ze later allemaal vertrokken zijn, ben ik doodop terwijl ik alleen maar koffie heb gezet en heb toegekeken.

Mijn boom is niet meer.

Maar hij blijft altijd in mijn hart.

© Pascale Bruinen

IMG_8313IMG_8314IMG_8357

Oud…en nieuw!

 

 

 

 

 

 

De dag die ik wist dat zou komen (1)

Het is zover. De “dag die ik wist dat zou komen” is gearriveerd. Mijn allermooiste en dierbaarste Catalpa wordt vandaag gerooid.* Niet omdat hij ziek is, maar juist omdat hij heel gezond en dus erg sterk is. Zijn majestueuze gestalte heeft, ondanks (of dankzij?) jaarlijkse snoeibeurten, geleid tot een zodanige wortelgroei dat hij meer dan de helft van onze achtertuin ontwricht.

Natuurlijk zag ik het al langer aankomen. Al een paar jaar geleden viel me op dat de bestrating her en der omhoog kwam. Sommige stukken werden schots en scheef. Maar niemand mocht aan mijn boom komen. Want dit is de boom waar twee jaar geleden een echte uil in heeft gezeten, een moment dat mijn hele leven op de kop heeft gezet. ** Hem weg laten halen omdat hij wat stenen omhoog duwde was ondenkbaar.

Tot een maand of twee geleden, toen ik nietsvermoedend de deur van ons schuurtje wilde openen en niet verder kwam dan een centimeter of dertig. Toen ik geschrokken naar de grond keek, zag ik dat de bestrating ook hier omhoog kwam. Slechts met de grootste moeite kon ik nog de schuur binnen.

Met angst in mijn hart bel ik een boomchirurg. Als die komt kijken, heeft hij geen goed nieuws. Het wortelgestel is zo wijd vertakt, dat hij al dichtbij de fundering van het huis zit. Snoeien helpt niet meer, hij moet eruit. Als hij mijn blik van ontzetting ziet, worden zijn ogen zachter. “U zou er voor kunnen kiezen om het nog een paar maanden uit te stellen. Maar daar lossen we het probleem niet mee op”.

Ik voel dat ik dreig vol te schieten, dus haast ik me naar binnen. Door de gesloten achterdeur hoor ik Han in het kort uitleggen waarom deze boom zo belangrijk voor me is. Door een waas zie ik hem begrijpend knikken.

In de weken erna maak ik foto’s van mijn boom, bewaar ik de bladeren die hij gewillig laat vallen en kan ik minutenlang dromerig staren naar zijn prachtige vorm. Mentaal ben ik al een hele tijd afscheid van hem aan het nemen. Ik zie er als een berg tegenop, daarom wil ik het liever achter me hebben. Maar we moeten eerst een nieuwe boom uitkiezen. Het duurt een hele tijd voordat ik daar zin in heb, het voelt als verraad. Ik wíl immers geen andere, ik wil alleen maar deze.

Maar uiteindelijk hebben Han en ik een klik met een hele mooie Acer Rubrum (Red Sunset), die de ondankbare taak heeft een waardige vervanger van mijn Catalpa te worden.

Dus is de boomchirurg vandaag terug, maar dit keer met een kettingzaag. Eigenlijk wilde ik helemaal niet thuis zijn als het gaat gebeuren, maar kennelijk moet het zo zijn. Han wenkt me naar buiten en ik raak aan de praat met de man. Hij heeft een hele zachtaardige uitstraling. In zijn ogen zie ik dat hij echt om bomen geeft en dat ik eigenlijk niets hoef uit te leggen. Dit is een man naar mijn hart.

Hoe anders dan die Ziggomonteur die laatst hier was en bij het zien van mijn prachtige orchideeën plompverloren vertelde dat hij “helemaal niets” had met bloemen. Volgens Deepak Chopra, arts, spiritueel leider en bestsellerauteur, is ieders spirituele pad perfect. Bij dat van de Ziggomonteur plaats ik desalniettemin de nodige vraagtekens.

“Bomen zijn levende wezens. Mensen die één zijn met de natuur voelen dat tot diep in hun binnenste. Dat is alleen maar mooi. Laatst nog was ik bij een mevrouw waar een notenboom stond die ziek was. Die boom had haar overleden man nog geplant. Zij was ook erg emotioneel toen die weg moest. Ik doe dat met respect”, zegt mijn nieuwe held.

Ik geloof hem en voel me op slag rustiger worden.

Maar toch vrees ik het moment dat hij de zaag ter hand zal nemen.

© Pascale Bruinen

*Zie column “Botox Boom”

** Zie columns “Jaar van de Uil (1) en (2)”

 

IMG_8294

Volgende week lees je hoe het mij verder is vergaan…

 

The Normal One (2)

Eén keer heb ik José Mourinho, de voetbaltrainer van wie ik spontaan rode vlekken in mijn nek krijg, in het echt mogen zien en wel tijdens de voetbalklassieker FC Barcelona-Real Madrid in november 2010.

Destijds was hij net teruggekeerd van een schorsing van twee wedstrijden voor heftige kritiek op de scheidsrechter. Tijdens deze kraker mocht hij voor het eerst weer in de dugout zitten.

Vanuit die positie kon hij haarfijn zien hoe zijn team in deze clásico tijdens een ongekend staaltje voetbalschoonheid met 5-0 in zijn hemd werd gezet door de Catalanen. In het begin ijsbeerde hij nog langs de lijn op en neer, zijn karakteristieke weidse en dramatische handgebaren makend. Een aantal keren vloog hij uit zijn dugout om spelers van Barcelona van nabij uit te dagen, hetgeen leidde tot een oorverdovend fluitconcert en de nodige heibel op het veld.

Na de 3-0 bleef hij vooral op de bank zitten. Omdat hij eerder publiekslieveling Lionel Messi ervan had beschuldigd dat deze zich tijdens een Champions League wedstrijd tegen Chelsea had aangesteld, scandeerde het thuispubliek dit keer luidkeels dat Mourinho zelf toneel speelde.The Special One kon het alleen maar lijdzaam aanhoren. Mijn leedvermaak was, hoe kon het ook anders, groot.

Fast forward naar afgelopen oktober. Mourinho is begonnen aan zijn derde seizoen bij Chelsea en beleeft zijn slechtste start ooit. Maar de reuring in de pers gaat desondanks misschien nog meer over de Duitse trainer Jürgen Klopp. Klopp, innig geliefde coach van het robuuste Borussia Dortmund, slaagde er in 2011 en 2012 in zijn club kampioen van Duitsland te maken en haalde in 2013 zelfs de finale van de Champions League, die toen nipt werd verloren van Bayern München.

Op 8 oktober j.l. tekent hij een contract bij FC Liverpool, dat net als Dortmund een echte volksclub is. Het past Klopp als een warme jas want hij is ook wars van uiterlijk vertoon en kapsones. Daar waar Mourinho steevast strak in haute couture kostuum met driekwart lange jas langs de lijn staat, is Klopp immer gehuld in een doodgewoon trainingspak. Hoewel Klopp een hartstochtelijk trainer is die intens meeleeft met het wel en wee van zijn ploeg, is hij wél in staat alles te relativeren. Maar, belangrijker nog: hij lijkt oprecht plezier te beleven aan zijn werk.

Ik was dus erg benieuwd naar de clash tussen deze beide extremen, zeker nu Mourinho op de vijftiende plaats staat met 11 punten uit 10 wedstrijden. Als je een niet met name genoemde speler van Chelsea moet geloven is de sfeer inmiddels zo verziekt door zijn tirades dat deze voetballer liever verliest dan wint voor zijn trainer.

Klopp, altijd in voor een lolletje, had zichzelf bij zijn komst naar Engeland alvast in de underdogpositie gemanoeuvreerd door zich als The Normal One te betitelen. Nodeloos te zeggen dat de gehele Engelse pers, zowel de serieuze als de tabloids, vervolgens totaal losging. Klopp was erin geslaagd zich al onsterfelijk te maken bij de Liverpool aanhang  voordat er ook maar één wedstrijd onder zijn leiding was gespeeld. Misschien ook een geslepen staaltje marketing want sindsdien zijn de voetbalshirts en andere artikelen met deze benaming niet meer aan te slépen.

Ik vind het ondertussen helemaal geweldig. En kon vorige week mijn lol dan ook niet op toen Klopp meneer zuurpruim in eigen huis met 3-1 klop had gegeven.

Hoe special is dat?

© Pascale Bruinen

The normal one 4

De felbegeerde kaartjes…

 

The Normal One 2 (verbeterd)

Het is bijna niet te zien maar links naast de zijlijn, ter hoogte van de bal, staat The Special One met zijn grijze broek en donkere jas, uitlokker van het opstootje op deze foto tijdens de clásico.

the normal one 3

Helemaal happy op de tribune ..

The normal one 5

The Normal One (1)

Het kan bijna niet anders of er moeten meer mensen zijn die momenteel genieten van de teloorgang van The Special One, a.k.a José Mourinho, tegenwoordig (weer) trainer van de Londense voetbalclub Chelsea. Volgens overlevering zou hij zichzelf met deze megalomane titel hebben gekroond omdat hij oprecht gelooft dat zijn klinkende successen als voetbaltrainer hem ver doen uitstijgen boven gewone mensen zoals jij en ik.

Ok, toegegeven: ik ken dhr. Mourinho niet persoonlijk, dus zou ik niet moeten (ver)oordelen. Maar ondanks dat ik inmiddels ruim een jaar mediteer en dus beter zou moeten weten, kan ik het in dit speciale geval toch niet laten. Nu maar hopen dat Deepak Chopra me deze uitglijder kan vergeven.

Want o, wat zit dit zelfingenomen heerschap in mijn allergiezone. Vanaf het begin heb ik me groen en geel geërgerd aan zijn hautaine manier van doen. Toen de karaktereigenschap zelfspot werd uitgedeeld, stond Mourinho als allerlaatste in de rij. Uitdagen, sarren, anderen kwetsen of belachelijk maken en onsportief gedrag binnen en buiten het veld lijkt hij tot kunst te hebben verheven. Wat dit doet met de mentaliteit van de – soms zeer jonge – voetballers die hij onder zijn hoede heeft, laat zich raden.

Maar het meest stoor ik me aan zijn ronduit kinderachtige optredens, zowel langs de lijn als tijdens persconferenties. Als het niet precies verloopt zoals hij wil, wordt hij nukkig, gepikeerd en verongelijkt. Hij lijkt er plezier in te hebben anderen in hun hemd te zetten maar heeft zelf extreem lange tenen. Als een verwende peuter mokt en zeurt hij totdat hij zijn zin krijgt. En o wee als dat niet gebeurt. Als het Mourinho onverwacht tegenzit, raakt zijn opgeblazen ego helemaal de weg kwijt. Hiertegen afgezet is zelfs de zuurste azijnpisser nog een toonbeeld van positiviteit.

Het lijkt alsof The Special One niet in staat is zichzelf en zijn team eerlijk te beoordelen. Als het goed gaat, komt dit uiteraard door zijn briljante ingevingen. Maar als het fout gaat, lijkt hij nooit verantwoordelijkheid te nemen. Altijd zoekt hij de schuld bij anderen. In psychologische rapporten zou dit als “externaliserend gedrag” worden benoemd, iets dat ik in mijn beroep als officier van justitie altijd een zorgwekkend signaal vind.

Als het al niet de arbitrage is die nodig naar de ogendokter moet, is het wel de deplorabele staat van het veld. En mocht het dat niet zijn, dan is het wel de pers die het gedaan heeft. Als een echte dictator vindt The Special One dat wie niet voor hem is, dús tegen hem is.

Afgelopen augustus speelde hij het tijdens de openingswedstrijd tegen Swansea klaar om zijn eigen clubarts, de even mooie als geliefde Eva Carneiro, publiekelijk te schofferen door haar met onmiddellijke ingang van haar verplichtingen te ontheffen. En dat terwijl zij alleen maar op aangeven van de scheidsrechter het veld in moest komen om een geblesseerde Chelsea-speler te verzorgen. Dat was in de slotfase van de wedstrijd (het stond 2-2) waarin Chelsea met tien man speelde. Doordat de verzorging buiten de lijnen moest plaatsvinden, stond de club even met negen man in het veld. Onze Portugese potentaat wist echter zeker dat zijn eigen speler niet behandeld hoefde te worden. “Je moet de sport wel begrijpen, zelfs al ben je materiaalman”, foeterde hij na afloop. Met zo’n vriend heb je geen vijand meer nodig.

Als coach van Real Madrid, aartsrivaal van “mijn” FC Barcelona, slaagde hij er zelfs in mij alleen al via televisiebeelden het bloed onder de nagels vandaan te halen.

Voorwaar een hele prestatie.

© Pascale Bruinen

Oefening

Ik zit rustig achter mijn bureau mijn zitting voor te bereiden als er ineens een snerpend alarm afgaat. Een strenge vrouwenstem maant me het pand onmiddellijk te verlaten via de nooduitgang en daarbij de liften niet te gebruiken. Nu neem ik toch altijd de trap, dus dat vind ik niet zo’n punt.

“Is dit een oefening?”, roep ik nog bij wijze van uitstel van het onvermijdelijke tegen collega’s. Maar als ik zie dat de anderen hun jassen al van de kapstok nemen en richting uitgang gaan, besluit ik ook mijn boeltje te pakken. Gauw gooi ik mijn gsm, toegangspas en boterhamdoosje in mijn tas, sla een sjaal om en trek mijn jas al lopend aan om aan te sluiten bij de groeiende stroom richting trapportaal.

Daar is het, raar maar waar als er een alarm loeit, een gezellige boel.

“Hee!!! Ook hier vandaag! Wat leuk jou weer even te zien, al is het dan onder ietwat vreemde omstandigheden!”, zeg ik tegen een mannelijke collega die ik op het werk al tijden niet meer ben tegengekomen. Er ontspint zich een geanimeerd gesprek, terwijl we gedwee aanschuiven in de steeds langer wordende rij die naar beneden loopt.

Iedereen lijkt goedgemutst, van enige onrust – laat staan paniek – is geen sprake. Hoewel ik me afvraag wat er aan de hand kan zijn, kan ik me vanwege de sfeer om me heen bijna niet voorstellen dat het iets ernstigs is. Maar dat wil natuurlijk niets zeggen.

En zo kan het gebeuren dat ons gebouw opeens een schier eindeloze stroom mensen uitbraakt, die netjes in rijen achter elkaar aanlopen naar de aangewezen locatie. Als ik achterom kijk, zie ik dat we allemáál keurig het zebrapad oversteken, zoals het braaf overheidspersoneel betaamt. Arme auto’s die voor onze ingetogen optocht moesten stoppen want die stonden er wel eventjes.

Op de afgesproken noodopvangplek is het een vrolijke drukte van keuvelende mensen. Ik kan eindelijk een collega die zwanger is feliciteren en praat bij met een collega wier opleiding ten einde loopt.

Als we het teken krijgen dat we terug moeten, vind ik het bijna jammer dat het voorbij is.

Misschien moeten we dit voortaan iedere maand doen, maar dan zonder alarm als aanleiding.

Is wel zo goed voor de teamgeest.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 15 oktober 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Esprit de Corps

In strafzaken heb ik als hoogste opsporingsambtenaar het gezag over onze dienders.

Nu is mijn man ook politiebeambte dus ik hoor je al denken: “Hoe gaat dat thuis dan?” Gelukkig levert de professionele gezagsverhouding geen privéproblemen op. Alleen als ik op het punt sta een discussie te verliezen wil ik me wel eens verlagen tot de gekscherende opmerking: “Denk eraan! In ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag!”. Niet dat dit ook maar enige indruk op hem maakt en dat is maar goed ook.

Als ik één ding over de politie heb geleerd, is het dat zij een ongelofelijke “esprit de corps” heeft. Deze organisatie heeft saamhorigheid, broederschap en verbondenheid welhaast tot kunst verheven.

Als ik deze “esprit de corps” in kooktermen zou moeten vertalen, luidt het bereidingsvoorschrift als volgt: als basis neme men een ruime hoeveelheid van het oersterke gevoel samen voor de goede zaak te staan; men voege daaraan toe een grote mate van onverschrokkenheid, loyaliteit en behulpzaamheid en men mixe dit met een flinke scheut risico’s die politiemensen in executieve dienst beroepshalve lopen; men brenge dit borrelende mengsel tenslotte aan de kook onder het kritische vergrootglas van de samenleving en voilà, daar heb je het recept voor onvoorwaardelijke collegiale steun, juist onder de moeilijkste omstandigheden.

Het “Eén voor allen, allen voor één”- principe geldt zo dus ook voor deze moderne musketiers. Als er stront aan de knikker is, wordt er niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk één front gevormd.

De laatste zeventien jaar heb ik zowel privé als beroepshalve een kijkje in de ziel van politiemensen gekregen. En ik moet zeggen: wat ik daar zie, bevalt me wel. Ze hebben het hart op de goede plaats. Ze waken, ook als wij lekker op één oor liggen, onder steeds moeilijkere en gevaarlijkere omstandigheden over onze veiligheid.

Nu de tijden veranderd zijn, wordt nóg meer van deze dappere vrouwen en mannen verlangd. Want als een bepaald politieoptreden of juist het ontbreken daarvan tot een storm van maatschappelijk protest leidt, bevinden politiemensen zich soms in het oog van die orkaan, met alle mogelijke destructieve gevolgen van dien. Dan moet je je maar staande zien te houden.

Toch lukt ze dat. Dat verdient groot respect van iedereen.

Dat van mij hebben ze in ieder geval al binnen.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 7 oktober 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Gepaste trots

Nooit kunnen bevroeden dat mijn boek, een heel persoonlijk inkijkje in mijn werk, zo’n leuke neveneffecten zou kunnen hebben.

Natuurlijk heb ik mijn boek destijds geschreven met bepaalde doelen voor ogen. Zo hoopte ik dat het de “gewone burger” iets meer wegwijs zou maken in de wondere wereld van justitie en politie. Uit de vele positieve reacties blijkt inderdaad dat mensen na lezing van het boek beter snappen wat een officier allemaal doet en wat het verschil is tussen mijn werk en dat van een strafrechter. Maar misschien nog wel belangrijker is dat ze ook veel waardering hebben voor het tonen van het menselijke gezicht in deze stoere functie. Waarmee maar weer eens is aangetoond dat een kwetsbare opstelling geen teken van zwakte is, maar juist een van kracht, durf en moed.

Daarnaast wilde ik met mijn boek een tegengeluid laten horen ten opzichte van al die advocaten die geregeld in allerhande media opduiken. Onder het motto “Wij zijn er ook nog!” heb ik aandacht gevraagd én gekregen voor diegenen die de wereld een stukje veiliger proberen te maken. Zodoende is de positie van de openbaar aanklager op de kaart gezet en dat werd in mijn ogen hoog tijd ook.

Eén van de openhartige hoofdstukken in het boek gaat over mijn haat/liefde verhouding met strafpleiters. Toen mijn boek uitkwam, vroeg ik me af wat dit voor mij in de rechtszaal zou gaan betekenen. Achteraf is het me honderd procent meegevallen. Zo hoorde ik vaker dat advocaten mijn boek met plezier hadden gelezen. Strafadvocaten hebben mijn “offensief” dus uiterst sportief opgenomen.

Maar het allermooiste neveneffect is wel dat ik geregeld mailtjes krijg van rechtenstudenten die zeggen dat ze na lezing van mijn boek hun afstudeerrichting hebben gewijzigd naar strafrecht omdat ze ook officier van justitie willen worden.

Zo schreef eentje: “Ik ben een fervent lezer van je columns (…) en onlangs heb ik je boek aangeschaft. Dit heeft mij de bevestiging gegeven dat ik niets liever wil dan officier worden nadat ik mijn studie heb afgerond. (…) ik wilde je even kort bedanken voor het inzicht, de inspiratie en de motivatie die je mij hebt gegeven door het uitgeven van je belevenissen.”

Zo’n reactie vervult me met gepaste trots.

Mooi dat schrijven dit teweeg kan brengen.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 23 juli 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Gepaste trots

 

Digi-OM

Werd vroeger nogal eens geklaagd dat het Openbaar Ministerie achterliep ten opzichte van de razendsnelle technologische ontwikkelingen, tegenwoordig worden we zo’n beetje overspoeld door het ene na het andere digitaliseringsproject.

Termen als Digitale Dossier Viewer, Advocatenportaal, Slachtofferportaal, Verkeersportaal, E-learning modules, Telesticks, Tablets en Multi Touch Tables zijn niet meer weg te denken uit ons dagelijkse taalgebruik en horen inmiddels evenzeer bij ons vocabulaire als ons vakjargon.

Dankzij de Digitale Dossier Viewer kan ik mijn strafzittingen op een gebruiksvriendelijke manier digitaal voorbereiden.

Het Advocatenportaal is een digitaal loket waarin we strafdossiers in zaken van de politierechter, kinderrechter of kantonrechter nog uitsluitend digitaal aan advocaten verstrekken. Voorbij is hier dus de tijd dat papieren dossiers naar raadslieden werden verstuurd per post of – hoe hopeloos ouderwets! – persoonlijk werden gedeponeerd in hun kastje op de advocatenkamer in het gerechtsgebouw. In plaats van het fysiek openklappen van de stukken moet de advocaat in deze zaken voortaan met behulp van zijn advocatenpas het dossier downloaden. Een stuk minder romantisch, maar wellicht des te efficiënter.

Stichting Slachtofferhulp Nederland werkt met het OM samen in het Slachtofferportaal, een digitale servicebalie waar slachtoffers van misdrijven tijdens het hele strafproces op een laagdrempelige wijze informatie over hun zaak kunnen krijgen. En via het Verkeersportaal, ook wel Burgerportaal genoemd, kunnen (boze?) burgers digitaal in beroep gaan bij de officier van justitie tegen bepaalde verkeersboetes.

Tegenwoordig beschikken we op onze computers over “toolkits” in plaats van de oude vertrouwde plastic map met handige documenten en “factsheets” in plaats van een neergepend overzicht op een “flipover” (zo’n presentatiebord waarop een enorm kladblok is bevestigd). Cursusmateriaal krijgen we nog enkel te zien na inloggen op een gepersonaliseerde pagina en dan nog slechts via talloze pdf-jes die ik – trots kind van een papieren generatie – halsstarrig blijf printen.

De term “Digi-OM” is dus zeker op zijn plaats. Maar het beste bewijs hiervan is dat we op onze intranet-opstartpagina zelfs een heus “ICT-weerbericht” hebben. Deze virtuele Piet Paulusma vermeldt dagelijks de actuele stand van zaken omtrent ICT-storingen en aankondigingen van onderhoud. En dus word ik als “superuser” tegen wil en dank regelmatig getrakteerd op updates die monter melding maken van “performances”, “batches”, “work-arounds” en “releases”.

Een mens zou voor minder terugverlangen naar vroeger.

© Pascale Bruinen

Deze column is op donderdag 27 augustus 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.

Blauw op straat maar dan anders

Gefascineerd lees ik het artikel in deze krant over een arme en criminele wijk van de stad Pachuca in Mexico die onlangs in vrolijke kleuren is geschilderd. Mijn ogen worden op onweerstaanbare wijze getrokken naar de foto.

Deze toont een tegen een heuvel aangebouwd stadsdeel dat je tegemoet schittert in de kleuren geel, frisgroen, paars, roze, oranje, rood en blauw. Sommige huizen hebben zelfs een combinatie van tinten. Het kostte het kunstenaarscollectief German Crew 14 maanden schilderwerk om 20.000 liter verf op 1500 vierkante meter muur te krijgen. Het oogt als één gigantische regenboog. Het woord “schilderachtig” was zelden toepasselijker. Mijn humeur knapt er onmiddellijk van op.

Mijn wenkbrauwen gaan omhoog als ik lees dat de bewoners tijdens de make-over meer contact met elkaar zoeken en kinderen vaker buiten spelen. Niks bijzonders, zou je zeggen, ware het niet dat deze mensen vantevoren niet eens de deur uit durfden. De vrolijke kleuren van de woningen hebben geleid tot meer gemeenschapszin waarbij de wijkgenoten ook verantwoordelijkheid willen nemen voor hun veiligheid. Bijkomend voordeel is dat een aantal woningen dankzij de schilderklus nu ook gelegaliseerd is. Deze huizen zijn dus “bontgewassen” in plaats van wit. De projectleider, een ex-bendelid dat zijn leven een andere wending heeft gegeven door muurschilderingen en graffitikunst te maken, had nooit verwacht dat de schilderklus zo’n enorme impact zou hebben.

Vrolijke kleuren staan kennelijk niet alleen symbool voor een mooier leven, maar leiden ook daadwerkelijk tot een hogere bestaanskwaliteit. De limoengroene, koningsblauwe en lavendelpaarse tinten geven een gevoel van veiligheid. De roze, oranje en rode tinten bieden hoop aan een categorie mensen die eigenlijk al was afgeschreven.

Frisse kleuren zouden ook een lust voor het oog én een moodbooster kunnen zijn in verzorgings- en verpleeginstellingen, ziekenhuizen of gevangenissen, met alle positieve gevolgen van dien voor het gedrag van de bewoners. En het zou een geweldig idee zijn voor vele Nederlandse buurten die er met hun grijsgrauwe tinten verpauperd en liefdeloos uitzien en waar de criminaliteit welig tiert. Want een dergelijke deprimerende omgeving nodigt nu eenmaal niet uit om de best mogelijke keuzes te maken.

Dit voorbeeld leert ons dat vrolijke verftinten wel eens zouden kunnen leiden tot minder politie-inzet.

Blauw op straat, maar dan anders.

© Pascale Bruinen

Deze column is op 20 augustus 2015 verschenen in het Algemeen Dagblad.